Het vierde boek in de Foundation-serie.

Vijf eeuwen na de stichting van de Eerste Foundation bestaat de dreiging van Het Muildier niet meer; op Trantor heerst vrede en welvaart.

Maar: bestaat de Tweede Foundation nog? En: wat is er waar van de geruchten over het bestaan van andere wezens, die een hogere intelligentie hebben dan de mens? Golan Trevize, de ambitieuze raadsman van de Eerste Foundation, wordt erop uit gestuurd om deze vragen te beantwoorden. Zijn missie, die op den duur uitgroeit tot een speurtocht naar de legendarische Oude Aarde, brengt het voortbestaan van de Melkweg in gevaar…

Isaac Asimov

Hoeksteen van de Foundation

PROLOOG

Het Eerste Galactische Imperium stortte ineen. Het proces van verval en ontbinding was al eeuwen lang bezig en slechts éen man was zich daar ten volle van bewust.

Dat was Hari Seldon, de laatste grote geleerde van het Eerste Imperium. En hij was degene die de psychohistorie tot volmaaktheid bracht — de wetenschap die het menselijke gedrag wist vast te leggen in mathematische vergelijkingen.

Het menselijke individu is onvoorspelbaar, maar de reacties van menselijke menigten, zo ontdekte Seldon, kunnen statistisch worden benaderd. Hoe groter de menigte, des te groter ook de nauwkeurigheid die daarbij bereikt kon worden. En de omvang van de menselijke massa’s waarmee Seldon werkte was maar liefst die van de gezamenlijke bevolking van al de miljoenen bewoonde werelden in de Melkweg.

Uit zijn vergelijkingen leidde Seldon af dat het Imperium, als er niets werd ondernomen, ten onder zou gaan en dat er dertigduizend jaar van menselijke ellende en strijd zouden voorbijgaan alvorens een Tweede Imperium uit de as zou verrijzen. Echter: als er een manier was om een paar van de bestaande condities te wijzigen, dan kon dit Interregnum worden teruggebracht tot een enkel millennium — niet meer dan duizend jaar. Om te verzekeren dat dit zou gebeuren, stichtte Seldon twee kolonies van wetenschapslieden. Die kolonies noemde hij Foundations. Weldoordacht en opzettelijk plaatste hij ze ‘in tegenovergestelde uiteinden van de Melkweg’. De Eerste Foundation legde zich toe op de natuurwetenschappen en werd gesticht in het volle schijnwerperlicht van de publiciteit. Het bestaan van de andere, de Tweede Foundation, samengesteld uit psychohistorici en vertegenwoordigers van de geesteswetenschappen, werd in diep stilzwijgen gehuld.

In de Foundation Trilogie is het verhaal van de eerste vier eeuwen van het Interregnum verteld. De Eerste Foundation (die doorgaans gewoon ‘de Foundation’ werd genoemd, omdat het bestaan van een andere bij nagenoeg iedereen onbekend was) begon als een kleine leefgemeenschap, ergens verloren in de leegte van de Buitenrand van de Melkweg. Van tijd tot tijd geraakte zij in een crisis waarbij de variabelen van de menselijke relatiepatronen — en die van de sociale en economische tijdsverschijnselen — haar in de knel brachten. De Foundation had slechts vrijheid van handelen langs éen uitgestippelde gedragslijn en als zij in die richting actie ondernam, kwam er een horizon vol nieuwe ontwikkelingen in zicht. Dat alles was voorzien en berekend door Hari Seldon, die nu zelf al lang dood was.

De Eerste Foundation, met haar wetenschappelijke superioriteit, nam de tot barbarij vervallen planeten om haar heen over. Zij nam het op tegen de anarchistische krijgsheren die zich hadden losgemaakt van het stervende Imperium en versloeg ze. Zij nam het ook op tegen het restant van het Imperium zelf onder zijn laatste krachtige Keizer en zijn laatste krachtige generaal en versloeg ze.

Het leek alsof het ‘Seldon Plan’ gladjes verliep en dat niets kon verhinderen dat het Tweede Imperium keurig op tijd gevestigd zou worden, na een minimum van tussentijdse verwoestingen. De psychohistorie is echter een statistische wetenschap. Er is altijd een kleine kans dat er iets mis gaat en dat is precies wat er gebeurde. Hari Seldon had dit niet kunnen voorzien. Uit het niets dook een man op die ‘het Muildier’ werd genoemd. Hij beschikte over mentale krachten die de rest van de Melkweg miste. Hij kon de gevoelens en gedachten van mensen zodanig sturen en vervormen dat zelfs zijn bitterste vijanden werden omgetoverd tot trouwe dienaren. Legers konden, nee wilden niets tegen hem uitrichten. De Eerste Foundation ging ten onder en Seldons Plan leek in duigen te zijn gevallen.

Er bestond echter ook nog de geheimzinnige Tweede Foundation. Deze was weliswaar ook overvallen door het plotseling opdoemen van het Muildier, maar bereidde nu langzaam maar zeker een tegenaanval voor. Een sterk punt daarbij was dat niemand wist waar zij zich bevond. Het Muildier was er hevig naar op zoek om zijn verovering van de Melkweg compleet te maken. En ook de trouwe overblijvers van de Eerste Foundation zochten ernaar, want zij wilden hulp.

Geen van beide vond haar. Het Muildier werd in eerste instantie gestopt door het optreden van een vrouw, Bayta Darell, waardoor de Tweede Foundation voldoende tijd won om passende actie te organiseren. Hierdoor kon het Muildier definitief worden afgeweerd. Langzaam troffen zij vervolgens voorbereidingen om het Seldon Plan weer op het goede spoor te brengen.

Door dit alles was echter het geheim van de Tweede Foundation in zekere zin geschonden. De Eerste Foundation wist nu van het bestaan van de Tweede en de Eerste had weinig trek in een toekomst waarin de alfa-wetenschap als haar voogd zou optreden. De Eerste Foundation was superieur in fysieke kracht, terwijl de Tweede Foundation niet alleen door dat gegeven werd gehinderd, maar ook door de opgave van een dubbele taak: zij moest niet alleen de Eerste Foundation stoppen, maar bovendien zelf weer in de anonimiteit zien te komen.

Onder haar grootste ‘Eerste Spreker’, Preem Palver, slaagde de Tweede Foundation erin beide doelstellingen te bereiken. De Eerste Foundation werd een schijnbare overwinning toegestaan, een ogenschijnlijke vernietiging van de Tweede Foundation, waarna zij zich een steeds maar groeiende machtspositie binnen de Melkweg veroverde, niet wetend dat de Tweede Foundation nog steeds bestond.

Er zijn nu vierhonderd achtennegentig jaar voorbij sinds de stichting van de Eerste Foundation. Zij bevindt zich op het hoogtepunt van haar kracht, maar er is éen man die de schijn niet accepteert…

I

RAADSHEER

1

‘Natuurlijk geloof ik het niet,’ zei Golan Trevize die op de brede treden van Seldon Hall stond en uitkeek over de stad die baadde in stralen zonlicht.

Terminus was een milde planeet, met een hoge water/land verhouding. Sinds het weer gereguleerd werd, zo dacht Trevize vaak, was het allemaal nog een stuk comfortabeler maar ook flink wat saaier geworden.

‘Ik geloof er niets van,’ herhaalde hij glimlachend. Zijn regelmatige, witte tanden blonken in zijn jeugdige gezicht.

Zijn metgezel en collega-Raadsman, Munn Li Compor, die een tweede voornaam had gekozen om de tradities van Terminus te provoceren, schudde zorgelijk zijn hoofd. ‘Wat geloof je dan niet? Dat we de stad hebben gered?’

‘O, dat geloof ik wel. Dat hebben we immers gedaan, nietwaar? En Seldon heeft gezegd dat we het zouden doen, en dat we er goed aan deden het te doen, en dat hij dat allemaal zo’n vijfhonderd jaar geleden al wist.’

Compor liet zijn stemvolume zakken en zei half fluisterend: ‘Hoor eens, het kan mij niet schelen als jij zo tegen mij spreekt, want ik vat het maar op als praatjes, maar als je het van de daken schreeuwt zullen ook anderen het horen en ik heb eerlijk gezegd geen zin om pal naast je te staan als de bliksem inslaat. Ik weet niet zeker of er met die schichten precies genoeg gemikt kan worden.’

Trevize bleef onverstoorbaar glimlachen. Hij zei: ‘Kan het dan kwaad als ik zeg dat de stad is gered ? En dat we daar zonder een oorlog in slaagden?’

‘Er was niemand om tegen te vechten,’ zei Compor. Hij had botergele haren en hemelsblauwe ogen, maar had steeds de verleiding weerstaan om die onmodieuze trekjes te laten wijzigen.

‘Heb je dan nooit gehoord van Burgeroorlog, Compor?’ zei Trevize. Hij was groot en zijn zwarte haren hadden een sierlijke golving. Hij had de gewoonte tijdens het lopen zijn duimen te haken achter de soepele ceintuur die hij altijd om had.

‘Een Burgeroorlog over de lokatie van de hoofdstad?’

‘Die vraag was voldoende om een Seldon Crisis te veroorzaken. Ze heeft ook de politieke carrière van Hannis vernietigd. En jij en ik zijn er bij de laatste verkiezing door in de Raad gekomen en het onderwerp hing…’ Hij bewoog een hand langzaam heen en weer, als een weegschaal die in evenwicht tot rust komt.

Hij bleef stilstaan op de treden en negeerde de andere vertegenwoordigers van de regering en de media en ook de modieuze typen uit societykringen die een uitnodiging hadden weten te verkrijgen om getuige te zijn van de terugkeer van Seldon (dat wil zeggen: van diens beeld).

Allen liepen over de trappen naar beneden, pratend, lachend, innig tevreden met de stand van zaken en zich koesterend in Seldons goedkeuring.

Trevize bleef staan en liet de menigte langs hem heen stromen. Compor, die twee stappen voor hem had gelopen, hield zijn pas in alsof hij vastzat aan een onzichtbaar koord tussen hen in. ‘Kom je niet mee?’ vroeg hij.

‘Er is geen reden voor haast. Ze zullen de Raadszitting niet openen voordat Burgemeester Branno een overzicht van de situatie heeft gegeven op de haar bekende zwaarwichtige, lettergreep-na-lettergreep manier. Ik popel niet om de zoveelste pompeuze toespraak aan te horen. Kijk eens naar de stad!’

‘Ik zie haar. Gisteren ook al, trouwens.’

‘Zeker, maar zag je haar ook vijfhonderd jaar geleden toen ze werd gesticht?’

‘Vierhonderd achtennegentig,’ verbeterde Compor hem automatisch. ‘Over twee jaar zullen ze het vijfde eeuwfeest vieren en burgemeester Branno zal nog steeds in functie zijn, onvoorziene gebeurtenissen van, naar we hopen, geringe waarschijnlijkheid daargelaten.’

‘Naar we hopen,’ zei Trevize droogjes. ‘Maar hoe zag zij er vijfhonderd jaar geleden bij haar stichting uit? Een stad! Een klein stadje dat werd bewoond door een groep mensen die aan een Encyclopedie werkten die nooit is gereedgekomen!’

‘Die wel degelijk is gereedgekomen.’

‘Bedoel je de Galactische Encyclopedie die we tegenwoordig gebruiken? Wat wij nu hebben is niet datgene waaraan zij werkten. Wat we hebben zit in een computer en wordt dagelijks bijgewerkt. Heb je ooit het onvoltooide origineel bekeken?’

‘Je bedoelt in het Hardin Museum?’

‘Het Salvor Hardin Museum van Bronnen. Als je zoveel prijs stelt op exactheid in jaartallen, kunnen we zulke namen ook maar beter voluit gebruiken. Heb je het gezien?’

‘Nee. Moet dat?’

‘Nee, zoveel is het niet waard. Maar goed, daar waren zij dan, een groep Encyclopedisten die de kern van een stad vormden een klein stadje op een wereld zonder metalen, draaiend rond een geïsoleerde zon aan de rand, de uiterste buitenrand van de Melkweg. En nu, vijfhonderd jaar later, zijn we een sterk verstedelijkte wereld. Het hele gebied is éen groot park geworden en we hebben zoveel metaal als we maar willen. We zijn nu het middelpunt van alles geworden!’

‘Niet echt,’ zei Compor. ‘We draaien nog steeds om een zon die geïsoleerd is van de rest van de Melkweg. En nog steeds aan de buitenste rand van die Melkweg.’

‘Nee, nu denk je niet goed na. Dat was nu precies waar het om draaide in deze kleine Seldon Crisis. We zijn méér dan enkel het planeetje Terminus. Wij zijn de Foundation wier tentakels zich uitstrekken over de hele Melkweg en die vanuit haar positie aan de rand de gehele Melkweg regeert. We kunnen dat doen omdat we niet geïsoleerd zijn, afgezien van onze positie, maar die is niet van belang.’

‘Akkoord, toegegeven.’ Compor had kennelijk weinig belangstelling voor het onderwerp en deed een stap naar beneden. Het onzichtbare koord tussen hen beiden werd verder uitgerekt.

Trevize stak zijn hand uit alsof hij zijn metgezel weer een paar treden naar boven wilde trekken. ‘Besef je het belang daarvan dan niet, Compor? We hebben hier te maken met een enorm grote verandering, maar wij accepteren die niet. In ons hart willen wij allemaal die kleine Foundation, de overzichtelijke, kleinschalige projecten waarmee we in de goeie oude tijd bezig waren de tijd van geharnaste ridders en nobele helden die voorgoed voorbij is.’

‘Kom nou!’

‘Nee, serieus. Kijk maar eens naar Seldon Hall. In het begin, tijdens de eerste crisissen in de dagen van Salvor Hardin, bestond die uitsluitend uit de Tijdkluis, een kleine gehoorzaal waarbinnen de holografische afbeelding van Seldon verscheen. Meer niet. Nu is het een kolossaal mausoleum geworden, maar is er een krachtveld-roltrap aangebracht? Een hellingbaan? Een zwaartekracht-lift? Nee. Alleen deze traptreden zijn er en over deze treden klimmen we naar boven en lopen naar beneden, precies zoals Hardin dat in zijn tijd zou hebben gedaan. Op vreemde en onvoorspelbare momenten klampen wij ons uit angst vast aan het verleden.’

In een theatraal gebaar strekte hij zijn arm uit. ts er ergens bouwmateriaal zichtbaar dat van metaal is ? Nee, nergens. Dat zou niet passend zijn, want in Salvor Hardins dagen was er geen noemenswaardige hoeveelheid inheems metaal en ook nauwelijks metaal dat geïmporteerd was. We hebben zelfs antiek plastic, roze van ouderdom, aangebracht toen we dit bakbeest van een gebouw neerzetten. Dan konden de bezoekers uit andere werelden verrast uitroepen: “Mijn hemel! Wat een prachtig antiek plastic!” Niets anders dan uiterlijke schijn, Compor, ik bezweer het je.’

‘En dat zit je zo dwars? Je gelooft niet in Seldon Hall?’

‘En zijn complete inhoud,’ zei Trevize met een felle fluisterstem. ‘Ik geloof werkelijk niet dat het zin heeft ons hier aan de rand van de Melkweg te verstoppen, enkel omdat onze voorouders dat ook deden. Ik geloof dat we hier weg moeten en naar ginds, naar het centrum gaan.’

‘Maar Seldon zegt dat je het mis hebt. Het Seldon Plan verloopt langs de berekende lijnen.’

‘Ik weet het. Ik weet het. En elk kind op Terminus wordt opgevoed met de zekerheid dat Hari Seldon een Plan heeft ontworpen, dat hij alles vijf eeuwen geleden al heeft voorzien, dat hij de Foundation zodanig heeft ingericht dat hij bepaalde crisissen kan waarnemen, dat zijn beeld tijdens zulke crisissen op holografische manier verschijnt en ons dan de minimaal nodige kennis verstrekt om voort te kunnen tot aan de volgende crisis, en dat hij ons op die manier veilig door een periode van duizend jaar geschiedenis leidt totdat we zonder gevaar een Tweede en Groter Galactisch Imperium kunnen stichten op de ruïnes van de oude, overleefde structuur die vijf eeuwen geleden in verval was geraakt en die twee eeuwen geleden volledig was ineengestort.’

‘Waarom vertel je me dit allemaal, Golan?’

‘Omdat ik je zeg dat het uiterlijke schijn is. Het is allemaal valse schijn. Zelfs als het in het begin echt was, nu is het bedrog. Wij zijn niet onze eigen meesters. Niet wij zijn degenen die het Plan aan het volgen zijn.’

Compor keek de ander onderzoekend aan. ‘Jij hebt zulke dingen al eerder tegen mij gezegd, Golan, maar ik heb altijd gemeend dat je alleen maar belachelijke dingen beweerde om mij op stang te jagen. Maar, mijn hemel, ik geloof waarachtig dat je het méént!’

‘Natuurlijk meen ik het!’

‘Dat kan niet waar zijn. Ofwel je bent op een ingewikkelde manier bezig mij voor de gek te houden, ofwel je bent krankzinnig.’

‘Geen van beide. Geen van beide,’ zei Trevize, nu op rustige toon. Hij haakte zijn duimen achter zijn ceintuur alsof hij niet langer behoefte had aan de gebarentaal van zijn handen om zijn emoties te onderstrepen. ‘Ik heb me al eerder met zulke speculaties bezig gehouden, dat geef ik toe, maar toen ging ik uitsluitend af op mijn intuïtie. Maar de klucht van vanmorgen, daarbinnen, heeft voor mij plotseling alles verhelderd en ik ben van plan nu op mijn beurt alles zonneklaar te verhelderen voor de Raad.’

‘Je bent echt gek,’ zei Compor.

‘Goed dan. Kom maar mee en luister.’

Het tweetal liep de trap af. Zij waren de enige twee die nog over waren, de laatsten die naar beneden kwamen. En terwijl Trevize voorop liep, bewogen Compors lippen zich zonder geluid in het vormen van een klankloos woord naar de rug van zijn metgezel: ‘Gek!’

2

Burgemeester Harla Branno opende de vergadering van de Uitvoerende Raad. Haar ogen hadden het verzamelde gezelschap zonder merkbare belangstelling geobserveerd, maar niemand betwijfelde dat zij nauwkeurig had waargenomen wie er present waren en wie er nog ontbraken.

Haar grijze haren waren zorgvuldig gemodelleerd in een stijl die noch opzichtig vrouwelijk noch nagemaakt mannelijk was. Het was gewoon haar manier, meer niet. Haar zakelijk ogende gezicht viel niet op door schoonheid, maar men zocht in haar ook nooit schoonheid.

Zij was de meest capabele bestuurder van de planeet. Niemand kon of wilde haar aanwrijven dat zij even briljant was als de Salvor Hardins en de Hober Mallows wier daden kleur hadden gegeven aan de eerste twee eeuwen van het bestaan van de Foundation, maar evenmin was er iemand die haar zou willen associëren met de stommiteiten van de door erfrecht opeenvolgende Indburs die de Foundation hadden geleid vlak voor het tijdperk van het Muildier.

Haar toespraken waren niet bepaald inspirerend en zij miste ook de gave van het dramatische gebaar, maar zij bezat het vermogen kalme beslissingen te nemen en zich daar ook consequent aan te houden zo lang zij overtuigd was van haar gelijk. Zonder over merkbaar charisma te beschikken wist zij er de kiezers toch van te overtuigen dat die kalme beslissingen de enig juiste zouden zijn.

Aangezien volgens de leer van Seldon historische veranderingen slechts met grote moeite zijn aan te brengen (steeds onder het voorbehoud van onvoorspelbare variabelen, welk voorbehoud de meeste Seldonisten, ondanks het rampzalige voorbeeld van het Muildier, geneigd zijn te vergeten), zou de Foundation haar hoofdstad op Terminus normaliter onder alle omstandigheden hebben gehandhaafd. Er was dus enig voorbehoud. In zijn zo juist geëindigde verschijning als vijf eeuwen oude nabootsing had Seldon zelf de waarschijnlijkheid van een honkvast verblijf op Terminus bepaald op 87,2 procent.

Zelfs voor Seldonisten betekende dit, dat er 12,8 procent kans was dat er een verhuizing zou hebben plaatsgevonden naar een punt dichter bij het centrum van de Foundation Federatie, met alle akelige gevolgen vandien (zoals door Seldon geschetst). Dat deze kans van een op acht geen realiteit was geworden, was zonder meer te danken aan Burgemeester Branno.

Het stond vast dat zij dat niet zou hebben toegelaten. Hoewel dat standpunt tijden lang hoogst onpopulair was, hield zij vast aan haar besluit dat Terminus de traditionele vestigingsplaats van de Foundation was en dat het zo ook moest blijven. Haar politieke tegenstanders hadden haar hoekige kaak tot karikatuur gemaakt (naar moest worden toegegeven: met enig succes) door deze af te beelden als een stevig vastgeklonken rotsblok.

En nu had Seldon haar visie gesteund en, voor zo lang dat duurde, gaf haar dat een verpletterend politiek voordeel. Naar verluidde had zij een jaar tevoren aangekondigd dat zij haar taak met succes afgerond zou achten als de aanstaande verschijning van Seldon haar zou steunen. Dan zou zij zich terugtrekken in een rol van wijze staatspersoon, liever dan het risico te lopen van de dubieuze uitkomsten van steeds nieuwe politieke gevechten.

Niemand had haar echt geloofd. In politieke gevechten was zij aanzienlijk beter thuis dan nagenoeg iedereen van vóór haar tijd en nu Seldons afbeelding was gekomen en weer gegaan hing er rond haar persoon geen spoor van tekenen dat zij terug zou treden.

Zij sprak met een buitengewoon heldere stem, met een schaamteloos Foundation-accent (zij was ooit ambassadeur op Mandress geweest, maar had daar niet de ouderwetse Imperium-manier van spreken aangeleerd die nu zo in de mode was en die onderdeel was geweest van de semi-Imperiale drang naar de Binnenprovincies).

Ze zei: ‘De Seldon Crisis is voorbij en het is een traditie, een zeer wijze traditie, dat generlei represailles worden genomen, noch in woord, noch in daad, jegens degenen die de verkeerde kant hebben gesteund. Vele eerlijke mensen geloofden dat zij een goede reden hadden om iets te willen wat Seldon niet bleek te wensen. Het heeft geen zin deze mensen zodanig te vernederen dat zij hun zelfrespect alleen kunnen herwinnen door het Seldon Plan als geheel te verwerpen. Anderzijds is het een vaste en wenselijke gewoonte dat degenen die de verkeerde kant hebben ondersteund hun verlies opgewekt en zonder verdere discussie aanvaarden. Het twistpunt ligt achter ons, achter beide partijen, en voor altijd.’

Zij pauzeerde, keek met uitdrukkingsloze blik naar de verzameling gezichten voor haar en vervolgde: ‘Leden van de Raad, de helft van de tijd is voorbij, de helft van de duizendjarige periode tussen de Imperia. Het is een tijd geweest met problemen, maar we hebben het een heel eind gebracht. In feite zijn we nu alweer bijna een Galactisch Imperium en er zijn geen noemenswaardige externe vijanden meer over.

Het Interregnum zou dertigduizend jaar hebben geduurd als het Seldon Plan er niet geweest was. Na dertigduizend jaar van desintegratie zou er wellicht geen kracht meer zijn overgebleven die nog een nieuw Imperium vermocht te scheppen. Slechts geïsoleerde, waarschijnlijk stervende werelden zouden nog over zijn geweest.

Wat wij vandaag bezitten danken wij aan Hari Seldon en wij moeten dan ook op zijn reeds lang gestorven geest vertrouwen voor het vervolg. Het gevaar, Raadslieden, schuilt derhalve in onszelf en vanaf dit ogenblik mag er geen enkele officiële twijfel zijn aan de waarde van het Plan. Laten wij nu met elkaar afspreken, rustig en vastberaden, dat het Plan niet zal worden blootgesteld aan officiële twijfel, kritiek of zelfs veroordeling. Wij moeten het ten volle steunen. Het heeft zijn waarde vijf eeuwen lang bewezen. Het geeft de mensheid veiligheid en we mogen het dus niets in de weg leggen. Zijn we het daar over eens?’

Er ontstond een gedempt gemompel. De Burgemeester keek nauwelijks op om te zien of er visuele tekenen van instemming te vinden waren. Zij kende elk lid van de Raad en wist hoe ieder van hen zou reageren. In het kielzog van de overwinning zouden er nu geen tegenwerpingen zijn. Misschien volgend jaar. Nu niet. En de problemen van volgend jaar zou ze volgend jaar aanpakken.

Altijd vooropgesteld dat…

‘Gedachtencontrole, Burgemeester Branno?’ vroeg Golan Trevize. Hij kwam het gangpad aflopen en sprak met luide stem alsof hij de stilte van de anderen wilde compenseren. Hij nam niet de moeite zijn plaats in te nemen, die zich, omdat hij een nieuw lid was, op de achterste rij bevond.

Branno keek nog steeds niet op. ‘Uw mening, Raadsheer Trevize?’ zei ze.

‘Dat de regering de vrijheid van spreken niet kan verbieden. Dat alle individuen, nadrukkelijk met inbegrip van de Raadsheren en Raadsvrouwen die voor dat doel gekozen zijn, het volste recht hebben actuele politieke onderwerpen te bespreken. En dat geen enkel politiek onderwerp losstaat van het Seldon Plan.’

Branno vouwde haar handen en keek op. Haar gezicht was uitdrukkingsloos. ‘Raadsheer Trevize,’ zei ze, ‘u hebt dit debat op onreglementaire manier aangevangen en had niet het recht zulks te doen. Ik heb u echter gevraagd uw mening te geven en ik zal u nu antwoord geven.

De vrijheid van spreken wordt geen grens gesteld binnen de context van het Seldon Plan. Uitsluitend de aard van het Plan zélf legt ons per definitie beperkingen op. Er kunnen vele manieren zijn om feiten te duiden alvorens de verschijning ons de uiteindelijke beslissing geeft, maar als die beslissing eenmaal is genomen kan die niet meer ter discussie staan in deze Raad. En evenmin mag een dergelijke beslissing bij voorbaat worden aangevochten, alsof men daarmee wilde zeggen: “Als Hari Seldon zus of zo zou besluiten, dan zou hij het mis hebben.” ’

‘En als men in alle eerlijkheid die mening zou zijn toegedaan, mevrouw de Burgemeester?’

‘Dan zou de betrokkene zulks kunnen zeggen, mits het een privéburger is die de zaak in privé-kring bespreekt.’

‘U bedoelt dus te zeggen dat de grenzen die u stelt aan de vrijheid van meningsuiting uitsluitend en alleen gelden voor vertegenwoordigers van de regering?’

‘Precies. Dit is overigens geen noviteit in de wetten van de Foundation. Eerdere Burgemeesters, van alle partijen, hebben hetzelfde gedaan. Een privé-mening betekent niets, maar een officiële meningsuiting heeft gewicht en kan gevaarlijk zijn. We zijn nu te ver gevorderd om nog gevaren te kunnen riskeren.’

‘Mag ik erop wijzen, mevrouw de Burgemeester, dat het door u uitgevaardigde voorschrift wel ooit is toegepast, zij het hoogst zelden, maar dat het daarbij steeds ging om heel specifieke handelingen van de Raad zelf? Het is nooit van toepassing geweest op zoiets omvangrijks en ondefinieerbaars als het Seldon Plan.’

‘Het Seldon Plan heeft die bescherming het hardste nodig, want juist ten aanzien van het Plan kunnen vragen uiterst fataal zijn.’

‘Wilt u niet in overweging nemen, Burgemeester Branno…’ Trevize draaide zich om en richtte zich nu tot de rijen zittende Raadsleden die allemaal hun adem leken in te houden alsof ze de uitkomst van een duel afwachtten, ‘wilt u niet in overweging nemen, leden van de Raad, dat er goede redenen zijn om aan te nemen dat er helemaal geen Seldon Plan bestaat?’

‘We zijn allen vandaag getuigen geweest van de werking ervan,’ zei Burgemeester Branno. Naarmate de stemverheffing en de retoriek van Trevize toenamen, sprak zij juist steeds rustiger.

‘Juist omdat wij daar getuige van zijn geweest, Raadsheren en Raadsvrouwen, kunnen wij vaststellen dat het Seldon Plan zoals wij het hebben leren kennen en geloven niet kan bestaan.’

‘Raadsheer Trevize, u bent buiten de orde en moogt op deze wijze niet voortgaan.’

‘Ik heb van u het woord gekregen, Burgemeester.’

‘Ik ontneem u nu het woord, Raadsheer.’

‘U kunt mij het woord niet ontnemen. Uw uitspraak inzake de beperking van de vrije meningsuiting heeft op zichzelf niet de kracht van wet. Er heeft geen formele stemming in de Raad plaatsgevonden, Burgemeester, en zelfs als dat wel het geval ware geweest zou ik nog het recht hebben de legaliteit daarvan in twijfel te trekken.’

‘Dat ik u het woord ontneem, Raadsheer, heeft niets te maken met mijn uitspraken inzake de bescherming van het Seldon Plan.’

‘Waarmee dan wel?’

‘U wordt beschuldigd van verraad, Raadsheer. Ik wil uit beleefdheid tegenover de Raad nalaten u binnen deze Raadskamer te laten arresteren, maar aan de uitgang staan medewerkers van Veiligheid klaar om u in hechtenis te nemen bij uw vertrek. Ik wil u nu vragen kalm te vertrekken. Als u mocht besluiten tot ondoordachte handelingen, zal dat natuurlijk worden opgevat als een acute bedreiging en dan zal Veiligheid uiteraard de Raadskamer betreden. Ik vertrouw dat u het zo ver niet wilt laten komen.’

Trevize fronste zijn wenkbrauwen. Er heerste volstrekte stilte in de zaal. (Had iedereen dit verwacht iedereen, behalve hijzelf en Compor?) Hij keek achterom naar de uitgangsdeur. Hij zag niets, maar was er zeker van dat Burgemeester Branno niet blufte.

Hij stotterde van woede. ‘Ik vert- vertegenwoordig een belangrijk k- kiesdistrict, Burgemeester Branno…’

‘Uw kiezers zullen ongetwijfeld ernstig in u teleurgesteld zijn!’

‘Welke bewijzen hebt u voor deze grove aanklacht?’

‘Dat zal te bestemder tijd wel blijken, maar wees ervan overtuigd dat we alles hebben wat nodig is. U bent een zeer indiscrete jongeman en had zich moeten realiseren dat iemand uw vriend kan zijn zonder nochtans medeplichtige te willen zijn in uw verraad.’

Trevize draaide snel om zijn as om Compors blauwe ogen te kunnen zien. Hun blik ving de zijne met kilheid op.

Burgemeester Branno verklaarde kalm: ‘Ik roep u allen tot getuige dat bij mijn laatste opmerking Raadsheer Trevize zich omdraaide om Raadsheer Compor aan te zien. Wilt u nu vertrekken, Raadsheer, of wilt u ons dwingen tot de onwaardige vertoning van een arrestatie binnen de muren van de Raadszaal?’

Golan Trevize draaide zich om, beklom de trappen weer en werd bij de uitgang ingesloten door twee goed bewapende mannen in uniform.

En Harla Branno keek hem onbewogen na en fluisterde door nauwelijks geopende lippen: ‘Dwaas!’

3

Liono Kodell was tijdens het gehele bewind van Burgemeester Branno het Hoofd Veiligheid geweest. De baan was niet zo slopend als hij graag wilde doen geloven, maar natuurlijk kon niemand met zekerheid vaststellen of hij loog of niet. Hij zag er niet uit als een leugenaar, maar dat zei op zichzelf nog niets.

Hij zag er vertrouwenwekkend en vriendelijk uit en dat was met het oog op zijn functie waarschijnlijk wel goed. Hij was nogal onder de gemiddelde lengte en nogal boven het gemiddelde gewicht, had een borstelige snor (zeer ongebruikelijk voor een burger van Terminus) die nu eerder wit dan grijs was, helderbruine ogen en een kenmerkend patroon van primaire kleuren als merkteken op de borstzak van zijn vale overall.

‘Ga zitten, Trevize,’ zei hij. ‘Laten we dit op een vriendelijke manier afhandelen, als dat kan.’

‘Vriendelijk? Tegenover een verrader?’ Trevize haakte zijn twee duimen achter zijn ceintuur en bleef staan.

‘Tegenover iemand die beschuldigd is van verraad. We zijn nog niet aangeland bij het punt waar een beschuldiging gelijk staat aan een veroordeling ook de Burgemeester niet. Ik verwacht ook niet dat het zover komt. Het is mijn taak je naam te zuiveren, als ik dat kan. Ik zou dat veel liever direct doen, nu er nog niet echt schade is aangericht behalve misschien aan je zelfrespect dan gedwongen te zijn het allemaal onderwerp te maken van een publieke rechtzitting. Ik hoop dat jij die opvatting deelt.’

Trevize liet zich niet zwak maken. ‘Laten we maar ophouden met die hoffelijkheden,’ zei hij. ‘Het is jouw taak mij op de huid te zitten alsof ik echt een verrader ben. Ik ben er geen en ik verafschuw de noodzaak dat tot jouw tevredenheid te moeten aantonen. Waarom behoef jij jouw loyaliteit niet tot mijn tevredenheid aan te tonen?’

‘In principe heb je gelijk. De droeve feiten zijn echter, dat ik macht aan mijn kant heb en jij geen macht aan de jouwe. Om die reden bezit ik het privilege vragen te mogen stellen en jij niet. Mocht ooit enige verdenking van disloyaliteit of verraad op mij komen te rusten, tussen haakjes, dan zou ik ondervraagd worden door iemand anders die, naar ik oprecht hoop, mij even netjes zou behandelen als ik van plan ben jou te behandelen.’

‘En hoe netjes wil je mij behandelen?’

‘Ach, wel, als een vriend, een gelijke, als jij van jouw kant tenminste hetzelfde doet.’

‘Zal ik je een drankje aanbieden ?’ vroeg Trevize op bittere toon.

‘Straks, misschien, maar ga nu eerst eens zitten. Ik vraag dat als een vriend.’

Trevize aarzelde en ging toen zitten. Elk verder verzet kwam hem plotseling als zinloos voor. ‘Wat nu?’ zei hij.

‘Mag ik je nu verzoeken mijn vragen naar waarheid, in volledigheid en zonder afleidingsmanoeuvres te beantwoorden?’

‘En zo niet? Welke dreiging heb je achter de hand? Een psychische sonde?’

‘Ach, welnee.’

‘Ach, welnee, inderdaad. Niet bij een Raadsheer. Zo’n sonde zou geen verraad aan het licht brengen en als ik dan word vrijgesproken kost dat jou en misschien ook de Burgemeester de politieke kop. Het lijkt me al bijna de moeite waard je te dwingen tot het gebruik van een psychische sonde.’

Kodell fronste en schudde haast onmerkbaar zijn hoofd. ‘O nee, welnee. Teveel kans op hersenbeschadiging. Het genezingsproces is soms erg langzaam, dus jij zou er maar weinig voordeel van hebben. Beslist. Weet je, soms, als we de psychische sonde als uiterste middel gebruiken…’

‘Een bedreiging, Kodell?’

‘Een feitelijke vaststelling, Trevize. Begrijp me niet verkeerd, Raadsheer. Als ik de sonde moet gebruiken, zal ik dat doen en zelfs als je onschuldig bent, zul je dat niet kunnen verhinderen.’

‘Wat wil je weten?’ Kodell haalde een schakelaar over op het bureau voor hem. Hij zei: ‘Wat ik vraag en wat jij antwoordt op mijn vragen zal in beeld en geluid worden opgenomen. Ik wens geen ongevraagde uiteenzettingen van je aan te horen of andere dingen die niet terzake zijn. Niet op dit ogenblik. Ongetwijfeld zul je dat begrijpen.’

‘Ik begrijp dat je alleen zult opnemen wat in je kraam te pas komt,’ zei Trevize op verachtelijke toon.

‘Zo is het, maar opnieuw: begrijp me niet verkeerd. Ik zal niets wijzigen in wat je zegt. Ik zal het gebruiken of niet gebruiken, dat is alles. Maar jij zult wel weten wat ik niet zal gebruiken, dus je zult jouw en mijn tijd daarmee niet verspillen.’

‘We zullen zien.’

‘We hebben reden om aan te nemen, Raadsheer Trevize’ — en de ietwat formele klank van zijn stem bewees al dat er nu opnamen werden gemaakt — ‘dat u openlijk hebt verklaard, bij verschillende gelegenheden, dat u niet gelooft in het bestaan van het Seldon Plan.’

Trevize antwoordde langzaam: ‘Als ik dat openlijk heb gezegd, bij verschillende gelegenheden, wat hebt u dan van mij nog nodig?’

‘Laten we geen tijd verdoen met woordspelletjes, Raadsheer. U weet dat ik van u wil hebben dat u dit openlijk toegeeft met uw eigen stem, met haar specifieke stempatronen, en onder condities waarin het duidelijk is dat u zichzelf volledig meester bent.’

‘Dus het gebruik van hypno-effect, zo neem ik aan, chemisch of anderszins veroorzaakt, zou de stempatronen veranderen?’

‘Zeer aanzienlijk.’

‘En u bent erop gebrand aan te tonen dat u geen illegale methoden hebt toegepast bij het ondervragen van een Raadsheer? Dat kan ik mij goed voorstellen.’

‘Ik ben blij dat u zich dat goed kunt voorstellen, Raadsheer. Laten we dus verder gaan. U hebt openlijk en bij verschillende gelegenheden verklaard dat u niet gelooft in het bestaan van het Seldon Plan. Geeft u dat toe?’

Trevize sprak langzaam en koos zorgvuldig zijn woorden: ik geloof niet dat datgene wat wij het Seldon Plan noemen de betekenis heeft die wij er gewoonlijk aan toekennen.’

‘Een vage uitspraak. Zoudt u die willen toelichten?’

‘Naar mijn mening is het gebruikelijke idee dat Hari Seldon vijfhonderd jaar geleden de mathematische wetenschap van de psychohistorie benutte om de loop van de menselijke gebeurtenissen tot in detail uit te werken en ook het idee dat wij een koers volgen die ontworpen is om ons via de lijnen van maximale waarschijnlijkheid van het Eerste Galactische Imperium naar een Tweede Galactische Imperium te brengen, naar mijn mening zijn die ideeën naïef. Het is onmogelijk.’

‘Bedoelt u dat naar uw mening Hari Seldon nooit heeft bestaan ?’

‘Helemaal niet. Natuurlijk heeft hij bestaan.’

‘Of dat hij nooit de wetenschap van de psychohistorie heeft ontwikkeld?’

‘Nee, natuurlijk bedoel ik zoiets in het geheel niet. Luister eens, Hoofd, ik zou dit hebben uitgelegd aan de Raad als mij dat was toegestaan, en nu zal ik het u uitleggen. De waarheid van wat ik zal gaan zeggen is zo evident dat…’

Het Hoofd Veiligheid had rustig en demonstratief de opnameapparatuur uitgeschakeld.

Trevize zweeg even en fronste zijn voorhoofd. ‘Waarom doet u dat?’

‘U verspilt mijn tijd, Raadsheer. Ik heb u niet om toespraken gevraagd.’

‘U hebt mij toch gevraagd mijn mening toe te lichten?’

‘Helemaal niet. Ik heb u gevraagd mijn vragen te beantwoorden simpel, direct en recht door zee. Antwoord alleen op mijn vragen en zeg niets waar ik niet om gevraagd heb. Doe dat en we zullen snel klaar zijn.’

‘U bedoelt dat u mij uitspraken wilt ontlokken,’ zei Trevize, ‘die de officiële lezing van wat ik geacht word te hebben gedaan zullen bekrachtigen.’

‘Wij vragen u alleen u aan de waarheid te houden en ik verzeker u dat wij uw uitlatingen niet zullen verdraaien. Alstublieft, laat het mij nog eens proberen. We hadden het over Hari Seldon.’

Er werden nu weer opnamen gemaakt en Kodell herhaalde op rustige toon: ‘En heeft hij de wetenschap van de psychohistorie dan niet ontwikkeld?’

‘Natuurlijk ontwikkelde hij de wetenschap die wij psychohistorie noemen,’ zei Trevize. Hij kon zijn ongeduld niet verborgen houden en sprak met opgewonden gebaren.

‘En hoe zou u die omschrijven?’

‘Mijn hemel! Ze wordt gewoonlijk gedefinieerd als die tak van de mathematica die zich bezighoudt met de modale reacties van grote groepen mensen op bepaalde stimuli onder bepaalde omstandigheden. Met andere woorden: zij wordt geacht sociale en historische wijzigingen te voorspellen.’

‘U zei “wordt geacht”. Is dit voorbehoud gebaseerd op uw kennis van de wiskunde?’

‘Nee,’ zei Trevize. ‘Ik ben geen psychohistoricus. Evenmin is een van de leden van de regering van de Foundation dat, of een van de burgers van Terminus, noch…’

Kodell stak zijn hand op. ‘Alstublieft, Raadsheer,’ zei hij en Trevize zweeg.

Kodell zei: ‘Hebt u enige reden om te veronderstellen dat Hari Seldon niet de noodzakelijke analyse heeft verricht naar een zo doelmatig mogelijke combinatie van factoren van zo hoog mogelijke waarschijnlijkheid en zo kort mogelijke tijdsduur op de weg van het Eerste naar het Tweede Imperium door tussenkomst van de Foundation?’

‘Ik was er niet bij,’ zei Trevize sarcastisch, ‘dus hoe kan ik dat nu weten?’

‘Kunt u weten dat hij het naliet?’

‘Nee.’

‘Ontkent u wellicht dat het holografische beeld van Hari Seldon dat bij gelegenheid van een aantal historische crisissen in de afgelopen vijfhonderd jaar is verschenen, in feite een reproduktie is van Hari Seldon zelf, gemaakt in het laatste jaar van zijn leven, kort voordat de Foundation werd gesticht?’

‘Ik veronderstel dat ik het niet kan ontkennen.’

‘U “veronderstelt” dat. Zoudt u willen beweren dat het bedrog is, een stuk misleiding dat door iemand in het verleden met een bepaald doel tot stand is gebracht?’

Trevize zuchtte. ‘Nee. Die mening verkondig ik niet.’

‘Bent u bereid de mening te verkondigen dat de boodschappen die Hari Seldon ons meedeelt door iemand op enigerlei wijze gemanipuleerd worden?’

‘Nee. Ik heb geen reden om aan te nemen dat zo’n manipulatie mogelijk dan wel nuttig zou zijn.’

‘Juist. U was getuige van de meest recente verschijning van Seldons beeld. Vond u dat zijn analyse vijfhonderd jaar geleden opgezet niet zeer nauwkeurig aansloot bij de feitelijke omstandigheden van nu?’

‘Integendeel,’ zei Trevize met plotseling leedvermaak, ‘de overeenkomst was juist heel frappant.’

Kodell scheen de emotie van zijn gevangene niet op te merken. ‘En niettemin, Raadsheer, handhaaft u ook na de verschijning van Seldon nog uw mening dat het Seldon Plan niet bestaat?’

‘Vanzelfsprekend doe ik dat. Ik blijf beweren dat het niet bestaat juist omdat de analyse zo volmaakt klopte…’

Kodell had de recorders uitgezet. Hij schudde zijn hoofd en zei: ‘Raadsheer, dat moet ik wissen. U bezorgt mij overlast. Ik vraag of u vasthoudt aan uw merkwaardige overtuiging en u begint mij de redenen daarvoor te geven. Ik zal de vraag herhalen.’

‘En niettemin, Raadsheer,’ zei hij, ‘handhaaft u ook na de verschijning van Seldon uw mening dat het Seldon Plan niet bestaat?’

‘Hoe weet u dat? Niemand heeft na de verschijning gelegenheid gehad met mijn verklikker-vriendje Compor te spreken.’

‘Laten we zeggen dat we het geraden hebben, Raadsheer. En dat u al antwoord hebt gegeven. “Vanzelfsprekend doe ik dat.” Als u dat nu nogmaals wilt zeggen zonder er ongevraagde informatie aan toe te voegen, hebben wij dat weer achter de rug.’

‘Vanzelfsprekend doe ik dat,’ zei Trevize ironisch.

‘Wel,’ zei Kodell, ‘Ik zal nog wel uitzoeken welk van de twee “vanzelfsprekend doe ik dats” het meest natuurlijk klinkt. Dank u, Raadsheer.’ En de opname-apparatuur werd weer uitgeschakeld.

‘Is dat alles?’ vroeg Trevize.

‘Voor mijn doel wel, ja.’

‘Het is evident wat je doel is: een stel vragen en antwoorden die je aan geheel Terminus en de hele Foundation Federatie kunt presenteren om aan te tonen dat ik de legende van het Seldon Plan geheel en al accepteer. Daardoor zal elke ontkenning die ik later zou verkondigen bij voorbaat maniakaal of ronduit krankzinnig lijken.’

‘Of zelfs verraad in de ogen van een opgewonden massa die het Plan onmisbaar acht in verband met de veiligheid van de Foundation. Het zal wellicht niet noodzakelijk zijn dit alles publiek te maken, Raadsheer Trevize, als we tot bepaalde afspraken kunnen komen, maar als het nodig mocht zijn zullen we er zeker voor zorgen dat de Federatie het verneemt.’

‘Bent u werkelijk zo zot, meneer,’ zei Trevize met een frons, ‘dat u volstrekt geen belangstelling hebt voor wat ik probeer duidelijk te maken?’

‘Als menselijk individu ben ik zeer geïnteresseerd, en als er een passend ogenblik komt zal ik met belangstelling en een zekere hoeveelheid scepsis naar u luisteren. Maar als Hoofd Veiligheid beschik ik op dit ogenblik precies over datgene wat ik nodig heb.’

‘Ik hoop dat u beseft dat dit alles u en de burgemeester geen goed zal doen.’

‘Merkwaardigerwijs deel ik die mening helemaal niet. U zult nu vertrekken. Onder geleide, uiteraard.’

‘Waar word ik heengebracht?’

Kodell glimlachte slechts. ‘Tot ziens, Raadsheer. Uw medewerking was niet volmaakt, maar het zou niet realistisch zijn geweest zulks te verwachten.’

Hij stak zijn hand uit. Trevize stond op en negeerde de hand. Hij streek zijn ceintuur glad en zei: ‘U doet niet meer dan het onvermijdelijke uitstellen. Anderen zullen denken wat ik nu denk, of zullen er later zo over gaan denken. Als u mij gevangen zet of doodt zal dat alleen nieuwsgierigheid opwekken en uiteindelijk die manier van denken versnellen. Aan het slot zullen de waarheid en ik overwinnen.’

Kodell trok zijn hand terug en schudde langzaam zijn hoofd. ‘Werkelijk, Trevize,’ zei hij, ‘u bent een gek.’

4

Pas om middernacht kwamen twee bewakers Trevize weghalen van wat, naar hij moest toegeven, een luxueuze kamer was in het hoofdkwartier van Veiligheid. Luxueus, maar afgesloten. Hoe dan ook: een gevangeniscel.

Trevize had meer dan vier uur gelegenheid om zichzelf verwijten te maken. Een groot deel van de tijd ijsbeerde hij rusteloos op en neer.

Waarom had hij Compor vertrouwd?

Waarom niet? Hij was het zo schijnbaar met hem eens geweest. Nee, dat niet precies. Het had zo makkelijk geleken hem over te halen het met hem eens te zijn. Nee, dat nou ook weer niet direct. Hij had zo stom geleken, zo gemakkelijk te domineren, zo duidelijk niet beschikkend over een eigen geest en eigen gedachten, dat Trevize met genoegen de kans had aangegrepen om hem te gebruiken als niet tegensputterend klankbord. Compor had Trevize geholpen bij het verdiepen en aanscherpen van diens meningen. Hij was nuttig geweest en Trevize had hem om geen andere reden vertrouwd dan dat het hem goed was uitgekomen dat te doen.

Maar het was nutteloos zich nu nog af te vragen of hij Compor had moeten doorzien. Hij had zich moeten houden aan de algemene stelregel: vertrouw niemand.

Maar kun je door het leven gaan zonder iemand te vertrouwen ?

Kennelijk moest dat kunnen. En wie zou hebben gedacht dat Branno zo vermetel zou zijn een Raadsheer zo maar uit de Raad te plukken en — dat niemand van de andere Raadsheren een vinger zou uitsteken om hun collega te beschermen ? Ook al waren zij het in volle overtuiging oneens met Trevize, ook al zouden zij hun laatste druppel bloed hebben willen verwedden dat Branno gelijk had, dan nog zouden zij zich principieel hebben moeten verzetten tegen deze grove verkrachting van hun rechten. Bronzen Branno werd zij wel genoemd. En de kracht van haar optreden deed inderdaad denken aan die van metaal…

Tenzij zijzelf al in de greep was van…

Nee! Zo denken leidt tot paranoia!

En toch… Zijn geest draaide in cirkels en zijn gedachten waren nog niet verder gekomen dan zinloze herhalingen, toen de bewakers kwamen.

‘U zult met ons mee moeten, Raadsheer,’ zei de oudste van de twee met onbewogen ernst. Uit zijn distinctieven bleek dat hij luitenant was. Hij had een klein litteken op zijn rechterwang en zag er vermoeid uit, alsof hij deze baan te lang had vervuld en al die tijd te weinig te doen had gehad — zoals verwacht mocht worden van een soldaat wiens volk al meer dan een eeuw in vrede had geleefd.

Trevize verroerde zich niet. ‘Uw naam, luitenant?’

‘Ik ben luitenant Evander Sopellor, Raadsheer.’

‘U beseft dat u de wet overtreedt, luitenant Sopellor? U kunt een Raadsheer niet arresteren.’

‘We hebben directe orders gekregen, meneer,’ zei de luitenant.

‘Dat doet niet terzake. U kunt niet de opdracht krijgen een Raadsheer te arresteren. U zult begrijpen dat u zich straks tegenover een krijgsraad zult moeten verantwoorden.’

‘U wordt niet gearresteerd, Raadsheer,’ zei de luitenant.

‘Dan hoef ik dus niet met u mee te gaan, nietwaar?’ ‘We hebben opdracht u naar uw huis te begeleiden.’

‘Ik weet de weg.’

‘En om u onderweg te beschermen.’

‘Tegen wat? Of tegen wie?’

‘Tegen eventueel verzamelde menigten.’

‘Om middernacht?’

‘Daarom hebben wij tot dit tijdstip gewacht, meneer. En nu, meneer, moeten wij u terwille van uw eigenbelang vragen met ons mee te gaan. Ik merk daarbij op, niet als dreigement maar als een stukje informatie, dat ons is toegestaan daarbij zo nodig geweld te gebruiken.’

Trevize zag maar al te goed dat zij bewapend waren met zenuwzwepen. Hij ging staan en hoopte dat hij het met waardigheid deed. ‘Naar mijn huis dan maar. Of zal ik straks moeten vaststellen dat jullie me naar een gevangenis brengen?’

‘Ons is niet opgedragen tegen u te liegen, meneer,’ zei de luitenant met een klank van eigenwaarde en trots in zijn stem. Trevize realiseerde zich nu dat hij in het gezelschap was van een professional die pas na directe orders zou willen liegen — en die zich zelfs dan nog zou blootgeven door zijn gezichtsuitdrukking en de toon van zijn stem.

‘Neem mij niet kwalijk, luitenant,’ zei Trevize. ‘Ik wilde niet suggereren dat ik twijfel aan uw woord.’

Buiten stond een auto voor hen gereed. De straat was leeg en er was geen spoor te zien van mensen, laat staan menigten — maar de luitenant had de waarheid geen geweld aangedaan. Hij had niet gezegd dat er buiten een menigte zou zijn of dat er zich een zou vormen. Hij had het gehad over ‘eventueel verzamelde menigten’. Alleen ‘eventueel’.

De luitenant had er zorgvuldig op gelet dat Trevize tussen hem en de auto bleef. Trevize had zich niet kunnen omdraaien om te proberen weg te rennen. De luitenant ging onmiddellijk na hem naar binnen en nam naast hem plaats op de achterbank.

De auto reed weg.

‘Als ik thuis ben,’ zei Trevize, ‘neem ik aan dat ik vrijelijk mijn bezigheden kan uitoefenen en dat ik bijvoorbeeld mijn huis kan verlaten als ik dat wens.’

‘Wij hebben geen opdracht u te belemmeren, Raadsheer, op geen enkele wijze, afgezien van het feit dat we bevel hebben u te beschermen.’

‘Afgezien? Wat betekent dat in dit geval?’

‘Ik heb opdracht u bij uw aankomst thuis mee te delen dat u het huis niet mag verlaten. De straten zijn voor u niet veilig en ik ben verantwoordelijk voor uw veiligheid.’

‘U bedoelt dat ik huisarrest heb.’

‘Ik ben geen jurist, Raadsheer. Ik weet niet wat dat betekent.’

Hij keek recht voor zich uit, maar zijn elleboog raakte Trevizes zijde. Deze zou geen beweging kunnen maken, niet de geringste, zonder dat de luitenant het merkte.

De auto hield halt voor Trevizes kleine huis in de voorstad Flexner. Op dit ogenblik had hij geen huisgenote — Flavella had genoeg gekregen van het wisselvallige bestaan dat een Raadsheer wordt opgedrongen en hij verwachtte dus niet dat iemand hem zou opwachten.

‘Kan ik nu uitstappen?’ vroeg Trevize.

‘Ik zal eerst uitstappen, Raadsheer. Wij zullen u naar binnen geleiden.’

‘Met het oog op mijn veiligheid?’

‘]a, meneer.’

Er waren twee bewakers aan de binnenkant van zijn voordeur. Er brandde nachtverlichting, maar de ramen waren ondoorzichtig gemaakt en het licht was van buiten niet te zien.

Een ogenblik was hij verontwaardigd over deze inbreuk, maar met een inwendig schouderophalen zette hij dat gevoel van zich af. Als de Raad hem niet eens kon beschermen in de Raadszaal zelf dan zou zeker zijn huis niet kunnen gelden als zijn onaantastbaar kasteel.

Trevize zei: ‘Met z’n hoevelen bent u hier binnen? Een heel regiment?’

‘Nee, Raadsheer,’ klonk een scherpe, vaste stem. ‘Slechts éen persoon afgezien van degene die u al hebt gezien, en ik heb hier lang genoeg op u gewacht.’

Harla Branno, Burgemeester van Terminus, stond in de deuropening naar de zitkamer. ‘Lang genoeg, vindt u niet, om eens samen te praten?’

Trevize staarde haar aan. ‘Al deze poespas om…’

Maar met een lage, dwingende stem zei Branno: ‘Zwijg, Raadsheer. En wat jullie betreft: naar buiten! Hier binnen is alles in orde.’

De vier wachten groetten en namen de benen. Trevize en Branno waren alleen.

II

BURGEMEESTER

5

Branno had een uur lang gewacht en vermoeid gepiekerd. In technische zin had zij zich schuldig gemaakt aan binnendringing met geweld. En wat erger was: in strijd met de grondwet had zij de rechten van een Raadsheer geschonden. Krachtens de strikte wetten die Burgemeesters tot verantwoording dwongen — sinds de dagen van Indbur III en het Muildier — zou zij uit haar ambt gezet kunnen worden.

Maar op deze ene dag kon zij vierentwintig uur lang geen kwaad doen.

Maar dat zou voorbijgaan. Rusteloos huiverde ze.

De twee eerste eeuwen waren de Gouden Tijd van de Foundation geweest, de Heroïsche Tijd — althans achteraf gezien en niet voor de ongelukkigen die in die onzekere tijden hadden geleefd. Salvor Hardin en Hober Mallow waren de twee grootste helden geweest. Ze waren tot halfgoden gemaakt die al bijna de onvergetelijke Hari Seldon zelf concurrentie aandeden. Het drietal vormde een driepoot waarop alle legenden (en zelfs historische feiten) omtrent de Foundation rustten.

In die tijd was de Foundation echter niet meer geweest dan een nie tige wereld met een moeizame greep op de Vier Koninkrijken en met slechts een flauw benul van de mate waarin het Seldon Plan zijn beschermende hand boven haar hoofd hield en haar zelfs beschermde tegen de restanten van het machtige Galactische Imperium.

En hoe machtiger de Foundation werd als politieke en commerciële factor, des te minder betekenis leken haar heersers en krijgers te hebben gekregen. Lathan Devers was nagenoeg vergeten. En àls men nog aan hem dacht was dat vanwege zijn tragische dood in de slavenmijnen en niet wegens zijn onnodige, maar succesvolle strijd tegen Bel Riose.

Trouwens Bel Riose, de waardigste van alle tegenstanders van de Foundation, was zelf eveneens bijna geheel vergeten, overschaduwd door het Muildier die als enige van de vijanden het Seldon Plan had doorbroken en de Foundation had verslagen en geregeerd. Hij alleen was de Grote Vijand — en waarachtig de laatste van de Groten.

Weinigen herinnerden zich dat het Muildier in wezen was verslagen door éen persoon — de vrouw Bayta Darell — en dat zij haar overwinning had behaald zonder hulp van wie dan ook, zelfs zonder de steun van het Seldon Plan. En ook was bijna door iedereen vergeten dat haar zoon en haar kleindochter, Toran en Arkady Darell, de Tweede Foundation hadden verslagen en daardoor de Foundation, de Eerste Foundation, oppermachtig hadden gemaakt.

Deze overwinnaars uit recentere tijden waren geen heroïsche figuren meer. De tijden waren te ruim en veelomvattend geworden en helden als deze moesten worden gereduceerd tot het formaat van gewone stervelingen. En bovendien had Arkady’s biografie van haar grootmoeder deze niet geportretteerd als een heldin, maar als een romantisch wezen.

En sindsdien waren er geen helden meer geweest zelfs geen romantische wezens meer. De Kalganische Oorlog was de laatste vorm van geweld geweest waarmee de Foundation te maken had, en die was eigenlijk niet meer geweest dan een onbeduidend conflict. Bijna twee eeuwen van feitelijke vrede! Honderdtwintig jaar zonder dat ook maar éen schip een schrammetje had opgelopen!

De vrede was goed geweest Branno zou dat niet willen bestrijden — en ook lucratief. De Foundation had nog geen Tweede Galactisch Imperium gesticht de weg daarheen was volgens het Seldon Plan pas tot halverwege afgelegd — maar in de vorm van de Foundation Federatie had zij een krachtige economische greep op een derde van de her en der verspreide politieke eenheden in de Melkweg, en waar zij niet zonder meer de baas was, had zij invloed. Er waren maar weinig plaatsen waar de zinsnede ‘Ik ben van de Foundation’ geen gezag inboezemde. En onder al die miljoenen bewoners van de miljoenen bewoonde werelden was er niemand hoger in rang dan de Burgemeester van Terminus.

Dat was nog steeds de titel. Hij was een erflating van de leider van een verlaten en vrijwel te verwaarlozen stadje op een eenzame wereld ergens aan de buitenste rand van de beschaving, ongeveer vijf eeuwen geleden, maar niemand haalde het in zijn hoofd die titel te willen wijzigen of er ook maar een greintje meer allure aan te willen geven. Alleen de nog steeds niet vergeten titel Keizerlijke Majesteit wekte evenveel ontzag.

… Behalve op Terminus zelf, waar de macht van de Burgemeester zorgvuldig begrensd was. De herinnering aan de Indburs leefde nog voort. Het was niet hun tirannie die de mensen niet konden vergeten, maar het feit dat zij van het Muildier hadden verloren.

En hier was zij nu, Harla Branno, de krachtigste leider sedert de dood van het Muildier (zij wist dat) en pas de vijfde vrouw in deze functie. Alleen op deze dag was zij in staat geweest haar kracht openlijk te gebruiken.

Zij had gevochten voor haar overtuiging inzake wat juist was en wat er moest gebeuren — ondanks de koppige oppositie van degenen die verlangden naar het prestige verschaffende centrum van de Melkweg en naar de glans van Keizerlijke macht en zij had gewonnen.

Nog niet, had zij gezegd. Nog niet! Als je te snel naar het Binnenste van de Melkweg springt zul je om die en die reden verliezen. En Seldon was verschenen en had haar gesteund in bewoordingen die nagenoeg identiek waren aan die van haarzelf.

En daardoor was zij nu voor een tijdje in de ogen van de gehele Foundation even wijs als Seldon zelf. Maar zij wist dat de bevolking dit elk moment weer zou kunnen vergeten. En deze jongeman waagde het haar uitgerekend op deze dag van alle dagen te provoceren!

En hij waagde het gelijk te hebben!

Dat was de gevaarlijke kant van de zaak. Hij had gelijk! En door gelijk te hebben zou hij de Foundation kunnen vernietigen!

En nu stond zij tegenover hem en keken zij elkaar aan.

Zij zei op droeve toon: ‘Had u mij niet privé kunnen komen opzoeken? Moest u dat nu werkelijk in de volle Raadszaal uitschreeuwen in uw idioot verlangen mij voor gek te zetten ? Wat heb je toch gedaan, onnadenkende jongen?’

6

Trevize voelde dat hij bloosde en vocht om zijn woede in bedwang te houden. De burgemeester was een al ouder wordende vrouw die op haar volgende verjaardag drieënzestig zou worden. Hij had remmingen om een geschreeuwde woordenstrijd aan te gaan met iemand die bijna tweemaal zijn eigen leeftijd had.

Bovendien was zij door de wol geverfd in politieke debatten en wist zij dat de strijd al half gewonnen was als zij haar opponent al meteen in het begin uit zijn evenwicht kon brengen. Maar om een dergelijke tactiek effectief te maken moest er publiek bij zijn en nu was er geen publiek in wiens ogen zij hem kon vernederen. Er was hier niemand dan alleen zij tweeën.

Daarom negeerde hij haar woorden en deed zijn best haar op onbewogen wijze op te nemen. Zij was een oude vrouw, gekleed op de uniseks-wijze die nu al twee generaties lang gebruikelijk was, maar het stond haar niet. De Burgemeester, de leidster van de Melkweg — voor zover er sprake kon zijn van leiding — was een heel gewone oudere vrouw die gemakkelijk had kunnen worden aangezien voor een oude man, ware het niet dat haar staalgrijze haren strak naar achteren waren gebonden en niet los gedragen werden in de traditionele stijl van mannen.

Trevize glimlachte innemend. Hoezeer een bejaarde tegenstander ook zijn best deed de benaming ‘jongen’ als een belediging te doen klinken, deze speciale ‘jongen’ had het voordeel van zijn jeugd en zijn aantrekkelijke uiterlijk — en was zich van beide terdege bewust.

‘Het is waar,’ zei hij. ‘Ik ben tweeëndertig en daarom bij wijze van spreken een jongen. En ik ben eveneens een Raadsheer en derhalve, zoals dat in die functie wordt verlangd, onnadenkend. De eerste omstandigheid is niet te vermijden, en voor wat betreft de tweede kan ik alleen zeggen dat het mij spijt.’

‘Weet u wel wat u hebt aangericht? Blijf daar niet staan en laat uw streven naar geestigheid even terzijde. Ga zitten. Hergroepeer uw gedachten, als dat kan, en antwoord mij op rationele manier.’

‘Ik weet wat ik heb aangericht. Ik heb de waarheid verteld zoals ik die heb leren kennen.’

‘En uitgerekend op deze dag probeert u mij daarmee te verslaan? Juist op deze ene dag dat mijn prestige zo groot is dat ik u uit de Raadszaal kan laten verwijderen en doen arresteren zonder dat iemand het waagt te protesteren?’

‘De Raad zal tot bezinning komen en alsnog protesteren. Misschien is zij nu al aan het protesteren. En door de hardhandigheid waarmee u mij hebt aangepakt zullen zij des te aandachtiger naar mij luisteren.’

‘Niemand zal naar u luisteren, want als ik zou denken dat u op de ingeslagen weg voortgaat, zou ik u met alle mij ten dienste staande wettelijke middelen blijven vervolgen als een verrader.’

‘Dan zou ik berecht moeten worden. Dan krijg ik mijn kans voor het Hof.’

‘Reken daar maar niet te vast op. De noodbevoegdheden van een Burgemeester zijn geweldig groot, ook al worden ze maar zelden gebruikt.’

‘Op welke gronden zou u hiervan een noodgeval kunnen maken?’

‘Ik bedenk wel iets. Zoveel fantasie heb ik nog wel en ik ben niet bang voor de politieke risico’s. Drijf het niet te ver door, jongeman. We zullen nu tot een overeenkomst komen of u zult nooit meer vrij zijn. U zult voor de rest van uw leven gevangen worden gezet. Dat garandeer ik u.’

Zij staarden elkaar aan: Branno met grijze blik, Trevize met een blik vol gradaties van bruin.

‘Wat voor overeenkomst?’ zei Trevize.

‘Aha, u bent nieuwsgierig. Dat is beter. Dan kunnen we onze confrontatie nu dus vervangen door een conversatie. Wat is uw visie ?’

‘Die kent u uitstekend. U hebt immers door de modder gerold met Raadsheer Compor, of niet soms?’

‘Ik wil het van u horen, en wel in het licht van de Seldon Crisis die nu net voorbij is.’

‘Uitstekend, als dat uw wens is, mevrouw de Burgemeester!’ (Hij had op het punt gestaan haar aan te spreken als ‘oude vrouw’.) ‘Het beeld van Seldon was veel te correct, in onmogelijke mate correct na vijfhonderd jaar. Het was de achtste keer dat hij is verschenen, geloof ik. Bij sommige gelegenheden was er niemand aanwezig om hem te horen. Bij tenminste éen gelegenheid, in de tijd van Indbur III was hetgeen hij zei volledig in strijd met de werkelijke feiten — maar dat was in de tijd van het Muildier, was het niet? Maar wanneer, bij welke van al die gelegenheden had hij het zo volmaakt bij het rechte einde als vandaag?’

Trevize veroorloofde zich een zwakke glimlach. ‘Nooit eerder, mevrouw de Burgemeester, althans voor zover onze historische verslagen het mogelijk maken dit te beoordelen, nooit eerder is Seldon erin geslaagd de situatie zo perfect tot in de kleinste details te schilderen.’

‘Suggereert u dat de beeltenis van Seldon, zijn holografische verschijning, bedrog is?’ vroeg Branno. ‘Dat de uitspraken van Seldon zijn voorbereid door een tijdgenoot van ons, misschien zelfs door mijzelf? Dat de rol van Seldon werd gespeeld door een acteur?’

‘Niet uitgesloten, mevrouw de Burgemeester, maar dat is niet wat ik bedoel. De waarheid is veel erger. Ik geloof dat wij wel degelijk Seldons beeltenis zien en dat zijn beschrijving van de huidige stand van de geschiedenis overeenstemt met de beschrijving die hij vijfhonderd jaar geleden voorbereid heeft. Ik heb dit ook met zoveel woorden gezegd tegenover uw man Kodell, die mij zorgvuldig door een rollenspel heeft geleid waarin ik het bijgeloof van de onnadenkende Foundationisten leek te steunen.’

‘Ik weet het. De opnamen zullen zonodig worden gebruikt om de Foundation te laten weten dat u nooit echt in de oppositie bent geweest.’

Trevize strekte zijn armen uit. ‘Maar dat ben ik wèl. Er is geen Seldon Plan in de zin zoals we dat tot nu toe geloofden, en dat is er misschien ook al twee eeuwen niet geweest. Ik heb dat vermoeden al een paar jaar en wat we twaalf uur geleden in de Tijdkluis hebben meegemaakt is het bewijs.’

‘Omdat Seldon te nauwkeurig was?’

‘Precies. Glimlach niet. Dat was het definitieve bewijs.’

‘Ik glimlach niet, zoals u kunt zien. Ga verder.’ ‘Hoe kan hij zo nauwkeurig zijn? Twee eeuwen geleden was Seldons analyse van het toenmalige heden volstrekt foutief. Er waren driehonderd jaar voorbijgegaan sedert de stichting van de Foundation en hij zat er ver naast. Helemaal!’

‘Dat hebt u zelf een paar minuten geleden al verklaard, Raadsheer. Dat was wegens het Muildier. Het Muildier was een mutant met ongelooflijke mentale krachten en het Plan had daar op geen enkele manier in kunnen voorzien.’

‘Maar hij was er, voorzien of niet voorzien. Het Seldon Plan werd ontregeld. Het Muildier bleef niet lang aan de macht en had geen opvolger. De Foundation herwon haar onafhankelijkheid en haar heersende positie, maar hoe kan het Seldon Plan weer op het juiste spoor zijn gekomen nadat het op zo drastische manier in de wielen was gereden?’

Branno keek grimmig en zij kneep haar beide oude handen krachtig samen. ‘Het antwoord op die vraag is u bekend. Er was nog een tweede Foundation. U kent de geschiedenisboeken.’

‘Ik heb Arkady’s biografie van haar grootmoeder gelezen — dat was op school immers verplichte lectuur — en ik heb ook haar romans gelezen. Ik heb de officiële versie van de geschiedenis van het Muildier en daarna bestudeerd. Is het mij toegestaan die versie in twijfel te trekken?’

‘In welk opzicht?’

‘Officieel moesten wij, de Eerste Foundation, de kennis van de exacte wetenschappen hoeden en verbreden. Wij moesten in alle openheid opereren en onze ontwikkeling zou, of we het wisten of niet, verlopen volgens de lijnen van het Seldon Plan. Daarnaast was er echter de Tweede Foundation die de psychologische wetenschappen, inclusief de psychohistorie, moest hoeden en verbreden, en haar bestaan moest geheim worden gehouden, zelfs voor ons. De Tweede Foundation was bedoeld als de verfijning van het Plan. Zij moest die stromingen in de geschiedenis van de Melkweg bijbuigen of stoppen die afwijkingen dreigden te veroorzaken in de grote lijnen van het Plan.’

‘Dan hebt u uw eigen vraag beantwoord,’ zei de Burgemeester. ‘Bayta Darell versloeg het Muildier, wellicht met hulp van de Tweede Foundation, hoewel haar kleindochter het tegendeel beweert. Het was echter zonder twijfel de Tweede Foundation die haar best heeft gedaan om de geschiedenis van de Melkweg na de dood van het Muildier weer in juiste banen te leiden en die daar kennelijk wonderwel in geslaagd is. Waar, mijn waarde Raadsheer, hebt u het eigenlijk over?’

‘Mevrouw de Burgemeester, als wij afgaan op Arkady Darells verslag is het duidelijk dat de Tweede Foundation in haar poging de geschiedenis van de Melkweg bij te sturen het gehele schema van Seldon in de war heeft gebracht, aangezien zij door dit te doen immers haar eigen geheime status prijsgaf. Wij, de Eerste Foundation, beseften dat ons spiegelbeeld, de Tweede Foundation, bestond en wij konden niet voortleven in de wetenschap dat wij werden gemanipuleerd. We hebben ons daarom uitgesloofd om de Tweede Foundation te vinden en te vernietigen.’

Branno knikte. ‘En daarin slaagden wij, volgens het verslag van Arkady Darell, maar kennelijk pas nadat de Tweede Foundation de geschiedenis van de Melkweg weer degelijk op het juiste spoor had gezet na de verstorende invloed van het Muildier. En op dat spoor is de geschiedenis nog steeds.’

‘Kunt u dat geloven? Volgens het verslag werd de Tweede Foundation opgespoord en de leden ervan uit de weg geruimd. Dat was in het jaar FS 378, dus honderdtwintig jaar geleden. Vijf generaties lang zijn we dus zogenaamd bezig geweest zonder dat er een Tweede Foundation bestond en niettemin zijn we wat het Plan betreft zo dicht bij het doel gebleven dat Seldon en u bijna de gelijke woorden gebruikten.’

‘Dit zou kunnen worden uitgelegd als een duidelijk bewijs van mijn grote vermogens inzake het interpreteren en op waarde schatten van de loop van de geschiedenis.’

‘Neem mij niet kwalijk, ik twijfel geenszins aan uw grote vermogens, maar het komt mij voor dat er een meer voor de hand liggende verklaring is en wel dat de Tweede Foundation nimmer werd vernietigd. Zij regeert ons nog steeds. Zij manipuleert ons nog steeds. En daarom zijn we teruggekeerd in het spoor van het Seldon Plan.

7

Als de Burgemeester al geschokt was door deze uitspraak, liet zij het in elk geval niet merken.

Het was al na enen ‘s nachts en zij snakte ernaar om hier een einde aan te maken, maar het proces kon niet worden versneld. De jongeman moest op de juiste manier worden aangepakt  - zoals een vis aan de haak die bij onhandig optreden van de visser de lijn zou kunnen doen breken. Zij wilde hem niet als nutteloos wergwerpen zo lang er een kans was dat hij voordien een nuttige functie kon vervullen.

‘Waarachtig?’ zei ze. ‘U beweert dus dat Arkady’s verslag van de Kalganische Oorlog en de vernietiging van de Tweede Foundation een vervalsing is? Een verzinsel? Een spelletje? Een leugen?’

Trevize haalde zijn schouders op. ‘Dat hoeft niet per se. Daar gaat het ook niet om. Neem eens aan dat Arkady’s verslag helemaal waar was, naar haar beste weten. Neem eens aan dat alles zich precies zo heeft afgespeeld als door Arkady werd beschreven, dat de schuilplaats van de Tweede Foundation werd gevonden en dat ze uit de weg werden geruimd. Hoe kunnen wij echter met zekerheid weten dat wij ze tot de laatste man en vrouw hebben uitgeschakeld? De Tweede Foundation strekte haar werkzaamheden uit over de hele Melkweg. Ze beperkten zich niet tot het manipuleren van de geschiedenis van Terminus of zelfs alleen maar onze Foundation. Hun verantwoordelijkheid omvatte meer dan onze thuiswereld of onze gehele Federatie. Er moeten beslist enkele leden van de Tweede Foundation elders zijn geweest, duizend of meer parsecs uit de buurt. Is het waarschijnlijk te achten dat we hen allemaal hebben opgespoord en uitgeroeid?

En als we hen niet allemaal te pakken kregen, kunnen we dan zeggen dat we gewonnen hebben? Kon het Muildier dat in zijn dagen beweren? Hij veroverde Terminus en daarmee al de werelden die het overheerste, maar de Onafhankelijke Handelsplaneten hielden nog stand. Hij veroverde de Handelsplaneten, maar drie vluchtelingen wisten te ontkomen: Ebling Mis, Bayta Darell en haar echtgenoot. Hij kreeg beide mannen in zijn macht en liet Bayta — alléén Bayta — op vrije voeten. Hij deed dit uit sentimentele overwegingen, als we de door Arkady beschreven romance mogen geloven. En dat was voldoende. Volgens Arkady’s verslag was er slechts éen persoon, Bayta, die nog kon doen wat zij wilde en dankzij haar acties was het Muildier niet in staat de verblijfplaats van de Tweede Foundation te vinden en werd hij als gevolg daarvan verslagen.

Eén persoon werd ongemoeid gelaten en alles ging verloren! Zo groot kan de betekenis zijn van éen individu, ondanks alle legenden rond Seldons Plan die beweren dat het individu niets is en de massa alles. En als we niet maar éen Tweede Foundationist in leven lieten, maar dozijnen, hetgeen mij hoogst waarschijnlijk lijkt, wat dan? Zouden zij zich niet verzamelen, hun fortuinen herstellen, hun loopbanen hervatten, hun aantal uitbreiden door werving en training, en tenslotte hun invloed op ons weer volledig herwinnen?’

‘Gelooft u dat?’ vroeg Branno op ernstige toon.

‘Ik ben er zeker van.’

‘Maar vertel me dan eens, Raadsheer, waarom zouden zij al die moeite doen? Waarom zou zulk een armzalig restantje zich zo wanhopig vastklampen aan een verplichting die niemand op prijs stelt? Welk motief hebben zij om de Melkweg op het rechte spoor naar het Tweede Galactische Imperium te houden? En als dit handjevol getrouwen erop staat hun missie te voltooien, waarom zou dat voor ons een probleem zijn? Waarom aanvaarden wij niet gewoon de loop van het Plan en zijn we dankbaar voor het feit dat zij erop toezien dat we niet uit de koers raken en verdwalen?’

Trevize wreef zich in de ogen. Ondanks zijn jeugd leek hij de meest vermoeide van het tweetal. Hij staarde de Burgemeester aan en zei: ‘Ik kan u niet geloven. Verkeert u in de mening dat de Tweede Foundation dit voor ons doet? Dat zij een soort idealisten zijn? Is het u niet duidelijk uit uw kennis van de politiek, en van praktische onderwerpen als macht en manipulatie, dat zij dit doen voor zichzelf?

Wij zijn de ploegschaar. Wij zijn de motor, de aandrijfkracht. Wij zwoegen en zweten en bloeden en wenen. Zij zitten alleen maar achter de knoppen: hier een versterkertje bijstellen, daar een contactje kortsluiten, en dat alles op hun dooie gemak, zonder enig risico voor zichzelf. En dan, als alles klaar is en wij na duizend jaar ploeteren het Tweede Galactische Imperium hebben gesticht, zullen de mensen van de Tweede Foundation hun positie innemen als heersende elite.’

‘Wilt u de Tweede Foundation dan volledig elimineren?’ vroeg Branno. ‘Wilt u, nu we toch al tot halverwege gevorderd zijn, het risico nemen de taak op ons eigen houtje te voltooien om straks zelf de elite te kunnen zijn? Is dat uw bedoeling?’

‘Precies! Precies! En zou uzelf dat niet evenzeer moeten willen ? U en ik zullen die tijd niet meer meemaken, maar u hebt kleinkinderen en ik zal wellicht ook ooit kleinkinderen hebben, en zij zullen op hun beurt kleinkinderen hebben, en zovoort. Ik wil dat zij de vruchten plukken van onze arbeid en op ons kunnen terugzien ais de bron van hun voorspoed. Ik wil dat zij ons prijzen voor wat wij hebben bereikt. Ik wil niet dat alles ten prooi valt aan een geheime samenzwering die door Seldon — in mijn ogen geen held — is opgezet. Ik verzeker u dat hij een grotere bedreiging vormt dan het Muildier was als wij zijn plan tenminste ongestoord voortgang laten vinden. Mijn hemel, ik zou willen dat het Muildier het Plan echt grondig en definitief om zeep zou hebben gebracht! Wij zouden hem overleefd hebben. Hij was uniek, maar tevens een gewone sterveling. De Tweede Foundation daarentegen schijnt onsterfelijk te zijn.’

‘Maar u zou de Tweede Foundation graag willen vernietigen, niet waar?’

‘Als ik maar wist hoe!’

‘Aangezien u dat niet weet, acht u het dan niet waarschijnlijker dat zij u zullen vernietigen?’

Er sprak verachting uit Trevizes blik. ‘De gedachte is bij me opgekomen dat zelfs u onder hun invloed zou kunnen verkeren. Uw nauwkeurige voorspelling van wat Seldons beeld zou gaan zeggen en uw daarop volgende behandeling van mijn persoon rieken beide naar Tweede Foundation. U zou een holle schelp kunnen zijn met een Tweede Foundation-inhoud.’

‘Waarom vertelt u mij dan al deze dingen?’

‘Als u een pion van de Tweede Foundation bent, heb ik niets te verliezen en kan ik tenminste een deel van de woede die ik voel afreageren. Maar in feite gok ik erop dat u niet onder hun invloed verkeert en dat u zich alleen niet bewust bent van wat u doet.’

‘Die gok hebt u dan in elk geval gewonnen,’ zei Branno. ‘Ik verkeer onder de invloed van niemand dan mijzelf. Maar dan nog, hoe kunt u er zeker van zijn dat ik de waarheid spreek? Als het waar was, zou ik dan toegeven een pion van de Tweede Foundation te zijn ? Zou ik zelf eigenlijk wel weten dat ik naar hun pijpen danste?

Er is niets te winnen met het stellen van dergelijke vragen. Ik geloof dat ik niet onder hun invloed verkeer en u hebt geen andere keus dan het delen van dit geloof. Als de Tweede Foundation bestaat, is het beslist hun eerste prioriteit ervoor te zorgen dat niemand in de Melkweg weet dat zij bestaat. Het Seldon Plan functioneert alleen dan goed als de stukken op het bord — wij dus — niet weten hoe het Plan werkt en hoe de zetten worden gedaan. Pas toen het Muildier de aandacht van de Foundation vestigde op de Tweede Foundation werd de laatstgenoemde in de tijd van Arkady vernietigd. Of moet ik zeggen bijna vernietigd, Raadsheer?

Hieruit kunnen wij twee conclusies trekken. Ten eerste mogen wij redelijkerwijs veronderstellen dat zij hun inmenging in het algemeen tot het uiterste minimum willen beperken. We mogen aannemen dat het onmogelijk zou zijn ons allen onder hun invloed te brengen. Zelfs de Tweede Foundation, als zij bestaat, zal grenzen aan haar macht kennen. Indien zij sommigen onder hun invloed brengen en daardoor anderen de kans geven dat te bemerken, zou dat feit tot grote risico’s voor het Plan kunnen leiden. Derhalve concluderen wij dat hun tussenkomst zo delicaat, zo indirect en zo schaars mogelijk zal zijn, en dat ik dus niet onder hun invloed verkeer, en u evenmin.’

‘Dat is éen conclusie,’ zei Trevize, ‘en ik heb de neiging haar te onderschrijven, al was het misschien maar omdat ik hoop dat u gelijk hebt. En wat is de andere?’

‘Die is eenvoudiger en meer voor de hand liggend. Als de Tweede Foundation bestaat en het geheim van dat bestaan wil bewaken, dan staat er éen ding als een paal boven water. Iedereen die van mening is dat zij nog bestaat, en daarover praat, het aan anderen verkondigt, het over de gehele Melkweg uitschreeuwt, moet door hen op subtiele wijze onmiddellijk worden verwijderd, weggevaagd, uitgeschakeld. Is dat niet een conclusie die u kunt delen?’

‘Hebt u mij daarom gevangen laten nemen, mevrouw de Burgemeester?’ vroeg Trevize. ‘Om mij tegen de Tweede Foundation te beschermen ?’

‘In zekere zin. Tot op zekere hoogte. Liono Kodells zorgvuldige registratie van uw woorden zal niet alleen worden gepubliceerd om de bevolking van Terminus en de Foundation niet onnodig te verontrusten met die dwaze praatjes van u — maar ook om de Tweede Foundation niet onnodig te verontrusten. Als zij bestaat, wil ik niet dat haar aandacht op u gevestigd wordt.’

‘Stel je voor!’ riep Trevize met zware ironie uit. ‘Voor mijn best wil? Ter wille van mijn mooie bruine ogen?’

Branno kwam in beweging en begon toen plotseling zacht te lachen. Ze zei: ‘Ik ben nog niet zo oud, Raadsheer, dat het mij ontgaan is dat u mooie bruine ogen hebt en dertig jaar geleden zou dat voor mij wellicht voldoende reden zijn geweest. Maar op dit ogenblik zou ik geen vin verroeren om ze te redden — noch de rest van u als er geen betere argumenten waren dan uw ogen. Maar als de Tweede Foundation bestaat en hun aandacht wordt op u gevestigd, dan zullen zij zich wellicht niet beperken tot uw persoon. Dan moet ik aan mijn eigen leven denken en dat van een aantal anderen die veel intelligenter en waardevoller zijn dan u — en aan alle plannen die we hebben gemaakt.’

‘Zo? U gelooft dus dat de Tweede Foundation bestaat, anders zou u immers niet zo zorgvuldig rekening houden met haar mogelijke reacties.’

Branno sloeg met haar vuist op het tafeltje dat voor haar stond. ‘Natuurlijk geloof ik dat, gepatenteerde dwaas! Als ik niet wist dat de Tweede Foundation bestaat en als ik haar niet zo hard en doelmatig mogelijk aan het bestrijden was, zou het mij dan ook maar een greintje interesseren wat u over dat onderwerp te vertellen hebt? Als de Tweede Foundation niet bestond zou het immers volstrekt irrelevant zijn dat u het tegendeel verkondigt! Ik heb u al maanden de mond willen snoeren voordat u zou overgaan tot publiekelijke uitspraken, maar ik miste de politieke macht om een Raadsheer ruw aan te pakken. Seldons verschijning was voor mij een triomf en gaf mij die macht, zij het maar tijdelijk, en juist op dat ogenblik begon u met publiekelijke uitspraken, ik heb onmiddellijk ingegrepen en ik zal u nu zonder enige gewetenswroeging of een milliseconde aarzeling laten doden tenzij u precies doet wat u verteld wordt.

Ons hele gesprek tot nu toe, op een uur waarop ik liever in bed zou liggen slapen, was bedoeld om u zover te brengen dat u mij op mijn woord gelooft als ik dit zeg. Ik wil dat u weet dat het probleem van de Tweede Foundation — en ik heb er zorgvuldig op toegezien dat u dit probleem zelf hebt beschreven — voor mij genoeg reden en aanleiding is om u zonder proces te laten hersenspoelen.’

Trevize stond half op van zijn stoel.

‘O, beweeg u maar niet,’ zei Branno. ik ben maar een oude vrouw, zoals u zichzelf ongetwijfeld voorhoudt, maar u zou dood zijn voordat u mij had aangeraakt. Wij worden door mijn mensen in het oog gehouden, dwaze jongeman.’

Trevize ging weer zitten. Met ietwat onvaste stem zei hij: ‘Dat lijkt me niet logisch. Als u in het bestaan van de Tweede Foundation geloofde, zou u er niet zo vrijelijk over spreken. U zou uzelf niet bloot stellen aan de gevaren waarvan u zegt dat ik mij er aan blootstel.’

‘U ziet dus nu in dat ik een beetje meer gezond verstand heb dan u. Met andere woorden: u gelooft dat de Tweede Foundation bestaat, maar toch praat u er vrijelijk over, omdat u een dwaas bent. Ik geloof dat zij bestaat en spreek er eveneens vrijelijk over maar alleen omdat ik voorzorgsmaatregelen heb getroffen. Aangezien u Arkady’s verhaal kennelijk aandachtig hebt gelezen zult u zich misschien herinneren dat zij vermeldt dat haar vader een apparaat heeft uitgevonden dat zij een “Statisch Geestscherm” noemt. Het dient als een afweer scherm tegen het soort psychische krachten waarover de Tweede Foundation beschikt. Het bestaat nog steeds en in uiterste geheimhouding is er zelfs gewerkt aan verbetering ervan. Dit huis is op dit ogenblik redelijk goed beveiligd tegen hun spionage. Nu dit duidelijk is, zal ik u vertellen wat u moet doen.’

‘En dat is?’

‘U moet uitzoeken of datgene wat u en ik denken inderdaad juist is. U moet uitzoeken of de Tweede Foundation werkelijk bestaat en zo ja, waar. Dat betekent dat u Terminus zult moeten verlaten en ik-weet niet-waarheen gaan — zelfs al zou uiteindelijk blijken, zoals in de dagen van Arkady, dat de Tweede Foundation in ons midden bestaat. Het betekent dat u niet zult terugkeren alvorens u ons iets te vertellen zult hebben. En als u ons niets te vertellen hebt, zult u nooit terugkeren, en de bevolking van Terminus zal éen dwaas minder tellen.’

Trevize merkte dat hij stotterde. ‘Hoe kan ik in hemelsnaam naar hen op zoek gaan zonder dat feit te verraden ? Zij zullen simpelweg mijn dood arrangeren en u bent niets wijzer geworden.’

‘Ga dan niet op zoek naar hen, naïef kind. Ga op zoek naar iets anders. Ga met heel uw hart en geest op zoek naar iets anders en als u in de loop van dat zoeken op hen stuit omdat zij hebben verzuimd aandacht aan u te besteden, nou, dat is prima. In dat geval mag u ons de informatie per beveiligde en gecodeerde hypergolf toezenden en daarna mag u als beloning terugkeren.’

‘Ik neem aan dat u iets weet waarnaar ik op zoek kan gaan?’

‘Natuurlijk. Kent u Janov Pelorat?’

‘Nooit van gehoord.’

‘U zult hem morgen ontmoeten. Hij zal u zeggen waarnaar u gaat zoeken en hij zal met u vertrekken in een van onze modernste schepen. U zult slechts met z’n tweeën zijn, want dat risico is al meer dan groot genoeg. En als u ooit probeert terug te keren zonder ons ervan overtuigd te hebben dat u beschikt over de kennis die wij zoeken, zult u uit de ruimte worden geblazen nog voordat u Terminus tot op een parsec bent genaderd. Dat is alles. Dit gesprek is ten einde.’

Zij stond op, keek naar haar blote handen en trok vervolgens langzaam haar handschoenen aan. Zij wendde zich naar de deur. Twee bewakers met wapens in de aanslag kwamen binnen. Zij traden opzij om haar langs te laten.

Bij de deuropening draaide zij zich om. ‘Buiten zijn er nog meer bewakers. Maak het hun niet moeilijk, tenzij u ons allen van de overlast van uw bestaan wilt verlossen.’

‘U zou dan ook de resultaten verspelen die ik u wellicht zal brengen,’ zei Trevize. Met enige moeite slaagde hij erin dat op luchtige toon te zeggen.

‘Dat risico willen wij wel nemen.’ zei Branno met een glimlach waaruit geen geamuseerdheid sprak.

9

Buiten wachtte Liono Kodell haar op. ‘Ik heb het hele gesprek gehoord, Burgemeester,’ zei hij. ‘U was buitengewoon geduldig.’

‘En ik ben buitengewoon moe. Ik geloof dat deze dag tweeënzeventig uur geduurd heeft. U neemt het nu over.’

‘Zeker, maar vertelt u eens… Was er echt een Statisch Geest scherm om het huis?’

‘Ach, Kodell,’ zei Branno vermoeid, ‘u moest toch beter weten. Hoe groot was de kans dat er iemand zou toekijken? Denkt u dat de Tweede Foundation iedereen, overal, altijd in het oog houdt? Ik ben geen romantische jongeman zoals Trevize. Hij denkt dat misschien, maar ik niet. En zelfs als het wèl zo was, dus als de Tweede Foundation overal oren en ogen had, zou het gebruik van een Geestscherm ons dan niet onmiddellijk hebben verraden? En zou trouwens het gebruik ervan aan de Tweede Foundation niet hebben duidelijk gemaakt dat er een afweerscherm tegen hun krachten bestaat? Stelt u zich voor: een gebied dat in hun waarneming plotseling psychisch ‘neutraal’ of ondoorzichtig is! Is het bestaan van zo’n scherm totdat we gereed zijn om het ten volle te gebruiken niet een geheim dat niet alleen meer waard is dan Trevize, maar ook meer dan u en ik samen ? En toch…’

Zij zaten in de auto en Kodell reed. ‘En toch…’ herhaalde hij.

‘En toch wat?’ zei Branno. ‘O, ja. En toch is die jongeman intelligent. Ik heb hem in diverse bewoordingen wel een half dozijn keren een dwaas genoemd om hem vooral zijn plaats goed duidelijk te maken, maar hij is geen dwaas. Hij is jong en heeft teveel van Arkady Darells romans gelezen, en hij denkt nu dat de Melkweg er zó uitziet, maar hij is snel van begrip en het zal jammer zijn hem te verliezen.’

‘Bent u er dan zeker van dat we hem zullen verliezen?’

‘Heel zeker,’ zei Branno op droeve toon. ‘Maar niettemin, het is beter zo. We kunnen hier geen jonge romantici gebruiken die blind om zich heen tasten en misschien in éen enkel ogenblik iets kunnen stukslaan wat wij in vele jaren moeizaam hebben opgebouwd. Daarnaast dient hij een doel. Hij zal vast en zeker de aandacht trekken van de Tweede Foundationisten — steeds aangenomen dat zij bestaan en zich echt met ons bemoeien. En als hun aandacht op hem is gevestigd zullen zij ons wellicht negeren. Misschien kunnen wij zelfs méér winnen dan het voordeel met rust te worden gelaten. Misschien mogen wij hopen dat zij zich in hun aandacht voor Trevize onbedoeld aan ons blootgeven en dat wij daardoor een gelegenheid en tijd krijgen om tegenmaatregelen te bedenken.’

‘Dus Trevize moet de bliksem aantrekken.’

Branno’s lippen krulden. ‘Ha, dat is de metafoor waarnaar ik zocht. Hij is onze bliksemafleider. Hij vangt de inslag op en behoedt ons voor schade.’

‘En die Pelorat? Ook hij zal zich bevinden op de plek waar de bliksem inslaat.’

‘Ook hij zal eronder lijden. Dat is niet te voorkomen.’

Kodell knikte. ‘Wel, u weet wat Salvor Hardin placht te zeggen: “Laat uw morele opvattingen u nimmer verhinderen het juiste te doen.” ’

‘Op dit ogenblik heb ik geen morele opvattingen,’ mopperde Bran no, ‘maar alleen een gevoel van dodelijke vermoeidheid. En toch… Ik ken een hele reeks mensen die ik liever zou kwijtraken dan Golan Trevize. Hij is een knappe jongeman. En dat weet hij ook, natuurlijk.’ Haar laatste woorden vervaagden. Ze sloot haar ogen en viel in een lichte sluimering.

III

HISTORICUS

9

Janov Pelorat had wit haar en als zijn gezicht in rust was leek het nogal leeg. En het was maar zelden niet in rust. Hij was van gemiddelde lengte en gewicht en had de neiging zich ongehaast te bewegen en weloverwogen te spreken. Hij leek aanzienlijk ouder dan zijn tweeënvijftig jaar.

Hij was nog nooit van Terminus af geweest en dat was hoogst ongewoon, speciaal voor iemand met zijn beroep. Zelf wist hij niet zeker of zijn honkvastheid dankzij of juist ondanks zijn passie voor geschiedenis was ontstaan.

Die passie had hem zeer plotseling overvallen toen hij vijftien jaar was en tijdens een ziekte een boek had gekregen met oude legenden. In dat boek trof hij variaties aan op het motief van een wereld die eenzaam en geïsoleerd was — een wereld die zich niet eens bewust was van dat isolement, omdat zij nooit iets anders had gekend.

Hij was meteen aan de beterende hand geweest. Binnen twee dagen had hij het boek drie keer gelezen en was hij uit bed. De dag daarna zat hij achter zijn computerterminal om na te gaan of de Universiteitsbibliotheek van Terminus wellicht nog meer van zulke legenden bezat.

En sindsdien had hij zich voortdurend met dit soort legenden bezig gehouden. De Universiteitsbibliotheek van Terminus had op dit gebied niet bepaald veel te bieden, maar toen hij ouder werd ontdekte hij de geneugten van de uitleningen tussen bibliotheken onderling. Hij had print-outs in zijn bezit die gemaakt waren van hypergolfsignalen van zelfs verre werelden als Ifnia.

Hij was professor in de oude geschiedenis geworden en begon nu aan zijn eerste jaar studieverlof sinds zevenendertig jaar. Hij had dit verlof aangevraagd met de bedoeling een ruimtereis te maken, (zijn eerste) naar Trantor zelf.

Pelorat was er zich goed van bewust hoe ongewoon het voor een bewoner van Terminus was nooit eerder in de ruimte te zijn geweest. Het was nooit zijn bedoeling geweest in dit opzicht een buitenbeentje te worden. Maar steeds als hij op het punt had gestaan een ruimtereis te beginnen was er iets tussen gekomen: een nieuw boek, een nieuw onderzoek of een nieuwe analyse. Hij stelde zijn voorgenomen tocht dan uit totdat hij het nieuwe onderwerp door en door kende en hij, indien mogelijk, éen nieuw feit, éen nieuwe gedachte of hypothese had toegevoegd aan de massa die hij al bezat. Tenslotte had hij alleen nog maar spijt dat speciaal die trip naar Trantor nooit was doorgegaan.

Trantor was de hoofdstad geweest van het Eerste Galactische Imperium. Het was twaalfduizend jaar de zetel geweest van Keizers en voordien de hoofdstad van een van de belangrijkste pre-Keizerlijke koninkrijken dat stap voor stap alle andere koninkrijken had veroverd of anderszins in zijn macht gekregen, aldus het Imperium vormend.

Trantor was een wereldomspannende stad geweest, een metalen stad. Pelorat had er over gelezen in de werken van Gaal Dornick die de stad had bezocht ten tijde van Hari Seldon zelf. Het boek van Dornick was niet meer in de handel en het exemplaar dat Pelorat bezat zou bij verkoop ongeveer de helft van diens jaarsalaris opbrengen. Zelfs maar de suggestie dat hij er afstand van zou doen, zou de historicus echter met afschuw vervullen.

Pelorats belangstelling voor Trantor was natuurlijk gefixeerd op de Galactische Bibliotheek die in de tijd van de Keizers niet alleen Keizerlijke Bibliotheek had geheten, maar ook de grootste van de hele Melkweg was geweest. Trantor was de hoofdstad van het grootste en dichtstbevolkte Keizerrijk geweest dat de mensheid ooit had gekend. Het was éen enkele wereldwijde stad geweest met een bevolking van meer dan veertig miljard mensen en de Bibliotheek was de verzamelplaats geweest van al het creatieve (en minder creatieve) werk van de mensheid, het pakhuis van haar volledige kennis. En al die gegevens waren op zo’n ingewikkelde manier aan computers gevoed dat deze laatste alleen nog door specialisten konden worden bediend.

En wat belangrijker was: de Bibliotheek had het overleefd. Voor Pelorat was dat nog het meest verbazingwekkende. Toen Trantor gevallen was en geplunderd werd, bijna tweeëneenhalve eeuw geleden, waren er op geweldige schaal vernielingen aangericht en was het menselijke lijden en sterven te gruwelijk voor woorden. Maar toch had de Bibliotheek het doorstaan, beschermd (zo werd beweerd) door studenten van de Universiteit die gebruik maakten van vernuftig ontworpen wapens. (Sommigen meenden dat die verdediging door studenten mogelijkerwijs vooral een romantisch verzinsel was.)

Hoe dan ook: de Bibliotheek had tijdens de periode van verwoestingen stand gehouden. Ebling Mis was in een ongeschonden Bibliotheek op een geruïneerde planeet aan het werk geweest toen hij bijna de lokatie van de Tweede Foundation vond (volgens het verhaal dat de mensen van de Foundation nog steeds geloofden, maar dat historici steeds met terughoudendheid hadden bezien). Ieder van de drie generaties van Darells — Bayta, Toran en Arkady — was ooit wel bij een gelegenheid op Trantor geweest. Arkady had echter de Bibliotheek niet bezocht en na haar tijd had de Bibliotheek geen stempel meer gedrukt op de geschiedenis van de Melkweg.

Sinds hondertwintig jaar was er geen Foundationist meer op Trantor geweest, maar er was geen reden om te geloven dat de Bibliotheek niet meer bestond. Dat de Melkweg er niets meer van gemerkt had was het beste bewijs dat ze nog bestond immers: de vernietiging van de Bibliotheek zou beslist tot kabaal hebben geleid.

De Bibliotheek was ouderwets en stokoud dat was al in de tijd van Ebling Mis zo geweest — maar dat was des te beter. Pelorat wreef zich altijd in de handen van opwinding bij de gedachte aan een Bibliotheek die zowel oud als ouderwets was. Hoe ouder en ouderwetser, hoe groter de kans dat zij bevatte wat hij zocht. Hij droomde weleens dat hij ademloos van angst de Bibliotheek betrad en vroeg: ‘Is de Bibliotheek gemoderniseerd? Hebben jullie de oude banden en computergeheugens weggedaan?’ En steeds verschenen er dan voor zijn geestesoog stoffige en bejaarde bibliothecarissen die zeiden: ‘Zoals het was, professor, zo is het nog steeds.’

En nu zou deze droom werkelijkheid worden. De Burgemeester zelf had hem dat verzekerd. Hij wist niet precies hoe zij op de hoogte was geraakt van zijn werk. Het was hem niet gelukt grote aantallen publikaties op zijn naam te krijgen. Maar weinig van wat hij had gedaan was degelijk genoeg om gepubliceerd te worden en dat weinige had geen diepe indruk nagelaten. Maar goed, ze zeiden dat Bronzen Branno alles wist wat er op Terminus gebeurde en dat ze ogen had aan het einde van elke vinger en teen. Pelorat was haast geneigd deze verhalen te geloven, maar als ze zijn werk kende, waarom had zij het belang daarvan dan in Seldons Naam niet eerder ingezien en hem al eerder een financieel steuntje gegeven?

Op de een of andere manier, zo overwoog hij met alle bitterheid die hij kon opbrengen, zien de ogen van de Foundation absoluut niets anders dan de toekomst. Zij werden volledig geabsorbeerd door het Tweede Imperium en hun toekomstig lot. Zij hadden geen tijd en geen zin om terug te blikken naar het verleden — en zij geraakten geïrriteerd door degenen die dat wel deden.

Des te grotere dwazen, natuurlijk, maar hij kon die dwaasheid niet in zijn eentje ongedaan maken. En dat was misschien maar beter ook. Nu kon hij het grote ideaal ongestoord aan zijn eigen borst koesteren. Ooit zou de dag wel komen dat men zich hem zou herinneren als de grote Pionier van het Belangrijke.

Dat betekende natuurlijk (en hij was intellectueel gezien te eerlijk om dat niet te willen erkennen) dat ook hijzelf geabsorbeerd werd door de toekomst een toekomst waarin hij erkenning zou vinden en waarin hij een held zou zijn van het niveau van een Hari Seldon. Of nog iets groter, eigenlijk, want kan het beschrijven van een duidelijke toekomstlijn gedurende éen millennium wel worden vergeleken met dat van een verloren verleden en wel vijfentwintig millennia?

En nu was de dag gekomen. Nu.

De Burgemeester had gezegd dat het zou gebeuren op de dag na de verschijning van Seldons beeld. Dat was de enige reden geweest waar om Pelorat belangstelling had getoond voor de Seldon Crisis die iedereen op Terminus en zelfs bijna iedereen in de Federatie maandenlang in de ban had gehouden.

In zijn ogen was het vrijwel lood om oud ijzer geweest of de hoofdstad van de Foundation nu hier op Terminus was gebleven dan wel naar elders zou worden verplaatst. En nu de Crisis voorbij was wist hij nog steeds niet precies welk van beide standpunten Seldon had verdedigd en of hij de onderhavige kwestie eigenlijk wel ter sprake had gebracht.

Het was hem voldoende dat Seldon verschenen was en dat nu de dag was aangebroken.

Vlak na twee uur ‘s middags stopte er een auto op de oprijlaan van zijn enigszins geïsoleerde huis even buiten Terminusstad. Een achterdeur gleed open. Eerst stapte een bewaker in het uniform van de Burgemeesterlijke Veiligheidsgarde uit, vervolgens een jongeman, en tenslotte nog twee bewakers.

Pelorat was zijns ondanks onder de indruk. De Burgemeester was niet alleen op de hoogte van zijn werk, maar beschouwde het kennelijk als van het allergrootste belang. De persoon die hem zou vergezellen had een eregarde gekregen en hem was een eersteklas ruimteschip beloofd dat door zijn metgezel bestuurd kon worden. Hoogst vleiend! Hoogst…

Pelorats bediende opende de voordeur. De jongeman kwam binnen en twee bewakers gingen links en rechts van de ingang staan. Door het venster zag Pelorat dat de derde bewaker buiten bleef en dat er een tweede auto was verschenen. Nog meer garde!

Verwarrend!

Hij draaide zich om naar de jongeman in zijn kamer en stelde tot zijn verbazing vast dat hij hem kende. Hij had hem op holo-zendingen gezien. Hij zei: ‘U bent die Raadsheer. U bent Trevize!’

‘Golan Trevize. Dat klopt. Bent u professor Janov Pelorat?’

‘Ja, ja,’ zei Pelorat. ‘Bent u degene die…’

‘Wij zullen samen op reis gaan,’ zei Trevize stijfjes. ‘Dat is mij ten minste verteld.’

‘Maar u bent geen historicus.’

‘Nee, dat ben ik niet. U zei het al, ik ben Raadsheer, een politicus.’

‘Ja… Ja… Hoe kom ik daar eigenlijk op ? Ik ben historicus, dus daar hebben we er geen tweede van nodig. U kunt een ruimteschip besturen.’

‘Ja, tamelijk goed zelfs.’

‘Nou, dat is wat we nodig hebben. Uitstekend! Ik behoor niet tot die uiterst praktisch ingestelde typen, jongeman, maar als u daar toevallig wel toe behoort zullen we een goed team zijn.’

‘Op dit ogenblik ben ik niet direct ondersteboven van mijn praktijkgerichte denkvermogens,’ zei Trevize, ‘maar het schijnt dat we geen andere keus hebben dan te proberen een goed team te worden.’

‘Laten we dan maar hopen dat ik mijn onzekerheid ten aanzien van de ruimte kan overwinnen. Ik ben nooit eerder in de ruimte geweest, moet u weten. Ik ben een landrot, als dat de term is. A propos, wilt u misschien een glas thee? Ik zal Kloda vragen ons iets te brengen. Ten slotte zal het nog wel een paar uur duren voordat we vertrekken, zo heb ik begrepen. Zelf ben ik overigens nu al startklaar. Ik heb alles wat we samen nodig hebben. De Burgemeester is heel behulpzaam geweest. Het is verbazingwekkend zoveel belangstelling als zij heeft voor dit project.’

‘U wist er dus al van,’ zei Trevize. ‘Hoe lang?’

‘De Burgemeester benaderde mij…’ (hier fronste Pelorat lichtjes met zijn wenkbrauwen en keek alsof hij enkele kleine berekeningen uitvoerde) ‘twee, misschien drie weken geleden. Ik was verrukt. En nu het duidelijk tot mij is doorgedrongen dat ik een piloot nodig heb en niet een tweede historicus ben ik er ook verrukt over dat u mijn metgezel zult zijn, mijn beste.’

‘Twee, misschien drie weken geleden,’ herhaalde Trevize op tamelijk verblufte toon. ‘Zij heeft dit dus al een hele poos voorbereid. En ik…’ Zijn stem stierf weg.

‘Pardon?’

‘Niets, professor. Ik heb de slechte gewoonte dat ik in mijzelf praat. Dat is iets waaraan u zult moeten wennen als we onderweg zijn.’

‘Dat lukt wel, dat lukt wel,’ zei Pelorat, terwijl hij zijn gast met drukke gebaren naar de eetkamer geleidde, waar zijn bediende een uitgebreide theetafel gedekt had. ‘Onderweg met open einde. De Burgemeester zei dat we alle tijd mogen nemen die we nodig hebben en dat de hele Melkweg voor ons open ligt en zelfs dat we overal waar we komen een beroep kunnen doen op de financiële middelen van de Foundation. Ze zei er natuurlijk bij dat we de redelijkheid in het oog moesten houden. Dat heb ik dus beloofd.’ Hij glimlachte en wreef zich in de handen. ‘Ga zitten, mijn beste, ga zitten. Dit zou wel eens heel erg lang onze laatste maaltijd op Terminus kunnen zijn.’

Trevize ging zitten. ‘Hebt u familie, professor?’ vroeg hij.

‘Ik heb een zoon. Hij is docent aan de Santanni Universiteit. Een scheikundige, geloof ik, of iets dergelijks. Hij aardt naar zijn moeder. Zij is al heel lang niet meer bij me, dus u ziet dat ik geen verplichtingen heb, geen actieve gezinsleden. Ik neem aan dat jij er ook geen hebt. Daar zijn de boterhammen, help jezelf, mijn jongen.’

‘Geen gezin momenteel. Een paar vrouwen. Ze komen en gaan.’

‘Ja. Ja. Heerlijk zolang het goed gaat. En nog heerlijker als je merkt dat je er niet al te zwaar aan hoeft te tillen. Geen kinderen?’

‘Geen.’

‘Prima. Weet je, ik ben in een ontzettend goed humeur. Toen je net binnenkwam was ik even onaangenaam verrast, moet ik toegeven. Maar nu vind ik je erg inspirerend. Wat ik nodig heb is jeugd en enthousiasme en iemand die de weg weet in de Melkweg. We gaan op ontdekkingsreis, weet je. Een opmerkelijke zoektocht.’ Pelorats kalme gezicht en rustige stem kregen nu een ongewone bezieling zonder dat zijn gelaatstrekken of zijn intonatie merkbaar veranderden. ‘Ik weet niet of ze je daar al over hebben ingelicht.’

Trevizes ogen vernauwden zich. ‘Een opmerkelijke zoektocht?’

‘Nou en of! Temidden van de tientallen miljoenen bewoonde werelden in de Melkweg is een kostbare parel verborgen en we hebben alleen maar een paar uiterst vage aanwijzingen om die te vinden. Maar het zal een geweldige triomf zijn als we hem kunnen vinden. Als jij en ik dat voor elkaar krijgen, mijn jongen sorry, Trevize moet ik zeggen, ik wil niet vaderlijk doen dan zullen onze namen door de eeuwen heen tot het einde der tijden voortleven.’

‘En deze triomf… deze kostbare parel…’

‘Mijn woorden klinken als die van Arkady Darell de schrijfster, je weet wel  - als ze het over de Tweede Foundation heeft, nietwaar? Geen wonder dat je zo verbaasd kijkt.’ Pelorat bewoog zijn hoofd naar achteren alsof hij in een luide schaterlach wilde uitbarsten, maar hij beperkte zich tot een glimlach. ‘Zoiets zots en onbelangrijks is het niet, dat verzeker ik je.’

‘Maar als u het niet hebt over de Tweede Foundation, professor,’ zei Trevize, ‘waar doelt u dan wel op?’

Pelorat werd plotseling ernstig, haast verontschuldigend. ‘O, de Burgemeester heeft het je niet gezegd? Het is merkwaardig, weet je. Ik heb tientallen jaren wrok gekoesterd tegen de regering en haar onvermogen te begrijpen waar ik mee bezig was, en nu is Burgemeester Branno opeens buitengewoon gul.’

‘Ja,’ zei Trevize, die niet probeerde de ironie in zijn stem te verbergen, ‘het is een vrouw met grote verborgen gaven van filantropische aard, maar zij heeft mij niet verteld waar het allemaal om gaat.’

‘Je bent dus niet op de hoogte van mijn speurtocht?’

‘Nee, het spijt me.’

‘Je hoeft je niet te verontschuldigen. Dat is wel in orde. Ik heb er niet bepaald mee aan de weg getimmerd. Dan zal ik het je zeggen. Jij en ik gaan op zoek naar… nee, wij gaan vinden — want ik heb een uitstekende mogelijkheid in gedachten — de planeet Aarde.

10

Trevize sliep slecht die nacht.

Telkens opnieuw tastte hij de wanden af van de gevangenis die de oude vrouw rond hem heen gebouwd had. Nergens kon hij een uit gang vinden.

Hij werd in ballingschap gedreven en kon daar niets tegen ondernemen. Zij was op een kalme manier onverbiddellijk geweest en had niet eens de moeite genomen te verbergen dat het allemaal in strijd was met de wet. Hij had vertrouwd op zijn rechten als Raadsheer en als burger van de Federatie, maar zij had daar niet eens voor de vorm rekening mee gehouden.

En nu vertelde deze Pelorat, deze rare geleerde die in deze wereld leek te leven zonder er deel van uit te maken, dat de geduchte oude dame dit alles al twee weken lang had voorbereid.

Zij had hem ‘jongen’ genoemd en zo voelde hij zich nu ook. Hij zou in ballingschap gaan met een historicus die hem voortdurend ‘mijn beste’ noemde en die op ingetogen manier mateloos blij scheen te zijn dat hij kon beginnen aan een Galactische speurtocht naar… de Aarde?

Wat, in de naam van Muildiers Petemoei, was de Aarde?

Hij had het gevraagd. Natuurlijk! Hij had het gevraagd toen de naam voor het eerst werd gezegd.

‘Neem me niet kwalijk, professor,’ had hij gezegd. ‘Ik ben een leek op uw terrein en ik hoop dat u het niet vervelend vindt als ik u vraag mij in eenvoudige bewoordingen iets uit te leggen. Wat is de planeet Aarde?’

Pelorat staarde hem ernstig aan en twintig seconden gingen traag voorbij. ‘Het is een planeet. De oorspronkelijke planeet. Degene waarop de menselijke soort voor het eerst verscheen, mijn beste.’

Trevize staarde nu op zijn beurt. ‘Voor het eerst verscheen? Waar kwamen zij vandaan?’

‘Nergens vandaan. Het is de planeet waar de menselijke soort zich door evolutieprocessen ontwikkelde uit lagere diersoorten.’

Trevize dacht daar over na en schudde toen zijn hoofd. ‘Ik begrijp niet wat u bedoelt.’

Even verscheen er een glimp van ergernis op Pelorats gezicht. Hij schraapte zijn keel en zei: ‘Er was ooit een tijd waarin er nog geen menselijke wezens op Terminus waren. Toen zij zich hier vestigden kwamen zij van andere planeten vandaan. Dat weet je, neem ik aan.’

‘Ja, natuurlijk,’ zei Trevize ongeduldig. Hij was geïrriteerd nu de ander zich plotseling als een schoolmeester ging gedragen.

‘Uitstekend. Welnu, dit geldt ook voor alle andere planeten. Anacreon, Santanni, Kalgan — de hele reeks. Allemaal werden zij ergens in de loop van de geschiedenis gesticht. Er arriveerden mensen die van andere planeten afkomstig waren. Dat geldt zelfs voor Trantor. Dat is weliswaar twintigduizend jaar lang een kolossale metropool geweest, maar voordien was het dat niet.’

‘Wat was het voordien dan?’

‘Leeg! Dat wil zeggen: zonder mensen.’

‘Dat is moeilijk te geloven.’

‘Het is de waarheid. Oude documenten bewijzen het.’

‘Waar kwamen de mensen vandaan die Trantor gesticht hebben ?’

‘Niemand weet dat met zekerheid. Er zijn honderden planeten die beweren dat zij gesticht zijn in de grijze mist van het oeroude verleden en waarvan de bewoners sprookjesachtige verhalen vertellen over de aard van de eerste komst van de mensheid. Historici zijn geneigd die verhalen te laten voor wat zij zijn en zich liever te bezinnen op de Vraag naar de Oorsprong.’

‘Wat is dat? Ik heb daar nog nooit van gehoord.’

‘Dat verbaast mij niet. Onder historici is het momenteel geen populair thema, dat moet ik toegeven, maar tijdens het verval van het Imperium was er een tijd waarin deze vraag onder intellectuelen een zekere belangstelling genoot. Salvor Hardin wijdt er een paar woorden aan in zijn memoires. Het is de vraag naar de identiteit en de lokatie van die ene planeet waar het allemaal is begonnen. Als we terugblikken in de tijd vanaf de laatst gestichte planeten naar oudere planeten, en vandaar naar nog oudere, komen tenslotte alle lijnen samen bij éen planeet — de oorspronkelijke.’

Trevize zag meteen een zwakke plek in die redenering. ‘Is het niet mogelijk dat er veel meer dan éen “oorspronkelijke” planeet is geweest?’

‘Natuurlijk niet. Alle menselijke wezens in de Melkweg zijn van een en dezelfde soort. Een specifieke soort kan niet ontstaan op meer dan een planeet. Dat is volledig uitgesloten.’

‘Hoe weet u dat?’

‘In de eerste plaats…’ Pelorat tikte met de duim van zijn rechter hand tegen de duim van zijn linkerhand, helemaal klaar voor wat ongetwijfeld een lang en indringend betoog zou zijn geworden, toen hij zich bedacht. Hij zette zijn handen in zijn zij en sprak met grote ernst: ‘Mijn beste, daarvoor geef ik mijn woord van eer.’

Trevize maakte een formele buiging en zei: ‘Ik twijfel daar niet in het minst aan, professor Pelorat. Laten we er dus van uitgaan dat er éen planeet van oorsprong is, maar zullen er dan niet honderden zijn die die eer voor zich opeisen?’

‘Dat heb je goed geraden, want zo is het precies. Maar al die claims zijn zonder waarde. Niet éen van die honderden planeten die voor de eerstgeborene willen doorgaan vertoont enig spoor van een pre-ruimtelijke samenleving, laat staan sporen van de menselijke evolutie uit pre-menselijke organismen.’

‘U zegt dus dat er wel een planeet van oorsprong is, maar dat die om de een of andere reden de eer niet opeist?’

‘Je slaat de spijker op de zijn kop.’

‘En daarnaar gaat u op zoek?’

‘Wij beiden. Dat is onze missie. Burgemeester Branno heeft alles geregeld. Jij zult ons schip besturen op weg naar Trantor.’

‘Naar Trantor? Dat is niet de planeet van oorsprong, dat hebt u zelf net gezegd.’

‘Natuurlijk is Trantor dat niet. De Aarde is het.’

‘Waarom zegt u dan niet dat ik het schip moet besturen op weg naar de Aarde?’ ‘Ik druk mij kennelijk niet duidelijk uit. De Aarde is een legendarische benaming. We weten niet welke planeet ermee bedoeld wordt, maar als naam is het een gemakkelijk en kort synoniem voor “de planeet van oorsprong van de menselijke soort”. We weten alleen nog niet welke echte planeet in de werkelijke ruimte we met deze benaming beschrijven.’

‘En op Trantor weten ze dat?’

‘Ik hoop daar inderdaad informatie te vinden. Trantor bezit de Galactische Bibliotheek en dat is de grootste van de hele Melkweg.’

‘De inhoud van die Bibliotheek is toch zeker wel nageplozen door degenen die, zoals u zei, belangstelling hadden voor de Vraag naar de Oorsprong ten tijde van het Eerste Imperium?’

Pelorat knikte peinzend. ‘Ja, maar wellicht niet zorgvuldig genoeg. Ik ben veel over de Vraag naar de Oorsprong te weten gekomen wat de Imperialisten van vijf eeuwen geleden misschien niet wisten. Ik denk dus dat ik de oude documenten en gegevens waarschijnlijk aan een meer gericht onderzoek kan onderwerpen, begrijp je? ik heb hier vele jaren over nagedacht en ik heb nu een uitstekende mogelijkheid voor ogen.’

‘U hebt Burgemeester Branno dit alles verteld, neem ik aan? En zij vindt het goed?’

‘Goed ? Mijn beste, zij was bijna in extase! Ze zei dat Trantor ongetwijfeld de plaats was waar ik alles kon vinden wat ik moet weten.’

‘Ongetwijfeld,’ mompelde Trevize.

Dat was een van de dingen die hem die nacht bezighielden. Burgemeester Branno stuurde hem op pad om zoveel mogelijk gegevens uit te vissen omtrent de Tweede Foundation. Zij stuurde hem met Pelorat mee zodat hij zijn werkelijke doel kon verstoppen achter de zogenaamde speurtocht naar de Aarde —  een speurtocht die hen naar alle uithoeken van de Melkweg kon voeren. In feite was het een volmaakte dekmantel en hij bewonderde het vernuft van de Burgemeester.

Maar Trantor? Wat had dat voor zin? Eenmaal aangekomen op Trantor zou Pelorat zich opsluiten in de Galactische Bibliotheek en nooit meer boven water komen. Met eindeloze stapels boeken, films en banden, met ontelbare computer-uitdraaien en statistische analyses onder handbereik, zou Pelorat daar beslist nooit meer weg willen.

Daarnaast…

Ebling Mis was ooit naar Trantor gegaan, in de tijd van het Muildier. Het verhaal ging dat hij daar de lokatie van de Tweede Foundation had achterhaald en dat hij was gestorven voordat hij die bekend kon maken. Maar dat had ook Arkady Darell klaargespeeld, ook zij had de plaats van de Tweede Foundation ontdekt. Maar de lokatie die zij ontdekte had zich op Terminus zelf bevonden en het nest van Tweede Foundationisten daar was vervolgens opgeruimd. De Tweede Foundation zou zich dus nu in elk geval ergens anders bevinden, dus wat had het dan voor zin nog naar Trantor te gaan ? Als je op zoek was naar de Tweede Foundation was elke startplaats beter dan Trantor.

Daarnaast…

Hij wist niet welke plannen Branno verder nog had, maar hij was niet in de stemming om haar van dienst te zijn. Branno was bijna in extase geweest bij de gedachte aan een trip naar Trantor, nietwaar? Wel, als Branno zo graag zag dat zij naar Trantor zouden gaan, dan zouden zij niet naar Trantor gaan! Alles is goed. Maar niet Trantor!

Uitgeput, terwijl de nacht al bijna overging in de dageraad, viel Trevize tenslotte in een rusteloze slaap.

11

De dag die volgde op de arrestatie van Trevize was voor Burgemeester Branno een uitstekende geweest. Men had haar op bovenmaatse manier geprezen en het incident werd niet eenmaal aangeroerd.

Zij wist echter zeer goed dat de Raad spoedig uit deze toestand van verlamming zou loskomen en dat er dan vragen gesteld zouden worden. Zij moest nu snel handelen. Zij liet daarom een groot aantal andere zaken even liggen en concentreerde zich op de kwestie Trevize.

Op het moment dat Trevize en Pelorat over de Aarde spraken, zat Branno in haar kantoor tegenover Raadsheer Munn Li Compor. Terwijl hij volkomen op zijn gemak aan de andere kant van haar bureau zat, nam zij hem nog eens goed op.

Hij was kleiner en tengerder dan Trevize en slechts twee jaar ouder. Beiden waren nieuwe Raadsheren, jong en onstuimig nog, maar dat moest het enige zijn dat hen verbonden had, want in alle andere opzichten verschilden zij van elkaar.

Terwijl Trevize een gloeiende intensiteit leek uit te stralen, wekte Compor de indruk van een haast onaantastbaar zelfvertrouwen. Misschien kwam dat door zijn blonde haar en zijn blauwe ogen, beide weinig gebruikelijk onder Foundationisten. Zij verschaften hem een haast vrouwelijke delicaatheid die hem (volgens Branno) voor vrouwen minder aantrekkelijk maakte dan Trevize. Hij was echter zelf kennelijk hoogst content over zijn uiterlijk en cultiveerde het naar vermogen door zijn haar tamelijk lang te dragen en ervoor te zorgen dat het zorgvuldig gegolfd was. Onder zijn wenkbrauwen had hij een vage blauwe schaduw aangebracht om de kleur van zijn ogen te accentueren. (Oogschaduw was in de afgelopen tien jaar bij mannen gebruikelijk geworden.)

Hij was geen rokkenjager. Hij woonde keurig samen met zijn vrouw, maar had zich nog niet laten inschrijven voor beoogde gezinsvorming en had evenmin stiekem nog een vriendinnetje, voor zover men wist. Ook in dat opzicht verschilde hij van Trevize, die even vaak van huisgenote veranderde als van de felgekleurde ceintuurs waar hij berucht om was.

Er was maar weinig wat Kodells Veiligheidsdienst niet wist van beide jonge Raadsheren. Kodell zelf zat nu rustig in een hoek van het kantoor, even innemend glimlachend als altijd.

‘Raadsheer Compor,’ zei Branno, ‘u hebt de Foundation een goede dienst bewezen, maar, jammer genoeg voor u, is het niet een dienst die in het openbaar kan worden geprezen dan wel op gebruikelijke manier beloond.’

Compor glimlachte. Hij had witte, regelmatig geplaatste tanden en Branno vroeg zich in een flits even af of alle bewoners van de Sirius Sector er zo uitzagen. Het verhaal dat Compor uit die speciale, nogal afgelegen sector stamde ging terug op zijn grootmoeder van moederskant, die eveneens blonde haren en blauwe ogen had gehad en die had volgehouden dat haar moeder uit de Sirius Sector kwam. Volgens Kodell waren er echter geen harde bewijzen die dat staafden.

Aangezien vrouwen nu eenmaal zijn zoals ze zijn, had Kodell gezegd, zou zij deze verre en exotische afstamming best geclaimd kun nen hebben om haar glamour en haar niet geringe aantrekkelijkheid nog ietwat te vergroten.

‘O, zo zijn vrouwen dus,’ had Branno droogjes opgemerkt. En Kodell had geglimlacht en zachtjes opgemerkt dat hij het natuurlijk al leen maar over gewone vrouwen had gehad.

Compor zei: ‘Het is niet nodig dat de mensen van de Foundation op de hoogte zijn van mijn dienst, als u het maar weet.’

‘Ik weet het en ik zal het niet vergeten. Evenmin wil ik u in de veronderstelling laten dat u nu aan uw verplichtingen hebt voldaan. U hebt een stap gezet op een kronkelige weg en u moet nu voortgaan. Wij willen meer weten over Trevize.’

‘Ik heb u alles verteld wat ik van hem weet.’

‘Het kan zijn dat u me dat hebt willen doen geloven. Het kan zelfs zijn dat u dat zelf echt gelooft. Beantwoord niettemin mijn vragen. Kent u een man die Janov Pelorat heet?’

Compor fronste even zijn voorhoofd, maar nam vervolgens direct zijn neutrale gezichtsuitdrukking aan. ‘Misschien dat ik hem ken als ik hem zie, maar de naam op zichzelf wekt bij mij geen associaties op.’

‘Het is een wetenschapsman.’

Compors mond vertrok in een nogal verachtelijk, maar onuitgesproken ‘O?’, alsof het hem verbaasde dat de Burgemeester veronderstelde dat hij zulke typen kende.

Branno zei: ‘Pelorat is een interessante persoonlijkheid die om hem moverende redenen de ambitie heeft Trantor te bezoeken. Raadsheer Trevize zal hem vergezellen. Welnu, u bent een goede vriend van Trevize geweest en u kent wellicht zijn manier van denken, dus zeg me eens: denkt u dat Trevize erin zal toestemmen naar Trantor te gaan?’

‘Als u ervoor zorgt dat Trevize scheep gaat,’ zei Compor, ‘en als het schip vervolgens naar Trantor wordt gevlogen, wat heeft hij dan nog voor keus? U wilt toch zeker niet suggereren dat hij met behulp van muiterij zal proberen het schip in zijn macht te krijgen?’

‘U begrijpt mij verkeerd. Hij en Pelorat zullen de enigen in het schip zijn en Trevize zal de bestuurder zijn.’

‘En u vraagt of hij dan vrijwillig naar Trantor zal gaan?’

‘Ja, dat vraag ik.’

‘Mevrouw de Burgemeester, hoe kan ik in ‘s hemelsnaam weten wat hij zal doen?’

‘Raadsheer Compor, u hebt een nauwe relatie gehad met Trevize. U kent zijn geloof in het bestaan over de Tweede Foundation. Heeft hij nooit met u gesproken over zijn theorieën over de plaats waar die zich zou bevinden, waar zij gevonden kan worden?’

‘Nooit, mevrouw de Burgemeester.’

‘Denkt u dat hij haar zal vinden?’ Compor glimlachte. ‘Ik denk dat de Tweede Foundation, wat die ook geweest moge zijn en hoe belangrijk ook, in de tijd van Arkady Darell werd weggevaagd. Ik geloof haar verslag.’

‘Werkelijk? Als dat zo is, waarom hebt u uw vriend dan verraden? Als hij op zoek is naar iets dat toch niet bestaat kan het immers geen kwaad dat hij zijn merkwaardige theorieën rondbazuint?’

‘Niet alleen de waarheid kan schade aanrichten,’ zei Compor. ‘Misschien zijn zijn theorieën alleen maar merkwaardig, maar niettemin zouden zij de bevolking van Terminus tot onrust hebben kunnen brengen. Door twijfel en vrees te zaaien omtrent de rol van de Foundation in het grote drama van de geschiedenis van de Melkweg zou hij het leiderschap van Terminus in de Federatie en de dromen van een Tweede Galactisch Imperium hebben aangetast. Kennelijk deelt u de ze mening volledig, anders zou u hem niet midden in de Raadszaal hebben gearresteerd en zou u hem nu niet zonder vorm van proces in ballingschap dwingen. Mag ik dan vragen, Burgemeester, waarom u dat doet?’

‘Laten we zeggen dat ik voorzichtig genoeg ben om me af te vragen of er misschien een kansje is dat hij gelijk heeft en dat het openlijk verkondigen van zijn mening wellicht acuut en direct gevaar kan be tekenen.’

Compor zei niets.

Branno zei: ‘Ik ben het met u eens, maar de verantwoordelijkheid van mijn ambt dwingt mij die mogelijkheid te overwegen. Laat mij u nu nogmaals vragen of u enige aanwijzing hebt omtrent de plaats waarvan hij denkt dat de Tweede Foundation er wellicht te vinden is, en waar hij dus heen zou willen.’

‘Ik heb geen idee.’

‘Heeft hij daar nooit toespelingen op gemaakt?’

‘Nee, natuurlijk niet.’

‘Nooit? Geef het nadenken niet te gemakkelijk op. Denk na! Nooit?’

‘Nooit,’ zei Compor vastberaden.

‘Geen suggesties? Geen schertsende opmerkingen? Geen raadseltjes? Geen gedachtenspinsels die pas achteraf betekenis krijgen?’

‘Niets van dat alles. Ik verzeker u, mevrouw de Burgemeester, dat zijn dromen over de Tweede Foundation niet meer zijn dan uiterst vage hersenschimmen. U weet dat en uw bezorgdheid daarover is verspilling van tijd en emoties.’

‘En u bent niet per ongeluk opnieuw van kant veranderd? U probeert nu niet de vriend te beschermen die u eerder aan mij hebt over geleverd ?’

‘Nee,’ zei Compor. ‘Ik heb hem aan u overgeleverd om redenen die in mijn ogen goed en vaderlandslievend zijn. Ik heb geen reden om die handeling te betreuren of om mijn houding te veranderen.’

‘U kunt mij dus geen enkele tip geven over de richting die hij zal inslaan zodra hij een schip tot zijn beschikking heeft?’

‘Zoals ik al heb gezegd…’

‘En toch, Raadsheer,’ zei de Burgemeester met een gelaatsuitdruk king die nog het meest aan weemoed deed denken, ‘wil ik weten waar hij heengaat.’

‘In dat geval zou u een hyper-verbinding in zijn schip moeten aanbrengen, denk ik.’

‘Daar heb ik aan gedacht, Raadsheer. Hij is echter een achterdochtige man en ik verwacht dat hij iets dergelijks zou opsporen al verstoppen we het nog zo goed. Natuurlijk kunnen we het op zodanige wijze aanbrengen dat hij het niet kan verwijderen zonder het schip te beschadigen, zodat hij gedwongen zou zijn het te laten zitten…’

‘Een uitstekend idee.’

‘Nee,’ zei Branno, ‘want dan zou hij zich geremd voelen. Hij zou niet naar de plaats gaan die hij zou kiezen als hij zich vrij en onbespied wist. De kennis die ik opdeed zou voor mij nutteloos zijn.’

‘In dat geval zult u klaarblijkelijk niet te weten kunnen komen waar hij heengaat.’

‘Misschien toch wel. Ik ben van plan op heel primitieve manier te handelen. Een persoon die iets heel vernuftigs verwacht en zich daartegen wapent, is vaak geneigd de meer voor de hand liggende mogelijkheden over het hoofd te zien. Ik ben dus van plan Trevize gewoon te laten volgen.’

‘Volgen?’

‘Precies. Door een andere piloot in een ander ruimteschip. Ziet u hoezeer die gedachte u verbijstert? Zijn verbijstering zou even groot zijn. Hij zou wellicht niet eens op de gedachte komen de nabije ruimte at te zoeken op de aanwezigheid van massa in zijn spoor en in elk geval zullen wij ervoor zorgen dat zijn schip niet is uitgerust met onze modernste massa-detectors.’

‘Wees overtuigd van mijn allergrootste respect, mevrouw de Burgemeester,’ zei Compor, ‘maar ik moet er op wijzen dat u geen ervaring hebt met ruimtevluchten. Het laten volgen van een schip door een ander wordt nooit gedaan, en wel omdat het eenvoudig onmogelijk is. Al bij zijn eerste Sprong door de hyper-ruimte zal Trevize ontsnappen. Zelfs als hij niet weet dat hij gevolgd wordt, zal die eerste Sprong zijn weg naar de vrijheid zijn. Als hij geen hyper-verbinding aan boord heeft, zal hij niet meer kunnen worden opgespoord.

‘Ik geef toe dat ik geen ervaring heb. Anders dan Trevize en u ben ik niet getraind in het besturen van ruimteschepen. Niettemin hebben mijn adviseurs — die zo’n training wèl hebben gehad — mij verzekerd dat een schip dat pal vóór een Sprong wordt geobserveerd door zijn richting, snelheid en acceleratie de mogelijkheid biedt een goede gissing te maken van de komende Sprong — een globale gissing. Uitgaande van een eersteklas computer en een excellent beoordelingsvermogen zou een volger de Sprong nauwkeurig genoeg kunnen na bootsen om aan het andere uiteinde het spoor weer te kunnen oppakken zeker als het volgschip wèl over een perfecte massa-detector beschikt.’

‘Dat zal éen keer lukken,’ zei Compor op energieke toon, ‘en zelfs twee keer als de volger erg veel geluk heeft, maar dan is het uit. Die trucs bieden te weinig zekerheid.’

‘Misschien toch wel. Raadsheer Compor, u hebt destijds meegedaan aan wedstrijden in de hyper-ruimte. U ziet het, ik weet heel veel van u af. U bent een uitstekende piloot en u hebt opmerkelijke prestaties verricht bij het volgen van rivalen door de hyper-ruimte en na Sprongen.’

Compors ogen verwijdden zich. Hij leek zich niet meer zo erg op zijn gemak te voelen in zijn stoel, ik was toen nog student. Ik ben nu veel ouder.’

‘Nog niet te oud. Nog niet eens vijfendertig. Derhalve bent u degene die Trevize gaat volgen, Raadsheer. Waarheen hij ook gaat, u zult hem volgen en u zult mij verslag uitbrengen. U zult spoedig na Trevize vertrekken en hij vertrekt over enkele uren. Als u deze opdracht weigert, Raadsheer, zult u gevangen worden gezet wegens verraad. Als u het schip accepteert dat wij u zullen verschaffen en u slaagt niet in uw achtervolging, hoeft u geen poging te doen hierheen terug te keren. Wij zullen u uit de ruimte blazen als u het toch probeert.’

Compor ging met een heftige beweging rechtop staan. ‘Ik heb verplichtingen. Ik heb werk. Ik heb een vrouw. Ik kan dat niet allemaal in de steek laten.’

‘Dat zult u toch moeten. Degenen van ons die hebben verkozen de Foundation te dienen, moeten steeds bereid zijn dat op een langdurige en oncomfortabele manier te doen als de nood aan de man komt.’

‘Mijn vrouw moet natuurlijk met mij meegaan.’

‘Denkt u dat ik gek ben? Zij moet natuurlijk hier blijven.’

‘Als gegijzelde?’

‘Als u dat woord de voorkeur geeft. Ik formuleer het liever zo, dat u zich in gevaar zult moeten begeven en dat mijn vriendelijke inborst mij ingeeft haar achter te laten op een plek waar zij geen gevaar loopt. Dit staat niet ter discussie. U staat evenzeer onder arrest als Trevize en ik weet zeker dat u begrijpt dat ik snel moet optreden vóórdat de euforie die Terminus momenteel in haar greep heeft weer afneemt. Ik vrees dat mijn ster al spoedig weer zal dalen.’

12

Kodell zei: ‘U hebt hem nogal hardhandig aangepakt, mevrouw de Burgemeester.’

Met een snuivend geluid zei de Burgemeester: ‘Waarom niet? Hij heeft een vriend verraden.’

‘Dat was voor ons nuttig.’

‘Ja, in dit geval. Zijn volgende verraad zou dat wellicht niet zijn.’

‘Waarom zou er een volgend verraad komen?’

‘Kom nou, Liono,’ zei Branno ongeduldig, ‘speel geen spelletjes met mij. Van iedereen die eenmaal in staat is gebleken dubbel spel te spelen moet voortaan steeds worden vermoed dat hij daartoe nogmaals in staat zal zijn.’

‘Misschien zal hij die geneigdheid nogmaals in de praktijk brengen, nu door zich weer aan te sluiten bij Trevize. Samen zouden zij…’

‘Dat geloof je toch zelf niet! Ondanks zijn dwaasheid en naïviteit is Trevize recht door zee. Hij heeft geen begrip voor verraad en zal nooit, onder geen enkele omstandigheid, bereid zijn Compor weer te vertrouwen.’

‘Neem me niet kwalijk, Burgemeester,’ zei Kodell, ‘ik weet nu niet zeker of ik u wel kan volgen. In hoeverre kunt u Compor dan vertrouwen ? Hoe weet u of hij echt zal proberen Trevize te volgen en u verslag te doen, eerlijk verslag? Rekent u op zijn bezorgdheid voor het welzijn van zijn vrouw als stok achter de deur? Of op zijn verlangen naar haar terug te keren?’

‘Beide factoren spelen een rol, maar zij zijn niet de enige waarop ik vertrouw. Op Compors schip zal een hyper-verbinding zijn aangebracht. Trevize vermoedt dat hij gevolgd zal worden en zal op zoek gaan naar een dergelijk apparaat. Compor echter, die immers zelf de achtervolger is, zal naar ik aanneem niet vermoeden dat hij gevolgd wordt en zal niet zoeken naar een hyper-verbinding. Maar als hij dat toch doet, en hij vindt het ding, dan moeten we natuurlijk vertrouwen op de aantrekkingskracht van zijn vrouw.’

Kodell lachte. ‘En dan te bedenken dat ik u vroeger ooit les heb moeten geven. En wat is het doel van die achtervolging?’

‘Een dubbele bescherming. Als Trevize gesnapt wordt zal Compor misschien kunnen doorgaan en ons de informatie geven die Trevize ons niet meer kon verstrekken.’

‘Nog een vraag. Als Trevize nu toevallig de Tweede Foundation vindt, en wij horen daarvan via hemzelf of via Compor, of als wij tenminste reden krijgen om aan te nemen dat zij bestaat ondanks hun beider dood?’

‘Ik hoop dat de Tweede Foundation bestaat, Liono,’ zei ze. ‘Het Seldon Plan zal ons in elk geval niet lang meer van dienst zijn. De grote Hari Seldon ontwierp het tijdens de stervensdagen van het Imperium, toen de technologische vooruitgang feitelijk tot stilstand was gekomen. Ook Seldon was een produkt van zijn tijd en hoe briljant eze half mystieke wetenschap van de psychohistorie ook geweest moet zijn, toch was zij geworteld in die tijd. Zij kon in elk geval onmogelijk rekening houden met een snelle technologische vooruitgang. Toch is dat nu precies wat de Foundation heeft bereikt, speciaal in de afgelopen honderd jaar. Wij bezitten massa-detectors van een voorheen ongehoord type, computers die op gedachten kunnen reageren, en, boven alles, geestschermen. De Tweede Foundation zal ons niet lang meer kunnen beteugelen, gesteld al dat zij dat nu kunnen. In de laatste jaren van mijn machtsuitoefening wil ik degene zijn die Terminus een nieuwe weg doet volgen.’

‘En als er in werkelijkheid geen Tweede Foundation blijkt te bestaan?’

‘Dan zullen wij onmiddellijk een nieuwe weg inslaan.’

13

De onrustige slaap die zich uiteindelijk van Trevize had meester gemaakt duurde niet lang. Voor de tweede keer werd hij op zijn schouder getikt.

Hij schrok op, met slaapdronken ogen en volledig onbegrip over zijn aanwezigheid in dit vreemde bed. ‘Wat… wat…?’

Verontschuldigend zei Pelorat: ‘Neem me niet kwalijk, Raadsheer Trevize. U bent mijn gast en ik gun u graag uw rust, maar de Burgemeester is hier.’ Hij stond naast het bed in een pyama van flanel en huiverde lichtjes. Trevize kwam langzaam tot een vermoeide vorm van bewustzijn en herinnering.

De Burgemeester zat in Pelorats woonkamer en zag er even bedaard uit als altijd. Zij had Kodell bij zich die zachtjes over zijn witte snor wreef.

Trevize trok zijn ceintuur aan tot de gewenste strakheid en vroeg zich af of dat paar Branno en Kodell ooit van elkaar gescheiden was.

‘Is de Raad al tot bezinning gekomen?’ vroeg Trevize spottend. ‘Maken haar leden zich ongerust over de afwezigheid van éen van hen?’

‘Er zijn al tekenen van leven, ja,’ zei de Burgemeester, ‘maar nog niet genoeg om u van nut te zijn. Het staat buiten kijf dat ik nog steeds de macht heb om u tot vertrek te dwingen. U zult naar de Uiterste Ruimtehaven gebracht worden…’

‘Niet naar Ruimtehaven Terminus, mevrouw de Burgemeester? Wordt mij het genoegen van een stijlvol vaarwel voor het oog van duizenden wenende landgenoten ontzegd?’

‘Ik merk dat u uw neiging tot het debiteren van kinderlijke dwaasheden hebt hervonden, Raadsheer, en dat verheugt mij. Daardoor wordt bij mij iets gesust wat anders wellicht was uitgegroeid tot een knagend plekje in mijn geweten. Vanaf de Uiterste Ruimtehaven zullen u en professor Pelorat stilletjes vertrekken.’

‘Om nooit terug te keren?’

‘Misschien om nooit terug te keren. Maar natuurlijk,’ zei ze met een snelle glimlach, ‘als u iets ontdekt dat van zo groot belang is en zo grote bruikbaarheid dat zelfs ik blij zal zijn die informatie in ontvangst te nemen, dan zult u terugkeren. Misschien wordt u dan zelfs eervol onthaald.’

Trevize knikte zonder nadruk. ‘Dat kan gebeuren.’

‘Bijna alles kan gebeuren. In elk geval zult u het comfortabel hebben. U krijgt een zojuist gereedgekomen vestzakkruiser toegewezen, de Verre Ster, zo genoemd naar de kruiser van Hober Mallow. Eén persoon kan hem besturen, maar de ruimte is groot genoeg voor een redelijk verblijf van drie personen.’

Trevize liet zijn zorgvuldige pose van lichte ironie meteen vallen. ‘Volledig bewapend?’

‘Niet bewapend, maar voor de rest compleet toegerust. Waar u ook heengaat, u zult steeds burgers van de Foundation zijn en er zal overal een consul zijn tot wie u zich kunt wenden, dus u zult geen bewapening nodig hebben. U zult daar tevens naar behoefte geld kunnen op nemen. Niet in onbeperkte mate, zo moet ik daaraan toevoegen.’

‘U bent royaal.’

‘Dat weet ik. Maar begrijp me goed, Raadsheer. U helpt professor Pelorat bij het zoeken van de Aarde. Het kan me niet schelen wat u denkt dat u zoekt, maar u bent op zoek naar de Aarde. Iedereen die u tegenkomt moet dat goed begrijpen. En denk er steeds aan dat de Verre Ster dus niet bewapend is.’

‘Wij houden een speurtocht naar de Aarde,’ zei Trevize. ‘Dat begrijp ik uitstekend.’

‘Dan zult u nu vertrekken.’

‘Neem me niet kwalijk, maar er zijn vast nog een aantal punten die wij niet hebben besproken. In mijn jongere jaren heb ik ruimteschepen bestuurd, maar ik heb geen ervaring met recente typen vestzakruisers. Als ik het schip nu eens niet kan besturen?’

‘Men heeft mij gezegd dat de Verre Ster in hoge mate geautomatiseerd is. En voordat u mij dat vraagt: u behoeft niet te weten hoe u een moderne scheepscomputer moet bedienen. Hij zal u zelf alles vertellen wat u moet weten. Is er nog iets wat u nodig hebt?’

Trevize bekeek zichzelf met sombere blik. ‘Schone kleren.’

‘Die vindt u aan boord van het schip. Inclusief die gordels die u draagt, die ceintuurs, of hoe u ze noemt. Ook de professor is voorzien van alles wat hij nodig heeft. Alles wat redelijkerwijs nodig is bevindt zich al aan boord, al haast ik mij daaraan toe te voegen dat dit niet geldt voor vrouwelijk gezelschap.’

‘Eeuwig jammer,’ zei Trevize. ‘Dat zou zeer aangenaam zijn, maar toevallig zou ik op dit moment ook geen geschikte kandidate hebben. Maar de Melkweg is dicht bevolkt, naar ik aanneem, en als ik hier weg ben kan ik zeker wel mijn gang gaan.’

‘Wat betreft vriendinnetjes? U doet maar.’

Ze stond moeizaam op. ‘Ik zal u niet naar de ruimtehaven begeleiden,’ zei ze, ‘maar anderen zullen dat wel doen en u moet niet proberen iets te doen wat u niet gevraagd is. Ik geloof dat zij u zullen doden als u tracht te ontsnappen. Het feit dat ik er niet bij ben zal alle remmingen op dit punt doen verdwijnen.’

Trevize zei: ik zal geen ongeoorloofde dingen doen, mevrouw de Burgemeester, maar éen ding…’

‘Ja?’

Trevize dacht snel na over een correcte woordkeuze en zei toen met een glimlach die, naar hij vurig hoopte, ongedwongen leek: ‘Misschien komt er ooit een tijd, mevrouw de Burgemeester, dat u mij zult vragen iets ongeoorloofds te doen. Ik zal wel zien hoe ik dan reageer, maar dan zal ik deze laatste twee dagen beslist niet vergeten.’

Burgemeester Branno zuchtte. ‘Bespaar mij het melodrama. Als die tijd komt, wel, dan komt hij maar. Nu vraag ik u niets…’

IV

RUIMTE

14

Trevize herinnerde zich nog hoe de nieuwe kruiserklasse met veel trotse publiciteit was geïntroduceerd, maar het schip zag er nog indrukwekkender uit dan hij al verwacht had.

Dat kwam niet door het formaat, want dat was nogal klein. Het was ontworpen om wendbaar en snel te zijn, om geheel door gravitatiemotoren te worden aangedreven en vooral om geavanceerde computerbesturing te hebben. Een groot formaat was daarbij niet nodig, dat zou aan de doelstellingen alleen maar afbreuk hebben gedaan.

Het was een éenpersoons schip dat niet alleen een vervanging maar ook een verbetering was van de oudere typen die een bemanning van tien personen of meer nodig hadden. Met een tweede of zelfs derde bemanningslid om in ploegendienst te werken, kon een enkel schip het opnemen tegen een hele vloot van de veel grotere schepen van buiten de Foundation. Bovendien was het door zijn hoge snelheid in staat te ontsnappen aan elk ander bestaand scheepstype.

Het was glad en gestroomlijnd — van binnen noch van buiten waren er onnodige uitsteeksels of overbodige versieringen. Elke kubieke meter van de inhoud was optimaal benut en het paradoxale resultaat daarvan was dat er binnenin een illusie van royale ruimte heerste. Meer dan door alle woorden die de Burgemeester over het belang van zijn missie had kunnen zeggen werd Trevize overtuigd door de aard van het schip dat hij kreeg om haar te vervullen.

Bronzen Branno, dacht hij vol wrok, had hem in een gevaarlijke missie van het grootste belang gemanoeuvreerd. Misschien zou hij die niet zo vastberaden hebben geaccepteerd als zij de zaken niet zodanig had gemanipuleerd dat hij haar wilde laten zien waartoe hij in staat was.

Wat betreft Pelorat, die was een toonbeeld van verbazing. ‘Wil je wel geloven,’ zei hij, toen hij vlak voor het binnengaan zachtjes met een vinger over de romp wreef, ‘dat ik nog nooit zo dicht bij een ruimteschip ben geweest?’

‘Als u dat zegt geloof ik het natuurlijk, professor, maar hoe hebt u dat klaargespeeld?’

‘Eerlijk gezegd weet ik dat zelf ook niet goed, mijn beste… ik bedoel, beste Trevize. Ik denk dat ik teveel in beslag werd genomen door mijn onderzoek. Als je thuis een werkelijk uitstekende computer hebt die in staat is alle andere computers in de Melkweg te bereiken heb je nog nauwelijks een reden om op stap te gaan, weet je. Ik had eigenlijk gedacht dat ruimteschepen veel groter zijn.’

‘Dit is een klein type, maar van binnen is het veel ruimer dan elk under schip van dit formaat.’

‘Hoe kan dat dan? Steek je de draak met mijn onwetendheid?’

‘Nee, nee, ik ben serieus. Dit is een van de eerste schepen die volledig op gravitatiekracht werken.’

‘Wat betekent dat? Maar leg het me alsjeblieft niet uit als je daarvoor diepgaande verhandelingen over de fysica nodig hebt. Ik zal je op je woord geloven zoals jij gisteren mij hebt geloofd toen we het hadden over de unieke menselijke soort en de unieke wereld van oorsprong.’

‘Ik zal het proberen, professor Pelorat. Tijdens de vele duizenden jaren van ruimtevaart hebben we chemische en ionische en hyperatomische motoren gehad, en al die motoren namen geweldig veel plaats in. De oude Keizerlijke marine had schepen van vijfhonderd meter lengte met amper meer leefruimte erin dan in een kleine flat. Gelukkig heeft de Foundation zich in alle eeuwen van haar bestaan in het bijzonder toegelegd op vormen van miniaturisering, met name wegens ons gebrek aan natuurlijke grondstoffen. Dit schip is het toppunt van die specialisatie. Het maakt gebruik van de antizwaartekracht, en de apparatuur die dat mogelijk maakt neemt nagenoeg geen plaats in en is in feite onderdeel van de romp. Als we daarnaast niet ook nog steeds de hyper-atomische…’

Iemand van Veiligheid kwam naar hen toe. ‘U zult moeten opschieten, heren.’

Hoewel de zon pas over een half uur zou opkomen, werd de hemel al licht.

Trevize keek hem aan. ‘Is mijn bagage geladen?’

‘Jawel, Raadsheer, het schip bevat alles wat u nodig hebt.’

‘Zoals kleren, naar ik aanneem, die niet mijn maat en niet mijn smaak zijn.’

De bewaker glimlachte — onverwacht en haast jongensachtig. ‘Dat zal u meevallen,’ zei hij. ‘De Burgemeester heeft ons de laatste dertig of veertig uur flink laten overwerken en we hebben precies het soort spullen gevonden dat u zelf had. Geld speelde geen rol. Luister eens,’ en hij keek om zich heen als om er zeker van te zijn dat niemand getuige was van zijn plotselinge verbroedering, ‘jullie twee zijn geluksvogels. Het beste schip dat er is. Volledig uitgerust, op de wapens na. Jullie zitten op rozen.’

‘Vergeet de doornen niet,’ zei Trevize. ‘Nou, professor, bent u klaar?’

‘Zo lang ik dit maar heb!’ zei Pelorat. Hij hield een plaatje van twintig centimeter in het vierkant op dat gevat was in een hoes van zilverkleurig plastic. Trevize realiseerde zich plotseling dat Pelorat dit plaatje sinds hun vertrek van zijn huis voortdurend in de hand had gehouden, nu eens links dan weer rechts, zonder het ooit neer te leggen, zelfs niet toen zij even gestopt waren voor een haastig ontbijt.

‘Wat is dat, professor?’

‘Mijn bibliotheek. Er zijn registers naar onderwerp en naar bron en ik heb dat allemaal vastgelegd op éen plaatje. Als je vindt dat dit schip een wonder van miniaturisering is, wat denk je dan wel van dit plaatje? Een hele bibliotheek! Alles wat ik ooit heb verzameld! Prachtig! Schitterend!’

‘Wel,’ zei Trevize, ‘we zitten echt op rozen.’

15

Trevize was onder de indruk toen hij de binnenkant van het schip zag. Het gebruik van de ruimte was zeer vernuftig. Er was een opbergkamer met voorraden voedsel, kleren, films en spellen. Er was een oefenruimte, een zitkamer en twee vrijwel identieke slaapkamers.

‘Deze moet u maar nemen, professor,’ zei Trevize. ‘Hij heeft een FX Aflezer.’

‘Goed,’ zei Pelorat tevreden. ‘Wat ben ik een stommeling geweest dat ik niet eerder een ruimtereis heb gemaakt. Ik zou hier met welbehagen mijn dagen kunnen slijten, mijn beste Trevize.’

‘Ruimer dan ik gedacht had,’ constateerde Trevize vergenoegd.

‘En de motoren bevinden zich werkelijk in de romp, zoals je zei ?’

‘In elk geval de besturingsmechanismen. We hoeven geen brandstof op te slaan of inwendig tot verbranding te brengen. We maken gebruik van de fundamentele energievoorraad van het Heelal zelf. Alle brandstof en motoren bevinden zich daar ergens, buiten.’ Hij maakte een vaag handgebaar.

‘Wel, nu ik daar aan denk — wat gebeurt er als er iets mis gaat ?’

Trevize haalde zijn schouders op. ‘Ik heb een training als ruimtevaarder gehad, maar niet op deze schepen. Als er iets mis gaat met de zwaartekrachtaandrijving vrees ik dat ik daar niets aan kan doen.’

‘Maar je kunt wel met dit schip overweg? Het besturen?’

‘Dat vraag ik mijzelf ook af.’

‘Denk je dat dit een automatisch schip is?’ vroeg Pelorat. ‘Misschien zijn we alleen maar passagiers. Dan hoeven we maar te gaan zitten.’

‘Zulke schepen worden wel gebruikt als pendelveren tussen planeten en ruimtestations binnen een zonnestelsel, maar ik heb nog nooit gehoord van automatische reizen door de hyper-ruimte. Tot nu toe niet, tenminste. Tot op heden.’

Hij keek nog eens om zich heen en voelde een lichte bezorgdheid bij zich opkomen. Had die oude feeks van een Burgemeester ook dat nog compleet buiten hem om weten te regelen? Had de Foundation geautomatiseerde interstellaire reizen mogelijk weten te maken? Zou hij compleet tegen zijn wil op Trantor worden afgezet, zonder méér invloed te hebben op zijn reisdoel dan een willekeurig stuk meubilair hier aan boord?

Met een opbeurende vrolijkheid die hij niet voelde zei hij: ‘Gaat u maar zitten, professor. De Burgemeester heeft gezegd dat dit schip volledig gecomputeriseerd is. Als uw kamer een FX Aflezer heeft dan moet de mijne een computer hebben. Maak het u gemakkelijk en laat mij maar even op eigen houtje rondkijken.’

Pelorat kreeg onmiddellijk een bezorgde blik in zijn ogen. ‘Trevize, mijn beste kerel, je zult het schip toch niet verlaten, hoop ik.’

‘Dat ben ik helemaal niet van plan, professor. En als ik het zou proberen kunt u er zeker van zijn dat ik word tegengehouden. De Burgemeester was niet van plan mij verlof toe te staan. Ik ben alleen van plan nu eens uit te zoeken hoe de Verre Ster werkt.’ Hij glimlachte, ik zal u niet in de steek laten, professor.’

Hij glimlachte nog steeds toen hij de ruimte betrad die hij nu als zijn eigen slaapkamer beschouwde, maar zijn gezicht werd ernstig toen hij de deur zachtjes achter zich had gesloten. Er moest beslist wel een manier zijn om te communiceren met een planeet in de nabijheid van het schip. Hij kon zich onmogelijk voorstellen dat een schip moedwillig geïsoleerd zou worden van zijn omgeving en daarom moest er ergens, misschien in een muurkast, zeker wel een Roeper zijn. Hij zou deze kunnen gebruiken om het kantoor van de Burgemeester op te roepen en daar informatie te vragen over de besturing.

Zorgvuldig onderzocht hij de wanden, de panelen van het bed en het eenvoudige, praktische meubilair. Als hij hier niets vond, zou hij de rest van het schip gaan doorzoeken.

Hij stond op het punt de kamer te verlaten toen zijn oog viel op een lichtende plek op het gladde, lichtbruine bovenblad van het bureau. Het was een lichtcirkel en in duidelijke letters stond er: COMPUTER INSTRUCTIES.

Aha!

Niettemin klopte zijn hart als een razende. Er waren computers en computers en sommige daarvan hadden programma’s die je pas na lange tijd onder de knie kon krijgen. Trevize had nooit de vergissing gemaakt zijn eigen intelligentie te onderschatten, maar anderzijds was hij ook niet bepaald een Grootmeester. Er waren er die aanleg hadden voor het gebruik van computers en er waren er ook die dat niet hadden. En Trevize wist maar al te goed in welke categorie hij thuishoorde.

Tijdens zijn inlijving in de Foundation Marine had hij de rang van luitenant bereikt. Als officier van de dag had hij toen soms de gelegenheid gehad de scheepscomputer te gebruiken. Hij was er echter nooit als enige voor verantwoordelijk geweest en men had van hem nooit verwacht dat hij er meer van wist dan nodig was om de routineplichten van een officier van de dag te kunnen vervullen.

Allerminst tot zijn genoegen herinnerde hij zich de omvang van de print-out van een volledig computerprogramma en ook wist hij nog goed hoe Technisch Sergeant Krasnet zich aan de console van de scheepscomputer gedroeg. Hij bespeelde de knoppen alsof hij het ingewikkeldste muziekinstrument van de Melkweg onder handen had en deed dat met een air van nonchalance alsof de simpelheid van zijn werk hem verveelde. Maar zelfs hij had af en toe de dikke print-out van het programma moeten raadplegen en dan had hij zachtjes in zichzelf gevloekt van schaamte.

Aarzelend plaatste Trevize een vinger op de lichtcirkel en onmiddellijk breidde het licht zich uit over het gehele bovenblad van het bureau. Er werden nu de omtrekken zichtbaar van twee handen, een links en een rechts. Met een plotselinge, soepele beweging kantelde het bovenblad tot een hoek van vijfenveertig graden.

Trevize nam plaats in de stoel voor het bureau. Woorden waren overbodig. Het was duidelijk wat hij moest doen.

Hij plaatste zijn handen binnen de omtrekken op het bureaublad en merkte dat deze door hun geschikte plek dat moeiteloos mogelijk maakten. Het blad van het bureau leek zacht, haast van fluweel waar hij het aanraakte en zijn handen zonken er in weg.

Hij keek met verbazing naar zijn handen, want ze waren helemaal niet verzonken. Zijn ogen verzekerden hem dat zij nog op het blad lagen. Toch was het voor zijn gevoel alsof het bovenblad van het bureau terzijde was geweken en alsof er iets was dat zijn handen nu in een zachte en warme greep hield.

Was dat alles?

Wat nu?

Hij keek om zich heen en deed vervolgens zijn ogen dicht in antwoord op een suggestie.

Hij had niets gehoord. Hij had niets gehoord.

Maar in zijn brein, als ware het een vage gedachte van hemzelf, speelden een paar woorden rond: ‘Doe je ogen maar dicht. Ontspan je. We zullen verbinding maken.’

Via zijn handen? Tot dusverre had Trevize eigenlijk steeds aangenomen dat je, als je gedachtencontact maakte met een computer, dat deed door middel van een over je hoofd geschoven kap en elektroden tegen je ogen en je schedel.

De handen?

Maar waarom niet via de handen? Trevize merkte dat hij wegzweefde en ietwat slaperig werd, maar zijn tegenwoordigheid van geest behield. Waarom niet via de handen?

De ogen waren niet meer dan organen voor een bepaald zintuig. Het brein was niet meer dan een centraal schakelpaneel, gevat in beenderen en losgemaakt van het in werking zijnde lichaamsoppervlak. Het waren de handen die werkten, zij voelden en manipuleerden het Universum.

Menselijke wezens dachten met hun handen. Het waren hun handen die hun nieuwsgierigheid bevredigden, die voelden en pakten en ronddraaiden en optilden en wogen. Er waren dieren met hersenen van respectabele omvang, maar zij hadden geen handen en dat maakte alle verschil van de wereld.

Terwijl hij en de computer elkaars handen vasthielden, vloeiden hun gedachten samen en deed het er niet langer toe of hij zijn ogen open dan wel dicht hield. Zijn zicht werd niet beter als hij ze opendeed en niet slechter als hij ze sloot. In beide gevallen zag hij het vertrek met uiterste helderheid voor zich, niet alleen in de richting waarheen zijn hoofd gewend was, maar overal rondom en onder en boven.

Hij zag elke ruimte in het ruimteschip en ook hoe het er buiten uitzag. De zon was opgekomen en haar helderheid werd gedempt door de ochtendnevel, maar hij kon er recht in kijken zonder verblind te raken want de computer filterde de lichtstralen automatisch.

Hij voelde het zachte briesje en de temperatuur daarvan en hij hoorde de geluiden van de wereld om hem heen. Hij bespeurde het magnetische veld van de planeet en de minieme elektrische geladenheid van de scheepsromp.

Hij werd zich bewust van de besturingsorganen van het schip zonder in detail te begrijpen hoe zij werkten. Hij wist alleen dat hij om het schip te laten opstijgen, of omkeren, of te versnellen, of een van de andere dingen te laten doen die het kon, alleen maar behoefde te doen alsof hij zijn eigen lichaam een analoge handeling wilde laten verrichten. Hij hoefde uitsluitend zijn wil te gebruiken.

Toch was het niet alléén zijn wil. De computer zelf kon het commando overnemen. Op dit moment werd er in zijn hoofd een zin geformuleerd en wist hij precies wanneer en hoe het schip zou opstijgen. In dat opzicht was er geen sprake van enige soepelheid. Maar daarna, daar was hij zeker van, zou hij in staat zijn zelf de beslissingen te nemen.

Hij wierp het net van zijn computer-versterkte bewustzijn als het ware verder uit en bemerkte dat hij de toestand van de hoogste atmosfeer kon voelen, dat hij de patronen van de weersomstandigheden kon zien, dat hij de andere schepen kon waarnemen die opstegen en daalden. Met dit alles moest rekening worden gehouden en de computer deed dat ook. Als de computer het zou hebben nagelaten, zo besefte Trevize, had hij alleen maar hoeven te willen dat de computer het deed en dan zou het gebeurd zijn.

Zo zat het dus met de dikke handboeken voor de programmering. Er waren er geen. Trevize dacht aan Technisch Sergeant Krasnet en glimlachte. Hij had vaak genoeg iets gelezen over de geweldige revoutie die de gravitatieleer in de wereld teweeg zou brengen, maar deze versmelting van computer en menselijke geest was nog een staatsgeheim. Deze revolutie zou nog veel ingrijpender zijn.

Hij was zich bewust van de tijd die voorbijging. Hij wist precies hoe laat het was volgens lokale Terminus-tijd en Standaard Melkweg.

Hoe moest hij het startsein geven?

En juist toen deze vraag bij hem opkwam, werden zijn handen losgelaten en kantelde het dekblad van het bureau terug naar zijn oorspronkelijke stand. Trevize had nog alleen zijn eigen, onbeholpen zintuigen ter beschikking.

Hij voelde zich blind en hulpeloos alsof hij een tijdlang was vastgehouden en beschermd door een superwezen en nu in de steek was gelaten. Als hij niet had geweten dat hij het contact op elk gewenst moment kon herstellen, zou het gevoel hem misschien wel tot tranen hebben gebracht.

Nu worstelde hij alleen met het hervinden van zijn oriëntatie, zijn gevoel voor begrenzingen. Hij ging onvast overeind staan en liep de kamer uit.

Pelorat keek op. Hij had kennelijk zijn Aflezer ingesteld en zei: ‘Hij doet het prima. Hij heeft een uitstekend Zoekprogramma. Heb je de besturingsorganen gevonden, mijn jongen?’

‘Ja, professor. Alles is in orde.’

‘Moeten we in dat geval niet een paar maatregelen nemen voor de start? Zelfbescherming of zoiets? Worden we niet geacht ons ergens in vast te snoeren of zo? Ik heb gekeken of ik ergens instructies konj vinden, maar ik vond er geen en dat maakte me zenuwachtig. Toen heb ik mij maar in mijn bibliotheek verdiept. Want werken is voor mij altijd…’

Trevize had zijn handen uitgestoken naar de professor, als om op die manier de woordenvloed te stelpen. Nu sprak hij met luide stem om hem het zwijgen op te leggen. ‘Dat is allemaal niet nodig, professor. Antizwaartekracht is het equivalent van non-inertie. Verandering van snelheid leidt niet tot gevoelens van versnelling aangezien alles in en op het schip die verandering gelijktijdig ondergaat.’

‘Bedoel je dat we niet zullen merken wanneer we van de planeet af  zijn en in de ruimte vertoeven?’

‘Dat is precies wat ik bedoel. Terwijl we aan het praten waren, zijn we gestart. Over luttele minuten zullen we de buitenste lagen van de atmosfeer verlaten en binnen een half uur bevinden we ons diep in de ruimte.’

16

Pelorat leek een beetje te krimpen en staarde Trevize aan. De lange rechthoekige vorm van zijn gezicht werd zo uitdrukkingsloos dat juist uit het ontbreken van elke vorm van emotie duidelijk werd hoe slecht hij zich op zijn gemak voelde.

Toen wendde hij zijn blik naar links — naar rechts.

Trevize herinnerde zich hoe hij zichzelf had gevoeld tijdens zijn eerste tocht buiten de atmosfeer.

Op zo nuchter mogelijke toon zei hij: ‘Janov,’ (voor de eerste keer gebruik makend van deze vertrouwelijke aanspreekvorm, omdat hij nu zijn ervaring tegenover onervarenheid stelde en het noodzakelijk leek de oudste van hen beiden te lijken), ‘we zijn hier volkomen veilig. We zijn in de metalen baarmoeder van een oorlogsschip van de Fountlution Marine. We beschikken niet over wapens, maar er is nergens in de hele Melkweg een plek te vinden waar de naam van de Foundaim ons niet zal beschermen. Zelfs als er een schip zo dwaas zou zijn ons te willen aanvallen, dan nog kunnen we ons in een oogwenk uit de voeten maken. En ik verzeker je dat ik heb ontdekt dat ik dit schip voortreffelijk in de hand heb.’

‘Het is de gedachte, Go… Golan,’ zei Pelorat, ‘aan het niets…’

‘Ach, heel Terminus is omringd door het niets. Er is alleen maar een heel dun laagje ijle lucht tussen onszelf op het oppervlak en het grote niets vlak daarboven. We doen niets anders dan dat onbeduidende laagje achter ons laten.’

‘Onbeduidend of niet, we halen er adem!’

Ook hier halen we adem. De lucht in dit schip is schoner en zuiverder, en zal voor altijd schoner en zuiverder blijven dan de natuurlijke atmosfeer op Terminus.’

‘En de meteorieten?’

‘Hoezo, de meteorieten?’

‘De atmosfeer beschermt ons tegen meteorieten. En trouwens ook tegen allerlei straling.’

Trevize zei: ‘De mensheid reist nu al zo’n twintig millennia door de ruimte, schat ik…’

‘Tweeëntwintig. Als we uitgaan van de chronologie volgens Hallblock is het zonneklaar dat, gezien…’ ‘Genoeg! Heb je ooit gehoord van ongevallen door meteorieten of van sterfgevallen door straling? De laatste tijd, bedoel ik? Ik bedoel: als het ging om schepen van de Foundation?’

‘Ik heb in dat opzicht de nieuwsberichten niet zo goed bijgehouden, mijn jongen, want ik ben immers een historicus en…’

‘Historisch gezien, zeker, die dingen zijn wel voorgekomen, maar de technologie is steeds beter geworden. Er is geen meteoriet die zo groot is dat hij ons schade kan berokkenen en tevens zo klein dat wij hem niet tijdig kunnen zien en ontwijken. Als er vier meteorieten tegelijk op ons af komen, uit vier richtingen die haaks op elkaar staan, dus zoals uit de hoekpunten van een viervlak, dan zijn we misschien de klos, maar als je berekent hoe klein die kans is zul je ontdekken dat je triljard keer triljard malen van ouderdom zult sterven alvorens een fifty fifty kans te hebben een zo boeiend verschijnsel te mogen waarnemen.’

‘Als jij achter de computer zit, bedoel je.’

‘Nee,’ zei Trevize kwaad. ‘Als ik de computer moest bedienen op basis van mijn eigen zintuigen en reactievermogen zouden wij al geraakt worden voordat ik wist wat er aan de hand was. De computer zelf regelt dit, met een reactiesnelheid die miljoenen malen groter is dan die van mij of jou.’ Met een abrupte beweging stak hij zijn hand uit. ‘Kom, Janov, dan laat ik je zien waartoe de computer in staat is en hoe de ruimte er uitziet.’

Pelorat staarde hem met ietwat uitpuilende ogen aan. Hij lachte even.

‘Ik weet niet zeker of ik dat wel wil zien, Golan.’

‘Natuurlijk weet je dat niet zeker, Janov, want je hebt er geen idee van wat je aan kennis te wachten staat. Riskeer het maar! Kom op! Naar mijn kamer!’

Trevize nam de ander bij de hand, half om hem te leiden, half om hem mee te sleuren. Toen hij achter het controlepaneel zat, zei hij: ‘Heb je de Melkweg ooit gezien, Janov? Heb je er ooit naar gekeken?’

‘Je bedoelt: naar de hemel?’ zei Pelorat.

‘Jazeker. Waar anders naar?’

‘Die heb ik gezien. Die heeft iedereen gezien. Telkens als je naar boven kijkt zie je immers de hemel.’

‘Heb je er ooit naar getuurd tijdens een donkere, heldere nacht, als de Diamanten achter de horizon staan?’

De Diamanten waren die kleine groep sterren die dichtbij en helder genoeg waren om de nachthemel van Terminus tamelijk licht te maken. Het waren er maar een paar en ze namen niet meer dan twintig graden van de hemel in beslag en tijdens een groot deel van de nacht waren ze achter de horizon uit het zicht. Behalve deze groep was er niets anders dan her en der verspreid een aantal vage lichtpuntjes, amper zichtbaar met het blote oog. Er was weinig méér dan de flauwe lichtglans van de Melkweg — een aanblik die men mag verwachten als men verblijft op een wereld als Terminus die zich immers aan de uiterste rand van de buitenste spiraal van die Melkweg bevond.

‘Ik geloof van wel. Maar waarom turen? Het is een alledaags gezicht.’

‘Natuurlijk is het een alledaags gezicht,’ zei Trevize. ‘Daarom kijkt niemand ernaar. Waarom zou je kijken als je het elke dag kunt zien? Maar nu kun je ernaar kijken, en dan niet vanaf Terminus, waar nevel en wolken het uitzicht steeds belemmeren. Je zult hem nu zien zoals je het nooit vanaf Terminus zou kunnen — hoe lang je daar ook zou turen, hoe donker en helder de nacht daar ook zou zijn. Hoe graag zou ik willen dat ik nog nooit in de ruimte was geweest, zodat ik nu, net als jij, voor het eerst de Melkweg in al zijn naakte glorie kon aanschouwen!’

Hij duwde een stoel naar Pelorat toe. ‘Ga daar zitten, Janov. Dit kan wel even duren. Ik heb nog een beetje tijd nodig om aan de computer te wennen. Van wat ik al gevoeld heb begrijp ik, dat het uitzicht holografisch is en dat we dus geen schermen of zoiets nodig hebben. Hij legt rechtstreeks contact met mijn brein, maar ik geloof dat ik hem er wel toe kan brengen een objectief beeld te produceren dat jij ook kunt zien. Wil je het licht even uitdoen? Nee, dat is stom van mij. Dat moet ik de computer laten doen. Blijf zitten waar je zit.’

Trevize maakte contact met de computer. Warm en intiem hielden zij eikaars handen vast.

Het licht werd gedempt en ging vervolgens helemaal uit. Pelorat bewoog zich in het donker.

‘Niet zenuwachtig worden, Janov,’ zei Trevize. ‘Ik zal misschien een beetje moeite hebben met het sturen van de computer, dus ik moet bij het begin beginnen en jij moet een beetje geduld met me hebben. Zie je dat? Die halvemaan?’

Deze hing in het donker voor hen. In het begin was het beeld vaag en trillend, maar al gauw werd het scherper en helderder.

Uit Pelorats stem leek ontzag te klinken. ‘Is dat Terminus? Zijn we er al zo ver vandaan?’

‘Ja, dit schip beweegt zich snel.’

Het schip boog af naar de nachtschaduw op Terminus en de planeet zag er nu uit als een grote, lichtgevende, halvemaanvormige schijf. Trevize kreeg even een opwelling het schip in een wijde boog om de planeet heen te sturen om de daglichtzijde in haar volle schoonheid te kunnen tonen, maar hij hield zich in.

Voor Pelorat zou dat misschien wel nieuw zijn, maar de schoonheid zou wat afgezaagd zijn. Er waren al teveel foto’s, teveel kaarten, teveel globes. Het was een waterplaneet in hoge mate zelfs met heel veel water en heel weinig mineralen, goed in landbouw en pover in zware industrie, maar de beste van de hele Melkweg als het ging om technologie en miniaturisering.

Als hij de computer microgolven kon laten gebruiken en die vervolgens liet omzetten tot zichtbare modellen, zouden zij elk van de tienduizend bewoonde eilanden van Terminus kunnen zien, waaronder het enige dat groot genoeg was om een continent te mogen heten, het eiland met Terminus Stad erop en…

Andere kant op! Het was alleen maar een gedachte, een gril van de wil, maar het uitzicht veranderde terstond. De verlichte halvemaan verdween naar de rand van het gezichtsveld en verdween toen uit het zicht. De duisternis van de sterrenloze ruimte vulde zijn blikveld.

Pelorat schraapte zijn keel. ‘Ik zou willen dat je ons Terminus weer liet zien, mijn jongen. Ik heb een gevoel alsof ik verblind ben.’ Zijn stem had een gespannen klank.

‘Je bent niet blind. Kijk!’ Er verscheen een wazige nevel van bleek licht in het blikveld. De nevel groeide en werd helderder. Heel de kamer leek nu te gloeien van licht.

Krimp!

Opnieuw een wilsuitoefening en de Melkweg dreef weg alsof er door een omgekeerde telescoop naar werd gekeken en het verkleinend effect van die telescoop steeds groter werd. De Melkweg kromp ineen tot een structuur met een afwisselende oppervlaktehelderheid.

Helderder worden! De structuur werd lichter zonder van formaat te veranderen. Aangezien het sterrenstelsel waartoe Terminus behoorde zich boven het spiraalvlak van de Melkweg bevond, waren niet de volledige contouren van de Melkweg met scherpte zichtbaar. Het was een sterk in lengterichting vertekende dubbele spiraal met grillige kloven en zwarte nevels in de gloeiende rand aan de Terminuszijde. De romige nevel van de kern — heel in de verte en ineengeschrompeld door de grote afstand — leek onbetekenend.

Pelorat fluisterde van ontzag en zei: ‘Je hebt gelijk. Op deze manier heb ik het nog nooit gezien. Ik heb nooit geweten dat er zoveel details te zien zijn.’

‘Dat kon je ook niet weten. Je kunt de verste helft niet zien als de dampkring van Terminus ervoor hangt. Vanaf het oppervlak van Terminus is zelfs de kern maar nauwelijks zichtbaar.’

‘Wat jammer dat we er vanuit zo’n scherpe hoek naar moeten kijken.’

‘Dat moeten we niet. De computer kan het ons vanuit elke gezichtshoek laten zien. Ik hoef alleen maar die wens kenbaar te maken — en niet eens hardop.’

Wijzig de coördinaten!

Deze wilsuiting stond allerminst gelijk aan een exacte opdracht. Maar niettemin veranderde het beeld van de Melkweg van vorm en kon zijn geest de computer zodanig sturen dat deze deed wat hij wenste.

Langzaam kantelde de Melkweg totdat hun blik zich loodrecht boven de spiraalvlakte leek te bevinden. De Melkweg spreidde zich nu voor hen uit als een gigantische draaikolk van glanzend licht met bogen van duisternis en noppen van felle glans en in het midden een laaiende lichtgloed.

Pelorat vroeg: ‘Hoe kan de computer dit laten zien vanaf een positie in de ruimte die meer dan vijftig parsecs van ons vandaan moet zijn?’ Met half gesmoorde fluisterstem voegde hij eraan toe: ‘Neem me alsjeblieft niet kwalijk dat ik het vraag. Ik heb van deze dingen absoluut geen verstand.’

‘Ik weet over deze computer bijna even weinig als jij,’ zei Trevize. ‘Maar zelfs een eenvoudige computer is in staat coördinaten te wijzigen en de Melkweg vanuit elke positie te tonen, te beginnen met de waarnemingen vanuit de natuurlijke positie, dat wil zeggen zoals die zijn vast te stellen vanaf de feitelijke plaats die de computer inneemt in de ruimte. Natuurlijk maakt de computer daarbij uitsluitend gebruik van de waargenomen informatie die bij het uitgangspunt behoort dus als het beeld gaat kantelen zullen er leemten en vage plekken ontstaan in wat hij laat zien. Maar in dit geval…’

‘Ja?’

‘Wij hebben een uitstekend beeld. Ik vermoed dat deze computer is uitgerust met een compleet model van de Melkweg en ons deze dus vanuit elke gezichtshoek met evenveel gemak kan laten zien.’

‘Een compleet model? Hoe bedoel je?’

‘De ruimtecoördinaten van elke ster moeten in de geheugenbanken van de computer zijn opgeslagen.’

Elke ster?’ Pelorat scheen diep onder de indruk.

‘Wel, misschien niet alle driehonderd miljard. Maar in elk geval elke ster met bewoonde planeten er omheen en waarschijnlijk ook alle sterren in de spectrale klasse K en de nog helderder sterren. Dat zijn er toch minstens zo’n vijfenzeventig miljard.’

Elke ster van de bewoonde systemen?’

‘Daar kan ik mijn hand niet voor in het vuur steken. Misschien niet allemaal. Tenslotte waren er al ten tijde van Hari Seldon vijfentwintig miljoen bewoonde stelsels — en dat lijkt een heleboel, maar is in feite niet meer dan éen ster op de twaalfduizend. En in de vijf eeuwen nadien is het Imperium wel ineengestort, maar dat heeft niet verhinderd dat de kolonisaties zijn doorgegaan. Zij zijn er zelfs door bevorderd, denk ik. Er zijn nog steeds ruimschoots voldoende bewoonbare planeten beschikbaar, dus alles bij elkaar gaat het nu misschien om dertig miljoen stelsels. Het is mogelijk dat niet al de nieuwelingen al geregistreerd zijn in de registers van de Foundation.’

‘En de oude werelden? Die zullen stuk voor stuk wel bekend zijn.’

‘Dat neem ik aan. Ik kan het natuurlijk niet garanderen, maar het zou mij zeer verbazen als een van de al geruime tijd bewoonde systemen in onze archieven zou ontbreken. Ik zal je eens iets laten zien — als mijn vermogen om de computer te leiden dat tenminste toelaat.’

Trevizes handen trilden een beetje van de inspanning en het leek wel of zij verder wegzakten in de greep van de computer. Misschien was dat helemaal niet nodig geweest en had hij alleen rustig, haast terloops moeten denken: Terminus!

In elk geval dacht hij daaraan en als antwoord verscheen er een helder rode diamant aan de uiterste buitenrand van de draaikolk.

‘Dat is onze zon,’ riep hij opgewonden. ‘Dat is de ster waar Terminus omheen draait.’

‘Ah,’ zei Pelorat met een lage, haperende zucht.

Een heldergele lichtvlek kwam nu tot leven in een rijke sterrengroep diep in het hart van de Melkweg, maar nog duidelijk verwijderd van de centrale bolhoop. Het gele lichtpunt lag dichter bij het Terminus-uiteinde van de Melkweg dan bij het tegenoverliggende einde.

‘En dat,’ zei Trevize, ‘is de zon van Trantor.’

Na een nieuwe zucht zei Pelorat: ‘Weet je dat zeker? Ze zeggen immers altijd dat Trantor zich in het middelpunt van de Melkweg bevindt?’

‘In zekere zin klopt dat ook. Hij ligt zo dicht bij het centrum als voor een bewoonbare planeet maar denkbaar is. Geen enkel belangrijk bewoond stelsel zit dichter bij het centrum dan Trantor. Het eigenlijke centrum van de Melkweg bestaat uit een zwart gat met een massa van ongeveer een miljoen sterren, dus daar kun je maar beter uit de buurt blijven. Voor zover wij weten is er in die omgeving geen leven en is leven er misschien wel onmogelijk. Trantor bevindt zich in het binnenste subsysteem van de spiraalarmen en, geloof me, als je de hemel daar bij nacht ziet zul je haast durven zweren dat je pal in het midden van de Melkweg zit. De planeet is omgeven door een buitengewoon schitterende collectie heldere sterren.’

‘Ben jij op Trantor geweest, Golan?’ vroeg Pelorat met duidelijke afgunst in zijn stem.

‘Niet echt, maar ik heb holografische weergaves van zijn sterrenhemel gezien.’

Trevize staarde somber naar de Melkweg. Tijdens de massale speurtocht naar de Tweede Foundation in de dagen van het Muildier waren sterrenkaarten van de Melkweg bij iedereen favoriet speelgoed geweest — en het onderwerp was behandeld in ontelbare teksten en films.

En dat allemaal alleen omdat Hari Seldon in het begin had gezegd dat de Tweede Foundation gevestigd zou worden ‘aan de andere kant van de Melkweg’, op een plaats die hij ‘Einde der Sterren’ noemde.

Aan de andere kant van de Melkweg! En op het moment dat Trevize hieraan dacht, verscheen er een smalle, blauwe lijn in beeld die van Terminus via het centrale zwarte gat van de Melkweg naar het einde aan de andere kant doorliep. Trevize sprong bijna overeind. Hij had niet rechtstreeks opdracht gegeven voor die lijn, maar hij had er tamelijk expliciet aan gedacht en dat bleek voor de computer genoeg te zijn.

Maar natuurlijk was die rechtlijnige route naar de andere kant van de melkweg niet per se een aanwijzing dat het hier ging om de ‘andere kant’ die Seldon bedoeld had. Arkady Darell was het (als men haar autobiografie wilde geloven) die de formulering ‘een cirkel heeft geen einde’ gebruikte om te zeggen wat tegenwoordig iedereen als waar accepteerde…

En hoewel Trevize direct probeerde deze gedachte te onderdrukken, was de computer hem te vlug af. De blauwe lijn verdween en werd vervangen door een cirkel die de Melkweg netjes in het blauw ’ omringde en die de dieprode vlek van de zon van Terminus doorsneed.

Een cirkel heeft geen einde en als de cirkel in Terminus begint en wij zijn op zoek naar de ‘andere kant’, dan zullen wij uiteindelijk wederom in Terminus belanden. En daar was de Tweede Foundation inderdaad ook aangetroffen — bewoners van dezelfde wereld als de Eerste.

Maar als de Tweede Foundation nu eens niet echt was gevonden, als de zogenaamde ontmaskering een illusie was geweest, wat dan? Afgezien van een rechte lijn en een cirkel, wat zou je in dat kader nog voor zinnige dingen kunnen bedenken?

‘Schep je illusies ?’ zei Pelorat. ‘Waarom is daar een blauwe cirkel ?’

‘Ik test mijn vermogens maar een beetje uit. Zou je willen weten waar de Aarde zich bevindt?’

Er was een vrij lange stilte voordat Pelorat zei: ‘Hou je me voor de gek?’

‘Nee. Ik zal het proberen.’

Dat deed hij.Er gebeurde niets.

‘Sorry,’ zei Trevize.

‘Is zij er niet? Geen Aarde?’

‘Misschien heb ik mijn gedachtenbevel verkeerd geformuleerd, maar dat lijkt me niet waarschijnlijk. Het ziet er eerder naar uit, denk ik, dat de Aarde niet voorkomt in het basisgeheugen van de computer.’

‘Misschien komt zij daarin voor onder een andere naam,’ zei Pelorat.

Trevize ging daar gretig op in. ‘Welke andere naam, Janov?’

Pelorat zei niets en Trevize glimlachte in het donker. Het kwam hem voor alsof de stukken van de puzzel op hun plaats begonnen te vallen. Laten we het daar nu maar even bij houden. Laat het maar rijpen. Hij veranderde met opzet van onderwerp en zei: ‘Ik vraag mij af of wij kunnen manipuleren met de tijd.’

‘De tijd? Hoe zouden wij dat moeten kunnen?’

‘De Melkweg draait om zijn as. Het kost Terminus bijna een half miljard jaren om de cirkel langs de omtrek van de Melkweg éen keer af te leggen. De sterren die dichter bij het centrum liggen maken die omwenteling natuurlijk in een veel kortere tijd. De relatieve beweging van elke ster ten opzichte van het zwarte gat is misschien als gegeven opgeslagen in onze computer. Als dat zo is kan de computer al die snelheden misschien miljoenen malen vergroten en op die manier de effecten van de rotatie voor ons zichtbaar maken, ik kan wel eens proberen dat gedaan te krijgen.’

Hij deed dat en kon niet verhinderen dat zijn spieren zich verstrakten door de wilsinspanning die hij leverde alsof hij in persoon de Melkweg in zijn greep nam en hem versnelde en verboog en probeerde te verdraaien tegen een geweldige weerstand in.

De Melkweg kwam in beweging. Langzaam, majestueus, draaide hij in de richting die de spiraalarmen uiteindelijk dichter op elkaar zou dringen.

Terwijl zij toekeken gleed de tijd met ongelooflijke snelheid voorbij — een tijd die vals, kunstmatig was —  en in dat proces werden zelfs sterren voorbijgaande verschijnselen.

Links en rechts werden enkele van de grotere exemplaren roder en helderder, zichzelf opblazend tot rode reuzen. En vervolgens explodeerde een ster in een van de centrale groepen in een verblindende, geluidloze flits die de gehele Melkweg gedurende een fractie van een seconde aan het gezicht onttrok en daarna weer verdwenen was. Dan een volgende ster, in een van de spiraalarmen, dan weer een andere, niet ver daarvandaan.

‘Supernova’s’ zei Trevize met ietwat onvaste stem.

Was het mogelijk dat deze computer exact kon voorspellen welke sterren zouden exploderen en op welk moment? Of werd hier alleen een vereenvoudigd model gebruikt om niet exact, maar in meer algemene zin te demonstreren hoe het met de toekomst van de sterren gesteld was?

Pelorat zei met schorre fluisterstem: ‘De Melkweg lijkt zo wel een levend wezen dat door de ruimte voortkruipt.’

‘Zo is het,’ zei Trevize, ‘maar ik begin moe te worden. Ik moet nog leren dit soort dingen met minder inspanning te verrichten, want op deze manier kan ik het spelletje niet lang volhouden.’

Hij ontspande zich. De beweging van de Melkweg werd trager en stopte. Het beeld kantelde terug tot het weer gelijk was aan wat zij aan het begin vanuit de startpositie van hun schip hadden gezien.

Trevize deed zijn ogen dicht en haalde diep adem. Hij was zich er van bewust dat Terminus achter hem kleiner werd en dat de laatste vleugjes van zijn atmosfeer nu uit hun omgeving waren verdwenen. Hij was zich ook bewust van alle ruimteschepen die zich in de nabijheid van Terminus ophielden.

Het kwam niet bij hem op om na te gaan of er misschien iets bijzonders was aan een van die schepen. Was er een bij dat, net als het zijne, op antizwaartekracht werkte en dat zijn route nauwkeuriger volgde dan volgens de kansberekening waarschijnlijk geacht mocht worden?

V

SPREKER

17

Trantor!

Achtduizend jaar was dit de hoofdstad geweest van een grote en machtige politieke eenheid die een steeds groeiend aantal planeten had overkoepeld. Daarna was ze twaalfduizend jaar lang de hoofdstad geweest van een politieke unie die de gehele Melkweg had omvat. Dit was het centrum geweest, het hart, het summum van het Galactisch Imperium.

Men kon onmogelijk aan het Imperium denken zonder aan Trantor te denken.

In materiële zin bereikte Trantor zijn toppunt toen het Imperium al verregaand in verval was geraakt. Niemand bemerkte dat het Imperium zijn elan, zijn blik naar de toekomst was kwijtgeraakt, want het glimmend metaal van Trantor glom nog in volle glorie.

Het toppunt van de groei was bereikt toen de stad het gehele planeetoppervlak in beslag had genomen. De bevolking was (wettelijk) vastgesteld op vijfenveertig miljard en de enige plantentuinen onder de blote hemel bevonden zich bij het complex van het Keizerlijke Paleis en de Galactische Universiteit annex Bibliotheek.

Trantors bodem was bedekt met metaal. Niet alleen de woestijnen, maar ook de vruchtbare gebieden waren verslonden en omgezet in mensenpakhuizen, bureaucratische doolhoven, computergestuurde bedrijven en enorme magazijnen vol voedsel en reserve-onderdelen. De bergketens waren met de grond gelijk gemaakt en de kloven gedicht. De eindeloze gangen van de stad wroetten hun weg onder het oppervlak van de continenten en de oceanen waren veranderd in gigantische aqua-cultures in ondergrondse reservoirs — de enige (en ontoereikende) inheemse bron van voedsel en mineralen.

De verbindingen met de Buitenwerelden, waarvan Trantor de noodzakelijke bevoorrading kreeg, waren afhankelijk van zijn duizenden ruimtehavens, zijn tienduizenden oorlogsschepen, zijn honderdduizend koopvaarders en zijn miljoen vrachtboten.

Geen stad met een dergelijke omvang had ooit zo’n strak regime wat betreft hergebruik gekend. Geen planeet in de Melkweg had ooit zo effectief gebruik gemaakt van zonnekracht of zich zoveel moeite getroost om overtollige warmte af te voeren. Glanzende radiatoren strekten zich uit tot ver in de dunne buitenlaag van de atmosfeer aan de nachtzijde, terwijl zij aan de dagzijde werden ingetrokken tot binnen de metalen stad. Naarmate de planeet om zijn as draaide, staken de radiatoren naar boven waar de nacht viel en werden zij weer ingetrokken waar de dag aanbrak. Hierdoor vertoonde de aanblik van Trantor steeds een kunstmatige asymmetrie, die half en half tot symbool was geworden.

Tijdens dit hoogtepunt bestuurde Trantor het Imperium!

Het deed dit slecht, maar het was onmogelijk het gehele Imperium goed te besturen. Het Imperium was eenvoudig te groot om vanaf een enkel planeetje geleid te kunnen worden — zelfs onder de meest dynamische Keizers. Hoe had Trantor dan kunnen verhinderen dat het Imperium niet goed geleid werd toen, in de periode van verval, de Keizerskroon een speelbal was geworden van sluwe politici en onbekwame dwazen en de bureaucratie was verworden tot een subcultuur van corruptie?

Maar zelfs tijdens het dieptepunt behield de machinerie nog een zekere innerlijke kracht. Zonder Trantor zou het Galactische Imperium zonder meer onbestuurbaar zijn geweest.

Het Imperium brokkelde langzaam af, maar zo lang Trantor Trantor bleef, hield een kern van het Imperium stand en behield deze kern een air van trots, van ouderdom, tradities en macht en van verhevenheid.

Pas toen het ondenkbare gebeurde — toen Trantor tenslotte veroverd en geplunderd werd, toen zijn burgers bij miljoenen werden gedood en bij miljarden werden overgeleverd aan de hongerdood, toen zijn machtige metalen omhulsel werd geschonden en doorboord en gesmolten door de aanvallen van de ‘barbaarse’ vloot — pas toen werd ook het Imperium geacht aan zijn einde te zijn gekomen. De weinige overlevenden op deze eens zo grootse planeet vernielden wat er nog over was en binnen een generatie was Trantor niet meer de indrukwekkendste wereld die de mensheid ooit had gekend, maar een ongelooflijke verzameling puinhopen.

Dat was bijna tweeëneenhalve eeuw geleden. In de rest van de Melkweg was men nog niet vergeten hoe Trantor er ooit had uitgezien. De planeet zou eeuwig voortleven als favoriet decor voor historische romans, als favoriet symbool voor de herinnering aan het verleden en in populaire uitdrukkingen en gezegden, zoals: ‘alle scheepsroutes leiden naar Trantor’, ‘als het vinden van een persoon op Trantor’ en ‘ook Trantor is niet in éen dag gebouwd’.

Overal elders in de Melkweg…

Maar op Trantor zelf gold dat niet! Hier was het oude Trantor vergeten. Het metaal aan de oppervlakte was bijna overal verdwenen. Trantor was nu een schaars bewoonde wereld met zelfverzorgende boeren, een plaats waar handelsschepen zich maar zelden vertoonden en, als zij dat deden, allerminst gastvrij werden ontvangen. Het woord ‘Trantor’ zelf werd in officiële stukken nog wel gebruikt, maar was uit het alledaagse spraakgebruik verdwenen. Door de huidige Trantorianen werd de planeet ‘Toes’ genoemd, het equivalent van wat in Algemeen Melkweg ‘Thuis’ zou heten.

Quindor Shandess overdacht dit alles en nog veel meer terwijl hij rustig zat te genieten van een halve doezeling waarin hij zijn gedachten de vrije loop liet.

Hij was achttien jaar de Eerste Spreker van de Tweede Foundation geweest en hij zou die positie nog wel tien of twaalf jaar kunnen behouden als zijn geestkracht enigszins op peil bleef en hij in staat bleef politieke gevechten te leveren.

Hij was de collega, het spiegelbeeld van de Burgemeester van Terminus die de Eerste Foundation leidde, maar verder verschilden zij in alle opzichten van elkaar. De Burgemeester van Terminus was in de hele Melkweg bekend en de Eerste Foundation werd daarom op alle werelden gewoon ‘de’ Foundation genoemd. De Eerste Spreker van de Tweede Foundation was alleen bekend bij zijn medewerkers.

En toch was het de Tweede Foundation, geleid door hemzelf en zijn voorgangers, die de werkelijke macht bezat. De Eerste Foundation was superieur op het terrein van fysieke kracht, technologie, oorlogswapens. De Tweede Foundation was superieur op het gebied van de geestvaardigheid, dat is het vermogen invloed uit te oefenen. En als er ooit een conflict tussen hen beide zou uitbreken: maakte het dan iets uit over hoeveel schepen en wapens de Eerste Foundation zou beschikken als de Tweede Foundation de geest kon beïnvloeden van degenen die de schepen en wapens bedienden?

Maar hoe lang zou hij zich nog kunnen verlustigen in dit besef van zijn geheime macht?

Hij was de vijfentwintigste Eerste Spreker en de duur van zijn ambtsbekleding was al iets langer dan het gemiddelde. Zou hij er misschien niet iets minder op gebrand moeten zijn in functie te blijven en daardoor de jongere gegadigden de weg te versperren? Daar was bijvoorbeeld Spreker Gendibal, de briljantste en nieuwste aan de Tafel. Vanavond zouden zij elkaar ontmoeten en Shandess zag daar met genoegen naar uit. Moest hij er wellicht ook al naar uitzien dat Gendibal hem op een dag zou opvolgen?

Het antwoord op die vraag kwam erop neer, dat Shandess niet echt van plan was zijn functie op te geven. Hij had er teveel plezier in.

Zoals hij daar zat, op gevorderde leeftijd, was hij nog steeds uitstekend in staat zijn plichten te vervullen. Zijn haar was grijs, maar het had altijd al een lichte kleur gehad en hij droeg het zeer kort geknipt, zodat de kleur nauwelijks terzake deed. Zijn ogen waren van een bleke kleur blauw en zijn kleding was even haveloos als die van de Trantoriaanse boeren.

De Eerste Spreker kon, als hij dat wilde, onder Toeslanders doorgaan voor een van henzelf, maar dat deed niets af aan zijn verborgen kracht. Desgewenst kon hij op elk moment zijn ogen en zijn geest zodanig richten dat de anderen volgens zijn wil handelden en er zich achteraf niets van herinnerden.

Het gebeurde maar zelden. Bijna nooit. Het was een Gouden Regel van de Tweede Foundation: ‘Doe niets, tenzij je niet anders meer kunt, en als je iets moet doen — aarzel dan.’

De Eerste Spreker zuchtte zachtjes. Als je in de oude Universiteit woonde, in de nabijheid van de sombere grandeur van de ruïnes van het Keizerlijke Paleis, vroeg je je soms wel eens af of die Regel echt van Goud was.

In de dagen van de Grote Plundering was de Gouden Regel tot het uiterste op de proef gesteld. Het was onmogelijk geweest Trantor te redden zonder tegelijk Seldons Plan voor de stichting van een Tweede Imperium op te offeren. Het zou een humane daad zijn geweest de vijfenveertig miljard bewoners te sparen, maar zij konden niet gespaard worden zonder dat tevens de kern van het Eerste Imperium behouden bleef en dat zou de afrekening alleen maar hebben uitgesteld. Enkele eeuwen later zou dat tot een nog veel grotere vernietiging hebben geleid en misschien tot een definitieve onmogelijkheid van een Tweede Imperium…

De vroege Eerste Sprekers hadden de duidelijk voorziene Plundering tientallen jaren lang diepgaand bestudeerd, maar geen oplossing weten te vinden geen oplossing die èn de redding van Trantor èn de uiteindelijke stichting van het Tweede Imperium garandeerde. Daarom was het minste van de twee kwaden gekozen en Trantor was gestorven.

De Tweede Foundationisten waren er op het uiterste nippertje in geslaagd het complex van de Universiteit en de Bibliotheek te redden en daar hadden ze achteraf steeds schuldgevoelens over gehad. Weliswaar had niemand ooit duidelijk aangetoond dat het redden van dit complex had geleid tot de komeetachtige opkomst van het Muildier, maar menigeen had het gevoel dat er toch een zeker verband had bestaan.

En daardoor was bijna alles verloren geweest!

Maar na de decennia van de Plundering en het Muildier volgde het Gouden Tijdperk van de Tweede Foundation.

Voordien, tijdens de eerste tweeëneenhalve eeuw na Selsons dood, had de Tweede Foundation zich als een groep mollen ingegraven in de Bibliotheek — uitsluitend met het doel de Keizerlijken uit de weg te blijven. Zij hadden gediend als bibliothecarissen in een ondergaande samenleving die steeds minder belangstelling had gehad voor de Bibliotheek — steeds meer ten onrechte nog ‘Galactisch’ genoemd — zodat deze tenslotte in een toestand van verwaarlozing was geraakt die uitstekend aansloot bij de doelstelling van de Tweede Foundation.

Het was een weinig glorieus bestaan. Zij deden niets anders dan het Plan bewaren, terwijl aan het verre uiteinde van de Melkweg de Eerste Foundation voor zijn leven vocht tegen steeds overmachtiger vijanden, zonder hulp te krijgen van de Tweede Foundation of zelfs maar het bestaan daarvan te kennen.

Pas de Grote Plundering had de Tweede Foundation vrijgemaakt. En dat was tevens een reden geweest (volgens een recente opmerking van Gendibal die lef had, zelfs de belangrijkste reden) om die Plundering dan maar te laten plaatsvinden.

Na de Grote Plundering was het Imperium verdwenen en de Trantoriaanse overlevenden hadden zich sindsdien nimmer ongevraagd op het terrein van de Tweede Foundation begeven. De Tweede Foundationisten zagen erop toe dat het complex van de Universiteit en de Bibliotheek niet alleen de Plundering doorstond, maar ook de Grote Wederopbouw. Ook de ruïnes van het Paleis werden bewaard. Bijna overal elders op de planeet was het metaal verdwenen. De eindeloos lange gangen werden opgevuld, dichtgegooid en genegeerd, zoals alles wat zich onderaards bevond. Alleen hier niet, waar de antieke plekken nog steeds door metaal werden afgedekt.

Men kon dit beschouwen als een groots monument voor de pracht en de schittering van het Imperium, maar voor de Trantorianen, de Toeslanders, waren dit spookachtige plaatsen vol geesten die vooral met rust gelaten moesten worden. Alleen de Tweede Foundationisten zetten ooit voet in de oude gangen en raakten de glans van titaan aan.

En desondanks was alles bijna voor niets geweest door het Muildier.

Het Muildier was daadwerkelijk op Trantor geweest. Wat zou er gebeurd zijn als hij het verborgen karakter van deze wereld toen had leren kennen? Zijn fysieke wapens waren veel machtiger dan degene waarover de Tweede Foundation destijds kon beschikken en zijn mentale wapens waren bijna even sterk. De Tweede Foundationisten zouden steeds geremd zijn door de noodzaak om alleen die dingen te doen die onontkoombaar zijn en door de wetenschap dat bijna elke hoop om het gevecht op korte termijn te winnen op de duur zou kunnen leiden tot een drastische nederlaag.

Als Bayta Darell er niet geweest was, en haar snelle optreden… En ook daarbij had de Tweede Foundation geen hulp verleend!

En daarna: het Gouden Tijdperk. De Eerste Sprekers van die dagen hadden manieren bedacht om actief op te treden, het Muildier in zijn veroveringsdrang te stuiten en uiteindelijk zelfs zijn geest onder controle te krijgen. En vervolgens ook de Eerste Foundation zelf te stoppen toen deze op zijn hoede raakte en overmatig nieuwsgierig werd naar de aard en de identiteit van de Tweede Foundation. Het was Preem Palver geweest, de negentiende Eerste Spreker en de grootste van allemaal, die erin was geslaagd ten koste van een vreselijk offer een einde te maken aan alle gevaar en het Seldon Plan te redden.

Nu was de Tweede Foundation al weer honderdtwintig jaar terug in zijn oude staat: verborgen in een spookachtig deel van Trantor. Zij verborgen zich niet meer voor de Keizerlijken, maar wel nog steeds voor de Eerste Foundation een Eerste Foundation die bijna even groot was als het Galactische Imperium was geweest en die dit Imperium in technische kennis zelfs overtrof.

De Eerste Spreker deed zijn ogen dicht in de behaaglijke warmte en liet zich wegzakken in die tijdloze, ontspannende geestestoestand vol hallucinaties die geen echte dromen zijn maar ook geen echte bewuste gedachten.

Nu geen somberheid meer. Alles zou in orde komen. Trantor was nog steeds de hoofdstad van de Melkweg, want hier bevond zich de Tweede Foundation en die had meer macht en meer touwtjes in handen dan ooit een Keizer had gehad.

De Eerste Foundation zou in bedwang gehouden worden en in correcte banen gestuurd. Al waren hun schepen en wapens nog zo geducht, zij konden er niets mee uitrichten zolang hun leidinggevende sleutelfiguren naar behoefte in een mentale houdgreep genomen konden worden.

En het Tweede Imperium zou tot stand komen, maar het zou anders zijn dan het eerste. Het zou een Federaal Imperium zijn en de samenstellende delen zouden een aanzienlijke mate van zelfbestuur hebben, zodat er geen herhaling zou optreden van die ogenschijnlijke kracht en feitelijke zwakte die het gevolg zijn van een te centralistisch regeringssysteem. Het nieuwe Imperium zou losser, soepeler, buigzamer zijn, beter in staat spanning te weerstaan en het zou steeds, steeds, geleid worden door de verborgen mannen en vrouwen van de Tweede Foundation. En Trantor zou nog altijd de hoofdstad zijn, nu machtiger door zijn veertigduizend psychohistorici dan het ooit was geweest met zijn vijfenveertig miljard…

De Eerste Spreker schrok wakker. De zon stond lager aan de hemel. Had hij gemompeld? Had hij hardop in zijn slaap gepraat?

De Tweede Foundation moest veel weten en weinig zeggen en de regerende Sprekers moesten meer weten en minder zeggen, maar de Eerste Spreker moest het meeste weten en het minste zeggen.

Hij glimlachte wrang. Het was altijd zo verleidelijk een Trantoriaanse patriot te worden — alsof het Plan van Seldon geen ander doel had dan het opnieuw vestigen van Trantoriaanse hegemonie in een Tweede Imperium. Seldon had hiertegen gewaarschuwd. Zelfs dat had hij voorzien, al vijf eeuwen voordat de mogelijkheid zich begon voor te doen.

De Eerste Spreker had zich echter niet verslapen. Het tijdstip van Gendibals audiëntie was nog niet aangebroken.

Shandess verheugde zich op die persoonlijke ontmoeting. Gendibal was nog jong genoeg om het Plan met een frisse blik te bezien en slim genoeg om dingen te zien die anderen over het hoofd zagen. Het was niet uitgesloten dat Shandess nog iets kon leren van wat de jongeman had op te merken.

Niemand zou ooit met zekerheid weten hoeveel Preem Palver de grote Palver in eigen persoon had opgestoken op die dag toen de jonge Kol Benjoam, die nog geen dertig was, met hem was komen praten over mogelijke manieren om de Eerste Foundation aan te pakken. Benjoam had later erkenning gevonden als de grootste theoreticus sinds Seldon, maar over deze audiëntie had hij steeds gezwegen, ook toen hij uiteindelijk zelf de eenentwintigste Eerste Spreker werd. Sommigen schreven Benjoam meer verdiensten toe dan Palver zelf waar het ging om het succesvolle optreden van Palvers regering.

Shandess amuseerde zichzelf met speculaties over wat Gendibal hem zou vertellen. Het was gebruikelijk dat snuggere jongelieden, als ze voor het eerst onder vier ogen bij de Eerste Spreker waren, hun gehele these probeerden samen te vatten in hun openingszin. En zeker zouden zij die eerste audiëntie niet aanvragen voor iets onnozels iets wat hun hele toekomstige carrière zou ruïneren omdat de Eerste Spreker hen voortaan zou aanzien voor lichtgewichten.

Vier uur later zat Gendibal tegenover hem. De jongeman toonde geen tekenen van nervositeit. Hij wachtte rustig tot Shandess als eerste zou spreken.

Shandess zei: ‘U hebt een persoonlijk onderhoud gevraagd, Spreker, wegens een zaak van belang. Wilt u zo vriendelijk zijn het onderwerp kort voor mij samen te vatten?’

En Gendibal zei op rustige toon, alsof hij beschreef wat hij zojuist aan het avondmaal had genuttigd: ‘Eerste Spreker, het Plan van Seldon is zinloos.’

18

Stor Gendibal had geen getuigenis van anderen nodig om een indruk van waardigheid te wekken. Zo lang hij zich kon herinneren had hij van zichzelf geweten dat hij ongewoon was. Hij was gerecruteerd voor de Tweede Foundation toen hij nog maar een jongen van tien jaar was geweest en een agent de potentiële capaciteiten van zijn geest had opgemerkt.

Hij had vervolgens met buitengewoon succes zijn studies gedaan en had zich even vanzelfsprekend op psychohistorie toegelegd als een ruimteschip wordt aangetrokken door een zwaartekrachtveld. Psychohistorie had aan hem getrokken en hij had zich in die richting laten verplaatsen. Hij las Seldons teksten over de fundamentele principes al toen anderen van zijn leeftijd nog alleen maar zwoegden op differentiaalvergelij kingen.

Toen hij vijftien was, werd hij student aan Trantors Galactische Universiteit (de officiële nieuwe naam voor de voormalige Universiteit van Trantor). In een toelatingsgesprek werd hem gevraagd wat zijn ambities waren en hij had vastberaden geantwoord: ‘Eerste Spreker worden voordat ik veertig ben.’

Gewoon Eerste Spreker te worden, zonder nadere kwalificatie, was voor hem kennelijk niet belangwekkend genoeg. Hij leek er vast van overtuigd dat hem dat op de een of andere manier wel zou lukken. Maar hij wilde het op jeugdige leeftijd al worden, dat was zijn doel. Zelfs Preem Palver was al tweeënveertig toen hij het ambt aanvaardde.

De ondervrager had zijn wenkbrauwen opgetrokken toen Gendibal dit zei, maar de jongeman had al enige kennis van de psycho-taal en wist hoe hij die beweging moest interpreteren. Hij wist met evenveel zekerheid alsof de ondervrager hem dat met zoveel woorden had gezegd, dat er in zijn dossier een kleine notitie zou komen, luidende ‘moeilijk in de omgang’ of zoiets.

Maar natuurlijk!

Gendibal was vast van plan moeilijk in de omgang te zijn.

Hij was nu dertig. Over twee maaanden zou hij eenendertig jaar worden en nu al was hij lid van de Raad van Sprekers. Hij had nog hoogstens negen jaar om Eerste Spreker te worden en hij wist dat hem dat zou lukken. Deze audiëntie bij de Eerste Spreker was van cruciale betekenis voor zijn plannen en hij had, om exact de juiste indruk te maken, geen enkele moeite gespaard in het vervolmaken van zijn gebruik van de psycho-taal.

Als twee Sprekers van de Tweede Foundation met elkaar spreken, is hun taal niet anders dan elders in de Melkweg. Die taal bestaat evenzeer uit vloeiende gebaren als uit woorden, evenzeer uit waarneembare stemmingsveranderingen als uit verborgen signalen.

Een buitenstaander zou er weinig of niets van bemerken, maar binnen de kortste keren zouden er vele gedachten zijn uitgewisseld en zou het gesprek niet meer in letterlijke vorm gerapporteerd kunnen worden, tenzij aan een andere Spreker.

De taal van de Sprekers had het voordeel van snelheid en oneindige genuanceerdheid, maar het nadeel dat het nagenoeg onmogelijk was de ware gevoelens en meningen te versluieren.

Gendibal was zich bewust van zijn opinie over de Eerste Spreker. Hij vond de Eerste Spreker een man die over het hoogtepunt van zijn geestkracht heen was. Naar Gendibals schatting verwachtte de Eerste Spreker geen crisis, was hij niet voorbereid om een crisis het hoofd te bieden en was hij ook niet vitaal genoeg om dat in geval van nood nog te kunnen. Ondanks zijn goede naam en zijn vriendelijkheid een ramp zou door Shandess alleen maar erger gemaakt worden!

Dit alles moest Gendibal niet alleen weghouden uit zijn woorden, gebaren en gezichtsuitdrukking, maar zelfs uit zijn gedachten. Hij kende geen manier om dat zo zorgvuldig te doen dat de Eerste Spreker er niet toch een glimp van zou opvangen.

Evenmin kon Gendibal verhinderen dat iets tot hem doordrong van de gevoelens die de Eerste Spreker jegens hem had. Achter de jovialiteit en de welwillendheid beide duidelijk aanwezig en tamelijk oprecht kon Gendibal op de achtergrond toch iets van neerbuigendheid en geamuseerdheid bespeuren. Hij moest zijn eigen geestelijke greep extra versterken om te verhinderen dat hij van de weeromstuit enig ongenoegen zou laten blijken althans, om dat zoveel mogelijk te verhinderen.

De Eerste Spreker glimlachte en leunde achteruit in zijn stoel. Hij legde zijn voeten niet echt op het bureaublad, maar zijn houding getuigde van precies het juiste mengsel van zelfverzekerde ontspannenheid en informele vriendschappelijkheid — net genoeg van beide om Gendibal in onzekerheid te brengen over het effect van zijn openingszin.

Aangezien Gendibal niet was uitgenodigd om te gaan zitten, was hij beperkt in zijn mogelijke acties en houdingen om te demonstreren dat zijn zelfverzekerdheid niet of nauwelijks was geschokt. Het was ondenkbaar dat de Eerste Spreker zich daar niet van bewust was.

‘Het Plan van Seldon is zinloos?’ zei Shandess. ‘Een hoogst opmerkelijke uitspraak! Hebt u het Primaire Kansenpatroon de laatste tijd nog bestudeerd, Spreker Gendibal?’

‘Dat doe ik vaak, Eerste Spreker. Het is niet alleen mijn plicht dat te doen, maar ook een genoegen.’

‘Bestudeert u toevallig wellicht alleen die gedeelten ervan die tot uw ressort behoren? Af en toe? Bekijkt u de zaken op microschaal — een vergelijking hier, een aan te passen stroompje daar? Dat is uiteraard zeer belangrijk, maar ik heb het altijd een uitstekende oefening gevonden om van de grote stroom als geheel kennis te nemen. Een studie van het Primaire Kansenpatroon, are na are, heeft haar nut — maar het waarnemen ervan als heel continent is een inspirerende ervaring. Om u de waarheid te zeggen, Spreker, heb ik dat zelf al een hele poos niet meer gedaan. Wilt u zich bij me voegen?’

Gendibal durfde niet te lang te aarzelen. Het moest worden gedaan en dan moest het op terloopse en ontspannen manier worden gedaan, anders kon hij het maar beter helemaal achterwege laten. ’Het zal mij een eer en een genoegen zijn, Eerste Spreker.’

De Eerste Spreker drukte op een knop aan de zijkant van zijn bureaublad. Er was zo’n knop in het kantoor van elke Spreker en die in Gendibals kantoor was in geen opzicht minder dan die bij de Eerste Spreker. De Tweede Foundation was een samenleving van gelijken waar het om de dingen aan de oppervlakte ging de onbelangrijke dingen. In feite had de Eerste Spreker maar éen officieel voorrecht, namelijk dat wat in zijn titel lag opgesloten: hij sprak steeds als eerste.

Naarmate de knop verder werd ingedrukt werd het donkerder in de kamer, maar bijna meteen daarna maakte de duisternis plaats voor een parelkleurige schemering. Beide lange wanden kregen een vage roomkleurige glans, werden vervolgens lichter en witter en tenslotte verschenen er talloze netjes gedrukte vergelijkingen zo klein dat ze niet gemakkelijk leesbaar waren.

‘Als u geen bezwaar hebt,’ zei de Eerste Spreker op een toon die duidelijk maakte dat bezwaren niet waren toegestaan, ‘zullen we de vergroting kleiner maken opdat we een zo groot mogelijk oppervlak tegelijk kunnen waarnemen.’

De nette tekstregeltjes schrompelden ineen tot dunne lijntjes die in zwartgrijze kronkelingen afstaken tegen de parelgrijze ondergrond.

De Eerste Spreker beroerde de toetsen van het kleine bedieningspaneel in de arm van zijn stoel. ‘Wij zullen het terugbrengen naar het begin, toen Hari Seldon nog leefde, en we zullen daarna een kleine beweging voorwaarts tot stand brengen. We zullen een zodanige matrijs aanbrengen dat we telkens maar éen decennium van ontwikkelingen tegelijk kunnen zien. Daardoor krijg je een wonderlijke gevoelsimpressie van de loop van de geschiedenis zonder dat je wordt afgeleid door de details, ik vraag mij af of u dit ooit eerder hebt gedaan.’

‘Niet precies op deze manier, Eerste Spreker.’

‘Dat moet u toch eens doen. Het is een verrukkelijk gevoel. Kijk eens naar de schaarsheid van zwarte lijnen hier bij het begin. In de eerste twee decennia was er nog niet veel kans op alternatieven. De omvang van de vertakkingen neemt echter exponentieel toe met de tijd. Zodra een bepaalde zijtak is ingegaan kan een groot aantal andere toekomsttakken worden uitgewist en dat is maar goed ook, want anders zou het geheel al gauw volstrekt onoverzienbaar worden. Wij die ons bezig houden met de toekomst moeten natuurlijk zeer zorgvuldig te werk gaan voordat wij het wagen mogelijkheden af te schrijven.’

‘Dat is mij bekend, Eerste Spreker.’ In Gendibals antwoord klonk een vleugje ironie dat hij niet had weten weg te houden. De Eerste Spreker reageerde er niet op. ‘Kijk eens naar de spiraalvormige lijnen van de symbolen in rood. Zij vormen een zeker patroon. Volgens het gezonde verstand zouden zij willekeurig verspreid moeten zijn, aangezien immers elke Spreker zijn positie verdient door verfijningen toe te voegen aan het oorspronkelijke Plan van Seldon. Je zou denken dat er, alles welbeschouwd, geen manier is om te voorspellen op welke plekken gemakkelijk een verfijning kan worden aangebracht of waartoe de belangstelling of capaciteiten van individuele Sprekers hen zullen leiden, maar toch heb ik al heel lang het vermoeden dat de verstrengeling van het Zwart van Seldon en het Rood van de Sprekers strikte wetten gehoorzaamt die nauw samenhangen met de tijd en met maar weinig anders.’

Gendibal keek toe hoe de jaren vergleden en hoe de zwarte en rode haarlijntjes een haast hypnotiserend patroon van verwevenheid vormden. Het patroon had op zichzelf uiteraard niets te betekenen. Waar het om ging waren de symbooltjes waaruit het was opgebouwd. Hier en daar kwam een lichtblauw stroompje tevoorschijn — dikker wordend, zich vertakkend, overheersend, en dan weer inkrimpend en vervagend tot zwart of rood.

‘Het Blauw van de Afwijking,’ zei de Eerste Spreker en de ruimte tussen hen beiden werd gevuld door hun gezamenlijke afkeer. ‘We komen het steeds weer tegen en straks belanden wij in de Eeuw van de Afwijkingen.’

En dat gebeurde ook. Men kon precies zien wanneer het schokkende fenomeen van het Muildier de Melkweg tijdelijk in zijn greep had gekregen, want daar werd het Primaire Kansenpatroon overwoekerd door zich snel vertakkende kronkelingen in blauw sneller ontspringend dan ze ingedamd konden worden — totdat de kamer zelf een blauwe gloed leek te krijgen toen de lijnen alsmaar dikker werden en de wand met hun steeds fellere lichtblauwe kleur steeds verder deden vervuilen (want een beter woord was er niet).

Het kleurengeweld bereikte een piek en nam toen af. De lijnen werden dunner en kwamen bijeen om na een eeuw tenslotte in het niets te verdwijnen. Toen het voorbij was en het Plan weer was neergeschreven in zwart en rood, was het duidelijk dat Preem Palver hier de hand in had gehad.

Verder, verder…

‘Dit is het heden,’ zei de Eerste Spreker ontspannen.

Verder, verder…

Er volgde een vernauwing tot een ware kluwen van dicht opeen getrokken zwarte lijnen met maar weinig rood erin.

‘Dat is de stichting van het Tweede Imperium,’ zei de Eerste Spreker.

Hij sloot het Primaire Kansenpatroon af en de kamer baadde weer in normaal licht.

‘Dat was een emotionele belevenis,’ zei Gendibal.

‘Ja,’ zei de Eerste Spreker glimlachend, ‘en u laat zorgvuldig na te vermelden welke emotie u bedoelt, voor zover u daarin kunt slagen. Het doet niet terzake. Laat mij nu even een paar punten op een rijtje zetten.

In de eerste plaats zult u hebben opgemerkt dat het Blauw van de Afwijking sinds de tijd van Preem Palver nagenoeg geheel ontbreekt, met andere woorden: al twaalf decennia lang. U zult hebben gezien dat er geen Afwijkingen van redelijke waarschijnlijkheidsgraad boven de vijfde klasse zijn in de komende vijf eeuwen. Ten derde zult u hebben bemerkt dat wij zijn begonnen met het verbreiden van de fijne kneepjes van de psychohistorie tot in de periode na de vestiging van het Tweede Imperium. Zoals u ongetwijfeld weet is Hari Seldon — hoewel hij geniaal was — niet alwetend geweest en kon hij dat ook niet zijn. Wij hebben zijn werk verbeterd. Wij weten meer van de psychohistorische wetenschap dan hij er ooit van kon weten.

Seldon eindigde zijn berekeningen met de stichting van het Tweede Imperium, maar wij zijn nog verder doorgegaan. En als ik dat in alle bescheidenheid mag opmerken: dit nieuwe Hyperplan dat verder gaat dan de vestiging van een Tweede Imperium is feitelijk tot op grote hoogte mijn werk en is de grondslag geweest voor mijn huidige positie.

Ik vertel dit alles opdat u zichzelf nodeloos woorden kunt besparen. Dit alles wetende, hoe slaagt u er dan in te concluderen dat het Plan van Seldon zinloos is? Het is vlekkeloos! Alleen al het feit dat het erin is geslaagd de Eeuw van de Afwijkingen te doorstaan — met alle respect voor het genie van Palver — is het beste bewijs voor ons dat het vlekkeloos is. Welke zwakke plek ziet u, jongeman, dat u het waagt het Plan zinloos te noemen?’

Gendibal stond stijf rechtop. ‘U hebt gelijk, Eerste Spreker. Het Seldon Plan heeft geen zwakke plek.’

‘U trekt uw opmerking dus in?’

‘Nee, Eerste Spreker. Juist het ontbreken van zwakke plekken is de zwakke plek! De vlekkeloosheid ervan is fataal!’

19

De Eerste Spreker bekeek Gendibal met gelijkmoedigheid. Hij had geleerd zijn gezichtsuitdrukking onder controle te houden en het amuseerde hem te zien hoe onbeholpen Gendibal in dit opzicht was. Bij elke woordenwisseling deed de jongeman zijn uiterste best om zijn gevoelens te verbergen, waardoor hij ze echter elke keer volledig blootgaf.

Shandess bestudeerde hem onbewogen. Hij was een slanke jongeman, niet veel groter dan de gemiddelde lengte en hij had dunne lippen en knokige, nerveuze handen. Zijn donkere, humorloze ogen hadden iets broeierigs.

Dit was iemand, zo wist de Eerste Spreker, die moeilijk van zijn overtuiging zou kunnen worden afgebracht.

‘U spreekt in paradoxen, Spreker,’ zei hij.

‘Het klinkt als een paradox, Eerste Spreker, omdat er aan Seldons Plan zoveel aspecten zijn die wij vanzelfsprekend achten en in goed vertrouwen voor waar aannemen.’

‘Waar wilt u dan vraagtekens plaatsen?’

‘Bij de kern van het hele Plan. Wij weten allemaal dat het Plan niet zal werken als de aard ervan — of zelfs maar het bestaan — bekend is bij te veel van degenen wier gedrag het geacht wordt te voorspellen.’

‘Ik geloof dat Hari Seldon dat besefte. Als ik mij niet vergis heeft hij daar zelfs éen van zijn twee axioma’s over de psychohistorie aan gewijd.’

‘Hij heeft echter het Muildier niet voorzien, Eerste Spreker, en daarom kon hij ook niet voorzien in welke mate de Tweede Foundation een obsessie zou worden van de bevolking van de Eerste Foundation nadat deze door het Muildier op onze betekenis attent was gemaakt.’

‘Hari Seldon…’ De Eerste Spreker huiverde even en zweeg.

Hari Seldons fysieke verschijningsvorm was bekend aan alle leden van de Tweede Foundation. Overal trof men zijn beeltenis aan, in twee en in drie dimensies, fotografisch en holografisch, in reliëf en ruimtelijk, staand en zittend. Alle beeldden zij hem af zoals hij er uitzag in de laatste jaren van zijn leven. Alle toonden zij een oude en waardige man wiens gezicht de rimpels van bejaarde wijsheid bezat, die de essentie van bezadigde genialiteit symboliseerden.

Maar de Eerste Spreker herinnerde zich nu dat hij ooit een foto had gezien van, naar beweerd werd, Seldon als jonge man. De foto werd verwaarloosd, want ‘jonge Seldon’ was zoiets als een contradictio in terminis. Toch had Shandess haar gezien en plotseling was de gedachte bij hem opgekomen dat Stor Gendibal verbluffend veel op de jonge Seldon leek.

Belachelijk! Dit was het soort bijgeloof waar iedereen, hoe rationeel van aard ook, af en toe het slachtoffer van werd. Hij werd misleid door een vluchtige gelijkenis. Als hij de foto bij de hand had, zou hij meteen kunnen zien dat de gelijkenis niet meer dan een illusie was. Maar waarom kwam die dwaze gedachte uitgerekend nu bij hem op?

Hij herstelde zich. Het was een korte huivering geweest een voorbijgaande afdwaling van zijn gedachten en te onbeduidend om door iemand anders dan een Spreker te worden opgemerkt. Gendibal moest er maar van denken wat hij wilde.

‘Hari Seldon,’ zei hij op zeer vastberaden toon voor de tweede keer, ‘wist maar al te goed dat er een oneindig aantal mogelijkheden waren die hij niet kon voorzien en juist om die reden heeft hij de Tweede Foundation gesticht. Wij hebben het Muildier evenmin voorzien, maar toen hij in ons midden opdook hebben wij hem herkend en weten tegen te houden. We hebben niet voorzien dat de Eerste Foundation daarna door ons bestaan geobsedeerd zou worden, maar toen dat het geval bleek hebben wij het opgemerkt en er een eind aan gemaakt. Wat kan er nu in Seldons naam fout zijn aan deze redenering?’

‘Om te beginnen,’ zei Gendibal, ‘wordt de Eerste Foundation nog steeds geobsedeerd door ons bestaan.’

Er klonk nu beduidend minder eerbied door in de stem waarmee Gendibal had gesproken. Hij had een zekere trilling opgemerkt in de stem van de Eerste Spreker (zo concludeerde Shandess) en deze uitgelegd als onzekerheid. Daar moest iets aan gedaan worden. De Eerste Spreker sprak bruusk: ‘Ik weet wat u wilt zeggen. Er zullen mensen van de Eerste Foundation zijn die de woelige problemen tijdens de eerste vier eeuwen van hun bestaan vergelijken met de kalmte van de afgelopen twaalf decennia. Zij zullen daaruit concluderen dat dit alleen mogelijk is als de Tweede Foundation het Plan nauwlettend bewaakt, en die conclusie is natuurlijk terecht. Zij zullen daaruit afleiden dat de Tweede Foundation achteraf gezien misschien toch niet vernietigd is, en die gevolgtrekking is natuurlijk correct. In feite hebben we zelfs berichten ontvangen dat er een jonge man is op de hoofdwereld van de Eerste Foundation, op Terminus, een hoog geplaatste politicus, die van dit alles heilig overtuigd is. Ik weet zijn naam niet meer.’

‘Golan Trevize,’ zei Gendibal zachtjes. ‘Ik was degene die deze feiten voor het eerst opmaakte uit de rapporten en ik heb de zaak onder de aandacht van uw bureau gebracht.’

‘Zo?’ zei de Eerste Spreker met overdreven beleefdheid. ‘En op welke manier bent u deze man op het spoor gekomen?’

‘Een van onze agenten op Terminus zond mij een ellenlang rapport over de nieuw gekozen leden van hun Raad. Dat is puur routine. Zulke rapporten worden gewoonlijk naar alle Sprekers gezonden en vervolgens genegeerd. Dit rapport trok echter mijn aandacht wegens de aard van de beschrijving van een van de nieuwe Raadsheren, Golan Trevize. Volgens die beschrijving leek hij ongewoon zelfverzekerd en strijdlustig te zijn.’

‘U herkende een verwante ziel, niet?’

‘Helemaal niet,’ zei Gendibal stijfjes. ‘Hij leek mij een roekeloos persoon te zijn die het leuk vindt belachelijke dingen te doen, en die beschrijving past niet op mij. Hoe dan ook, ik voerde een diepgaande studie uit. Ik kwam er al gauw achter dat hij prima materiaal voor ons zou zijn geweest als hij op jeugdige leeftijd gerecruteerd was.’

‘Mogelijk,’ zei de Eerste Spreker. ‘Maar u weet dat wij ons op Terminus onthouden van recrutering.’

‘Dat weet ik zeker. Maar hoe dan ook, zelfs zonder onze training heeft hij een ongebruikelijk goede intuïtie. Deze is natuurlijk totaal ongericht. Het verbaasde mij dan ook niet erg dat hij tot de overtuiging was gekomen dat de Tweede Foundation nog steeds bestaat. Ik vond de constatering echter belangrijk genoeg om er uw bureau via een memo over in te lichten.’

‘Mag ik uit uw optreden afleiden dat er nieuwe ontwikkelingen zijn?’

‘Eenmaal tot de overtuiging gekomen dat wij nog bestaan, dankzij zijn sterk ontwikkelde intuïtieve vermogens, heeft hij deze overtuiging op de hem typerende ongerichte manier uitgedragen, met als gevolg dat hij nu van Terminus verbannen is.’

De Eerste Spreker trok zijn wenkbrauwen op. ‘U zwijgt plotseling. U wilt dat ik het belang hiervan afweeg. Zonder mijn computer te gebruiken zal ik in gedachten eens een ruwe toepassing van Seldons vergelijkingen proberen. Ik schat dan dat een slimme Burgemeester ook wel in staat is te vermoeden dat de Tweede Foundation bestaat en dat deze dus liever niet zal zien dat een ongedisciplineerd jongmens dit feit in de hele Melkweg uitbazuint en zo de Tweede Foundation op het gevaar attent maakt. Ik wed dat Bronzen Branno heeft besloten dat de planeet Terminus veiliger af is als Trevize weg is.’

‘Ze had hem gevangen kunnen zetten of stilletjes laten vermoorden.’

‘De vergelijkingen zijn niet betrouwbaar als het gaat om individuele personen, zoals u weet. Zij hebben alleen betrekking op groepen van mensen. Individueel gedrag is derhalve onvoorspelbaar en het is mogelijk te veronderstellen dat de Burgemeester humane gevoelens heeft en dat zij opsluiting, laat staan moord, weinig waardeert.’

Gendibal zweeg een poosje. Het was een welsprekend zwijgen en hij liet het lang genoeg duren om de Eerste Spreker onzeker te maken, maar niet zo lang dat er een defensieve woede kon ontstaan.

Precies op de juiste seconden zei hij: ‘Mijn uitleg is anders. Ik geloof dat Trevize op dit ogenblik een speerpunt is van de grootste bedreiging die de Tweede Foundation in zijn hele geschiedenis heeft gekend een gevaar dat zelfs nog groter is dan het Muildier was!’

20

Gendibal was tevreden. De kracht van zijn uitspraak was niet zonder effect gebleven. De Eerste Spreker had dit niet verwacht en werd er compleet door overvallen. Vanaf dit moment had Gendibal de touwtjes van het gesprek in handen. Zijn laatste twijfel op dat punt werd weggenomen door de volgende opmerking van Shandess.

‘Heeft dit iets te maken met uw bewering dat het Plan van Seldon zinloos is?’

Gendibal gokte nu op volstrekte zekerheid en volgde daartoe een didactiek die het de Eerste Spreker niet zou toestaan zich te herstellen. Hij zei: ‘Eerste Spreker, algemeen wordt geloofd dat het Preem Palver was die het Plan weer in de juiste koers bracht na de gevoelige aberraties tijdens de Eeuw van de Afwijkingen. Bij bestudering van het primaire Kansenpatroon zult u vaststellen dat de Afwijkingen pas twee decennia na Palvers dood zijn opgehouden en dat er sindsdien niet éen Afwijking meer is geweest. Dat is wellicht de verdienste van de Eerste Sprekers sedert Palver, maar dat is onwaarschijnlijk.’

‘Onwaarschijnlijk? Toegegeven, geen van ons was een Preem Palver, maar — onwaarschijnlijk?’

‘Wilt u mij toestaan het te demonstreren, Eerste Spreker? Met gebruikmaking van de mathematica van de psychohistorie kan ik duidelijk aantonen dat de kansen op de totale verdwijning van Afwijkingen zo microscopisch klein zijn, dat die verdwijning niet het gevolg kan zijn geweest van de activiteiten van de Tweede Foundation. U behoeft mij geen demonstratie toe te staan als u geen tijd of zin hebt, want zij vergt een half uur geconcentreerde aandacht. Als alternatief kan ik een voltallige vergadering van de Tafel van Sprekers bijeenroepen en mijn demonstratie daar geven. Dat zou mij echter veel tijdverlies opleveren en onnodige controverses oproepen.’

‘Ja, en mogelijk gezichtsverlies voor mij. Demonstreer mij de zaak nu maar. Ik moet u echter waarschuwen.’ De Eerste Spreker deed een heldhaftige poging zich te herstellen. ‘Als wat u mij laat zien waardeloos is, zal ik dat niet vergeten.’

‘Als dat waardeloos blijkt,’ zei Gendibal met een moeiteloze trots die de ander kleineerde, ‘zal ik ter plekke terugtreden als Spreker.’

In feite nam het aanzienlijk meer dan een half uur in beslag, want de Eerste Spreker stelde de wiskundige handelingen met een gretige intensiteit ter discussie. Gendibal behaalde wat tijdwinst door zijn vlotte gebruik van zijn Micro-Kansenpatroon. Dit apparaat kon elk deel van het immense plan op holografische wijze oproepen en had daartoe noch een muur noch een groot bedieningspaneel nodig. Het bestond pas een jaar of tien en de Eerste Spreker had er nooit mee leren omgaan. Gendibal was zich daarvan bewust. En de Eerste Spreker wist dat.

Gendibal hing het apparaat over zijn rechterduim en bespeelde de toetsen met de vier andere vingers, waarbij hij opzettelijk deed alsof het een muziekinstrument was. (Hij had trouwens ooit een klein essay geschreven over de overeenkomsten.)

De vergelijkingen die Gendibal produceerde (en met groot gemak wist te vinden) waren slangachtige lijnen die kwamen en verdwenen als begeleiding bij zijn betoog. Hij kon desgewenst definities oproepen, stellingen produceren en grafieken in twee of drie dimensies in beeld brengen (om nog te zwijgen over de projecties van meerdimensionale verbanden).

Gendibals commentaar was helder en snijdend en de Eerste Spreker gaf zijn tegenspel op. Hij was verslagen en zei: ‘Ik kan mij niet herinneren ooit een analyse van dit type te hebben gezien. Wiens werk is het?’

‘Mijn eigen werk, Eerste Spreker. De fundamentele wiskundige bewerkingen heb ik gepubliceerd.’

‘Heel knap, Spreker Gendibal. Werk als dit kan u een kandidatuur als Eerste Spreker opleveren zodra ik sterf of aftreed.’

‘Ik heb daar niet bij stilgestaan, Eerste Spreker — maar aangezien er geen schijn van kans is dat u dat gelooft, trek ik die opmerking weer in. Ik heb er wel bij stilgestaan en ik hoop dat ik inderdaad Eerste Spreker word, want degene die u opvolgt in die functie moet een procedure volgen die alleen ik helder voor ogen heb.’

‘Ja,’ zei de Eerste Spreker, ‘ongepaste bescheidenheid kan erg gevaarlijk zijn. Welke procedure? Wellicht kan de huidige Eerste Spreker die ook wel volgen. Misschien ben ik te oud om nog een creatieve sprong voorwaarts zoals de uwe te maken, maar ik ben nog niet zo oud dat ik uw richtlijnen niet zou kunnen volgen.’

Het was een elegante overgave en tegen zijn verwachting in koesterde Gendibal opeens warme gevoelens jegens de oudere man, al besefte hij wel dat dit exact de bedoeling was van de Eerste Spreker.

‘Dank u, Eerste Spreker, want ik zal uw hulp hard nodig hebben. Ik mag niet verwachten de Tafel aan mijn zijde te krijgen zonder uw voortreffelijke leiderschap.’ (Voor wat hoort wat.) ‘Ik neem dus aan dat u uit mijn demonstratie al hebt opgemaakt dat het onmogelijk aan ons optreden te danken kan zijn geweest dat de Eeuw van de Afwijkingen werd gecorrigeerd en dat sindsdien alle Afwijkingen zijn uitgebleven.’

‘Dat is mij duidelijk,’ zei de Eerste Spreker. ‘Als uw wiskunde correct is, kunnen het herstel van het Plan en het perfecte verloop ervan sindsdien alleen verklaard worden als wij ervan uitgaan dat we in staat zijn het gedrag van kleine groepjes mensen of zelfs van individuen met redelijke mate van zekerheid te voorspellen.’

‘Precies. En aangezien de mathematica van de psychohistorie dat niet toestaat, zouden de Afwijkingen niet verdwenen moeten zijn, laat staan dat ze sindsdien geheel achterwege zijn gebleven. U begrijpt dus nu wat ik bedoelde toen ik daarstraks opmerkte dat de zwakke plek in het Plan van Seldon ligt in het ontbreken van zwakke plekken.’

‘Ofwel het Seldon Plan moet Afwijkingen vertonen,’ zei de Eerste Spreker, ‘ofwel er is iets mis met uw wiskunde. Aangezien ik moet toegeven dat het Seldon Plan nu al ruim een eeuw geen Afwijkingen vertoont, volgt daaruit dat er toch iets mis moet zijn met uw wiskunde — zij het dat ik daarin geen fouten of omissies heb kunnen vinden.’

‘Om correct te zijn,’ zei Gendibal, ‘moeten we nog een derde alternatief onder ogen zien. Het is goed mogelijk dat het Seldon Plan geen Afwijkingen vertoont en dat er toch niets mis is met mijn wiskunde die voorspelt dat zulks onmogelijk is.’

‘Dat derde alternatief ontgaat mij.’

‘Stel eens dat het Seldon Plan wordt bewaakt door een psychohistorische methode die zo geavanceerd is dat het gedrag van kleine groepjes mensen of zelfs van individuele personen wel voorspeld kan worden een methode waarover wij van de Tweede Foundation niet beschikken. Dan, en alleen dan, zou mijn wiskunde voorspellen dat het Seldon Plan geen Afwijkingen vertoont.’

Na een lang stilzwijgen (althans volgens de normen van de Tweede Foundation) zei de Eerste Spreker: ‘Een dergelijke geavanceerde psychohistorische methode is mij niet bekend, en u ook niet, zo blijkt mij uit uw optreden. Als u en ik er geen weet van hebben, dan lijkt mij de kans oneindig klein dat een andere Spreker of een groep Sprekers zulk een micropsychohistorie — als ik het zo mag uitdrukken — heeft ontwikkeld en het geheim heeft weten te houden voor de rest van de Talel. Denkt u ook niet?’

‘Zeker.’

‘Dan is dus ofwel uw analyse onjuist, ofwel de kennis van de micropsychohistorie is in handen van een groep buiten de Tweede Foundation.’

‘Precies, Eerste Spreker. Het laatste alternatief moet het juiste zijn.’

‘Kunt u de waarheid van zulk een bewering bewijzen?’

‘Niet in formele zin, maar bedenk eens… Hebben wij niet al ooit te maken gehad met een persoon die het Seldon Plan kon verstoren door individuele mensen te beïnvloeden?’

‘Ik neem aan dat u doelt op het Muildier.’

‘Zeker.’

‘Het Muildier bracht alleen aantasting. Het huidige probleem is dat het Plan van Seldon te glad verloopt, op aanzienlijk volmaaktere wijze dan volgens uw wiskunde mogelijk is. U zou een soort anti-Muildier nodig hebben, iemand die evenzeer in staat is het Plan te verstoren als het Muildier was, maar die uit tegengestelde motieven handelt: ingrijpen, niet om te storen, maar om te handhaven en te herstellen.’

‘Volkomen juist, Eerste Spreker. Ik zou willen dat ik die benaming had bedacht. Wat was het Muildier? Een mutant. Maar waar kwam hij vandaan? Hoe kon hij ontstaan? Niemand weet daar het fijne van. Zouden er niet méér kunnen zijn zoals hij?’

‘Klaarblijkelijk niet. Het enige wat met zekerheid vaststaat over het Muildier is dat hij onvruchtbaar was. Vandaar zijn naam. Of denkt u dat het een mythe is?’

‘Ik doel niet op afstammelingen van het Muildier. Kan het niet zo zijn dat het Muildier een afwijkend lid was van een groep, wellicht inmiddels een groep van aanzienlijke omvang, van mensen die allemaal Muildierachtige vermogens bezitten. En dat die groep om redenen die zij alleen kennen het Seldon Plan niet wil verstoren, maar juist steunen?’

‘Waarom zouden zij het in Seldons naam willen steunen?’

‘Waarom steunen wij het? Wij plannen een Tweede Imperium waarin wij — of liever onze geestelijke nazaten — het voor het zeggen zullen hebben. Als een andere groep het Plan op nog doelmatiger manier dan de onze steunt, zullen zij vast niet van plan zijn die zeggenschap aan ons over te laten. Dan zullen zij het voor het zeggen hebben. En met welk doel? Moeten we niet proberen uit te vinden in wat voor soort Tweede Imperium zij ons trachten binnen te sleuren?’

‘En hoe stelt u zich voor dat te weten te komen?’

‘Wel, waarom heeft de Burgemeester van Terminus Golan Trevize in ballingschap gestuurd? Door dat te doen staat zij een potentieel gevaarlijk persoon toe vrijelijk door de Melkweg te zwerven. Ik kan niet geloven dat zij dit doet uit humane overwegingen. Historisch gezien hebben de leiders van de Eerste Foundation zich altijd gekenmerkt door realisme, en gewoonlijk kwam dat in de praktijk neer op het terzijde laten van ‘morele’ scrupules. Een van hun helden, Salvor Hardin, heeft moraliteit zelfs ooit nadrukkelijk afgeraden. Nee, ik denk dat de Burgemeester handelde onder dwang van agenten van het anti-Muildier, om uw term te gebruiken. Ik denk dat Trevize door hen gerecruteerd wordt en ik denk dat hij het instrument is van een gevaar voor ons. Een dodelijk gevaar.’

‘Bij Seldon, u kunt gelijk hebben!’ roep de Eerste Spreker uit. ‘Maar hoe zullen we de Tafel hier ooit van kunnen overtuigen?’

‘Eerste Spreker, u onderschat uw eminente kundigheid.’

VI

AARDE

21

Trevize had het warm en ergerde zich. Hij en Pelorat zaten in de kleine eetruimte en hadden zojuist hun middagmaal achter zich.

Pelorat zei: ‘We zijn nog pas twee dagen in de ruimte en ik voel mij goed op mijn gemak, al mis ik frisse lucht, de natuur en zo. Merkwaardig, eigenlijk. Toen ik al die dingen onder handbereik had, schonk ik er nauwelijks aandacht aan. Dankzij mijn plaatje en die opmerkelijke computer van jou heb ik mijn complete bibliotheek bij me alles wat van enig belang is, tenminste. En ik voel geen greintje angst meer voor het feit dat ik me nu diep in de ruimte bevind. Verbazingwekkend!’

Trevize liet een onbestemd geluid horen. Zijn blik was naar binnen gericht.

‘Ik wil je niet lastig vallen, Golan,’ zei Pelorat vriendelijk, ‘maar ik geloof niet dat je echt naar mij luistert. Niet dat ik zo’n boeiende persoonlijkheid ben… Ik ben altijd een beetje een zeurpiet geweest, weet je. Maar ik heb het idee dat je iets dwarszit. Zitten we in de problemen? Je kunt het mij rustig vertellen, weet je. Niet dat ik veel zou kunnen doen, schat ik, maar ik zal niet in paniek raken, mijn beste.’

‘Problemen ?’ Trevize leek tot zichzelf te komen en fronste lichtjes.

‘Met het schip, bedoel ik. Het is van een nieuw type, dus ik neem aan dat er iets mis kan gaan.’ Pelorat veroorloofde zich een kleine, onzekere glimlach.

Trevize schudde heftig zijn hoofd. ‘Stom van mij je daarover in onzekerheid te laten, Janov. Er is helemaal niets aan de hand met het schip. Het functioneert geheel volmaakt. Ik ben alleen op zoek geweest naar een hyper-verbinding, anders niet.’

‘Aha, ik begrijp het. Of eigenlijk toch niet. Wat is een hyper-verbinding?’

‘Ik zal het je uitleggen, Janov. Ik sta in verbinding met Terminus. Althans: dat is mogelijk zodra ik dat wil en omgekeerd kan Terminus zich desgewenst in verbinding stellen met ons. Zij kennen de positie van het schip, want zij hebben de koers geregistreerd. En zelfs als zij dat niet hadden gedaan, dan konden zij ons nog opsporen door de nabije ruimte af te zoeken op massa, waardoor zij gewaarschuwd zouden worden voor de aanwezigheid van een schip of eventueel een meteoriet. Maar bovendien zouden zij dan een energiepatroon ontdekken, en dat zou het niet alleen mogelijk maken een schip te onderscheiden van een meteoriet, maar zelfs het ene schip van het andere, want er zijn geen twee schepen die op exact gelijke wijze gebruik maken van energie. In bepaalde opzichten blijft ons patroon kenmerkend, ongeacht welke apparaten of instrumenten we aan of uit zetten. Natuurlijk kan het schip verder onbekend zijn, maar als het een schip is waarvan het energiepatroon op Terminus geregistreerd is — zoals het onze — kan het geïdentificeerd worden zodra het ontdekt is.’

Pelorat zei: ‘Het komt mij voor, Golan, dat de vooruitgang van de beschaving neerkomt op steeds verdere inperking van de privacy.’

‘Misschien heb je gelijk. Vroeg of laat moeten we ons echter door de hyper-ruimte verplaatsen, anders zijn we gedoemd de rest van ons leven binnen een parsec of twee van Terminus te blijven. We zouden dan alleen op uiterst beperkte schaal in staat zijn interstellair te reizen. Als wij daarentegen door de hyper-ruimte springen, ondergaan wij een discontinuïteit in de normale ruimte. We gaan van hier naar daar ik bedoel afstanden van soms wel honderden parsecs in wat je letterlijk een mum van tijd kunt noemen. We zijn dan plotseling enorm ver weg verdwenen in een richting die erg moeilijk te voorspellen is en dat komt erop neer dat we niet meer op te sporen zijn.’

‘Dat begrijp ik. Ja.’

‘Behalve als ze aan boord een hyper-verbinding hebben aangebracht, natuurlijk. Zo’n verbinding zendt door de hyper-ruimte een signaal uit dat karakteristiek is voor dit schip. De autoriteiten op Terminus zouden dan voortdurend weten waar wij ons bevinden. Dat is het antwoord op je vraag, zie je. Wij zouden ons nergens in de Melkweg kunnen verbergen en geen enkele combinatie van Sprongen door de hyper-ruimte zou het ons mogelijk maken hun instrumenten te ontlopen.’

‘Maar, Golan,’ zei Pelorat zachtjes, ‘willen we dan niet beschermd worden door de Foundation?’

‘Jawel, Janov, maar alleen als we daar om vragen. Jij zei dat de vooruitgang van de beschaving neerkomt op een inperking van de privacy. Welnu, ik hoef dat soort vooruitgang niet. Ik wil vrij zijn om mij onbespied te kunnen bewegen zoals ik wil tenzij en totdat ik bescherming wens. Dus ik zou mij beter voelen, een stuk beter, als er geen hyper-verbinding aan boord is.’

‘Heb je er een gevonden, Golan?’

‘Nee. In dat geval zou ik misschien in staat zijn haar op de een of andere manier buiten werking te stellen.’

‘Zou je het ding herkennen als je het zag?’

‘Dat is een van de problemen. Ik zou het misschien niet als zodanig herkennen. Ik weet hoe hyper-verbindingen er in het algemeen uitzien en ik ken ook wel manieren om verdachte voorwerpen op dit punt te testen, maar dit schip is van een geavanceerd type en ontworpen voor speciale taken. Het kan zijn dat een hyper-verbinding in het ontwerp is opgenomen op zodanige manier dat de aanwezigheid ervan nergens uit blijkt.’

‘Anderzijds kan het ook wel zo zijn dat er geen hyper-verbinding aanwezig is en dat je daarom ook niets gevonden hebt.’

‘Daar durf ik niet van uit te gaan en ik maak liever geen Sprong voordat ik het zeker weet.’

Pelorat leek opgelucht. ‘Dus dat is de reden waarom we maar wat door de ruimte hebben rondgedreven. Ik vroeg me al af waarom we geen Sprong maakten. Ik heb wel ooit iets gehoord over Sprongen, weet je. Ben er eigenlijk een beetje zenuwachtig door en vroeg me af wanneer je mij zou opdragen mij vast te snoeren of een pil te slikken of zoiets.’

Trevize forceerde een glimlach. ‘Wees maar niet bezorgd. We leven niet meer in oude tijden. Op een schip als dit kun je dat allemaal overlaten aan de computer. Je hoeft alleen maar instructies te geven en de rest gaat vanzelf. Je zult niet eens merken dat er iets gebeurd is, alleen het uitzicht op de ruimte zal plotseling veranderen. Als je ooit de projectie van dia’s hebt gezien zul je begrijpen wat ik bedoel. Bij de Sprong is het net alsof de ene dia plotseling wordt vervangen door een volgende.’

‘Mijn hemel! En je voelt niets? Vreemd! Het klinkt nogal teleurstellend.’

‘Ik heb nog nooit iets gevoeld en de schepen die ik gekend heb waren lang niet zo modern als ons eigen schatje. Maar de hyper-verbinding is niet de reden geweest waarom ik de Sprong heb uitgesteld. We moeten een beetje meer afstand nemen van Terminus — en ook van de zon. Hoe verder we van massieve lichamen verwijderd zijn, des te gemakkelijker kan de Sprong gericht worden op een herverschijnen in de ruimte en exact op de gewenste coördinaten. In een noodgeval kun je al een Sprong riskeren als je maar tweehonderd kilometer van het oppervlak van een planeet verwijderd bent, en maar op goed geluk hopen dat je veilig aankomt. Aangezien er veel meer veilig dan onveilig volume is in de Melkweg, zit het met die veiligheid redelijk goed. Niettemin bestaat er altijd een kansje dat je door een samenloop van factoren herverschijnt in de ruimte binnen een paar miljoen kilometer van een grote ster of in de kern van de Melkweg — en dan ben je gebraden voordat je met je ogen kunt knipperen. Hoe verder weg van massa, hoe kleiner de invloed van die factoren wordt en des te kleiner de kans dat er iets onaangenaams voorvalt.’

‘In dat geval prijs ik je voorzichtigheid. We hebben geen gloeiende haast.’

‘Precies. En speciaal omdat ik het van harte zou toejuichen de hyper-verbinding te vinden voordat we ons verplaatsen. Of er in slaag mijzelf ervan te overtuigen dat er geen hyper-verbinding is aangebracht.’

Trevize scheen weer weg te zinken in zijn gepieker. Pelorat verhief zijn stem een beetje om de barrière van innerlijke concentratie te overwinnen en vroeg: ‘Hoeveel tijd hebben we nog over?’

‘Wat?’

‘Ik bedoel: wanneer zou je de Sprong maken als je geen zorgen had over een hyper-verbinding, beste kerel.’

‘Bij onze huidige snelheid en koers zou ik zeggen: op de vierde dag na ons vertrek. Ik zal het juiste moment laten uitrekenen door de computer.’

‘Nou, dan heb je dus nog twee etmalen voor je speurtocht. Mag ik een suggestie doen?’

‘Ga je gang.’

‘In mijn eigen werk, dat natuurlijk heel anders is dan het jouwe, maar dat er misschien bepaalde algemene trekjes mee gemeen heeft, heb ik steeds gemerkt dat een te nadrukkelijke concentratie op een specifiek probleem tot niets leidt. Waarom onspan je je niet en praat over iets anders? Je onderbewustzijn torst dan niet meer de last van je moeizame gedachtenconcentratie en kan aldus het probleem misschien voor je oplossen.’

Trevize leek even geërgerd, maar begon toen te lachen. ‘Ach ja, waarom niet? Vertel eens, professor, hoe is je belangstelling voor de Aarde eigenlijk ontstaan? Hoe ben je op die rare gedachte gekomen dat er een bepaalde planeet moet zijn waar het allemaal begonnen is?’

‘Ah!’ zei Pelorat en hij knikte peinzend. ‘Dan moet ik ver terug gaan. Meer dan dertig jaar. Toen ik naar de universiteit ging was ik van plan bioloog te worden. Ik was speciaal geïnteresseerd in de variaties van de soorten die op verschillende planeten leven. Zoals je weet, of misschien ook niet, dus je zult het niet vervelend vinden als ik het vertel, is die variatie erg klein. Alle levensvormen in de gehele Melkweg tenminste alle vormen die we tot nu toe zijn tegengekomen hebben een op water gebaseerde chemie van eiwitten en proteïnezuren gemeenschappelijk.’

‘Ik heb de militaire academie bezocht,’ zei Trevize, ‘en daar legden ze de nadruk op zwaartekrachtleer en nucleaire kennis, maar ik heb er ook nog een paar andere dingen opgestoken. Ik weet wel iets af van de chemische basis van het leven. We hebben geleerd dat water, eiwitten en nucleïnezuren de enig mogelijke basis van leven vormen.’

‘Dat is naar mijn mening een overhaaste conclusie. Het is veiliger te stellen dat er tot nu toe geen andere levensvorm is aangetroffen of althans herkend en het daarbij te laten. Veel verrassender is het feit dat inheemse soorten, dat wil zeggen soorten die slechts op een enkele planeet worden aangetroffen en nergens anders, heel zeldzaam zijn. De meeste bestaande soorten, inclusief en in het bijzonder de homo sapiens, komen verspreid voor op alle of bijna alle bewoonde werelden van de Melkweg en zijn biochemisch, fysiologisch en morfologisch nauw met elkaar verwant. Daarentegen onderscheiden de inheemse soorten zich in sterke mate van de algemeen voorkomende soorten en van elkaar.’

‘En wat betekent dat?’

‘De conclusie hieruit is dat er een wereld is in de Melkweg, éen wereld, die verschilt van de andere. Op tientallen miljoenen werelden in de Melkweg — niemand weet precies hoeveel — is leven tot ontwikkeling gekomen. Dat was eenvoudig leven, schaars leven, zwak leven — niet erg afwisselend, niet gemakkelijk in stand blijvend, niet bepaald expansief. Eén wereld, en slechts éen wereld, deed leven ontstaan in miljoenen soorten — letterlijk miljoenen — waarvan er sommige uiterst gespecialiseerd, hoog ontwikkeld, buitengewoon vruchtbaar en expansief waren, wijzelf inbegrepen. Wij waren intelligent genoeg om een beschaving op te bouwen, interstellaire ruimtevaart te ontwikkelen en de Melkweg te koloniseren. En terwijl wij ons over de Melkweg verspreidden, namen wij vele andere levensvormen — verwant met elkaar en met ons — met ons mee.’

‘Als je er bij stilstaat,’ zei Trevize nogal onverschillig, ‘klinkt dat eigenlijk wel logisch. Tenslotte is de hele Melkweg menselijk, nietwaar? Als we ervan uitgaan dat dat allemaal op éen wereld is begonnen, dan moet die ene wereld wel iets bijzonders zijn geweest. Waarom ook niet? De kans dat levensvormen zich in een zo overvloedige veelsoortigheid ontwikkelen moet wel buitengewoon klein zijn, misschien éen op de honderd miljoen, dus het is best mogelijk dat het gebeurde op éen vruchtbare planeet uit de honderd miljoen. Dan was het onvermijdelijk dat het er maar éen was.’

‘Maar wat maakte deze ene speciale planeet zo verschillend van de andere?’ vroeg Pelorat opgewonden. ‘Door welke omstandigheden was zij zo uniek?’

‘Puur toeval, misschien. Tenslotte bestaan menselijke wezens en de levensvormen die zij meebrachten nu op tientallen miljoenen planeten. Al die planeten houden het leven in stand, dus moeten al die werelden eigenlijk goed genoeg zijn.’

‘Nee! Toen het mensenras geëvolueerd was, een technologie had ontwikkeld, zich gehard had in de zware strijd om het voortbestaan, toen was het in staat in leven te blijven op elke planeet die ook maar enigszins herbergzaam is, zoals bijvoorbeeld Terminus. Maar kun jij je voorstellen dat leven tot ontwikkeling had kunnen komen op Terminus? Toen de eerste menselijke wezens op Terminus arriveerden, ten tijde van de Encyclopedisten, bestond de hoogste vorm van plantaardig leven er uit een mosachtige begroeiing van de rotsen, en de hoogste vormen van dierlijk leven waren koraalachtige groeisels in de oceaan en op insecten lijkende vliegende organismen op het land. We hebben ze allemaal min of meer uitgeroeid, en zee en land volgepropt met vissen en konijnen en geiten en gras en graan en bomen en zovoorts. Van het inheemse leven hebben we niets anders overgelaten dan wat zich nu in dierentuinen en aquaria bevindt.’

‘Hmmm,’ zei Trevize.

Pelorat staarde hem een volle minuut aan, zuchtte vervolgens en zei: ‘Het kan je eigenlijk niets schelen, hè? Opvallend! Dat overkomt mij nou steeds weer. Het zal wel aan mij liggen. Ik weet het niet boeiend te maken, ook al boeit het onderwerp mijzelf nog zo zeer!’

‘Het is boeiend,’zei Trevize. ‘Echt. Maar… maar wat dan nog?’

‘Lijkt het jou dan niet uitermate boeiend wetenschappelijk onderzoek te verrichten op een wereld die de bakermat was van het enige waarlijk bloeiende ecologische evenwicht dat de Melkweg ooit heeft gekend?’

‘Voor een bioloog misschien. Dat ben ik niet, zoals je weet. Dat moet je mij vergeven.’

‘Natuurlijk, mijn beste. Het vervelende is alleen dat ik ook nog nooit een bioloog heb ontmoet die het boeiend vond. Ik heb je verteld dat ik biologie gestudeerd heb. Ik heb het onderwerp met mijn professor besproken en zelfs hij had geen belangstelling. Hij droeg me op een meer praktijkgericht onderwerp te bestuderen. Dat riep zo’n weerstand bij me op dat ik in plaats daarvan geschiedenis ging doen wat trouwens al sinds mijn tienerjaren een hobby van mij was en de vraag naar de Oorprong vanuit die hoek oppakte.’

‘In elk geval heb je er een levenswerk aan overgehouden,’ zei Trevize, ‘dus eigenlijk mag je er wel blij om zijn dat je professor zo afwijzend deed.’

‘Ja, van die kant kun je het misschien ook bekijken. En dat levenswerk is zo boeiend dat ik er nog steeds niet genoeg van heb. Maar ik zou willen dat ook jij het boeiend vond. Ik haat het idee voortdurend alleen maar tegen mijzelf te moeten praten.’

Trevize wierp zijn hoofd achterover en lachte hartelijk.

Pelorats onbewogen gezicht kreeg nu een geraakte uitdrukking. ‘Waarom lach je me uit?’

‘Ik lach niet om jou, Janov,’ zei Trevize. ‘Ik lachte om mijn eigen domheid. Tegenover jou voel ik niets anders dan grote dankbaarheid. Je had namelijk volkomen gelijk, weet je.’

‘In mijn beschrijving van het belang van de oorsprong van de mensheid?’

‘Nee, nee. Nou ja, ook daarin. Maar ik bedoelde je gelijk toen je me de raad gaf niet meer bewust over mijn probleem na te denken en de aandacht van mijn geest op iets anders te richten. Het heeft gewerkt. Toen jij het had over de manier waarop het leven geëvolueerd is schoot mij eindelijk te binnen dat ik weet hoe ik die hyper-verbinding kan vinden — als die er is.’

‘O, die.’

‘Ja, die! In dat opzicht ben ik momenteel monomaan! Ik ben op zoek geweest naar de hyper-verbinding alsof ik mij op een oude schuit zoals mijn trainingschip bevond, en ik heb elk deel van het schip met eigen ogen bekeken om iets te vinden dat afweek van de rest. Ik was vergeten dat dit schip het eindprodukt is van duizenden jaren technologische evolutie. Begrijp je?’

‘Nee, Golan.’

‘We hebben een computer aan boord. Hoe kon ik dat vergeten!’ Hij wuifde met zijn hand en begaf zich naar zijn eigen kamer met Pelorat in zijn kielzog.

‘Ik hoef alleen maar te proberen verbinding te krijgen/ zei hij, terwijl hij zijn handen op het contactpunt van de computer plaatste.

Het kwam neer op een poging Terminus te bereiken. De planeet lag nu een paar duizend kilometer achter hen.

Roep! Spreek! Het leek alsof de topjes van de zenuwen uitlopers kregen die zich met duizelingwekkende snelheid de snelheid van het licht, natuurlijk verlengden en vertakten om contact te leggen.

Trevize werd gewaar dat hij iets aanraakte — nee, niet aanraakte, eerder voelde — of nee, niet zozeer voelde, maar ach, het deed niet terzake, er was gewoon geen goed woord voor.

Hij was zich er van bewust dat Terminus binnen zijn bereik was en hoewel de afstand tot de planeet elke seconde twintig kilometer groter werd bleef het contact voortbestaan alsof de planeet en het schip zich bewegingloos op een paar meter afstand van elkaar bevonden.

Hij zei niets. Hij hield zijn kaken stijf op elkaar. Hij probeerde alleen de mogelijkheid van communicatie uit, maar wilde niet daadwerkelijk communiceren.

Ginds, op acht parsecs afstand, bevond zich Anacreon, de meest nabije grote planeet. In hun achtertuintje, zogezegd, naar de maatstaven van de Melkweg. Het verzenden van een boodschap volgens hetzelfde licht-snelle systeem dat zojuist voor Terminus had gewerkt — en het vervolgens krijgen van een antwoord — zou tweeënvijftig jaar kosten.

Roep Anacreon! Denk Anacreon! Denk eraan met de grootst mogelijke precisie! Je kent zijn relatieve positie ten opzichte van Terminus en de kern van de Melkweg. Je hebt zijn planetografie en geschiedenis bestudeerd. Je hebt militaire problemen opgelost waarbij het nodig was Anacreon te heroveren (in het tegenwoordig ondenkbare geval dat de planeet in handen zou zijn van een vijand).

Verduveld! Je bent er persoonlijk geweest!

Laat Anacreon eens zien! Laat zien! Via de hyper-verbinding zul je weer voelen dat je er bent!

Niets. De uitlopers van zijn zenuwbanen tastten rond en kwamen tot rust in het niets.

Trevize trok zijn handen terug. ‘Er is geen hyper-verbinding aan boord van de Verre Ster, Janov. Ik weet het zeker. En als ik jouw suggestie niet had opgevolgd zou ik nog weet-ik-hoelang nodig hebben gehad om daar achter te komen.’

Pelorat bewoog geen spier van zijn gezicht, maar leek toch te glunderen. ‘Het doet me plezier dat ik je heb kunnen helpen. Betekent dit dat we nu gaan Springen?’

‘Nee, we zullen voor de veiligheid nog twee dagen wachten. We moeten zo ver mogelijk uit de buurt van massa geraken, weet je nog? Normaliter zou het mij op een nieuw, niet uitgeprobeerd schip dat ik totaal niet ken waarschijnlijk twee dagen kosten om de juiste procedure te berekenen — en dan met name de juiste hyper-stuwdruk voor de eerste Sprong. Maar ik heb zo’n idee dat de computer dit allemaal voor mij zal doen.’

‘Mijn hemel! Dan gaan we nogal een saaie tijd tegemoet, als je het mij vraagt!’

‘Saai?’ Trevize glimlachte breed. ‘Allesbehalve! Jij en ik, Janov, gaan over de Aarde praten.’

‘Echt waar?’ zei Pelorat. ‘Jij wilt deze oude man een plezier doen? Dat is aardig van je. Buitengewoon aardig.’

‘Onzin. Ik probeer mijzelf een plezier te doen. Janov, je hebt een bekeerling gemaakt. Door hetgeen jij me verteld hebt besef ik nu dat de Aarde het meest gewichtige en onweerstaanbaar belangwekkende voorwerp in het Universum is.’

22

Het had Trevize natuurlijk al moeten opvallen toen Pelorat zijn opvattingen omtrent de Aarde uiteenzette. Alleen omdat zijn geest op dat moment als een razende bezig was met het probleem van de hyper-verbinding had hij niet meteen gereageerd. Maar zodra dat probleem was opgelost, had hij gereageerd.

De misschien wel het meest geciteerde opmerking van Hari Seldon was zijn mededeling dat de Tweede Foundation zich ‘aan het andere eind van de Melkweg’ ten opzichte van Terminus bevond. Seldon had de plek zelfs met name genoemd. Het was ‘aan het Einde der Sterren.’

Dit kwam voor in het verslag dat Gaal Dornick had gegeven van de dag van het proces voor het Keizerlijke gerechtshof. ‘Aan de andere kant van de Melkweg’ — dat waren de woorden die Seldon tegenover Dornick had gebruikt en sindsdien was hun exacte betekenis voortdurend ter discussie geweest.

Op welke manier werd een einde van de Melkweg verbonden met ‘het andere einde?’ Was dat een rechte lijn, een spiraal, een cirkel, of weer iets anders?

En nu was het Trevize plotseling zonneklaar geworden dat het niet ging om een rechte dan wel gebogen lijn die moest — of kon — worden getekend op de kaart van de Melkweg. Het was veel subtieler.

Het was volkomen duidelijk dat Terminus het ene einde van de Melkweg was. Het lag aan de rand van de Melkweg, zeker — de rand bezien vanuit onze Foundation — dus in zoverre had het woord ‘einde’ een letterlijke betekenis. Maar Terminus was tevens de jongste wereld van de Melkweg toen Seldon zijn woorden sprak, een wereld die op het punt stond gesticht te worden, maar die tot dan toe nog geen moment werkelijk had bestaan.

Als je het zo bekeek, wat zou dan het andere einde van de Melkweg zijn? De rand zoals bezien vanuit de andere Foundation? Wel, natuurlijk de oudste wereld van de Melkweg. En volgens het betoog dat Pelorat had afgestoken zonder te weten wat hij betoogde kon dat alleen de Aarde zijn. De Tweede Foundation zou zich dus best eens op de Aarde kunnen bevinden.

Seldon had echter tegelijk gezegd dat het andere einde van de Melkweg zich aan ‘het Einde der Sterren’ bevond, maar daarmee kon hij best een metafoor voor ogen hebben gehad. Als je de geschiedenis van de mensheid op de manier van Pelorat naar het verleden terug volgde, zouden de lijnen van elk planetenstelsel, van elke ster die neerscheen op een bewoonde planeet, uiteindelijk bijeenkomen in een ander planetenstelsel, een andere ster, waar de eerste migranten vandaan waren gekomen, en van daar uit weer in een volgende ster, verder in het verleden totdat tenslotte alle lijnen convergeerden op die ene planeet waar de mensheid haar oorsprong had gevonden. En de ster die op deze Aarde neerscheen was dus ‘het Einde der Sterren’.

Trevize glimlachte en zei met een haast verliefd klinkende stem: ‘Vertel me eens wat meer over de Aarde, Janov.’

Pelorat schudde zijn hoofd. ‘Ik heb je eigenlijk alles al gezegd. We zullen meer te weten komen op Trantor.’

‘Nee, dat zullen we niet, Janov,’ zei Trevize. ‘We zullen daar niets te weten komen en weet je waarom? Omdat we niet naar Trantor gaan. Ik bestuur dit schip en ik verzeker je dat we er niet heengaan.’

Pelorats mond viel open. Hij hapte even naar adem en zei toen met verdrietige stem: ‘Jee, mijn beste toch…’

‘Kom op, Janov,’ zei Trevize. ‘Kijk niet zo triest. We gaan de Aarde zoeken!’

‘Maar ik kan alleen op Trantor…’

‘Nee hoor. Trantor is niet meer dan een plaats waar je broze films en stoffige documenten kunt bestuderen en waar je zelf ook broos en stoffig zult worden.’

‘Al tientallen jaren droom ik ervan…’

‘Je droomt ervan de Aarde te vinden.’

‘Maar alleen op…’

Trevize ging staan, boog zich naar voren, pakte Pelorat bij de revers van zijn kleding en zei: ‘Herhaal dat niet, professor. Herhaal het niet! Toen je mij voor de eerste keer vertelde dat we op zoek gingen naar de Aarde, en dat was nog voordat we in dit schip waren, zei je dat je er zeker van was die te vinden omdat, en nu citeer ik je eigen woorden, ‘ik een uitstekende mogelijkheid in gedachten heb.’ En daarom wil ik het woord Trantor nooit meer uit jouw mond horen. Ik wil dat je me alles vertelt over die uitstekende mogelijkheid.’

‘Maar die moet bevestigd worden. Tot dusverre is het niet meer dan een gedachte, een hoop, een vage kans.’

‘In orde. Vertel op!’

‘Je begrijpt het niet. Je begrijpt het gewoon niet. Het is een terrein waar niemand anders dan ikzelf onderzoek heeft verricht. Er is niets wat historisch vaststaat, geen feiten, geen werkelijke gegevens. Er zijn bronnen die over de Aarde spreken als over een feit, maar er zijn er ook die haar een mythe noemen. Er zijn wel een miljoen tegenstrijdige verhalen…’

‘Nou, en waar heeft jouw onderzoek zich dan op gericht?’

‘Ik voelde mij gedwongen elk verhaal te verzamelen, elk zogenaamd historisch feitje, elke legende, elke vage mythe. Zelfs fictie. Alles waarin de naam van de Aarde voorkomt of het idee van een oorspronkelijke planeet. Meer dan dertig jaar heb ik alles wat ik kon vinden op alle planeten van de Melkweg verzameld. Als ik nu iets kon vinden dat meer betrouwbaar is dan die hele collectie, en wel in de Galactische Bibliotheek van maar dat woord mag ik van jou niet meer uitspreken.’

‘Dat klopt. Niet zeggen. Vertel me liever dat een van die elementen jouw aandacht heeft getrokken en zeg me waarom uitgerekend dat element van jou een betrouwbare aanwijzing lijkt.’

Pelorat schudde zijn hoofd. ‘Neem me niet kwalijk dat ik het zeg, Golan, maar nu praat je als een soldaat of een politicus. Zo werkt dat niet in de geschiedenis.’

Trevize haalde diep adem en bewaarde zijn humeur. ‘Zeg me dan hoe het wel werkt, Janov. We hebben twee dagen de tijd. Onderricht me.’

‘Je kunt niet afgaan op een enkele mythe of zelfs een enkele groep van verwante mythen, ik heb ze in hun totaliteit moeten verzamelen, analyseren, rangschikken en een systeem van symbolen moeten ontwikkelen om de verschillende aspecten van hun inhoud weer te geven — verhalen over onmogelijke weersomstandigheden, sterrenkundige details van planetenstelsels in relatie tot de dingen die werkelijk bestaan, de herkomst van culturele helden voorzover nadrukkelijk niet van inheemse afkomst, en nog vele honderden andere aspecten. Het heeft geen zin die hele lijst met je door te nemen. Daarvoor zijn zelfs twee dagen te kort. Ik ben er al ruim dertig jaar mee bezig!

Vervolgens heb ik een computerprogramma gemaakt dat al deze mythen heeft afgezocht op gemeenschappelijke kenmerken en een toetsmethode heeft toegepast om de echte onmogelijkheden uit te zeven. Geleidelijk heb ik zo een model kunnen ontwikkelen van de planeet die de Aarde in werkelijkheid geweest moet zijn. Immers, als alle menselijke wezens van een enkele planeet afkomstig zijn, moet die ene planeet onvermijdelijk een gegeven zijn dat al die oorsprongsmythen en heldenverhalen met elkaar gemeen hebben. Wil je dat ik de wiskundige kant van die bewijsvoering nader toelicht?’

‘Dank je, niet nu,’ zei Trevize. ‘Maar hoe kun je weten dat de wiskunde je niet heeft misleid? We weten met zekerheid dat Terminus pas vijf eeuwen geleden werd gesticht en dat de eerste menselijke wezens als een kolonie vanaf Trantor arriveerden, maar dat ze individueel afkomstig waren van tientallen, zo niet honderden verschillende andere werelden. Iemand die dit niet wist zou gemakkelijk kunnen geloven dat Hari Seldon en Salvor Hardin, die geen van beiden op Terminus geboren zijn, afkomstig waren van de Aarde en dat Trantor alleen maar een andere naam voor de Aarde was. En als dan gezocht zou worden naar een Trantor zoals dat in de tijd van Seldon werd beschreven een planeet waarvan het gehele landoppervlak bedekt was met een metalen laag zou die nu niet meer gevonden worden. Het verhaal zou dan beschouwd worden als een onmogelijke mythe.’

Pelorat zag er vergenoegd uit. ‘Ik trek mijn eerdere opmerking over soldaten en politici in, mijn beste. Jij beschikt over een opmerkelijk intuïtief gevoel. Natuurlijk moest ik veiligheidsmaatregelen nemen. Ik bedacht honderd vervalsingen gebaseerd op vertekeningen van de feitelijke geschiedenis en imitaties van het soort mythen dat ik had verzameld. Daarna heb ik geprobeerd die bedenksels in het model op te nemen. Een van mijn verzinsels was zelfs gebaseerd op de vroege geschiedenis van Terminus zelf. De computer heeft ze allemaal verworpen. Stuk voor stuk. Dat kan natuurlijk betekenen dat ik over te weinig fantasie beschik om iets redelijks te bedenken, maar ik heb mijn best gedaan.’

‘Daar ben ik zeker van, Janov. En wat heeft jouw model je over de Aarde geleerd?’

‘Een aantal dingen van wisselende waarschijnlijkheidsgraad. Een soort profiel. Zo heeft bijvoorbeeld ongeveer negentig procent van de bewoonde planeten in de Melkweg een rotatietijd van tussen de tweeëntwintig en zesentwintig Melkweg Standaarduren. Wel…’

Trevize onderbrak hem. ik hoop dat je daar geen aandacht aan hebt besteed, Janov. Daar is niets geheimzinnigs aan. Wil een planeet bewoonbaar zijn dan mag de rotatie niet zo snel zijn dat de patronen van luchtcirculatie tot onleefbare stormen leiden en niet zo langzaam dat de temperatuurverschillen extreem groot worden. Het is een eigenschap die geen variant, maar een gegeven is in de selectie. Menselijke wezens geven er de voorkeur aan te wonen op planeten met geschikte eigenschappen en als al deze bewoonde planeten dan over diezelfde eigenschappen blijken te beschikken kun je wel zeggen “wat een opmerkelijk toeval”, maar het is niet opmerkelijk en ook geen toeval.’

‘Feitelijk,’ zei Pelorat kalm, ‘is dat in de sociale wetenschappen een welbekend fenomeen. Ook in de natuurkunde, geloof ik, maar ik ben geen fysicus en weet het dus niet zeker. In elk geval staat het fenomeen bekend als “het antropische principe”. De waarnemer beïnvloedt de gebeurtenissen die hij waarneemt door het blote feit dat hij ze waarneemt of dat hij daar is om ze waar te nemen. Maar de echte vraag is: waar bevindt zich de planeet die hiervoor als model heeft gediend? Welke planeet draait om zijn as in precies éen Melkweg Standaarddag van vierentwintig Melkweg Standaarduren?’

Trevize keek peinzend en stak zijn onderlip naar voren. ‘Jij denkt dat die planeet de Aarde zou kunnen zijn ? Maar de Melkweg Standaard kan toch gebaseerd zijn op de kenmerken van elke willekeurige planeet, niet dan?’

‘Het is niet waarschijnlijk. Dat is niet de menselijke manier. Trantor is meer dan twaalfduizend jaar de hoofdstad van de Melkweg geweest, en twintigduizend jaar lang de wereld met het grootste aantal bewoners, maar toch is zijn rotatietijd van 1,08 Melkweg Standaarddag niet maatgevend geworden voor de gehele Melkweg. En de rotatietijd van Terminus is 0,91 MSD, maar die leggen wij niet op aan de planeten die wij beheersen. Elke planeet maakt voor de eigen doeleinden gebruik van de eigen berekeningen volgens het systeem van de Lokale Planeetdag en schakelt voor interplanetaire zaken met hulp van de computers over op conversies van LPD en MSD en omgekeerd. De Melkweg Standaarddag moet afkomstig zijn van de Aarde!’

‘Waarom moet dat?’

‘Om te beginnen omdat de Aarde ooit de enige bewoonde wereld was, zodat de lengte van de plaatselijke dag en het plaatselijke jaar natuurlijk standaard waren en dat waarschijnlijk uit een soort gemakzucht ook zouden blijven toen vervolgens andere planeten werden gekoloniseerd. En voorts bleek het model dat ik heb geproduceerd een Aarde te zijn die om zijn as draaide in precies vierentwintig Melkweg Standaarduren en om zijn zon in precies éen Melkweg Standaardjaar.’

‘Zou dat geen toeval kunnen zijn?’

Pelorat lachte. ‘Nu praat je zelf over toeval! Zou je durven wedden op de kans dat zoiets bij toeval gebeurt?’

‘Wel, wel,’ mompelde Trevize.

‘In feite zijn er nog meer aanwijzingen. Er bestaat een archaïsche eenheid van tijd die ‘maand’ heet…’

‘Daar heb ik van gehoord.’

‘Die periode komt kennelijk ongeveer overeen met de omlooptijd van de Aardse satelliet om de Aarde. Maar…’

‘Ja?’

‘Wel, een van de nogal verbluffende factoren in mijn model is het feit dat deze satelliet zo omvangrijk is ruim een kwart van de diameter van de Aarde zelf.’

‘Van zoiets heb ik nog nooit gehoord, Janov. Er is geen enkele bewoonde wereld in de Melkweg die zo’n satelliet heeft.’

‘Maar dat is juist goed,’ zie Pelorat enthousiast. ‘Als de Aarde een unieke planeet is omdat zij een veelheid van soorten en een evolutie van intelligentie heeft voortgebracht, dan zal die uniekheid ook in haar fysieke kenmerken moeten blijken!’

‘Maar wat kan een grote satelliet nu te maken hebben met een veelheid van levensvormen en intelligentie en zo?’

‘Nou ja, dat is inderdaad een probleempje. Ik weet het niet precies. Maar het is de moeite van een onderzoek waard, vind je niet?’

Trevize ging rechtop staan en kruiste zijn armen voor zijn borst. ‘Wat is de moeilijkheid dan eigenlijk? Laten we de statistieken van de bewoonde planeten bekijken en nagaan of er een is die om zijn as draait in precies een Melkweg Standaarddag en om zijn zon in precies een Melkweg Standaardjaar. En als die planeet dan ook nog een enorme satelliet bezit, heb je precies wat je zoekt. Uit je opmerking dat je een ‘uitstekende mogelijkheid in gedachten’ had leid ik af, dat je dit al gedaan hebt en je planeet hebt gevonden.’

Pelorat leek niet op zijn gemak. ‘Wel, nou, zo is het niet precies gegaan. Ik heb de statistische gegevens wel bestudeerd, althans: dat heb ik laten doen door de afdeling sterrenkunde, maar, om het maar botweg te zeggen: zo’n planeet is er niet.’

Trevize liet zich met een plof terugvallen in zijn stoel. ‘Maar dat betekent dat je hele redenering in duigen valt!’

‘Niet helemaal, lijkt mij.’

‘Hoe bedoel je: niet helemaal? Je produceert een model dat voorzien is van allerlei gedetailleerde eigenschappen en vervolgens kun je niets vinden waar op het past. Dan is je model onbruikbaar. Dan moet je helemaal opnieuw beginnen.’

‘Nee. Het betekent alleen dat de statistieken over de bewoonde werelden niet volledig zijn. Tenslotte zijn er daarvan tientallen miljoenen en sommige daarvan leiden een obscuur bestaan. Zo zijn er bijvoorbeeld geen betrouwbare gegevens over de bevolkingsaantallen van meer dan de helft van die planeten. En over zeshonderdveertig duizend bewoonde werelden is vrijwel geen andere informatie beschikbaar dan hun naam en soms hun lokatie. Sommige Melkwegkundigen hebben geschat dat er wel tienduizend bewoonde planeten kunnen zijn die helemaal niet geregistreerd zijn. Die werelden geven daar waarschijnlijk zelf de voorkeur aan. In de Keizertijd hebben ze aldus vermoedelijk heel wat belasting uitgespaard.’

‘En in de eeuwen die volgden,’ zei Trevize cynisch, ‘hebben ze vermoedelijk gediend als thuisbasis voor piraten en dat kan bij gelegenheid wel eens lucratiever zijn gebleken dan normale handel.’

‘Daar weet ik niet veel van,’ zei Pelorat aarzelend.

Trevize zei: ‘Hoe dan ook, volgens mij moet de Aarde voorkomen op de lijst van bewoonde planeten, of ze het nou zelf wilde of niet. Het is immers per definitie de oudste wereld van allemaal en ze kan dus tijdens de eerste eeuwen van de Galactische beschaving onmogelijk over het hoofd zijn gezien. En als je eenmaal op die lijst staat, kom je er niet meer vanaf. In dat opzicht mag je heus wel rekenen op de menselijke gemakzucht.’

Pelorat aarzelde en zag er gekweld uit. ‘Eigenlijk… eigenlijk is er wel een planeet die Aarde heet op de lijst van bewoonde werelden.’

Trevize staarde hem aan. ‘Ik meen mij vaag te herinneren dat je me een momentje geleden vezekerde dat de Aarde niet op die lijst voorkwam!’

‘Niet als zodanig, niet als Aarde. Maar wel is er een planeet die Gaia heet.’

‘Wat heeft die ermee te maken. Gaia?’

‘Je spelt het met G, A, I en A. Het betekent “Aarde”.’

‘Waarom zou dat woord “Aarde” betekenen en niet iets geheel anders, Janov? De naam zegt mij niets.’

Pelorats gewoonlijk uitdrukkingsloze gezicht vertoonde nu iets dat op een grimas leek. ‘Ik weet niet zeker of je dit zult geloven… Als je uitgaat van mijn analyse van de mythen waren er verschillende, onderling niet verstaanbare talen op de Aarde.’

‘Wat?’

‘Ja. Tenslotte kennen we ook in de Melkweg wel duizend verschillende manieren van spreken…’

‘In de Melkweg zijn er zeker talloze dialecten, maar die zijn onderling niet onverstaanbaar. En zelfs als het verstaan ervan in sommige gevallen nogal moeilijk is, hebben we in elk geval samen nog de Melkweg Standaard.’

‘Zeker, maar er vinden voortdurend interstellaire reizen plaats. Maar wat zou er gebeuren als een bepaalde wereld gedurende lange tijd in isolement zou raken?’

‘Maar jij hebt het immers over de Aarde. Een enkele planeet. Hoezo isolement?’

‘Vergeet niet dat het de oorsprongsplaneet is en dat de mensheid daar ooit onbeschrijflijk primitief moet zijn geweest. Zonder interstellaire reizen, zonder computers, zonder enige technische kennis bezig te evolueren uit niet-menselijke voorouders.’

‘Belachelijk!’

Pelorat was pijnlijk getroffen en neeg even zijn hoofd. ‘Het heeft misschien geen zin hierover te praten, makker. Ik ben er nog tegenover niemand in geslaagd het overtuigend te laten klinken. Dat is vast en zeker mijn eigen schuld.’

Trevize toonde meteen berouw. ‘Het spijt me, Janov. Ik sprak zonder na te denken. Dit zijn tenslotte visies waaraan ik niet gewend ben. Jij hebt deze theorieën in dertig jaar geleidelijk ontwikkeld, maar ik krijg ze allemaal onverhoeds over me heen gegooid. Daar moet je begrip voor hebben. Goed, ik stel mij voor dat we een Aarde hebben met primitieve mensen die twee geheel verschillende, onderling niet verstaanbare talen spreken…’

‘Eerder een stuk of vijf,’ zie Pelorat bedeesd. ‘De Aarde kan hebben bestaan uit een aantal grote landmassa’s en misschien heeft er in het begin geen communicatie tussen die werelddelen plaatsgevonden. De bewoners van elk van die landmassa’s zouden dan een eigen taal hebben kunnen ontwikkelen.’

Met zorgvuldige ernst zei Trevize: ‘En toen zij van eikaars bestaan op de hoogte kwamen, hebben zij misschien op elk van deze landmassa’s de Vraag naar de Oorsprong gesteld en zich afgevraagd op welke landmassa de mens voor het eerst van de andere dieren was gaan verschillen.’

‘Heel goed mogelijk, Golan. Dat zou een sterk voor de hand liggende houding van hen zijn geweest.’

‘En in een van die talen staat het woord Gaia gelijk aan Aarde. En het woord Aarde zelf is ontleend aan een van de andere talen op de planeet.’

‘Ja, ja.’

‘En aangezien Melkweg Standaard de taal is die afstamde van de specifieke Aardse taal waarin “Aarde” ook echt “Aarde” betekende, noemen de mensen van de Aarde hun planeet om de een of andere reden nu “Gaia” volgens een van hun andere talen.’

‘Precies! Je bent erg snel van begrip, Golan!’

‘Maar het komt mij voor dat er geen reden is om hier geheimzinnig over te doen. Als Gaia werkelijk de Aarde is, ondanks het verschil in naam, moet Gaia volgens jouw eerdere redenering een rotatietijd van precies een Melkweg Dag, een omwentelingstijd van precies een Melkweg Jaar, en een grote satelliet die er precies in een maand omheen draait bezitten.’

‘Ja, zo zou het moeten zijn.’

‘Welnu, voldoet Gaia aan deze voorwaarden of voldoet zij er niet aan?’

‘Dat kan ik niet zeggen. Deze informatie komt niet voor in de tabellen.’

‘Nee ? Wel, Janov, zullen we dan maar naar Gaia toe gaan en zelf de tijden opmeten en de satelliet bekijken?’

‘Dat zou ik wel willen, Golan,’ zei Pelorat aarzelend. ‘Het probleem is alleen dat ook de lokatie van de planeet niet precies bekend is.’

‘Je bedoelt dat je alleen de naam weet, en verder helemaal niets, en dat dat jouw “uitstekende mogelijkheid” is?’

‘Maar dat is precies de reden waarom ik naar de Galactische Bibliotheek wil!’

‘Wacht even. Je zei dat de lokatie van de planeet niet precies bekend is. Welke informatie geven de tabellen dan wel?’

‘Zij lokaliseren de planeet in de Sayshell Sector — en zetten er een vraagteken achter.’

‘Nou, dan. Laat je niet ontmoedigen, Janov. We gaan naar de Sayshell Sector en dan zullen we Gaia daar wel weten te vinden!’

VII

BOER

23

Stor Gendibal rende in kalm tempo over de landweg buiten de terreinen van de Universiteit. Het was voor Tweede Foundationisten geen gewoonte zich in de boerenwereld op Trantor te wagen. Zeker, het was niet onmogelijk, maar als ze het deden, waagden ze het niet al te ver of al te lang.

Gendibal vormde hierop een uitzondering en hij had zich in de afgelopen jaren wel eens afgevraagd waarom. Zulke vragen aan jezelf scherpen de geest en dat was iets wat met name van Sprekers nadrukkelijk verlangd werd. Hun geest was tegelijk wapen en doelwit en zij moesten zowel hun aanvallende als hun verdedigende vermogens op hoog peil houden.

Gendibal had tot zijn tevredenheid vastgesteld dat er in elk geval éen reden was waarom hij in dit opzicht anders was en wel omdat hij afkomstig was van een planeet die aanzienlijk kouder en groter was dan de gemiddelde bewoonde wereld. Toen hij als jongen naar Trantor was gebracht (gevangen in het net dat agenten van de Tweede Foundation discreet in de gehele Melkweg hadden gespannen bij hun vissen naar talent), kwam hij dus terecht in een geringere zwaartekracht en een verrukkelijk mild klimaat. Daarom beleefde hij natuurlijk meer genoegen aan een verblijf in de open lucht dan de anderen.

Al in de eerste jaren van zijn verblijf op Trantor was hij zich bewust geworden van zijn kleine, ondermaatse postuur. Hij was bang dat het leiden van een comfortabel bestaan in een van alle gemakken voorziene wereld hem tot een gezet, pafferig mannetje zou maken. Daarom deed hij een groot aantal oefeningen om zijn conditie op peil te houden. Zijn postuur was nog steeds ondermaats, maar hij zag er nu tenminste gespierd en fit uit. Hij rende en maakte lange wandelingen als onderdeel van zijn trainingsprogramma. Sommigen aan de Tafel van Sprekers hadden daar wel commentaar op, maar Gendibal negeerde hun praatjes.

Hij ging zijn eigen gang, ook al was hij eerste-generatie. Alle anderen aan de Tafel waren tweedeen derde-generatie, met ouders en grootouders die ook al Tweede Foundationisten waren geweest. En ze waren ook allemaal ouder dan hij. Hoe kon je dan iets anders dan praatjes verwachten?

Het was oud gebruik dat de geesten van alle Sprekers aan de Tafel open stonden (in theorie volledig, maar er was zelden een Spreker die niet ergens een privé-hoekje dicht hield, zij het op de lange duur natuurlijk zonder succes) en daardoor wist Gendibal dat zij in wezen afgunst voelden. En ook zij wisten dat. En Gendibal wist dat zijn eigen houding defensief was en zijn ambitie een overmatige compensatie. En dat wisten zij ook.

Daarnaast — Gendibals gedachten keerden terug naar zijn redenen om zich het achterland in te wagen — had hij zijn kinderjaren doorgebracht op een echte wereld een weidse, grote planeet met prachtige, afwisselende landschappen en in een vruchtbaar dal dat werd omringd door bergketens die naar zijn stellige overtuiging de mooiste waren van de hele Melkweg. Zij waren ongelooflijk spectaculair om te zien in de ijzige winters van die wereld. Hij herinnerde zich zijn oude woonplaats en de geneugten van nu lang voorbije kinderjaren. Hij droomde er vaak over. Hoe had hij zich ooit kunnen laten opsluiten binnen een terrein van enkele tientallen vierkante kilometers vol aftandse architectuur?

Tijdens het hardlopen keek hij geringschattend om zich heen. Trantor was een milde en aangename wereld, maar hij was niet ruig en mooi. Het was wel een planeet van boeren, maar geen vruchtbare planeet.

En dat was hij ook nooit geweest. Misschien had dat er, met andere factoren samen, toe geleid dat hij eerst het administratieve centrum werd van een omvangrijke unie van planeten en daarna van het Galactisch Imperium. Er was nooit aandrang geweest om er iets anders van te maken. De planeet was trouwens nergens anders echt geschikt voor.

Na de Grote Plundering was Trantor op de been gehouden door zijn enorme voorraden metaal. Het was net een mijn: tientallen werelden werden voorzien van goedkoop staal, aluminium, titanium, koper en magnesium. Trantor gaf daarmee terug wat het zelf in de loop van duizenden jaren had verzameld, waarbij de voorraden honderden malen sneller verdwenen dan hun opbouw aan tijd had gekost.

Er waren nog steeds grote hoeveelheden metaal voorhanden, maar deze bevonden zich onder de grond en waren moeilijker toegankelijk. De Toeslandse boeren (die zichzelf nooit ‘Trantorianen’ noemden, omdat zij vonden dat die naam kwaad opriep, waarna de Tweede Foundationisten hem voor zichzelf hadden gereserveerd) waren onwillig geworden nog langer in metaal te handelen. Bijgeloof, ongetwijfeld.

Het was dom van ze. Het metaal dat nog ondergronds zat zou de bodem wel eens kunnen vergiftigen en nog onvruchtbaarder maken. Maar anderzijds was de bevolking dun gezaaid en bleek het land in staat haar in leven te houden. En er werd altijd nog wel een beetje metaal verhandeld.

Gendibals blik zocht de vlakke horizon af. Net als bijna alle bewoonde planeten was ook Trantor in geologisch opzicht een ‘levende’ wereld, maar het was al minstens honderd miljoen jaar geleden dat er voor het laatst een periode met vorming van echte bergen was geweest. De ooit aanwezige bergtoppen waren afgesleten tot glooiende heuvels en daarvan waren er dan nog vele met de grond gelijk gemaakt tijdens de lange periode in Trantors geschiedenis waarin het oppervlak een metalen laag kreeg.

Verder naar het zuiden, helemaal uit het zicht, bevond zich het strand van Hoofdstad Baai, en daar achter de Oostelijke Oceaan. Beide waren na de ontmanteling van de ondergrondse kweekbakken hersteld.

In het noorden stonden de torens van de Galactische Universiteit. Zij benamen het zicht op de relatief lage, maar uitgestrekte gebouwen van de Bibliotheek (die zich grotendeels ondergronds bevond) en de ruïnes van het Keizerlijk Paleis, verder naar het noorden.

Links en rechts, pal naast de weg, lagen boerenbedrijven met her en der verspreid enkele gebouwtjes. Hij passeerde groepjes melkvee, geiten, kippen — de gebruikelijke variëteit van huisdieren die je op elke Trantoriaanse boerderij aantrof. Ze negeerden hem volledig.

Gendibal bedacht terloops dat hij overal in de Melkweg, op ieder van de ontelbare bewoonde werelden, deze zelfde diersoorten zou zien en dat ze op geen twee werelden precies gelijk zouden zijn. Hij herinnerde zich de geiten van zijn eigen thuis en speciaal het tamme exemplaar dat hij zelf wel ooit gemolken had. Die geiten waren veel groter en resoluter dan het kleine en bedachtzame type dat naar Trantor was gebracht en zich daar sedert de Grote Plundering had gehandhaafd. Op alle bewoonde werelden van de Melkweg trof men variëteiten van al deze diersoorten aan in haast onmetelijke aantallen, maar toch was er geen fijnproever op een van de werelden te vinden die niet zou zweren bij de kwaliteit van een specifieke variëteit, of het nu ging om vlees, melk, eieren, wol, dan wel om een van de andere produkten die ze konden leveren.

Zoals gewoonlijk waren er geen Toeslanders in zicht. Gendibal had de indruk dat de boeren het vermeden gezien te worden door iemand die zij de ‘klarken’ noemden (hun uitspraak van het ongetwijfeld denigrerend bedoelde woord ‘klerken’). Opnieuw: bijgeloof.

Gendibal keek even omhoog naar Trantors zon. Zij stond hoog aan de hemel, maar haar hitte was niet drukkend. Op deze plaats, op deze breedte, bleef de warmte mild en werd de kou nooit bijtend. (Soms miste Gendibal die bijtende koude wel eens, of verbeeldde zich dat tenminste. Hij had zijn thuiswereld nooit meer bezocht. Misschien, zo gaf hij zichzelf toe, omdat hij zijn illusies niet wilde verstoren).

Hij had het plezierig gevoel dat zijn spieren nu soepel en strak gespannen tegelijk waren en besloot dat hij nu precies lang genoeg gerend had. Hij ging over op wandeltempo en ademde diep. Hij voelde zich nu klaar voor de komende bijeenkomst van de Tafel en voor een laatste duw in de richting van een beleidsverandering, een nieuwe houding die het groeiende gevaar wat betreft de Eerste Foundation en anderen zou erkennen, en die een einde zou maken aan het blinde vertrouwen in de ‘vlekkeloze’ werking van het Plan. Wanneer zouden zij beseffen dat juist die vlekkeloosheid het duidelijkste teken van gevaar was?

Als iemand anders dan hijzelf het voorstel had gedaan, zo wist hij, zou het moeiteloos aanvaard zijn. In de huidige omstandigheden zou het zeker moeite kosten, maar niettemin worden aanvaard, want de oude Shandess steunde hem en zou die steun ongetwijfeld handhaven. Hij zou niet in de geschiedenisboekjes terecht willen komen als de Eerste Spreker onder wiens leiding de Tweede Foundation was tenonder gegaan.

Toeslanders!

Gendibal was verrast. Hij bespeurde de aanraking van zijn geest, ruim voordat hij de personen zelf zag. Het was een Toeslandse geest, die van een boer — ruw en ongepolijst. Voorzichtig trok Gendibal zich terug, totdat zijn geestelijke aanraking zo licht geworden was dat zij onmerkbaar was. In dit opzicht voerde de Tweede Foundation een zeer strikt beleid. De boeren vormden een nietsvermoedend schild rondom de Tweede Foundation. Zij moesten zoveel mogelijk ongerept blijven.

Niemand die naar Trantor kwam voor zaken of als toerist zag ooit iets anders dan de boeren, plus misschien een paar onbelangrijke geleerden die in het verleden leefden. Verwijder de boeren of maak een einde aan hun onschuld — en die paar geleerden worden plotseling opvallend, met alle rampzalige gevolgen vandien. (Een klassiek voorbeeld, dat nieuwelingen aan de Universiteit thuis zelf moesten uitwerken. Het was verbazingwekkend te zien hoe zelfs het minste geknoei aan de geesten van de boeren al tot afschuwelijke Afwijkingen in het Primaire Kansenpatroon leidde.)

Gendibal zag hem. Inderdaad, een boer, door en door Toeslands. Hij was haast een karikatuur van wat men zich bij een Toeslandse boer voorstelt: groot en breed, bruine huid, grof gekleed, blote armen, donker haar, donkere ogen, grote, lompe passen. Het leek Gendibal alsof hij de mestgeur al kon ruiken. (Niet zo neerbuigend doen, hield hij zichzelf voor. Preem Palver had zich niet te min gevoeld om voor boer te spelen toen dat voor zijn plannen noodzakelijk was. Een mooie boer, trouwens: kort en plomp en zacht! Niet met zijn lichaam, maar met zijn geest had hij het tienermeisje Arkady om de tuin geleid!)

De boer naderde hem. Hij kloste over de weg en staarde hem openlijk aan. Gendibal fronste zijn wenkbrauwen: geen enkele Toeslandse man of vrouw had hem ooit op deze manier aangekeken. Zelfs kinderen renden weg en gluurden naar hem vanaf veilige afstand.

Gendibal vertraagde zijn eigen pas niet. Er was plaats genoeg om de ander zonder een woord of een blik te passeren en dat zou het beste zijn. Hij besloot van de geest van de boer af te blijven.

Gendibal ging aan de kant lopen, maar dat was niet naar de zin van de boer. Die bleef wijdbeens stilstaan en strekte zijn forse armen uit als om de doorgang te blokkeren, en zei: ‘Ho! Jij zijn klark?’

Hoezeer hij het ook probeerde, Gendibal kon niet verhinderen dat een walm van vechtlust hem tegemoet kwam uit de geest van de ander. Hij bleef staan. Het zou onmogelijk zijn de man te passeren zonder een gesprekje te voeren en dat was op zichzelf een vermoeiende klus. Als je gewend was aan de snelle en subtiele verwevenheid van woorden en gelaatsuitdrukkingen en gedachten en emoties die samen het communicatiepatroon tussen Tweede Foundationisten vormden, was het een zware opgave weer terug te vallen op uitsluitend de spraak. Het was zoiets als het opduwen van een grote kei met je armen en schouders, terwijl je een koevoet binnen handbereik hebt.

Rustig, zorgvuldig nalatend enige emotie te vertonen, zei Gendibal: ‘Ik ben een klerk. Ja.’

‘Ho! Jij ben een klark. Spreken wij nou niet vreemd taaltje? En kan ik niet zien dat jij een ben of zijn?’ Hij maakte een spottende buiging met zijn hoofd. ‘Zijnde, als jij zijn, klein en dorrig en wit en spitsneus.’

‘Wat wil je van me, Toesman?’ vroeg Gendiman onbewogen.

‘Ik zijn Rufirant benaamd. En mijn voornaam is Karoll.’ Zijn Toeslands accent werd merkbaar zwaarder. De r’s rolden in zijn keel.

‘Wat wil je van mij, Karoll Rufirant?’ vroeg Gendibal.

‘En hoe jij benaamd, klark?’

‘Doet dat ertoe? Je kunt me “klerk” blijven noemen.’

‘Als ik vraag, het doet ertoe ik antwoord krijgen, spitsneus klarkje.’

‘Vooruit dan, ik ben Stor Gendibal en wil nu naar mijn werk.’

‘Wat zijn jouw werk?’

Gendibal voelde hoe het haar in zijn nek overeind ging staan. Er waren anderen in de buurt. Hij hoefde zich niet om te draaien om te weten dat er nog drie Toesmannen achter hem waren. In de verte waren er nog meer. De mestgeur was sterk.

‘Met mijn zaken, Karoll Rufirant, heb jij niets te maken.’

‘Jij dat zeggen?’ Rufirant verhief zijn stem. ‘Makkers, hij zeggen wij niets te maken met zijn zaken.’

Achter hem schalde een lach en er klonk een stem. ‘Hij hebben gelijk, want zijn zaken bennen boekenwroeten en compeuteren en da’s naks voor echte mannen.’

‘Wat mijn zaken ook zijn,’ zei Gendibal op vastberaden toon, ‘ik ga daar nu heen.’

‘En hoe wou je dat doen, nietig klarkje?’ vroeg Rufirant.

‘Door langs je heen te gaan.’

‘Dat zou je proberen? Ben je niet bang armgestopt te worden?’

‘Door jou en al je makkers? Of alleen door jou?’ Plotseling verviel Gendibal in het dialect van de Toeslanders. ‘Durfste wel allene?’

Strikt genomen was het niet in de haak hem op deze manier te provoceren, maar het zou een massale aanval voorkomen en die moest worden voorkomen, omdat hij anders nog veel indiscreter middelen zou moeten toepassen.

Het werkte. Rufirants gezicht kreeg een nog norsere uitdrukking. ’Als er angst zijn, boekenboy, dan het jij bennen die vol is. Maak plaats, makkers. Ga naar achteren en laat hem langs. Kan hij zien of ik bang zijn allene.’

Rufirant hief zijn zware armen omhoog en begon ermee in het rond te maaien. Gendibal vreesde de boksvermogens van de boer niet, maar er bestond altijd wel een kansje dat een lukrake klap doel zou treffen.

Gendibal naderde hem voorzichtig en bewerkte ondertussen met subtiele snelheid Rufirants geest. Niet al te veel — heel lichtjes maar, ongemerkt — maar genoeg om de reactiesnelheid nèt iets te laag te maken. En vervolgens tastte hij in de geest van de anderen, waarvan er nu steeds meer naderbij kwamen. Gendibals geest, die van een Spreker, flitste virtuoos heen en weer. Nimmer bleef hij lang genoeg in een geest om daar een spoor na te laten, maar wel steeds lang genoeg om iets te ontdekken wat misschien nuttig kon zijn.

Hij sloop als een kat op de boer toe, op zijn hoede, alert, en opgelucht omdat niemand aanstalten maakte om tussenbeide te komen.

Rufirant sloeg plotseling toe, maar Gendibal zag het in zijn geest nog voordat de spieren van zijn tegenstander zich spanden. Hij deed een stap terzijde. De klap schoot rakelings langs hem heen en Gendibal stond daar nog steeds, niet van zijn stuk gebracht. De anderen slaakten een gezamenlijke zucht.

Gendibal deed geen poging de slag te pareren of te beantwoorden. Afweer zou zijn eigen arm verlammen en terugslaan zou geen effect hebben, want de boer zou zijn klappen moeiteloos incasseren.

Hij kon de man het beste maar behandelen als een stier en hem verlokken tot steeds nieuwe misslagen. Daardoor zou zijn moreel eerder worden gebroken dan door rechtstreekse aanvallen.

Als een stier, en luid schreeuwend, viel Rufirant aan. Gendibal was er op bedacht en week net voldoende opzij om de boer rakelings te laten missen.

Een nieuwe aanval. Opnieuw een misser. Gendibal hoorde nu het fluiten van zijn eigen adem door zijn neusgaten. De lichamelijke inspanning was gering, maar zijn poging geestelijke controle uit te oefenen zonder dat die controle ontdekt werd, was buitengewoon vermoeiend.

Hij zou dat niet lang kunnen volhouden. Hij masseerde zachtjes het angst-onderdrukkende deel van Rufirants geest, probeerde zo onopvallend mogelijk de ongetwijfeld bij de boer bestaande bijgelovige angst voor klerken aan te wakkeren en zei zo kalm mogelijk: ik ga me nu bezighouden met mijn eigen zaken.’

Rufirants gezicht vertrok van woede, maar eventjes bewoog hij zich niet. Gendibal kon voelen wat hij dacht. De kleine klerk leek weggesmolten — als door toverij. Gendibal voelde hoe de angst van de ander opflakkerde en een paar tellen…

Maar toen kreeg de woede van de Toeslander weer de overhand boven zijn angst.

Rufirant gilde: ‘Makkers! Klark is een danser! Hij doen kwieke passen met voetjes en spotten met eerlijke Toesregels van klap om klap. Pak hem beet. Houd hem vast. Dan gaan we klap om klap doen. Hij mag eerste klap uitdelen, cadeau van mij — en ik zal laatste klap uitdelen.’

Gendibal vond de openingen tussen degenen die hem nu omsingelden. Zijn enige kans was zo’n opening lang genoeg te laten bestaan om er doorheen te kunnen glippen en weg te rennen, waarbij hij vertrouwde op zijn uithoudingsvermogen en zijn capaciteit de wil van de boeren te verdoven.

Hij sprong van links naar rechts en spande zijn geest tot het uiterste in.

Het zou niet werken. Zij waren te talrijk en de noodzaak binnen de regels van Trantoriaans gedrag te blijven legde hem te veel beperkingen op.

Hij voelde handen op zijn armen. Hij werd vastgepakt.

Nu zou hij tenminste een paar geesten daadwerkelijk moeten beïnvloeden. Dat was onaanvaardbaar en zou het einde betekenen van zijn carrière. Maar zijn leven, zijn leven, stond op het spel.

Hoe had dit kunnen gebeuren?

24

Het gezelschap van de Tafel was niet compleet.

Het was niet de gewoonte te wachten op Sprekers die te laat kwamen. En de Tafel was daar trouwens deze keer bepaald niet voor in de stemming, dacht Shandess. Stor Gendibal was het jongste lid, maar was zich daar in volstrekt ontoereikende mate van bewust. Hij deed alsof jeugdigheid op zichzelf een deugd was en ouderdom een soort slordige fout van mensen die beter hadden moeten oppassen. Gendibal was bij de andere Sprekers niet populair. Hij was trouwens, welbeschouwd, ook bij Shandess zelf niet bijster populair. Maar het ging nu niet om populariteit.

Delora Delarmi onderbrak zijn mijmeringen. Zij keek hem met haar wijde blauwe ogen aan. Haar ronde gezicht stond even vriendelijk en onschuldig als altijd en verborg (voor iedereen, behalve de andere Tweede Foundationisten van haar rang) een scherpe geest en felle concentratie.

Ze glimlachte en zei: ‘Wachten wij nog langer, Eerste Spreker?’ (De vergadering was nog niet formeel geopend, zodat zij, strikt genomen, een gesprek kon beginnen, hoewel anderen misschien liever hadden gewacht tot Shandess op grond van zijn titel als eerste zou spreken.)

Shandess gaf haar een ontwapenende blik en ging voorbij aan de kleine inbreuk op de hoffelijkheid. ‘Normaal zouden wij dat niet doen, Spreker Delarmi, maar aangezien de Tafel vandaag speciaal bijeenkomt om Spreker Gendibal aan te horen, is het beter de regels niet al te strikt toe te passen.’

‘Waar is hij, Eerste Spreker?’

‘Dat weet ik niet, Spreker Delarmi.’

Delarmi’s blik gleed langs de rechthoek van gezichten. Die bestond uit de Eerste Spreker en wat elf andere Sprekers hadden moeten zijn. Niet meer dan twaalf. In de loop van vijf eeuwen had de Tweede Foundation zijn macht en zijn verplichtingen uitgebreid, maar alle pogingen het aantal leden van de Tafel uit te breiden tot meer dan twaalf hadden gefaald.

Het waren er twaalf geweest na Seldons dood, toen de tweede Eerste Spreker (Seldon had zichzelf altijd beschouwd als de eerste in de rij) de Tafel had ingesteld en het waren er nog steeds twaalf.

Waarom twaalf? Dat aantal kon gemakkelijk verdeeld worden in groepjes van gelijke omvang. Het was klein genoeg om plenair te kunnen werken en groot genoeg om subgroepen in te stellen. Een groter aantal zou onhandelbaar zijn, een kleiner aantal te star.

Aldus luidden de verklaringen, maar in feite wist niemand waarom dat aantal was gekozen, of waarom het niet veranderd zou kunnen worden. Ach, zelfs de Tweede Foundation kon in sommige opzichten een slaaf worden van zijn tradities.

Deze gedachten kostten Delarmi niet meer dan een flitsend moment tijdens het in ogenschouw nemen, stuk voor stuk, van de gezichten, de geesten en tenslotte, met een sardonische blik, de lege stoel — de junior zetel.

Het stemde haar tevreden dat zij in het geheel geen sympathie voor Gendibal aantrof. Zij had altijd gevonden dat de jonge man even veel charme had als een duizendpoot en maar het beste als zodanig behandeld kon worden. Alleen zijn onmiskenbare kundigheden en talenten hadden tot dusverre verhinderd dat iemand openlijk voorstelde een proces tot verwijdering aan te spannen. (Slechts twee Sprekers waren afgezet — maar niet veroordeeld — in de gehele vijfhonderdjarige geschiedenis van de Tweede Foundation.)

De kennelijke verachting die sprak uit het missen van een vergadering van de Tafel was echter erger dan menige belediging en Delarmi bespeurde tot haar genoegen dat de geneigdheid een proces te beginnen weer een paar graadjes was toegenomen.

Ze zei: ‘Eerste Spreker, als u niet op de hoogte bent van het doen en laten van Spreker Gendibal, zal ik u daar graag over inlichten.’

‘Ja, Spreker?’

‘Wie van ons weet immers niet dat deze jonge man’ (zij liet zijn titel weg en dat ontging natuurlijk niemand) ‘zich voortdurend ophoudt bij de Toeslanders? Ik vraag niet wat het doel daarvan is, maar hij bevindt zich nu bij hen en zijn belangen daar zijn kennelijk van groter gewicht dan die van deze Tafel.’

‘Ik geloof,’ zei een andere Spreker, ‘dat hij er alleen wandelt of rent bij wijze van lichamelijke oefening.’

Delarmi glimlachte weer. Zij hield ervan te glimlachen. Dat kostte niets. ‘De Universiteit, de Bibliotheek, het Paleis en alle terreinen daar omheen behoren ons toe. Het is een klein deel van de planeet als geheel, maar er is genoeg ruimte, geloof ik, om lichamelijke oefeningen te bedrijven. Zouden we maar niet liever beginnen, Eerste Spreker?’

De Eerste Spreker onderdrukte een zucht. Hij was volledig bevoegd om de Tafel te laten wachten of zelfs om de zitting te verdagen tot het moment waarop Gendibal aanwezig was.

Een Eerste Spreker kon echter niet lang goed functioneren zonder tenminste de passieve steun te hebben van de andere Sprekers en daarom was het nooit verstandig hen te irriteren. Zelfs Preem Palver was af en toe gedwongen geweest tot vleierij om zijn zin te krijgen. Bovendien was Gendibals afwezigheid inderdaad ergerlijk, ook voor de Eerste Spreker. De jonge Spreker moest maar eens leren dat hij niet zijn eigen wetten kon stellen.

En nu sprak hij als eerste in zijn functie van Eerste Spreker. ‘Wij zullen beginnen. Spreker Gendibal heeft enige opzienbarende conclusies uit gegevens van het Primaire Kansenpatroon aan mij voorgelegd. Hij gelooft dat er een of andere organisatie bezig is het Seldon Plan nauwlettender te handhaven dan wij het zouden kunnen, en dat zij dit doet met het oog op eigen belangen. Daarom moeten wij hierover, naar zijn mening, om redenen van zelfbescherming meer van te weten zien te komen. U bent hierover allen ingelicht en deze bijeenkomst is bedoeld om u allen gelegenheid te geven Spreker Gendibal vragen te stellen, opdat wij tot enig besluit over een in de toekomst door ons te voeren beleid kunnen komen.’

In feite was het onnodig zelfs deze enkele zinnen uit te spreken. Shandess hield zijn geest open, dus zij wisten dit allen. Het spreken was enkel een kwestie van beleefdheid.

Delarmi keek snel om zich heen. De andere tien leken in te stemmen met het feit dat zij de rol van woordvoerster tegen Gendibal speelde. ‘En toch kan Gendibal,’ zei ze, zijn titel weer weglatend, ‘ons noch beschrijven noch zeggen welke andere organisatie dat zou moeten zijn.’

Haar woordkeuze was onmiskenbaar van een soort die balanceerde op de rand van grove taal. Het was alsof zij wilde zeggen: ik kan uw geest analyseren, dus doe maar geen moeite mijn stelling te weerspreken.

De Eerste Spreker herkende de grofheid en nam snel het besluit deze te negeren.

‘Het feit dat Spreker Gendibal’ (hij vermeed nauwgezet het weglaten van de titel en liet zelfs na dit feit in de klank van zijn stem te accentueren) ‘niet weet en niet kan zeggen om welke organisatie het gaat, wil nog niet zeggen dat deze organisatie ook niet bestaat. Tijdens het grootste deel van hun geschiedenis waren de mensen van de Eerste Foundation niet op de hoogte van ons bestaan en in feite weten ze tegenwoordig ook nauwelijks iets van ons af. Betwijfelt u dat wij bestaan?’

‘Uit het feit dat wij niet bekend zijn en toch bestaan,’ zei Delarmi, ‘volgt niet dat iets bestaat als het maar onbekend is.’ Zij lachte een beetje.

‘Dat is juist. Daarom moet de bewering van Spreker Gendibal met de grootste nauwkeurigheid worden onderzocht. Zij is gebaseerd op een zorgvuldige wiskundige bewijsvoering. Ik heb deze zelf nagelopen en dring er bij u allen op aan dat eveneens te doen. Zij is’ (hij zocht naar een geestelijke uitstraling die zijn opvatting het beste vertolkte) ‘niet zonder overtuigingskracht.’

‘En die man van de Eerste Foundation, Golan Trevize, die in uw geest rondwaart zonder dat u hem noemt?’ (Weer een grofheid en deze keer bloosde de Eerste Spreker een beetje.) ‘Wat heeft hij ermee te maken?’

De Eerste Spreker zei: ‘Spreker Gendibal is van mening dat deze man, Trevize, een werktuig is, wellicht zonder het zelf te weten, van die organisatie en dat wij hem dus niet mogen negeren.’

Delarmi leunde achterover in haar stoel en duwde haar grijzende haren van haar ogen weg naar achteren. ‘Als deze organisatie in de een of andere vorm bestaat,’ zei ze, ‘en haar mentale vermogens inderdaad een groot gevaar zijn, en als zij zich echt verborgen houdt, is het dan waarschijnlijk dat zij zo openlijk zou optreden en gebruik zou maken van iets wat zozeer opvalt als een verbannen Raadsheer van de Eerste Foundation?’

Op ernstige toon antwoordde de Eerste Spreker: ‘Men zou menen van niet. En toch heb ik iets vastgesteld wat mij verontrust. Iets wat ik niet begrijp.’ Bijna onvrijwillig begroef hij de gedachte in zijn geest, bang voor de schaamte die het blootleggen ervan zou oproepen.

Ieder van de Sprekers constateerde deze geestelijke handeling en respecteerde de schaamte — hetgeen een strikte eis was. Ook Delarmi deed dat, maar zij deed het vol ongeduld. In de vereiste formele bewoordingen vroeg zij: ‘Mogen wij u verzoeken uw gedachten kenbaar te maken, nu wij begrijpen en vergeven dat u schaamte gevoelt?’

De Eerste Spreker zei: Evenals u zie ik niet in op welke gronden verondersteld kan worden dat Raadsheer Trevize een werktuig zou zijn van de andere organisatie, en ook niet wat zijn nut zou zijn als hij dat wel was. Spreker Gendibal schijnt er echter van overtuigd te zijn en wij mogen de potentiële waarde van de intuïtie van iemand die zich heeft gekwalificeerd als Spreker niet terzijde schuiven. Daarom heb ik geprobeerd het Plan toe te passen op Trevize.’

‘Op éen individueel persoon?’ zei een van de Sprekers met zachte, maar verbaasde stem. Meteen daarna toonde de betrokkene berouw over het feit dat hij de vraag had doen vergezellen van een gedachte die duidelijk betekende: Wat een dwaas!

‘Op een individueel persoon,’ zei de Eerste Spreker, ‘en u hebt gelijk. Wat ben ik een dwaas! Ik weet heel goed dat het Plan niet van toepassing kan zijn op individuen of zelfs op kleine groepjes van individuen. Niettemin, ik was nieuwsgierig. Ik extrapoleerde de Interpersoonlijke Snijpunten tot ver voorbij de redelijke grenzen, maar ik deed dat op zestien verschillende manieren en ging niet uit van éen punt, maar veeleer van een klein gebied. Ik maakte vervolgens gebruik van alle details die ons over Trevize bekend zijn — een Raadsheer van de Eerste Foundation blijft niet volslagen onbekend — en over de Burgemeester van de Foundation. Ik heb alles toen op éen hoop gegooid, nogal lukraak, vrees ik.’ Hij zweeg even.

‘Wel?’ vroeg Delarmi. ‘Ik neem aan dat u… Waren de uitkomsten verrassend?’

‘Er waren geen uitkomsten. Dat zult u allemaal wel verwacht hebben,’ zei de Eerste Spreker. ‘Er kan nu eenmaal niets worden bereikt door uit te gaan van slechts een individueel persoon. Maar toch, toch…’

‘Ja?’

‘Ik heb mij veertig jaar lang bezig gehouden met het analyseren van uitkomsten en ik ben eraan gewend geraakt een duidelijk gevoel van de resultaten te hebben nog voordat de analyse voltooid is, en in dat geval heb ik mij maar zelden vergist. En hoewel er geen uitkomsten waren had ik in dit geval toch sterk het gevoel dat Gendibal gelijk heeft en dat we Trevize niet zonder meer mogen negeren.’

‘En waarom niet, Eerste Spreker?’ vroeg Delarmi. Zij werd kennelijk geremd door de krachtige gevoelens die uit de geest van de Eerste Spreker spraken.

‘Ik schaam mij,’ zei de Eerste Spreker, ‘dat ik mijzelf ertoe heb verleid het Plan te gebruiken voor een doel waarvoor het niet geschikt is. Ik schaam mij voorts omdat ik mijzelf toesta te worden beïnvloed door iets dat puur intuïtief is. Toch moet ik dat, want het gevoel is heel sterk. Als Spreker Gendibal gelijk heeft, als wij vanuit een onbekende richting bedreigd worden, dan heb ik gevoelsmatig de zekerheid dat het Trevize zal zijn die de beslissende kaart bezit en speelt als de tijd daar is, dus op het moment dat onze zaken in een crisis verkeren.’

‘Op grond waarvan voelt u dit?’ vroeg Delarmi geschokt.

Eerste Spreker Shandess keek ongelukkig de tafel rond. ‘Ik heb geen enkele reden. De psychohistorische wiskunde levert niets op, maar toen ik de ontwikkeling van de onderlinge relaties bekeek kwam het mij voor alsof Trevize de sleutelfiguur in het gehele patroon was. Wij moeten deze jongeman zorgvuldig in het oog houden.’

25

Gendibal wist dat hij niet op tijd terug zou zijn om de vergadering van de Tafel bij te wonen. Het zou zelfs kunnen dat hij helemaal niet meer terugkeerde.

Hij werd stevig vastgehouden en zijn geest tastte wanhopig in het rond om te bekijken hoe hij hen het beste kon dwingen hem los te laten.

Rufirant stond nu triomfantelijk voor hem. ‘Jij nu klaar zijn, klark? Klap om klap, slag om slag, op Toesmanier. Kom, jij kleinste zijn, jij slaan als eerste.’

Gendibal zei: ‘Zal iemand jou dan vasthouden, zoals ik word vastgehouden?’

Rufirant zei: ‘Laat hem los. Noe, noe. Allene zijn armen. Laat armen los maar houd benen vast. Wij willen geen dansen meer.’

Gendibal voelde dat hij op de grond werd gezet. Zijn armen waren vrij.

‘Sla, klark,’ zei Rufirant. ‘Geef mijn een klap.’

En toen vond Gendibals zoekende geest ergens respons — verontwaardiging, een gevoel van onrechtvaardigheid en medelijden. Hij had geen keus, hij zou het risico moeten nemen dit gevoel regelrecht te versterken en vervolgens moeten improviseren op basis van…

Het hoefde niet! Hij had deze nieuwe geest nog niet aangeraakt en toch reageerde hij precies zoals Gendibal gewenst had. Precies.

Hij werd zich er plotseling van bewust dat een kleine gestalte gedrongen, met lange, verwarde zwarte haren en met wiekende armen zich als een dolle stier binnen zijn blikveld stortte en de Toeslandse boer woedend met stompen begon te bestoken.

Het was een vrouw. Gendibal bedacht grimmig dat het een bewijs was van zijn gespannenheid en zorgen, dat hij dit pas had bemerkt toen zijn ogen het hem lieten zien.

‘Karoll Rufirant!’ gilde zij tegen de boer. ‘Bennen grote stier en grote lafaard. Klap om klap, op Toesmanier? Bennen twee keer groter dan klark. Als je mij aanvalt lopen je nog groter gevaar. Zal er roem zijn in hebben van zijn scalp? Schaamte, medunkt! Massa vingers naar jou wijzen zullen en allemaal zeggen zullen: daar gaat Rufirant, de beroemde babykiller. Overal zal lachen zijn, medunkt. Geen echte Toeslander zal met je drinken meer, geen echte Toesvrouw jou nog zien staan!’

Rufirant probeerde de storm tot bedaren te brengen. Hij weerde haar slagen af en deed op verzoenende toon zwakke pogingen aan het woord te komen. ‘Kom nou, Sura, hé, Sura…’

Gendibal merkte dat hij niet meer werd vastgehouden, dat Rufirant niet meer naar hem keek en dat de geesten van allen zich niet langer met hem bezighielden.

Sura schonk hem evenmin aandacht. Haar woede was uitsluitend tegen Rufirant gericht. Gendibal herstelde zich en zag nu uit naar methoden om die furie gaande te houden en de ongemakkelijke schaamte te versterken die zich meester maakte van Rufirants geest. Beide taken moesten zo subtiel en vaardig worden verricht dat zijn optreden geen enkel spoor naliet. Maar weer hoefde het niet.

De vrouw zei: ‘Allemaal achteruit, jullie. Luister. Is het nog niet genoeg dat deze bonk Karoll als reus is tegenover deze dwerg? Moeten nog vijf of zes van jullie schaamte verdelen en terug naar boerderij met pochverhaal over dapperheid bij babykilling? “Ik hield jochies arm,” een zal zeggen, “en reuzen Rufirantkerel mepte hem in gezicht toen hij niet kon terugslaan.” En twee zal zeggen: “Maar ik voet vasthouden, ik ook dapper geweest bennen.” En stinkerd Rufirant zeggen zal: “Ik hem niet te pakken krijgen op weg, dus mijn maatjes prikten hem vast en met hulp van allen zessen ik winnen.” ’

‘Maar Sura,’ zei Rufirant bijna smekend, ‘ik zegde klark hij mag hebben eerste geefklap.’

‘En bang je was voor de machtige klappen van zijn dunne armpjes, nietwaar, dikkop Rufirant? Kom mee. Laat hem gaan waar hij wil gaan. En de rest van jullie stilletjes naar huis, als jullie daar nog welkom bennen. Jullie maar hopen grote daden van vandaag gauw vergeten bennen. En dat zal niet gebeuren, want ik zal overal rondtoeteren, als ik mij nu nog kwaaier moet maken dan ik toch al ben op dit ogenblik. Duidelijk?’

Zij dropen af, met hangend hoofd, en keken niet meer om.

Gendibal keek hen na en wendde zich vervolgens weer tot de vrouw. Zij was gekleed in een bloes en een lange broek en aan haar voeten droeg zij primitieve schoenen. Haar gezicht was nat van het zweet en zij ademde zwaar in en uit. Haar neus was nogal groot en haar borsten zwaar (voor zover Gendibal dat uit de plooien van de loshangende bloes kon opmaken). Haar naakte armen zagen er gespierd uit, maar dat was geen wonder, want de Toeslandse vrouwen werkten samen met hun mannen op de velden.

Ze keek hem streng aan, met gekruiste armen. ‘Wel, klark, waarom nog treuzelen ? Ga naar Klarkenplaats. Ben je bang? Zal ik begeleiden?’

Gendibal kon de transpiratiegeur ruiken in haar kleren die duidelijk niet kortelings een wasbeurt hadden gehad, maar onder deze omstandigheden zou het zeer onhoffelijk zijn iets van enige afkeer te laten blijken.

‘Ik dank u, juffrouw Sura…’

‘De naam bennen Novi,’ zei ze op botte toon. ‘Sura Novi. Zeg maar Novi. Meer bennen onnodig te zeggen.’

‘Ik dank je, Novi. Je bent een grote hulp geweest. Ik wil me graag door jou laten begeleiden, maar niet omdat ik bang ben, nee, omdat ik je gezelschap op prijs stel.’ En hij maakte een sierlijke buiging, zoals hij dat ook had kunnen doen voor een van de jonge vrouwen aan de Universiteit.

Novi bloosde, leek even onzeker en probeerde toen zijn gebaar na te bootsen. ‘Het genoegen… mijnerzijds,’ zei ze, alsof ze een woord had gezocht dat haar vergenoegdheid kon uitdrukken en tegelijk een vleugje cultuur had.

Ze liepen samen verder. Gendibal besefte wel dat elke ongehaaste stap nu zijn onvergeeflijke te laat komen aan de Tafel verergerde, maar inmiddels had hij de gelegenheid gehad na te denken over de betekenis van wat er had plaatsgevonden en met ijzige tevredenheid liet hij de vertraging groter worden.

Toen de gebouwen van de Universiteit voor hen opdoemden bleef Sura Novi staan en zei aarzelend: ‘Heer Klark?’

Kennelijk, zo dacht Gendibal, werd haar beleefdheid groter naarmate ze dichter kwam bij wat zij de Klarkenplaats noemden. Hij had even de neiging te zeggen: ‘Praat je niet meer tegen je arme jochie, dan?’ — maar dat zou haar nodeloos in verlegenheid brengen.

‘Ja, Novi?’

‘Zijn het heel fijntjes en rijk in Klarkenplaats?’

‘Het is aardig,’ zei Gendibal.

‘Ik ooit droomde ik in Plaats zijn. En… ik klark zijn.’

‘Op een dag,’ zei Gendibal beleefd, ‘zal ik het je laten zien.’

Haar blik op hem toonde duidelijk dat zij deze belofte niet opvatte als een pure beleefdheidsfrase, ‘ik kan schrijven,’ zei ze. ‘Schoolmeester mij geleerd hebben. Als ik u een brief schrijf,’ ze probeerde haar stem nonchalant te doen klinken, ‘hoe kan die dan bij u komen ?’

‘Schrijf gewoon: Sprekers Huis, flat 27. Zo komt hij beslist bij mij. Maar nu moet ik gaan, Novi.’

Hij boog opnieuw en weer probeerde zij hem na te doen. Ze vertrokken in tegengestelde richtingen en Gendibal zette haar meteen uit zijn gedachten. In plaats daarvan dacht hij aan de bijeenkomst van de Tafel en in het bijzonder aan Spreker Delora Delarmi. Zijn gedachten waren niet vriendelijk.

VIII

BOERIN

26

De Sprekers zaten aan de Tafel: roerloze poppen achter een geestelijk afweerscherm. Het was alsof zij allemaal precies tegelijk hun geest hadden verstopt om te vermijden dat zij de Eerste Spreker dodelijk zouden beledigen na diens verklaring betreffende Trevize. Stiekem gluurden zij naar Delarmi en dat was op zichzelf al een veeg teken. Van hen allen stond zij bekend als de onbeschaamdste. Zelfs Gendibal hield zich beter aan de formaliteiten.

Delarmi was zich bewust van deze blikken en zij wist dat zij geen andere keus had en in deze onmogelijke situatie moest optreden. In feite wilde zij zich daar ook niet aan onttrekken. In de hele geschiedenis van de Tweede Foundation was er nog nooit een Eerste Spreker afgezet wegens een foutieve analyse (en achter dit door haar bedachte eufemisme verschool zich het onuitgesproken begrip incompetentie). Zo’n afzetting werd nu mogelijk. Zij zou niet passief blijven.

‘Eerste Spreker!’ zei ze zachtjes. Haar dunne, kleurloze lippen leken nog minder dan anders zichtbaar in de algehele bleekheid van haar gezicht. ‘U zegt zelf dat u geen grond hebt voor uw mening en dat de psychohistorische wiskunde niets oplevert. Vraagt u ons een essentieel besluit te baseren op een mystiek gevoel?’

De Eerste Spreker keek op met gefronst voorhoofd. Hij was zich bewust van de algehele afscherming rond de Tafel. Hij wist wat dat te betekenen had. Op koele toon zei hij: ‘Ik verberg het gebrek aan bewijs niet. Ik verstrek u geen valse gegevens. Wat ik u bied is een krachtig, intuïtief gevoel van een Eerste Spreker, iemand die tientallen jaren ervaring heeft en die bijna zijn hele leven heeft besteed aan een zorgvuldige analyse van het Seldon Plan.’ Hij keek hen een voor een aan met een koppige trots die hij zelden liet zien en een voor een werden de afweerschermen zwakker. Een voor een verdwenen ze, dat van Delarmi (toen het haar beurt was) als laatste.

Met een ontwapenende openheid die haar geest nu vulde alsof er nooit iets anders in was geweest zei ze: ‘Natuurlijk aanvaard ik uw verklaring, Eerste Spreker. Niettemin denk ik dat u de kwestie wellicht nog eens in heroverweging wilt nemen. U hebt al toegegeven dat u zich schaamt om uw toevlucht tot intuïtie. Als u er nog eens over nadenkt wenst u wellicht dat uw opmerkingen uit de notulen worden geschrapt, als u tenminste bij nader inzien van mening mocht zijn…’

Gendibals stem onderbrak haar. ‘Welke opmerkingen zouden uit de notulen geschrapt moeten worden?’

Aller ogen richtten zich eenparig op hem. Als zij hun afweerschermen niet hadden ingeschakeld tijdens de kritieke momenten kort geleden, zouden zij zijn nadering lang voor zijn binnenkomst hebben bespeurd.

‘Alle afweerschermen ingeschakeld? Allemaal onbewust van mijn nadering?’ vroeg Gendibal sarcastisch. ‘Is dit een routinebijeenkomst van de Tafel ? Was er niemand die rekening hield met de mogelijkheid van mijn komst? Of waren jullie er allemaal volledig van overtuigd dat ik weg zou blijven?’

Zijn uitbarsting was volledig in strijd met alle bestaande normen. Het was al erg genoeg dat Gendibal te laat was. Erger was het, dat hij vervolgens onaangekondigd was binnengekomen. En het ergste van alles was dat hij het woord had genomen nog voordat de Eerste Spreker zijn aanwezigheid had gememoreerd.

De Eerste Spreker keek hem aan. Hiervoor moest alles wijken. De disciplinaire zaak kwam nu op de eerste plaats.

‘Spreker Gendibal,’ zei hij, ‘u bent laat. U komt onaangekondigd binnen. U spreekt. Is er enige reden waarom u nu niet voor dertig dagen van uw zetel geschorst moet worden?’

‘Jazeker. Het voorstel tot schorsing zou niet mogen worden behandeld voordat wij eerst hebben besproken wie ervoor heeft gezorgd dat ik zeker te laat zou zijn — en waarom.’ Gendibals woorden waren koel en afgemeten, maar zijn geest omkleedde zijn gedachten met woede en het kon hem niet schelen wie dat voelde.

In elk geval voelde Delarmi het. Ze riep: ‘Deze man is gek!’

‘Gek? Deze vrouw is gek als zij dat beweert. Of schuldbewust. Eerste Spreker, ik richt mij tot u en stel een persoonlijk voorrecht aan de orde.’

‘Welk persoonlijk voorrecht, Spreker?’

‘Eerste Spreker, ik beschuldig een van de aanwezigen van poging tot moord.’

De kamer leek te exploderen. Alle Sprekers schoten overeind en begonnen gelijktijdig door elkaar te praten, te gebaren en te denken.

De Eerste Spreker stak zijn armen omhoog en riep: ‘De Spreker moet de gelegenheid hebben zijn punt van persoonlijk voorrecht uiteen te zetten.’ Hij voelde zich gedwongen zijn geestelijke gezag krachtig te versterken op een manier die in deze omgeving eigenlijk ongepast was — maar hij had geen andere keuze.

Het kabaal verstomde.

Gendibal wachtte onbewogen tot zowel het hoorbare als het geestelijke lawaai was verdwenen en had plaatsgemaakt voor een diepe stilte. Hij zei: ‘Ik begaf mij hierheen over een Toeslandse weg vanaf een punt en met een snelheid die mij gemakkelijk in staat zouden stellen tijdig aan deze vergadering deel te nemen. Ik werd echter tegengehouden door een aantal boeren en kon maar juist verhinderen dat ik mishandeld, misschien gedood zou zijn. In elk geval werd ik opgehouden en ben ik hier zojuist pas aangekomen. Mag ik er allereerst op wijzen dat er mij sinds de Grote Plundering geen enkel voorbeeld bekend is van een geval waarin een Tweede Foundationist zonder respect is toegesproken laat staan met geweld bedreigd — door een Toeslander.’

‘Mij evenmin,’ zei de Eerste Spreker.

Delarmi riep uit: ‘Tweede Foundationisten hebben niet de gewoonte in hun eentje over Toeslands terrein te wandelen! Daardoor maakt u zich schuldig aan uitlokking!’

‘Het is waar,’ zei Gendibal, ‘dat ik mij regelmatig onvergezeld op Toeslands terrein begeef. Ik heb daar honderden keren in alle richtingen gelopen, maar nog nooit eerder heeft iemand mij ooit aangesproken. Anderen wandelen er minder vrijelijk dan ik, maar niemand blijft er geheel en al vandaan, niemand sluit zich geheel op binnen het terrein van de Universiteit, en toch is nog nooit iemand aangesproken. Ik herinner mij gelegenheden waarbij Delarmi…’ Hij deed alsof hij zich haar titel te laat herinnerde en maakte er vervolgens opzettelijk een dodelijke belediging van: ‘Ik bedoel te zeggen dat Spreker Delarmi ooit wel eens op Toeslands terrein is geweest en dat ook zij niet werd aangesproken.’

‘Misschien,’ zei Delarmi met een starende blik in haar grote ogen, ‘omdat ik niet als eerste het woord tot hen heb gericht en omdat ik afstand heb bewaard. Omdat ik mij gedroeg als iemand die respect verdient, heb ik dat respect ook gekregen.’

‘Vreemd,’ zei Gendibal. ‘Ik wilde juist gaan zeggen dat het komt doordat u een indrukwekkender verschijning bent dan ik. Tenslotte zijn er zelfs hier maar weinigen die u durven benaderen. Maar zeg mij eens, er zijn zoveel gelegenheden geweest om mij te benaderen, hoe komt het dan dat de Toeslanders uitgerekend deze dag uitkiezen, als ik op weg ben naar een belangrijke bijeenkomst van de Tafel?’

‘Als het niet door uw eigen gedrag kwam, dan moet het toeval zijn geweest,’ zei Delarmi. ‘Zover ik weet heeft zelfs de complete wiskunde van Sheldon de rol van het toeval niet uit de Melkweg verwijderd — zeker niet als het gaat om individuele gebeurtenissen. Of heb u het misschien óok al over intuïtieve gevoelens?’ (Een paar Sprekers slaakten een soort geestelijke zucht bij deze zijdelingse steek naar de Eerste Spreker.)

‘Het lag niet aan mijn gedrag. Het was geen toeval. Het was een opzettelijke tussenkomst,’ zei Gendibal.

‘Hoe kunnen we daar zeker van zijn?’ vroeg de Eerste Spreker vriendelijk. Door Delarmi’s laatste opmerking was zijn houding tegenover Gendibal onwillekeurig verzacht.

‘Mijn geest staat voor u open, Eerste Spreker. Ik geef u, en alle leden van de Tafel, mijn herinnering aan de gebeurtenissen.’

De overdracht nam maar enkele ogenblikken in beslag. De Eerste Spreker zei: ‘Vreselijk! U hebt uitstekend gehandeld, Spreker, onder omstandigheden van aanzienlijke druk. Ik ben het met u eens dat het gedrag van de Toeslanders uitzonderlijk is en nader onderzoek eist. Inmiddels nodig ik u graag uit deel te nemen aan onze vergadering.’

‘Wacht even!’ riep Delarmi. ‘Hoe zeker kunnen we ervan zijn dat het verslag van de Spreker juist is?’

Gendibals neusvleugels trilden bij deze belediging, maar hij behield zijn uiterlijke onverstoorbaarheid. ‘Mijn geest is open.’

‘Ik heb open geesten gekend die niet open waren.’

‘Dat betwijfel ik niet, Spreker,’ zei Gendibal, ‘aangezien u, net als wij allen, uw eigen geest voortdurend moet inspecteren. Maar als mijn geest open is, dan is hij ook open.’

De Eerste Spreker zei: ‘Laten we niet langer…’

‘Een punt van persoonlijk voorrecht, Eerste Spreker, en excuus dat ik u onderbreek,’ zei Delarmi.

‘Welk persoonlijk voorrecht, Spreker?’ ‘Spreker Gendibal heeft een van ons beschuldigd van poging tot moord, vermoedelijk door een boer ertoe te brengen hem aan te vallen. Zo lang deze beschuldiging niet is ingetrokken moet ik gezien worden als een potentiële moordenaar, evenals de andere aanwezigen in de kamer, uzelf inbegrepen, Eerste Spreker.’

De Eerste Spreker zei: ‘Wilt u die beschuldiging intrekken, Spreker Gendibal?’ Gendibal ging in zijn stoel zitten, kruiste zijn armen over elkaar en omklemde ze stevig met zijn handen, alsof hij ze in bezit wilde nemen. Hij zei: ‘Dat zal ik doen als iemand mij uitlegt waarom een Toeslandse boer, met een stelletje anderen, opzettelijk heeft geprobeerd mij op te houden op mijn weg naar deze vergadering.’

‘Misschien zijn er wel duizend redenen,’ zei de Eerste Spreker, ik herhaal dat dit voorval onderzocht zal worden. Wilt u voor het moment, Spreker Gendibal, en in het belang van de voortgang van onze huidige discussie, uw beschuldiging intrekken?’

‘Dat kan ik niet, Eerste Spreker. Ik heb minuten lang zo voorzichtig mogelijk geprobeerd zijn geest af te zoeken naar manieren om zijn gedrag zonder schade te wijzigen, maar dat is mij niet gelukt. Zijn geest miste de aanknopingspunten die hij had behoren te hebben. Zijn gevoelens zaten muurvast — alsof een andere geest ze had vastgelegd.’

Met een plotselinge glimlach zei Delarmi: ‘En u denkt dat een van ons die andere geest was? Zou het niet die mysterieuze organisatie van u kunnen zijn ? De club die met ons wedijvert en machtiger is dan wij?’

‘Dat is mogelijk,’ zei Gendibal.

In dat geval zijn wij, die immers geen lid zijn van die organisatie die u alleen kent, onschuldig en moet u uw beschuldiging intrekken. Of beschuldigt u een van ons er wellicht van onder de invloed te staan van die vreemde organisatie? Is een van ons misschien niet precies wat hij of zij lijkt?’

‘Misschien,’ zei Gendibal gemelijk. Hij was zich er goed van bewust dat Delarmi hem een touw gaf met een strop aan het einde.

‘Het zou kunnen blijken,’ zei Delarmi, de strop naar zich toe halend en klaar om hem dicht te trekken, ‘dat uw droom van een geheime, onbekende, verborgen, mysterieuze organisatie slechts een paranoïde nachtmerrie is. Dat zou goed passen bij uw paranoïde fantasie dat Toeslandse boeren beïnvloed worden en dat Sprekers in het geheim gemanipuleerd worden. Ik ben echter bereid deze rare gedachtengang nog een stukje verder te volgen. Wie van de hier aanwezigen, Spreker, denkt u dat op deze manier gemanipuleerd wordt ? Zou ik dat misschien kunnen zijn?’

‘Dat denk ik niet, Spreker,’ zei Gendibal. ‘Als u had geprobeerd mij op een zo indirecte manier kwijt te raken, zou u nu niet zo te koop lopen met de hekel die u aan mij hebt.’

‘Een dubbelrol misschien?’ zei Delarmi. Ze spon nu van genoegen. ‘In een paranoïde fantasie zou dat de volgende stap zijn.’

‘Dat is best mogelijk. In die dingen hebt u meer ervaring dan ik.’

Spreker Lestim Gianni kwam vurig tussenbeide. ‘Luister eens, Spreker Gendibal, als u Spreker Delarmi vrijpleit zijn uw beschuldigingen des te nadrukkelijker tegen de rest van ons gezelschap gericht. Welke reden zou iemand van ons kunnen hebben om uw aanwezigheid bij deze vergadering te vertragen, laat staan om uw dood te wensen?’

Gendibal antwoordde snel, alsof hij op deze vraag had zitten wachten. ‘Toen ik binnenkwam werd er gesproken over het schrappen van bepaalde opmerkingen uit de notulen, opmerkingen van de Eerste Spreker. Ik ben de enige Spreker die niet in staat is geweest die opmerkingen te horen. Laat mij horen welke opmerkingen dat waren. Ik vermoed dat ik dan kan zeggen welk motief er was om mijn komst te verhinderen.’

De Eerste Spreker zei: ‘Ik had verklaard — en het was iets waar Spreker Delarmi en anderen ernstig aanstoot aan namen — dat ik op basis van intuïtie en een hoogst ongepast gebruik van psychohistorische wiskunde had besloten, dat de gehele toekomst van het Plan zou kunnen afhangen van de ballingschap van Eerste Foundationist Golan Trevize.’

‘Wat de andere Sprekers daarvan denken is hun zaak,’ zei Gendibal. ‘Zelf onderschrijf ik die hypothese. Trevize is de sleutel. Ik vind zijn plotselinge verbanning door de Eerste Foundation te merkwaardig om onschuldig te kunnen zijn.’

‘Wilt u daarmee zeggen, Spreker Gendibal,’ zei Delarmi, ‘dat Trevize in de greep is van die mysterieuze organisatie, of dat degenen die hem wegstuurden dat zijn? Is wellicht alles en iedereen in haar macht, behalve uzelf en de Eerste Spreker — en ik, die door u is vrijgepleit?’

‘Dit geraaskal verdient geen antwoord,’ zei Gendibal. ‘Laat mij in plaats daarvan vragen of er hier Sprekers aanwezig zijn die willen verklaren dat zij het in deze zaak eens zijn met de Eerste Spreker en mij. Ik neem aan dat u de wiskundige uiteenzetting hebt gelezen die ik, met instemming van de Eerste Spreker, aan u heb doen toekomen.’

Er heerste stilte.

‘Ik herhaal mijn vraag,’ zei Gendibal. iemand?’

Het bleef stil.

‘Eerste Spreker,’ zei Gendibal, ‘zie hier het motief om mijn aankomst te vertragen.’

‘Druk u duidelijker uit,’ zei de Eerste Spreker.

‘U hebt uitdrukking gegeven aan de noodzaak ons bezig te houden met Trevize, die man van de Eerste Foundation. Het gaat hierbij om een belangrijke politieke beslissing en als de Sprekers mijn verhandeling gelezen hebben zouden zij op een globale manier begrepen hebben wat er in de lucht hing. Als zij niettemin unaniem met u van mening hadden verschild, unaniem, dan zou u overeenkomstig de traditionele zelfbeperking hebben moeten afzien van actie in die richting. Maar als er slechts éen Spreker zou zijn die u steunt, dan zou u in staat zijn het nieuwe beleid te effectueren. Die éne Spreker die u steunt zou ik zijn. Iedereen die mijn verhandeling had gelezen zou dat weten. Daarom was het noodzakelijk dat ik tot elke prijs zou worden weggehouden van de vergadering van de Tafel. Die opzet was bijna geslaagd, maar nu ben ik hier en ik steun het voorstel van de Eerste Spreker. Ik ben het met hem eens en volgens onze tradities kan hij nu de onenigheid van de tien andere Sprekers naast zich neerleggen.’

Delarmi sloeg met haar vuist op tafel. ‘Daarmee suggereert u dat iemand bij voorbaat wist wat de Eerste Spreker zou gaan adviseren, bij voorbaat wist dat Spreker Gendibal het advies zou steunen en dat alle anderen dat niet zouden doen — kortom: dat iemand iets wist wat onmogelijk geweten kon worden. Verder suggereert u dat dit initiatief niet naar de zin is van die op de paranoïde fantasie van Spreker Gendibal berustende organisatie en dat deze haar best doet het initiatief te verhinderen en, derhalve, dat een of meer leden van dit gezelschap aan de leiband van die organisatie lopen.’

‘Die suggestie is er,’ gaf Gendibal toe. ‘Uw analyse is meesterlijk.’

‘Wie beschuldigt u?’ riep Delarmi uit.

‘Niemand. Ik doe een beroep op de Eerste Spreker om de zaak ter hand te nemen. Het is duidelijk dat er iemand in onze organisatie is die zich tegen ons keert. Ik stel voor dat iedereen die voor de Tweede Foundation werkt wordt onderworpen aan een gedegen analyse van zijn of haar geest. Iedereen, inclusief de Sprekers zelf. Zelfs mijzelf inbegrepen, en de Eerste Spreker.’

De vergadering van de Tafel ontaardde nu in grotere verwarring en heviger tumult dan ooit eerder in de geschiedenis was vertoond.

En toen de Eerste Spreker de vergadering tenslotte formeel sloot, ging Gendibal terug naar zijn kamer zonder een woord met iemand te spreken. Hij besefte maar al te goed dat hij onder de Sprekers niet éen vriend had en dat de Eerste Spreker hem in het gunstigste geval een beetje zou kunnen steunen, min of meer tegen zijn zin.

Hij wist niet precies of hij angst had om zichzelf of om de gehele Tweede Foundation, maar in zijn mond proefde hij de zure smaak van het noodlot.

27

Gendibal sliep die nacht slecht. Zijn gedachten als hij wakker was en zijn dromen als hij sliep deden niets anders dan steeds maar weer twisten met Delora Delarmi. Tijdens een van die dromen verwarde hij haar zelfs even met die Toeslandse boer, Rufirant. Gendibal stond plotseling tegenover een buitenmaatse Delarmi die op hem afkwam met enorme, gebalde vuisten en een mierzoete glimlach die een rij spitsgepunte tanden blootgaf.

Later dan gewoonlijk werd hij tenslotte wakker. Hij had niet het gevoel uitgerust te zijn. De zoemer op zijn nachttafeltje liet zijn gedempte geluid horen en Gendibal strekte zich om met zijn hand de contactknop in te drukken.

‘Ja? Wat is er?’

‘Spreker!’ Het was de stem van conciërge en hij toonde flink wat minder respect dan passend was. ‘Een bezoeker wenst u te zien.’

‘Een bezoeker?’ Gendibal toetste een oproep voor zijn afsprakenlijst van die dag in, maar het scherm bleef leeg tot twaalf uur ‘s middags. Hij drukte de tijdtoets in. Het was 8.32 uur ‘s morgens. Knorrig zei hij: ‘Wie is het dan wel?’

‘Wil geen naam zeggen, Spreker.’ En vervolgens, met duidelijke afkeuring in zijn stem: ‘Een van die Toeslanders, Spreker. Is hier op uw uitnodiging.’ De afkeuring in het laatste zinnetje was nog evidenter.

‘Laat hem maar wachten in de receptiekamer tot ik kom. Het zal me enige tijd kosten.’

Gendibal haastte zich niet. Tijdens zijn ochtendroutine bleef hij diep in gedachten verzonken. Dat iemand de Toeslanders gebruikte om zijn bewegingen te belemmeren, was niet onwaarschijnlijk, maar hij zou graag weten wie die iemand was. En wat had deze nieuwe inmenging van Toeslanders, in zijn eigen woning nog wel, te betekenen? Een ingewikkeld soort valstrik?

Hoe zou, in Seldons naam, een boer de Universiteit kunnen binnenkomen? Welke reden zou hij opgeven? En wat zou de werkelijke bedoeling zijn?

Even schoot de gedachte door hem heen dat hij zich misschien van een wapen moest voorzien. Hij zag daar bijna meteen weer van af, omdat hij een minachtende zekerheid voelde dat hij in staat zou zijn een enkele boer op het terrein van de Universiteit door geestvaardigheid de baas te blijven zonder zelf gevaar te lopen — en zonder ontoelaatbare merktekens achter te laten in de Toeslandse geest.

Gendibal besloot dat hij zich te sterk had laten meeslepen door het incident met Karoll Rufirant, de vorige dag. Zou het trouwens de boer zelf niet kunnen zijn? Misschien verkeerde hij niet langer onder de invloed van wie of wat het dan ook was, en was hij nu naar Gendibal toe gekomen om zich te verontschuldigen uit vrees gestraft te zullen worden… Maar hoe moest Rufirant weten waar hij heen moest? Tot wie hij zich moest wenden?

Gendibal deed de deur naar de gang met een resoluut gebaar open en ging de wachtkamer binnen. Verrast bleef hij staan. Vervolgens wendde hij zich tot de conciërge die in zijn glazen hokje zat te doen alsof hij het druk had.

‘Conciërge, je hebt me niet gezegd dat de bezoeker een vrouw was.’

‘Een van de Toeslanders, Spreker, dat zei ik,’ antwoordde de conciërge op bedaarde toon. ‘U vroeg niet verder.’

‘Minimale informatie, conciërge? Ik moet onthouden dat dat een van jouw eigenschappen is.’ (En hij moest ook zien na te gaan of de conciërge wellicht door Delarmi hier was neergezet. En hij moest er aan denken voortaan goed op te letten welke functionarissen, ‘laaggeplaatsten’, zich in zijn omgeving ophielden, al was het vanuit de hoogte van zijn nog verse Sprekerschap maar al te gemakkelijk hen over het hoofd te zien.) ‘Zijn er nog spreekkamers vrij?’

‘Nummer vier is de enige die vrij is, Spreker,’ zei de conciërge. ‘Daar hebt u drie uur lang de tijd.’ Hij wierp een korte, demonstratief onschuldige blik op de Toesvrouw en vervolgens op Gendibal.

‘Wij zullen nummer vier gebruiken, conciërge, en ik raad je aan je gedachten beter in bedwang te houden.’ Gendibal sloeg onzachtzinnig toe en het geestscherm van de conciërge ging veel te laat omhoog. Gendibal wist wel dat het beneden zijn waardigheid was een minder ontwikkelde geest op deze manier te bestraffen, maar een persoon die niet in staat was een vuige verdachtmaking tegenover een hoger geplaatst iemand afdoende af te schermen moest maar leren zulke verdachtmakingen dan helemaal uit zijn hoofd te laten. De conciërge zou de eerstkomende uren last hebben van een lichte hoofdpijn. En dat was zijn eigen schuld.

28

Haar naam wilde hem niet meteen te binnen schieten en Gendibal was niet in de stemming om er diepgaand naar te zoeken. Zij zou trouwens heus niet verwachten dat hij haar naam nog wist.

‘Jij bent…’ begon hij op gemelijke toon.

‘Ik bennen Novi, Heer Klark,’ zei ze bijna met een snik. ‘Mijn voorste bennen Sura, ik heten gewoon Novi zonder meer.’

‘Ja. Novi. Wij hebben elkaar gisteren ontmoet, ik herinner mij dat nu. Ik ben niet vergeten dat je mij te hulp bent gekomen.’ Hij kon het niet over zijn hart verkrijgen om op het terrein van de Universiteit zelf gebruik te maken van de Toeslandse dialect. ‘Vertel eens, hoe ben je hier gekomen?’

‘Heer, u zei dat ik brief zou mogen schrijven. Ik moest schrijven, u zei: Sprekers Huis, flat 27. Ik zelf breng het en laat schrijven zien. Mijn eigen schrijven, Heer.’ Ze zei het met verlegen trots. ‘Zij vragen: voor wie zijn dit schrijven? Ik hoorde uw naam toen u hem zei tegen die maffe schaapskop, Rufirant. Ik zei brief bennen voor Stor Gendibal, Heer Klark.’

‘En toen mocht je naar binnen? Vroegen ze niet de brief te mogen lezen?’

‘Ik bennen heel bang. Zij misschien aardig medelijden voelen. Ik zei: Klark Gendibal beloven mij Klarkenplaats laten zien, en zij glimlachen. Een van de mannen aan de poort zeggen: En nog heel wat meer! En zij mij wijzen waarheen te gaan en zeggen nergens anders heen te gaan of anders ik word meteen d’ruitgegooid.’

Gendibal bloosde een beetje. Bij Seldon, als hij behoefte had aan enig Toeslands vertier zou hij dat niet zo openlijk laten blijken en zou zijn keus ook heel wat kritischer zijn geweest. Hij bekeek de Trantoriaanse vrouw en schudde in gedachten zijn hoofd.

Zij leek nog erg jong, wellicht jonger dan de leeftijd die zij door het zware werk op de velden nu leek te hebben. Zij kon niet ouder zijn dan vijfentwintig en op die leeftijd waren de meeste Toesvrouwen al getrouwd. Zij droeg haar zwarte haren in vlechten die aantoonden dat zij niet getrouwd was — maagdelijk, om precies te zijn — en dat verbaasde hem niet. Haar voorstelling gisteren had duidelijk gemaakt dat zij over enorme talenten als feeks beschikte en hij betwijfelde of het gemakkelijk zou zijn een Toeslander te vinden die het zou wagen vastgejukt te worden aan haar scherpe tong en snelle vuisten. Ook was haar uiterlijk niet bijster aantrekkelijk. Hoewel zij haar uiterste best had gedaan er presentabel uit te zien, bleef haar gezicht hoekig en gewoontjes en haar handen rood en ruw. En wat hij van haar figuur zag leek meer gemaakt voor degelijkheid dan voor gratie.

Als gevolg van zijn kritische blik begon haar onderlip te trillen. Hij kon haar verlegenheid en angst heel duidelijk merken en voelde medelijden. Zij was hem gisteren werkelijk van dienst geweest en dat was het enige wat telde.

Hij probeerde aardig te zijn en zei sussend: ‘Dus je bent hierheen gekomen om… eh… de Klarkenplaats te zien?’

Zij sperde haar donkere ogen, die overigens best mooi waren, ver open en zei: ‘U niet toornig zijn op mij, Heer, maar ik gekomen om ikzelf klark te zijn.’

‘Jij wilt een klerk worden ?’ Gendibal was stomverbaasd. ‘Mijn beste mevrouw…’

Hij pauzeerde. Hoe ter wereld kon je een compleet ongeschoolde boerin uitleggen welk niveau van intelligentie, training en geestelijk uithoudingsvermogen er nodig was om te kunnen worden wat de Trantorianen een ‘klark’ noemden?

Maar Sura Novi ging onvervaard door. ‘Ik ben een schrijver en een lezer. Ook heb ik gehele boeken gelezen tot einde en vanaf begin. En ik heb wil een klark te zijn. Ik heb niet de wens de vrouw van een boer te zijn. Ik ben geen persoon voor boerderij. Ik zal geen boer trouwen of boerenkinderen hebben.’Zij hief haar hoofd op en zei trots: ik zijn gevraagd. Veel keren. Ik altijd zeggen: Nee. Beleefd, maar: Nee.’

Gendibal kon duidelijk zien dat zij loog. Zij was nooit gevraagd, maar hij hield zijn gezicht in de plooi. Hij zei: ‘Wat zul je met je leven aanvangen als je niet trouwt?’

Novi legde haar vlakke hand met de palm naar beneden op de tafel, ik zal klark zijn. Ik zal niet boerin zijn.’

‘En als ik geen klark van je kan maken?’

‘Dan zal ik niets zijn en wachten tot doodgaan. Ik zal niets zijn in leven als ik niet klark zal zijn.’

Een ogenblik had hij de neiging haar geest te doorzoeken om de mate van haar gemotiveerdheid nader te bepalen. Het zou echter fout zijn dat te doen. Een Spreker behoorde zich niet te amuseren door in de hulpeloze geest van anderen te rommelen. De wetenschap en de techniek van de geestvaardigheid waren, net als elk ander vak, onderworpen aan een gedragscode. Als het goed was, tenminste. (Plotseling voelde hij spijt over zijn uitval naar de conciërge.)

‘En waarom geen boerin, Novi?’ vroeg hij. Met een klein beetje manipulatie kon hij haar verzoenen met dat lot en met nog een beetje manipulatie kon hij er een Toeslander toe brengen zichzelf gelukkig te maken door met haar te trouwen — en vice versa. Dat kon geen kwaad. Het zou een vriendelijke daad zijn. Maar het was tegen de wet en dus ondenkbaar.

‘Ik niet willen,’ zei ze. ‘Boer is aardklomp. Hij werken met aardkluiten en worden er zelf een. Als ik boerin ben, ik worden zelf ook kluit. Ik zal tijdloos worden voor lezen en schrijven, en zal vergeten. Mijn hoofd,’ ze legde haar hand op haar voorhoofd, ‘zal muf en zuur worden. Nee! Een klark zijn anders. Wijs!’ (Met dat woord, zo stelde Gendibal vast, bedoelde zij niet ‘bedachtzaam’ maar ‘intelligent’.)

‘Een klark,’ vervolgde zij, ‘leven met boeken en met…met… ik vergeet hoe zij naamzeggen.’ Zij maakte een aantal vage gebaren die Gendibal niets gezegd zouden hebben als hij niet had beschikt over de uitstraling van haar geest om hem op weg te helpen.

‘Microfilms,’ zei hij. ‘Hoe weet jij dat die bestaan?’

‘In boeken ik lezen veel dingen,’ zei ze trots.

Gendibal kon niet langer de verleiding weerstaan meer van haar te willen weten. Dit was een ongewone Toeslander. Hij had nooit eerder gehoord dat ze bestonden. Toeslanders werden nooit gerecruteerd, maar als Novi jonger was geweest, pakweg een kind van tien…

Wat een verspilling! Hij zou haar niet verwarren. Hij zou haar niet de minste schade toebrengen, maar wat had het voor een nut Spreker te zijn als je ongebruikelijke geesten niet mocht observeren en er niets van mocht leren?

‘Novi, ik wil dat je hier even gaat zitten,’ zei hij. ‘Blijf heel kalm. Zeg geen woord. Denk ook geen woorden die je zou willen zeggen. Probeer te denken dat je in slaap valt. Begrijp je?’

Haar angst keerde meteen terug. ‘Waarom moet ik dat doen, Heer?’

‘Omdat ik wil nadenken over de vraag hoe jij misschien een klark zou kunnen worden.’

Het deed er niet toe wat zij allemaal gelezen had, want tenslotte was het absoluut onmogelijk dat zij kon weten wat het werkelijk betekende een ‘klerk’ te zijn. Daarom was het noodzakelijk er achter te komen wat zij dacht dat een klerk was.

Heel zorgvuldig en met uiterste fijngevoeligheid doorzocht hij haar geest. Hij tastte rond zonder haar echt aan te raken — zoiets als het leggen van je hand op een glimmend gepoetste metalen plaat zonder vingerafdrukken achter te laten. Voor haar was een klerk iemand die voortdurend boeken las. Zij had er geen flauw idee van waarom iemand boeken leest. Het beeld in haar geest kwam neer op het verrichten van de werkzaamheden die zij kende: pakken, dragen, koken, schoonmaken, opdrachten uitvoeren. Als klerk zou zij die dingen ook doen, maar dan op het terrein van de Universiteit, waar boeken voorhanden waren en waar zij tijd zou hebben om ze te lezen en — een heel vage notie — ‘geleerd’ zou worden. Het kwam erop neer dat zij een bediende wilde worden — zijn bediende.

Gendibal fronste. Een Toesvrouw als bediende — en dan nog wel een die alledaags, oncharmant, onontwikkeld en nauwelijks geletterd was? Ondenkbaar.

Hij moest er gewoon voor zorgen dat zij zich dat uit het hoofd zette. Er moest een manier bestaan om haar verlangens zodanig te sturen dat zij er tevreden mee zou zijn een boerin te worden, een manier die geen sporen naliet, een manier waarop zelfs Delarmi niets aan te merken zou hebben.

Of was zij door Delarmi naar hem toe gestuurd? Was dit alles een ingewikkeld plan om hem ertoe te verlokken te knoeien met een Toeslandse geest, om hem te betrappen en te beschuldigen?

Belachelijk! Straks werd hij nog echt paranoïde. Ergens in de simpele vertakkingen van haar ongecompliceerde geest moest een klein stroompje door een lichte aanraking van richting veranderd worden, meer niet. Een miniem duwtje zou voldoende zijn.

Het was tegen de letter van de wet, maar het zou geen kwaad doen en niemand zou het ooit merken. Hij pauzeerde.

Terug. Terug. Terug.

Mijn hemel! Bijna had hij het gemist!

Was hij het slachtoffer van een illusie?

Nee! Nu zijn aandacht er op was gevestigd, kon hij het heel duidelijk voelen: dat hele kleine rankje, die heel dunne vertakking die niet op zijn plaats was. Een onooglijke ordeloosheid, maar een abnormale. Het was een delicaat gevormd takje en het vertakte zich niet verder.

Gendibal trok zich terug uit haar geest. Vriendelijk zei hij: ‘Novi.’

Zij opende haar ogen en zocht zijn blik. ‘Ja, Heer?’

‘Je mag met mij werken,’ zei Gendibal. ‘Ik zal een klerk van je maken …’

Haar ogen straalden van vreugde en ze riep: ‘Heer…’

Hij ontdekte het meteen. Zij wilde zichzelf neerwerpen aan zijn voeten. Hij legde zijn handen op haar schouders en hield haar stevig vast. ‘Niet bewegen, Novi. Blijf staan zoals je staat. Blijf staan!’

Het leek alsof hij tegen een half-tam huisdier praatte. Toen hij zag dat de opdracht tot haar was doorgedrongen, liet hij haar los. Hij was zich bewust van de strakke spieren in haar bovenarmen.

‘Als je een klerk wilt worden, moet je je ook op die manier gedragen,’ zei hij. ‘Dat wil zeggen dat je altijd rustig moet zijn, zachtjes moet praten, altijd moet doen wat ik je zeg. En je moet proberen te leren op dezelfde manier te praten als ik doe. Je zult ook andere klerken moeten ontmoeten. Zul je bang zijn?’

‘Ik zal niet bevr… bevreesd zijn, Heer, als u bij me zijn.’

‘Ik zal bij je zijn. Maar nu moet ik eerst een kamer voor je vinden, zorgen dat je een badkamer krijgt toegewezen, een plaats in de eetzaal, en ook wat kleren. Je zult kleren moeten dragen die beter bij een klerk passen, Novi.’

‘Deze bennen alles wat…’ begon zij op zielige toon.

‘We zullen voor aanvulling zorgen.’

Het was duidelijk dat hij een vrouw nodig had om Novi aan een nieuwe voorraad kleren te helpen. Hij zou ook iemand nodig hebben om haar de beginselen van persoonlijke hygiëne bij te brengen. Hoewel de kleren die zij aanhad waarschijnlijk haar beste waren en zij zichzelf zo goed mogelijk had opgedirkt, hing er tenslotte nog steeds een duidelijk luchtje om haar heen dat vaagjes onaangenaam was.

En hij zou ervoor moeten zorgen dat er geen misverstanden ontstonden over hun relatie. Het was altijd al een publiek geheim geweest dat de mannen (en ook de vrouwen) van de Tweede Foundation af en toe voor hun persoonlijke pleziertjes een uitstapje maakten naar de Toeslanders. Zo lang er niet geknoeid werd met de geesten van de Toeslanders haalde niemand het in zijn hoofd daar enige drukte over te maken. Gendibal zelf had er nooit aan meegedaan en hij koesterde zich graag in de gedachte dat dit kwam omdat hij geen behoefte had aan seks die wellicht grover en meer gepeperd was dan wat in de Universiteit voorhanden was. De vrouwen van de Tweede Foundation waren misschien wat bleekjes in vergelijking met de Toesvrouwen, maar zij waren schoon en hun huid was glad.

Maar ook al zou de zaak verkeerd worden uitgelegd, en zouden er roddels ontstaan over een Spreker die niet alleen vaak naar de Toeslanders toeging, maar er nu zelfs eentje in zijn huis opnam, dan nog zou hij dat ongemak moeten verduren. Zoals de zaken er nu voorstonden was deze boerenvrouw, Sura Novi, de sleutel tot zijn overwinning in het onvermijdelijke duel met Spreker Delarmi en de rest van de Tafel dat hij voor de boeg had.

29

Pas na het avondmaal zag Gendibal Novi weer. Op dat moment werd zij bij hem gebracht door de vrouw aan wie hij de situatie uitvoerig had uiteengezet — tenminste: het niet-seksuele karakter van de situatie. Ten slotte had zij het begrepen. Zij durfde althans op geen enkele manier meer te laten doorschemeren dat zij het niet begreep en dat was misschien even goed.

Novi stond nu voor hem in een onevenwichtig mengsel van schuchterheid, trots, verwarring en triomf alles tegelijk.

‘Je ziet er heel leuk uit, Novi,’ zei hij.

De kleren die ze haar hadden gegeven pasten verrassend goed en zij zag er in het geheel niet lachwekkend uit. Hadden zij haar taille ingesnoerd? Haar borsten opgebonden? Of kon je dat soort dingen gewoon niet goed zien als ze plompe boerenkleren droeg?

Haar billen waren nogal prominent, maar op een aangename manier. Haar gezicht bleef natuurlijk alledaags, maar als de bruine kleur van het buitenleven vervaagde en zij leerde haar teint te verzorgen, zou het nu ook weer niet bepaald lelijk zijn.

Bij het Oude Rijk, die vrouw dacht echt dat Novi zijn maîtresse werd! Zij had geprobeerd haar voor hem zo mooi mogelijk te maken.

En toen dacht hij: ach, waarom niet?

Novi zou voor de Tafel van Sprekers moeten verschijnen en hoe aantrekkelijker zij er dan uitzag, des te gemakkelijker zou hij hen kunnen overtuigen.

Juist toen hij dit dacht, bereikte hem de boodschap van de Eerste Spreker. Dat was trouwens passend en niet ongebruikelijk in een op geestcontact gebaseerde samenleving als deze. Min of meer informeel werd dit verschijnsel het ‘samenloop-effect’ genoemd. Als je vaaglijk aan iemand denkt terwijl die iemand vaaglijk aan jou denkt, ontstaat er een wederzijdse gedachtenversterking die de beide gedachten binnen enkele seconden scherp, bewust en ogenschijnlijk simultaan maakt.

Zelfs degenen die het proces verstandelijk begrijpen kunnen erdoor verrast worden, vooral als de voorafgaande vage gedachten bij een van beide partijen (of bij alle twee) zo ijl waren dat zij het onderbewustzijn nog niet hadden verlaten.

‘Ik kan vanavond niet bij je zijn, Novi,’ zei Gendibal. ‘Ik heb klerkenwerk te verrichten. Ik zal je naar je kamer brengen. Er zijn daar een aantal boeken en je kunt oefenen in leesvaardigheid. Ik zal je laten zien hoe je een teken kunt geven als je iets nodig hebt. Morgen zien we elkaar weer.’

30

‘Eerste Spreker?’ zei Gendibal beleefd.

Shandess knikte slechts. Hij zag er streng en oud uit. Hij leek op een man die niet dronk, maar wel behoefte had aan een stevige borrel. Eindelijk zei hij: ik “riep” u…’

‘Zonder koerier. Ik begreep uit de “oproep” dat het om iets belangrijks gaat.’ inderdaad. Uw prooi… de Eerste Foundationist… Trevize…’

‘Ja?’

‘Hij komt niet naar Trantor.’

Gendibal leek niet verbaasd. ‘Waarom zou hij wel? Volgens onze informatie is hij vertrokken met een professor in de oude geschiedenis die op zoek is naar de Aarde.’

‘Ja, de legendarische Primaire Planeet. En dat is de reden waarom hij naar Trantor zou moeten komen. De professor weet immers niet waar de Aarde zich bevindt? Weet u het? Of ik? Bestaat zij eigenlijk wel? Heeft zij ooit bestaan? Zij zouden beslist naar deze Bibliotheek moeten komen om de noodzakelijke gegevens te krijgen, want als ze hier niet zijn, dan zijn ze nergens. Tot nu toe had ik het gevoel dat de situatie nog niet kritiek was. De Eerste Foundationist zou hierheen komen en via hem zouden wij aan de weet komen wat wij willen weten.’

‘Dat zal wel de reden zijn waarom hem niet is toegestaan hierheen te komen.’

‘Maar waar gaat hij dan naar toe?’

‘Dat hebt u kennelijk dus nog niet uitgevist?’

De Eerste Spreker leek heel humeurig. ‘U schijnt er nogal kalm onder te bijven.’

‘Ik vraag me af of het zo niet beter is,’ zei Gendibal. ‘U wilt dat hij naar Trantor komt om hem veilig als bron van informatie te kunnen gebruiken. Zal hij echter niet een veel belangrijker bron van informatie zijn, ook over andere betrokkenen, die belangrijker zijn dan hijzelf, als hij gaat waar hij wil gaan en doet wat hij wil doen vooropgesteld dat wij hem niet uit het oog verliezen?’

‘Dat is niet genoeg!’ zei de Eerste Spreker. ‘U hebt mij overtuigd van het bestaan van deze nieuwe vijand en nu heb ik geen rust meer. Sterker nog, ik heb mijzelf overtuigd dat het noodzakelijk is deze Trevize onschadelijk te maken willen we niet alles verliezen. Ik kan het gevoel niet van mij afzetten dat hij — en niemand anders — de sleutel is.’

‘Wat er ook gebeurt, Eerste Spreker, wij zullen niet verliezen,’ zei Gendibal met grote nadruk. ‘Dat zou alleen mogelijk zijn geweest als deze anti-Muildieren, om uw term te herhalen, door ons onopgemerkt hadden kunnen blijven wroeten. Maar wij weten nu dat zij bestaan. Wij werken niet langer in den blinde. Als wij in staat zijn tot samenwerking, kunnen wij tijdens de volgende vergadering van de Tafel een tegenaanval opzetten.’

De Eerste Spreker zei: ‘De kwestie Trevize is niet de ware reden waarom ik u hierheen heb geroepen. Ik heb dat onderwerp als eerste besproken omdat het mij voorkwam als een persoonlijke nederlaag. Ik had dat aspect van de situatie foutief geanalyseerd. Het was verkeerd van mij de ergernis daarover te laten prevaleren boven het algemene beleid, en dat spijt mij. Er is nog iets anders.’

‘Iets ernstigers, Eerste Spreker?’

‘Iets ernstigers, Spreker Gendibal.’

De Eerste Spreker zuchtte en trommelde met zijn vingers op de tafel, terwijl Gendibal geduldig voor hem stond te wachten.

Tenslotte sprak de Eerste Spreker met een zachte stem, alsof hij de klap daardoor minder hard zou maken: ‘Tijdens een spoedvergadering van de Tafel, bijeengeroepen door Spreker Delarmi…’

‘Zonder uw instemming, Eerste Spreker?’ ‘Voor haar doel behoefde zij slechts de instemming van drie andere Sprekers, mijzelf niet inbegrepen. Tijdens die spoedvergadering, Spreker Gendibal, is besloten een afzettingsprocedure tegen u op gang te brengen. U bent ervan beschuldigd onwaardig te zijn de positie van Spreker in te nemen en u moet worden berecht. Dit is voor het eerst in drie eeuwen dat formeel de afzetting van een Spreker is gevraagd …’

Gendibal deed zijn best geen blijk te geven van zijn woede en zei: ‘Ongetwijfeld hebt uzelf niet voor mijn afzetting gestemd.’

‘Ik niet, maar ik was de enige. De rest van de Tafel was unaniem en zo werd er met tien tegen een voor uw afzetting gestemd. U weet dat voor afzetting acht stemmen nodig zijn, inclusief die van de Eerste Spreker, of tien stemmen, exclusief de zijne.’

‘Maar ik was niet aanwezig!’

‘U zou niet hebben mogen stemmen.’

‘Ik zou mij hebben kunnen verdedigen.’

‘Niet in dit stadium. Er zijn maar weinig precedenten, maar die zijn duidelijk. U zult zich kunnen verdedigen tijdens het proces en dat zal uiteraard zo spoedig mogelijk plaatsvinden.’

Gendibal boog zijn hoofd en dacht na. ‘Ik maak mij hier niet al te veel zorgen over, Eerste Spreker,’ zei hij tenslotte, ik geloof dat uw eerste instinctieve idee achteraf toch correct is. De kwestie Trevize heeft voorrang. Mag ik suggereren dat u het proces om die reden uitstelt?’

De Eerste Spreker stak zijn hand op. ‘Ik neem u niet kwalijk dat u de situatie niet begrijpt, Spreker. Afzetting is een zo zeldzame gebeurtenis dat ik ook zelf genoodzaakt was de desbetreffende juridische procedures na te lezen. Er is geen sprake van voorrang. Wij zijn verplicht direct naar een proces toe te werken en moeten alle andere zaken uitstellen.’

Gendibal leunde met zijn vuisten op de tafel en boog zich naar de Eerste Spreker toe: ‘Dat meent u niet!’

‘Zo luidt de wet.’

‘De wet mag niet in de weg staan als er sprake is van een duidelijk en acuut gevaar.’

‘Voor de Tafel, Spreker Gendibal, bent u het duidelijke en acute gevaar. Nee, luister naar mij! De betreffende wet is gebaseerd op de overtuiging dat niets belangrijker kan zijn dan de mogelijkheid van corruptie of machtsmisbruik van een Spreker.’

‘Maar ik ben schuldig aan geen van beide, Eerste Spreker, en dat weet u. Dit is gewoon een persoonlijke wraakneming van de kant van Spreker Delarmi. Als er sprake is van machtsmisbruik, dan aan haar kant! Mijn misdaad is dat ik nooit veel moeite heb gedaan om mijzelf populair te maken dat geef ik toe en dat ik te weinig aandacht heb besteed aan dwazen die oud genoeg zijn om seniel te zijn, maar jong genoeg om macht te hebben.’

‘Zoals ikzelf, Spreker?’

Gendibal zuchtte. ‘Daar ziet u het — nu doe ik het wéér! Ik doelde niet op u, Eerste Spreker. Goed dan, laten we in dat geval maar onmiddellijk een proces organiseren. Laten we het morgen doen. Beter nog: vanavond. Laten we het zo snel mogelijk afhandelen en ons vervolgens bezighouden met de kwestie Trevize. We mogen dat niet uitstellen!’

‘Spreker Gendibal,’ zei de Eerste Spreker, ‘ik geloof dat u de situatie nog steeds niet begrijpt. We hebben al eerder met afzettingen te maken gehad. Niet vaak, maar twee keer. Geen van beide is geëindigd in een veroordeling. U, daarentegen, zult wèl veroordeeld worden! U zult dan niet langer lid van de Tafel zijn en u zult geen stem meer hebben in de politieke besluitvorming. U zult zelfs geen stem meer hebben tijdens de jaarlijkse bijeenkomst van de Assemblee.’

‘En u zult niet optreden om dat te verhinderen?’

‘Ik kan het niet. Ik zal met algemene stemmen worden weggestemd. Ik zal mij dan gedwongen voelen af te treden, en ik denk dat dat precies is wat de Sprekers graag willen.’

‘En dan wordt Delarmi Eerste Spreker?’

‘Dat lijkt mij een reële mogelijkheid.’

‘Maar dat mag nooit gebeuren!’

‘Precies! En daarom zal ik vóór uw veroordeling moeten stemmen.’

Gendibal haalde diep adem. ‘Niettemin vraag ik nu meteen een proces.’

‘U moet tijd hebben om uw verdediging voor te bereiden.’

‘Verdediging? Zij zullen nergens naar luisteren. Een proces, meteen!’

‘De Tafel moet tijd hebben om een aanklacht uit te werken.’

‘Er is geen aanklacht en zij hebben er ook geen nodig. In hun geest hebben zij mij al veroordeeld en meer hebben zij niet nodig. Feitelijk zullen zij me liever morgen al veroordelen dan overmorgen — en liever vanavond dan morgen. Stel het hun voor!’

De Eerste Spreker ging rechtop staan. Boven de tafel keken zij elkaar aan. De Eerste Spreker zei: ‘Waarom hebt u zoveel haast?’

‘De kwestie Trevize kan geen uitstel velen.’

‘Als u eenmaal veroordeeld bent en ik krachteloos geworden tegenover een Tafel die unaniem tegen mij is, wat hebben we dan bereikt?’

Met intense, doordringende fluisterstem zei Gendibal: ‘Wees niet bezorgd! Ondanks alles zal ik niet worden veroordeeld!’

IX

HYPER-RUIMTE

31

‘Ben je klaar, Janov?’ vroeg Trevize.

Pelorat keek op van het boek dat hij via het beeldscherm las en zei: ‘Je bedoelt voor de Sprong, makker?’

‘Ja, voor de Sprong door de hyper-ruimte.’

Pelorat slikte. ‘Je bent er dus volstrekt zeker van dat we er geen hinder van zullen hebben ? Ik weet dat het kinderachtig is bang te zijn, maar de gedachte dat mijn lichaam wordt omgezet in onstoffelijke snelle deeltjes die door niemand ooit zijn gezien of ontdekt…’

‘Kom op, Janov, het werkt prima. Op mijn woord! De Sprong is al tweeëntwintigduizend jaar in gebruik, zoals jij me zelf hebt verteld, en ik heb nog nooit iets gehoord van een ongeluk in de hyper-ruimte. Misschien dat we na de hyper-ruimte terechtkomen in een minder geslaagd buurtje, maar het ongeluk zal dan plaatsvinden in de ruimte — en niet tijdens onze omzetting in snelle deeltjes.’

‘Dat lijkt mij een schrale troost.’

‘We zullen uitstekend terechtkomen, geloof mij. Eerlijk gezegd heb ik erover gedacht het maar te doen zonder het jou te vertellen. Dan zou je het niet eens gemerkt hebben. Maar alles overwegende leek het mij verstandiger je de ervaring bewust te laten meemaken. Dan kun je constateren dat het allemaal probleemloos verloopt en hoef je er voortaan nooit meer drukte om te maken.’

‘Wel…’ zei Pelorat twijfelend, ‘Je zult wel gelijk hebben, maar om eerlijk te zijn: ik heb geen haast.’

‘Ik verzeker je…’

‘Nee, nee, kameraad, ik geloof je op je woord. Alleen… Heb jij Santerestil Matt ooit gelezen?’ ‘Natuurlijk. Ik ben geen analfabeet.’

‘Zeker. Zeker. Dat had ik niet moeten vragen. Weet je nog waarover het ging?’

‘Ik lijd evenmin aan geheugenverlies.’

‘Ik schijn een talent te hebben voor beledigingen. Ik bedoel alleen te zeggen dat ik steeds moet denken aan de scènes waarin Santerestil en zijn vriend, Ban, weggevlucht zijn van Planeet 17 en verdwaald in de ruimte. Ik denk aan die hallucinerende scènes tussen de sterren — waarin ze lui ronddrijven, in diepe stilte, zonder dat er iets verandert, zonder… Ik heb het nooit willen geloven, weet je. Maar nu — nu ik gewend ben geraakt aan het besef in de ruimte te zijn — ervaar ik die dingen persoonlijk. Het is dwaasheid, dat besef ik, maar ik wil die ervaring niet opgeven… Het is alsof ik Santerestil ben…’

‘En ik ben Ban,’ zei Trevize met een spoortje ongeduld in zijn stem.

‘In zekere zin. Het patroon van vage sterren, daar buiten, is roerloos, behalve natuurlijk onze zon, die kleiner moet worden, maar die we niet zien. De Melkweg behoudt zijn ontastbare majesteit, is onveranderlijk. De ruimte zwijgt in stilte en ik word niet afgeleid…’

‘Behalve door mij.’

‘Behalve door jou. Maar Golan, mijn beste, het is ook plezierig met jou te praten over de Aarde en jou de beginselen van de geschiedkunde bij te brengen. Dat wil ik evenmin opgeven.’

‘Dat hoeft ook niet. Niet meteen, tenminste. Je veronderstelt toch niet dat wij na de Sprong terechtkomen op het oppervlak van een planeet? We zullen ons nog steeds in de ruimte bevinden en de Sprong zelf neemt geen merkbare tijd in beslag. Het kan nog wel een week duren voordat wij ergens landen, dus ontspan je maar.’

‘Als je het over landen hebt, bedoel je toch zeker niet Gaia? Na de Sprong kunnen we nog ontzettend ver uit de buurt zijn.’

‘Dat weet ik, Janov, maar in elk geval zullen we in de juiste sector zijn, als jouw informatie tenminste correct is. Als dat niet zo is, wel…’

Pelorat keek somber en schudde zijn hoofd. ‘Wat helpt het dat we in de juiste sector zijn als we de coördinaten van Gaia niet kennen ?’

Trevize zei: ‘Stel je voor, Janov, dat je op Terminus was en naar de stad Argyropol wilde, en je wist niet waar die stad lag. Je had alleen iets vernomen over een bepaalde landengte. Wat zou je dan doen als je bij die landengte was aangekomen?’

Pelorat aarzelde voorzichtig, alsof hij het gevoel had dat er een buitengewoon intelligent antwoord van hem werd verwacht. Tenslotte gaf hij het op en zei: ik veronderstel dat ik het iemand zou vragen.’

‘Precies! Wat kun je anders doen! Wel, ben je nu klaar?’

‘Nu meteen, bedoel je?’ Pelorat ging rechtop staan. Zijn op aangename wijze onbewogen gezicht kreeg nu een uitdrukking die toch verdacht veel op bezorgdheid leek. ‘Wat moet ik doen ? Zitten ? Staan ? Wat?’

‘Bij Tijd en Ruimte, Pelorat, je hoeft helemaal niets te doen! Kom gewoon met mij mee naar mijn kamer. Daar kan ik de computer gebruiken en jij kunt zitten of staan of buitelingen maken, wat je maar het liefste wilt. Ik raad je aan voor het kijkscherm te gaan zitten en je ogen open te houden. Het zal je zeker boeien. Kom mee!’

Zij liepen door het korte gangetje naar Trevizes kamer en hij ging aan de computer zitten. ‘Zou je dit zelf willen doen, Janov?’ vroeg hij plotseling, ik zal je de cijfers geven en jij hoeft ze alleen maar nadrukkelijk te denken. De computer doet de rest.’

‘Nee, dank je,’ zei Pelorat. ik weet niet waarom, maar de computer werkt met mij niet al te best samen. Ik weet wel dat jij zegt dat ik alleen wat oefening nodig heb, maar dat geloof ik niet. Er is iets met jouw geest, Golan…’

‘Onzin.’

‘Nee, nee. Die computer lijkt precies bij jou te passen. Jij en hij schijnen éen organisme te zijn zodra jullie aan elkaar gekoppeld zijn. En als ik gekoppeld ben, bestaan er nog steeds twee eenheden: Janov Pelorat en een computer. Dat is iets heel anders.’

‘Belachelijk,’ zei Trevize, maar de gedachte deed hem plezier en zijn vingertoppen betastten de handgreep van de computer op liefdevolle wijze.

‘Ik kijk dus liever toe,’ zei Pelorat. ‘Ik bedoel: ik had liever dat het helemaal niet gebeurde, maar als het dan toch moet, kijk ik liever toe.’

Hij keek met strakke bezorgdheid naar het kijkscherm en naar de vage contouren van de Melkweg achter de spikkels van kleine sterretjes op de voorgrond. ‘Laat me even weten wanneer het zal gebeuren.’ Hij leunde tegen de wand en deed zijn best enig houvast te vinden.

Trevize glimlachte. Hij plaatste zijn handen in de grepen en voelde het samengaan van de geesten. Dat werd van dag tot dag gemakkelijker en ook intiemer. Hoezeer hij ook spotte met Pelorats woorden, hij voelde het werkelijk zo. Volgens hem was het eigenlijk nauwelijks nodig dat hij bewust de coördinaten in gedachten had. Het leek wel alsof de computer desondanks zijn wensen kende en dat hij die niet op bewust niveau hoefde te ‘verwoorden’. De computer wist die informatie op eigen houtje wel uit zijn brein op te diepen.

Maar Trevize ‘verwoordde’ de coördinaten en vroeg de computer nog twee minuten te wachten voor de Sprong.

‘Oké, Janov, we hebben twee minuten. 120 -115 -110 Hou het kijkscherm in het oog.’

Pelorat deed dat met ingehouden adem en een lichte gespannenheid rond zijn mondhoeken.

Trevize telde zachtjes verder: ‘15 — 10 — 5 — 4 — 3 — 2 — 1 — 0.’

Er was geen waarneembare beweging, er waren geen waarneembare gevoelens, maar het beeld op het kijkscherm veranderde. Het sterrenpatroon werd aanzienlijk rijker en de Melkweg verdween.

Pelorat sprong op en zei: ‘Was het dat?’

Dat? Jij was bang, maar dat was je eigen schuld. Je hebt niets gevoeld. Geef het toe.’

‘Ik geef het toe.’

‘Inderdaad, dat was alles. Lang geleden, toen reizen door de hyperruimte nog tamelijk nieuw was — althans volgens de boeken — kreeg men een raar gevoel in zijn binnenste en sommige mensen hadden een neiging tot duizeligheid of overgeven. Dat had misschien psychische oorzaken, of misschien ook niet. In elk geval namen die verschijnselen af toen men steeds meer ervaring kreeg met hyper-ruimtelijkheid en over steeds betere apparatuur ging beschikken. Met een computer zoals wij die aan boord van dit schip bezitten, zijn alle effecten tot beneden het niveau van het waarneembare gereduceerd. Zo ervaar ik het, tenminste.’

‘Ik ook, dat moet ik toegeven. Waar zijn we nu, Golan?’

‘Een eindje verder. In de buurt van Kalgan. We moeten nog een heel eind verder en voordat we dat doen moeten we de accuraatheid van onze Sprong controleren.’

‘Wat me dwarszit waar is de Melkweg gebleven?’

‘Helemaal om ons heen, Janov. We bevinden ons er nu middenin. Als we het kijkscherm op de juiste manier instellen kunnen we de meer afgelegen gedeelten waarnemen als een lichtende band aan de hemel.’

‘Een letterlijke Melkweg!’ riep Pelorat verheugd uit. ‘Op bijna elke wereld is die aanblik van hun nachtelijke hemel beschreven, maar wij op Terminus kunnen dat niet zien. Laat mij eens kijken, makker!’

Het kijkscherm kantelde en wekte de indruk dat het sterrenraster naar hen toe zweefde. Na een poosje verscheen er een brede, parelachtig oplichtende band die bijna het gehele beeld in beslag nam. Het scherm volgde deze band tot hij smaller en vager werd en tenslotte verdween.

‘Naar het centrum van de Melkweg toe is de band dikker,’ zei Trevize. ‘Maar niet zo dik of helder als denkbaar zou zijn, door de donkere wolken tussen de armen van de spiraal. Een dergelijk uitzicht is vanaf de meeste bewoonde werelden te zien.’

‘En ook vanaf de Aarde.’

‘Daar schiet je niets mee op. Dat zou geen bijzonder kenmerk zijn.’

‘Natuurlijk niet. Maar weet je… Jij hebt de geschiedenis van de wetenschap niet bestudeerd, is het wel?’

‘Niet echt, nee. Maar ik heb er uiteraard wel iets van opgestoken. Als je vragen hebt op dat gebied — wel, ik ben geen specialist.’

‘Deze Sprong heeft mij doen denken aan iets wat mij altijd al heeft geïntrigeerd. Het is mogelijk een model van het Heelal uit te werken waarin reizen door de hyper-ruimte onmogelijk zijn en waarin de snelheid van licht door een vacuum het absolute toppunt van snelheid is.’

‘Zeker.’

‘In die omstandigheden is de bouw van het Heelal zodanig dat het onmogelijk is onze tocht van zojuist te ondernemen in minder tijd dan een lichtstraal ervoor nodig zou hebben. En als we het hadden gedaan met de snelheid van het licht, zou ons tijdsbesef niet meer overeenstemmen met dat van het Heelal als geheel. Als deze plek pakweg veertig parsecs van Terminus vandaan is en we zouden hierheen zijn gekomen met de snelheid van het licht, maar zonder zelf iets te merken van het voorbijgaan van enige tijd, dan zouden er op Terminus en in de gehele Melkweg ongeveer honderddertig jaren zijn verlopen. Nu hebben wij onze tocht niet gemaakt met de snelheid van het licht, maar duizenden malen sneller, en nergens is er tijd voorbijgegaan. Dat hoop ik, tenminste.’

Trevize zei: ‘Verwacht niet dat ik de wiskunde van Olanjes Theorie van de Hyper-ruimte aan jou kan uitleggen. Ik kan je alleen dit zeggen. Als je met de snelheid van het licht door de normale ruimte had gereisd, zou de tijd inderdaad zijn vergleden met een snelheid van 3,26 jaar per parsec, zoals je al opmerkte. Maar het zogeheten relativistische Heelal, zoals de mensheid dat al heeft gekend sinds het begin van de geschiedenis al is dat eerder jouw terrein, geloof ik blijft bestaan, en zijn wetten zijn nog steeds van kracht. In onze Sprongen door de hyper-ruimte doen wij echter iets dat zich onttrekt aan de wetten van de relativiteit. Hier gelden andere regels. In hyper-ruimtelijke schaal gezien is de Melkweg niet meer dan een miniem voorwerpje idealiter een abstract punt en zijn er geen relativistische effecten.

In feite zijn er in de wiskundige kosmologie twee symbolen voor de Melkweg: Mr voor de “relativistische Melkweg”, waarin de snelheid van het licht de hoogst mogelijke is, en Mh voor de “Melkweg van de hyper-ruimte”, waarin het begrip snelheid eigenlijk zonder betekenis is. In de hyper-ruimte is de waarde van elke snelheid gelijk aan nul, en bewegen wij ons niet. Ten opzichte van de ruimte als zodanig is de snelheid oneindig groot. Veel méér kan ik er niet over uitleggen.

Ja, toch, nog éen ding. Een van de aardigste grappen in de theoretische fysica is het plaatsen van een symbool of een waarde gelijk aan Mr  in een vergelijking die betrekking heeft op Mh - of omgekeerd — en een student op te dragen dit uit te werken. Je hebt dan een prima kans dat die student in de val loopt en er niet meer uit komt. Hij zal zweten en piekeren, niets lijkt meer te kloppen, todat een vriendelijke ouderejaars hem uit de put helpt. Zo hebben ze mij ook een keer te pakken genomen.’

Pelorat dacht daar een poosje ernstig over na en zei toen op verblufte toon: ‘Maar welke van de twee is de echte Melkweg?’

‘Allebei. Het hangt ervan af wat je aan het doen bent. Thuis op Terminus kun je een auto gebruiken om je over land te verplaatsen en een schip om afstanden over zee af te leggen. De omstandigheden verschillen hemelsbreed, dus wat is het echte Terminus het land of de zee?’

Pelorat knikte. ‘Vergelijkingen zijn altijd gevaarlijk,’ zei hij, ‘maar ik geef er de voorkeur aan deze vergelijking maar te accepteren, liever dan mijn gezondheid op het spel te zetten door nog dieper na te denken over de hyper-ruimte. Ik zal mij concentreren op onze bezigheden van dit moment.’

‘Wat wij zojuist deden,’ zei Trevize, ‘moet je zien als onze eerste stap op weg naar de Aarde.’

En hij vroeg zich af: en wat nog meer?

32

‘Wel,’ zei Trevize, ‘ik heb een dag verspild.’

‘O ja?’ zei Pelorat, opkijkend van zijn bezigheden met een inhoudsopgave. ‘Hoezo?’

Trevize spreidde zijn armen uit. ‘Ik vertrouwde de computer niet. Ik wilde dat risico niet lopen, dus ik vergeleek onze huidige positie met de coördinaten die ik had opgegeven voor de Sprong. Het verschil was niet meetbaar. Er was geen waarneembare afwijking.’

‘Dat is uitstekend, nietwaar?’

‘Het is meer dan uitstekend, het is ongelooflijk. Ik heb nog nooit van zoiets gehoord. Ik heb Sprongen meegemaakt en ik heb ze zelf uitgevoerd in alle richtingen, met alle soorten apparatuur. Op school heb ik er een moeten berekenen met behulp van een handcomputer en daarna moest ik een hyper-verbinding verzenden om mijn bevindingen te controleren. Natuurlijk kon ik er geen echt schip op af sturen, want, nog afgezien van de kosten, de door mij berekende eindbestemming had best het middelpunt van een ster kunnen zijn.’

‘Ik deed het natuurlijk niet al te slecht,’ vervolgde Trevize, ‘maar er was steeds een niet onaanzienlijke afwijking. Die is er altijd, zelfs bij de beste specialisten. Dat moet ook wel, als je weet hoeveel variabelen er zijn. Je kunt het zo stellen: de geometrie van de ruimte is te ingewikkeld om onder de knie te krijgen en de hyper-ruimte bestaat uit al die complicaties plus nog een eigen ingewikkeldheid die wij in de verste verte niet kunnen begrijpen. Daarom moeten wij in etappes reizen in plaats van in éen grote Sprong van hier naar Sayshell te gaan. Met de afstand zou ook de foutenmarge toenemen.’

‘Maar je beweerde dat deze computer geen fouten maakte,’ zei Pelorat.

Hij beweerde dat. Ik gaf hem opdracht onze huidige positie te vergelijken met de door mij van tevoren berekende positie, dus “het feitelijke” met “het gevraagde”. Hij zei dat beide identiek waren binnen de grenzen van zijn meetvermogens en ik vroeg mij af: En als hij nu eens liegt?’

Tot dat ogenblik had Pelorat zijn printer in de hand gehouden. Nu legde hij hem neer en leek verbouwereerd. ‘Maak je een grapje? Een computer kan niet liegen. Of bedoel je misschien dat hij niet goed functioneert?’

‘Nee, dat bedoelde ik niet. Mijn hemel! Ik dacht dat hij misschien loog! Deze computer is zo geavanceerd dat ik er alleen maar in menselijke termen over kan denken — of misschien supermenselijke termen. Hij is menselijk genoeg om trots te kennen — en misschien ook om te liegen. Ik gaf hem richtlijnen en vroeg om een koers via de hyperruimte naar een positie in de buurt van Sayshell Planeet, de hoofdplaats van de Sayshell Unie. Hij deed het en plande een route die bestond uit negenentwintig etappes — en dat is een arrogantie van de ergste soort.’

‘Hoezo arrogantie?’

‘De afwijking na de eerste Sprong maakt de tweede Sprong iets onzekerder, en de daardoor toegevoegde afwijking maakt de derde Sprong al aardig willekeurig en onbetrouwbaar, enzovoorts. Hoe kun je op die manier negenentwintig Sprongen vooruit berekenen? Na de negenentwintigste Sprong kunnen wij overal in de Melkweg terechtkomen, letterlijk overal! Ik gaf hem dus opdracht zich te beperken tot uitsluitend de eerste etappe. Die zouden we dan kunnen controleren alvorens verder te gaan.’

‘De voorzichtige aanpak,’ zei Pelorat op warme toon. ‘Mee eens!’

‘Ja, maar zou de computer na het doen van de eerste Sprong zich niet gekwetst voelen door mijn blijk van wantrouwen? Zou hij dan niet proberen zijn trots te bewaren door mij te vertellen dat er helemaal geen afwijking is opgetreden, als ik hem dat vroeg? Zou hij het misschien onmogelijk vinden een vergissing toe te geven en daardoor blijk te geven van onvolmaaktheid? In dat geval zouden wij even goed géén computer kunnen hebben!’

Pelorats lange, vriendelijke gezicht kreeg een droevige uitdrukking. ‘Wat kunnen we in die situatie doen, Golan?’

‘We kunnen doen wat ik gedaan heb: een dag verspillen. Ik controleerde de positie van verschillende sterren om ons heen met behulp van de allerprimitiefste methoden: telescopische waarneming, fotografie, en metingen met de hand en het blote oog. Ik vergeleek de feitelijke positie telkens met de positie zoals die verwacht mocht worden te zijn als er geen afwijking was opgetreden. Dat werk nam mij de hele dag in beslag en leverde niets op.’

‘Wat gebeurde er dan?’

‘Ik vond twee opvallende afwijkingen, rekende ze na, en constateerde dat het fouten waren in mijn eigen berekening. Ik had de vergissing zelf begaan. Ik corrigeerde de berekeningen en liet ze vervolgens door de computer overdoen, alleen maar om te zien of wij onafhankelijk van elkaar tot dezelfde uitkomsten kwamen. Afgezien van het feit dat hij ze tot meer cijfers achter de komma uitrekende, bleken mijn uitkomsten correct te zijn en dat bewees weer dat de computer geen fouten had gemaakt. De computer mag dan een arrogant Muildierschepsel wezen, maar hij heeft in elk geval reden om arrogant zijn.’ Pelorat liet een lange zucht ontsnappen. ‘Nou, dat is uitstekend.’

‘Zeg dat wel! En daarom laat ik hem nu de volgende achtentwintig stappen ook maar nemen.’

‘Allemaal achter elkaar? Maar…’

‘Niet allemaal achter elkaar. Wees niet bezorgd. Ik ben niet op slag veranderd in een roekeloze waaghals. Hij zal ze een voor een doen, maar na elke Sprong zal hij de omgeving controleren en als die binnen een redelijke marge overeenstemt met wat verwacht werd, kan hij verder gaan met de volgende Sprong. Elke keer als de geconstateerde afwijking te groot blijkt — en geloof maar dat ik de marges niet al te ruim heb getrokken! — zal hij stoppen en de nog resterende etappes opnieuw berekenen.’

‘Wanneer ga je dat allemaal doen?’

‘Wanneer? Nu meteen. Kijk eens, jij bent bezig met de inhoudsopgave van je Bibliotheek…’

‘Ja, daar heb ik nu eindelijk de kans voor, Golan. Ik ben dit al jaren van plan geweest, maar steeds kwam er iets anders tussen.’

‘Ik vind het best. Ga er maar mee door en maak je geen zorgen. Concentreer je op de inhoudsopgave, en laat de rest maar aan mij over.’

Pelorat schudde zijn hoofd. ‘Doe niet zo dwaas. Ik kan mij niet ontspannen voordat alles achter de rug is. Ik ben doodsbang!’

‘Dan had ik je niets moeten zeggen. Maar ja, ik wilde het toch aan iemand kwijt, en jij bent de enige die ik in de buurt heb. Ik zal het je eerlijk uitleggen. Er is altijd een kansje dat we tot rust zullen komen op een uitgekiende plek in de interstellaire ruimte en dat dat precies het plekje blijkt te zijn dat een jagende meteoriet of een klein zwart gat voor zichzelf had gereserveerd. Dan gaat het schip aan diggelen, en wij zijn dood. Zulke dingen kunnen — in theorie — gebeuren.

De kans daarop is echter zeer klein. Tenslotte had je ook thuis kunnen zitten, Janov, en terwijl je in je studeerkamer aan het werk bent met films of in je bed ligt te slapen, kun je getroffen worden door een meteoriet die zich een weg heeft gebaand door de atmosfeer van Terminus heen en die pal op je hoofd terechtkomt. Dan zou je dood zijn. Maar de kans is erg klein.

In feite is de kans dat ons pad wordt gekruist door iets fataals — iets dat bovendien zo klein is dat de computer het niet tijdig bemerkt — in de loop van Sprongen door de hyper-ruimte veel kleiner dan de kans dat je thuis door een meteoriet wordt geraakt. Ik heb nog nooit gehoord dat er ooit in de geschiedenis van de ruimtevaart een schip op die manier verloren is gegaan. En de kans op andere risico’s, bijvoorbeeld dat je midden in een ster belandt, is nog veel kleiner.’

‘Waarom vertel je me dit dan allemaal, Golan?’

Trevize zweeg even, boog peinzend zijn hoofd en zei tenslotte: ik weet het niet. Of toch wel, geloof ik. Hoe klein de kans op een ongeluk ook is, als maar genoeg mensen vaak genoeg die kans lopen moet dat ongeluk wel ooit plaatsvinden. Hoe zeker ik er ook van ben dat er niets zal misgaan, toch is er een klein, zeurend stemmetje in mijn binnenste dat zegt: Misschien gebeurt het deze keer wel. En dat geeft mij een schuldgevoel. Daarom, Janov. Als er iets fout gaat, vergeef het me dan.’

‘Maar, Golan, mijn allerbeste, als er iets fout gaat zullen wij allebei onmiddellijk dood zijn. Ik zal niet in staat zijn je te vergeven en jij niet om vergiffenis te krijgen.’

‘Dat begrijp ik, daarom vraag ik je nu al vergiffenis.’

Pelorat glimlachte, ik weet niet precies waarom, maar dit vrolijkt mij op! Er zit een aangenaam soort humor in deze situatie. Natuurlijk vergeef ik je, Golan. In de literatuur van de werelden wemelt het van mythen over een leven na de dood en als iets dergelijks inderdaad zou blijken te bestaan — de kans daarop lijkt mij even klein als die op terechtkomen in een klein zwart gat, zo niet kleiner — en we komen beiden in dezelfde nieuwe wereld terecht, dan zal ik getuigenis afleggen dat jij eerlijk je best hebt gedaan en dat mijn dood niet aan jou verweten mag worden.’

‘Dank je. Dat lucht mij op. Ik was zelf wel bereid het risico te nemen, maar ik vond het geen prettige gedachte jou daarin mee te slepen.’

Pelorat schudde hem de hand. ‘Weet je, Golan, ik ken je nog pas minder dan een week en ik weet dat ik in dit soort dingen niet tot overhaaste conclusies moet komen, maar ik denk dat jij een prima kerel bent. En dan nu aan de slag! Des te eerder hebben we het achter de rug.’

‘Beslist! Ik hoef alleen dat kleine contactje maar aan te raken. De computer heeft zijn instructies en wacht gewoon tot ik zal zeggen: Start! Zou jij dat misschien…’

‘Geen sprake van! Ga je gang! Het is jouw computer.’

‘Goed dan. En het is mijn verantwoordelijkheid. Ik probeer er nog steeds onderuit te komen, snap je. Houd je blik op het scherm gericht.’

Met opmerkelijk vaste hand en een glimlach die volkomen echt leek, maakte Trevize contact.

Even gebeurde er niets en toen veranderde het sterrenpatroon — en weer — en weer. Steeds dichter en lichter werd de sterrenhoop die op het scherm te zien was.

Pelorat hield zijn adem in en telde mee. Bij ‘15’ werd er gestopt, alsof een van de mechanische onderdelen was komen vast te zitten.

Kennelijk bevreesd dat luidruchtigheid een of ander instrument onherstelbaar zou kunnen beschadigen, zei Pelorat op fluistertoon: ‘Wat is er mis? Wat is er gebeurd?’

Trevize haalde zijn schouders op. ‘Ik neem aan dat hij nieuwe berekeningen maakt. Een of ander object in de ruimte voegt een merkbare massa toe aan de globale vorm van het algehele zwaartekrachtpatroon hier ter plekke — een niet voorzien object, bijvoorbeeld een niet geregistreerde dwergster of een piratenplaneet…’

‘Gevaarlijk?’

‘Aangezien we nog in leven zijn, is er naar alle waarschijnlijkheid geen sprake van gevaar. Een planeet op honderd miljoen kilometer afstand kan het zwaartekrachtveld in voldoende mate wijzigen om herberekeningen nodig te maken. Een dwergster zou zelfs op tien miljard kilometer afstand…’

Het beeld op het scherm veranderde weer en Trevize zweeg. Het veranderde nogmaals — en nogmaals. Tenslotte, toen Pelorat hardop ‘28’ had geteld, bleven verdere veranderingen uit.

Trevize raadpleegde de computer. ‘We zijn er,’ zei hij. ‘Ik telde de eerste Sprong als “1” en deze reeks ving ik aan met “2”. Dat komt alles bijeen neer op achtentwintig Sprongen. Maar jij zei negenentwintig.’

‘De herberekening bij Sprong 15 heeft ons waarschijnlijk een Sprong doen uitsparen. Ik kan dat navragen bij de computer als je wilt, maar het lijkt me niet nodig. We zijn in de buurt van Sayshell Planeet. De computer zegt het en ik twijfel er niet aan. Als ik het scherm op de juiste manier zou richten, zouden we een aardige, heldere zon zien, maar het lijkt me niet verstandig de schermvermogens nodeloos zwaar te belasten. Sayshell Planeet is de vierde vanaf de zon gerekend en bevindt zich ongeveer 3,2 miljoen kilometer van onze huidige positie vandaan, en dat is de optimale afstand die je na een Sprong mag verwachten. We kunnen er in drie dagen komen. In twee, als we haast maken.’

Trevize haalde diep adem en probeerde de spanning uit zijn lichaam te laten wegvloeien.

‘Weet je wat dit betekent, Janov?’ vroeg hij. ‘Elk schip waar ik ooit in ben geweest, of waar ik ooit van heb gehoord, zou deze Sprongen hebben gemaakt met telkens tenminste een dag tussenruimte voor zorgvuldige controles en herberekeningen, zelfs met een computer. De tocht zou bijna een maand in beslag hebben genomen. En zelfs voor de roekelozen minstens twee of drie weken. Maar wij deden het in een half uur. Als elk schip wordt uitgerust met een computer als deze…’

‘Ik vraag mij af waarom de Burgemeester ons een zo geavanceerd schip ter beschikking heeft gesteld,’ zei Pelorat. ‘Het moet ongelooflijk duur zijn.’

‘Het is experimenteel,’ zei Trevize droogjes. ‘Misschien was de goede dame gaarne bereid het door ons te laten testen om eens te zien of het wellicht nog tekortkomingen vertoont.’

‘Meen je dat?’

‘Word maar niet zenuwachtig. Er is immers geen reden om ons zorgen te maken. We hebben geen tekortkomingen geconstateerd. Ik acht haar er echter wel degelijk toe in staat. Zoiets zou haar humanitaire gevoelens niet al te zwaar belasten. Overigens heeft zij ons niet voorzien van aanvalswapens, en dat drukt de kosten aanzienlijk.’

‘Ik denk vooral aan de computer,’ zei Pelorat peinzend. ‘Hij schijnt zo voortreffelijk op maat te zijn voor jou… Hij kan onmogelijk voor iedereen op maat gemaakt zijn. Met mij wil hij maar amper functioneren!’

‘Des te beter is het dat hij met éen van ons zo prima samenwerkt.’

‘Jawel, maar is dat puur toeval?’

‘Wat anders, Janov?’

‘De Burgemeester zal je vast wel goed kennen.’

‘Dat mag ik wel aannemen van dat oude slagschip.’

‘Zou zij niet speciaal voor jou een computer hebben kunnen laten ontwerpen ?’

‘Waarom?’ ik vraag me alleen maar af of we niet daarheen gaan waar de computer ons wil hebben.’

Trevize staarde hem aan. ‘Je bedoelt dat als de computer en ik aan elkaar gekoppeld zijn, dat dan de computer de feitelijke leiding heeft en niet ik?’

‘Ik vraag het me alleen af.’

‘Dat is belachelijk. Paranoïde. Kom nou, Janov!’

Trevize wendde zich weer tot de computer om Sayshell Planeet op het scherm te brengen en een koers door de gewone ruimte daarheen te laten uitzetten.

Belachelijk!

Maar hoe was Pelorat eigenlijk op die gedachte gekomen?

X

TAFEL

33

Twee dagen waren voorbijgegaan en Gendibal was niet ten prooi geweest aan somberheid, maar aan woede. Er was geen enkele reden geweest om hem niet onmiddellijk een verhoor af te nemen. Als hij onvoorbereid was geweest, dus tijd nodig had gehad, dan zouden zij er vast en zeker voor hebben gezorgd dat het verhoor wèl direct plaatsvond.

Maar nu de Tweede Foundation geen andere probleempjes aan zijn hoofd had dan de grootste crisis sedert het Muildier, verspilden ze tijd en dat alleen om hem te ergeren.

Nou, daar waren ze uitstekend in geslaagd! Maar, bij Seldon, daardoor zou hij des te harder terugslaan! Dat had hij zich vast voorgenomen.

Hij keek om zich heen. De wachtkamer was leeg. Dat was nu al twee dagen zo. Hij was een getekend man, een Spreker van wie iedereen wist dat hij na een actie die in vijf eeuwen geschiedenis van de Tweede Foundation geen precedent had, spoedig die positie zou kwijtraken. Hij zou worden teruggezet naar het gewone volk, teruggezet naar een positie als doorsnee Tweede Foundationist.

Het was nog tot daaraan toe weer een gewone Tweede Foundationist te zijn, een op zichzelf eervolle positie, zeker als je een gerespecteerde titel bezat, zoals bij Gendibal ook na de afzetting nog het geval zou kunnen zijn. Maar het was iets geheel anders ooit een Spreker te zijn geweest en vanuit die hoogte te worden teruggezet.

Maar dat zal niet gebeuren, dacht Gendibal woest, ook al had iedereen hem nu al twee dagen links laten liggen. Alleen Sura Novi behandelde hem als voorheen, maar zij was te naïef om de situatie te begrijpen. Voor haar was Gendibal nog steeds ‘Heer’.

Het zat Gendibal dwars dat hij daar een zekere troost aan ontleende. Hij schaamde zich toen hij bemerkte hoe zijn humeur verbeterde zodra hij zag dat zij hem met een vererende blik aankeek. Was hij dan al dankbaar geworden voor zulke kleine geschenkjes?

Een bode kwam de Kamer uit om hem te zeggen dat de Tafel gereed was om hem te ontvangen. Gendibal liep naar binnen. De bode was iemand die Gendibal goed kende. De man wist tot in de fijnste finesses welke graad van hoffelijkheid elke Spreker verdiende. Op dit ogenblik bleek die graad voor Gendibal onthutsend laag te zijn. Zelfs de bode was van mening dat hij al zo goed als veroordeeld was.

Ze zaten allen ernstig rond de Tafel en waren gekleed in de zwarte toga’s van de rechtspraak. Eerste Spreker Shandess leek niet erg op zijn gemak, maar hij liet geen enkel spoortje van vriendelijkheid toe in zijn gelaatstrekken. Delarmi — een van de drie vrouwelijke Sprekers — keek hem niet eens aan.

De Eerste Spreker zei: ‘Spreker Stor Gendibal, u bent aangeklaagd wegens gedrag dat niet passend is voor een Spreker. U hebt in ons aller aanwezigheid de Tafel beschuldigd — in vage termen en zonder bewijzen van verraad en poging tot moord. U hebt gesuggereerd dat alle Tweede Foundationisten, inclusief de Sprekers en de Eerste Spreker, een diepgaande geestesanalyse moeten ondergaan om vast te stellen wie van hen niet langer meer vertrouwd kan worden. Zulk gedrag maakt inbreuk op de gemeenschapsbanden zonder welke de Tweede Foundation niet in staat is de ingewikkelde en potentieel vijandige Melkweg te controleren en zonder welke zij zeker niet in staat zal zijn een levensvatbaar Tweede Imperium te stichten.

Aangezien wij allen getuige zijn geweest van deze schendingen zullen wij afzien van een formele presentatie van de aanklacht. We zullen derhalve meteen verdergaan met de volgende stap van de procedure. Spreker Stor Gendibal, hebt u een verdediging?’

Delarmi, die hem nog steeds niet aankeek, veroorloofde zich nu een katachtig glimlachje.

Gendibal zei: ‘Als de waarheid beschouwd wordt als een verdediging, dan is het antwoord ja. Er zijn redenen om een lek in de veiligheid te vermoeden. Dat lek kan bestaan uit een geestelijke horigheid van een of meer Tweede Foundationisten — de hier aanwezigen niet uitgesloten — en het heeft een dodelijke crisis voor de Tweede Foundation geschapen. Als u dit proces werkelijk bespoedigt omdat u geen tijd kunt verspillen, bent u zich allen wellicht vaaglijk bewust van de ernst van die crisis. In dat geval vraag ik u echter: waarom hebt u twee dagen verspild nadat ik formeel gevraagd had om een onmiddellijk proces? Ik bezweer u dat juist deze dodelijke crisis mij er toe heeft gedwongen te zeggen wat ik heb gezegd. Ik zou mij hebben gedragen op een manier die niet past bij een Spreker als ik dat niet had gedaan.’

‘Hij herhaalt zijn vergrijp, Eerste Spreker,’ zei Delarmi zachtjes.

Gendibals zetel was verder van de Tafel verwijderd dan die van de andere Sprekers — op zichzelf al een duidelijke terugzetting. Hij schoof hem nog verder naar achteren, alsof hem dat niets kon schelen en ging staan.

Hij zei: ‘Zult u mij nu zonder meer veroordelen, de wetten naast u neer leggend, of mag ik mij uitvoerig verdedigen?’

‘Dit is geen wetteloze bijeenkomst, Spreker,’ zei de Eerste Spreker. ‘We hebben weliswaar weinig precedenten om op terug te vallen, maar wij willen u tegemoetkomen, want we erkennen dat, als onze al te menselijke beperkingen ons ertoe brengen af te wijken van de absolute rechtvaardigheid, het beter is een schuldige vrijuit te laten gaan dan een onschuldige te veroordelen. Hoewel de onderhavige zaak zo ernstig is dat wij er niet gemakkelijk toe zullen overgaan een schuldige vrijuit te laten gaan, zullen wij u derhalve toestaan uw verdediging te verzorgen op de manier die u wenst en zo lang u dat nodig oordeelt, totdat met algemene stemmen, inclusief de mijne’ (en hij sprak die woorden uit met stemverheffing) ‘wordt besloten dat we genoeg hebben gehoord.’

Gendibal zei: ‘Laat mij dan om te beginnen zeggen dat Golan Trevize — de Eerste Foundationist die van Terminus is verdreven en van wie de Eerste Spreker en ik geloven dat hij de speerpunt is van de naderende crisis — in een onverwachte richting is vertrokken.’

‘Punt ter informatie,’ zei Delarmi zacht. ‘Hoe is de spreker’ (haar intonatie maakte duidelijk dat het woord hier geen hoofdletter had) ‘dat te weten gekomen?’

‘Ik werd hierover ingelicht door de Eerste Spreker,’ zei Gendibal, ‘maar ik bevestig het vanuit mijn eigen wetenschap. Onder de huidige omstandigheden, gezien mijn verdenkingen omtrent de beslotenheid van deze Kamer, zult u mij echter wel willen toestaan mijn bronnen geheim te houden.’

‘Ik wil het oordeel hierover opschorten,’ zei de Eerste Spreker. ‘Laten wij verder gaan zonder die informatie, maar als, naar het oordeel van de Tafel, die informatie alsnog gewenst wordt, zal Spreker Gendibal haar aan ons moeten verstrekken.’

Delarmi zei: ‘Als de spreker ons die informatie nu niet verstrekt is het niet meer dan billijk te veronderstellen dat hij beschikt over een agent die hem dient. Dat moet dan een agent zijn die hij privé in dienst heeft genomen en die geen verantwoording schuldig is aan de Tafel als geheel. We kunnen er niet zeker van zijn dat zo’n agent zich houdt aan de gedragsregels die gelden voor het personeel van de Tweede Foundation.’

Er klonk enig ongenoegen in de stem van de Eerste Spreker: ‘Dat alles is mij duidelijk, Spreker Delarmi. Het is niet nodig dat alles uitvoerig onder woorden te brengen.’

‘Ik zeg het alleen voor de notulen, Eerste Spreker, aangezien dit punt de aanklacht verergert en het niet voorkomt in de nota tot afzetting die, naar ik overigens moet opmerken, niet integraal is voorgelezen. Ik stel voor dit punt er alsnog aan toe te voegen.’

‘De notulist heeft de opdracht dit punt toe te voegen,’ zei de Eerste Spreker. ‘De juiste bewoordingen zullen te zijner tijd worden vastgesteld. Spreker Gendibal’ (hij gebruikte tenminste de hoofdletter nog) ‘uw verdediging is op achterstand gezet. Gaat u verder.’

‘Trevize is niet alleen in een onverwachte richting vertrokken,’ zei Gendibal, ‘maar bovendien met een ongekend hoge snelheid. Volgens mijn informatie, waarover de Eerste Spreker nog niet beschikt, heeft hij bijna tienduizend parsecs afgelegd in minder dan een uur tijd.’

‘In een enkele Sprong?’ vroeg een van de Sprekers ongelovig.

‘In meer dan twee dozijn Sprongen vlak achter elkaar, zonder noemenswaardige tijd ertussen,’ zei Gendibal, ‘hetgeen nog moeilijker voorstelbaar is dan een enkele Sprong. Ook al weten we nu waar hij is: het zal tijd kosten hem na te zetten. En als hij ons ontdekt en hij zou werkelijk willen vluchten, dan zal het ons niet lukken hem in te halen. En u besteedt uw tijd aan spelletjes rond mijn afzetting en u laat twee dagen voorbijgaan om beter van die spelletjes te kunnen genieten.’

De Eerste Spreker slaagde erin de tekenen van zijn woede te onderdrukken. ’Spreker Gendibal, vertelt u ons eens wat naar uw mening de betekenis van dit alles is.’

‘Het is een teken, Eerste Spreker, van de technische vooruitgang die is bereikt door de Eerste Foundation, die nu veel machtiger is dan hij was ten tijde van Preem Palver. Wij zouden niet tegen hen op kunnen als zij ons vonden en vrijheid van handelen hadden.’

Spreker Delarmi ging overeind staan. ‘Eerste Spreker, onze tijd wordt verdaan door dingetjes die niet terzake zijn,’ zei ze. ‘Wij zijn geen kinderen die bang worden door sprookjes van Oma Ruimtekronkel. Het is helemaal niet van belang hoe indrukwekkend de apparaten van de Eerste Foundation zijn zo lang wij in crisistijd hun geesten kunnen beheersen.’

‘Wat hebt u daar tegen in te brengen, Spreker Gendibal?’ vroeg de Eerste Spreker.

‘Alleen dat de kwestie van de geesten straks nog aan de orde zal komen. Op dit moment wil ik alleen de nadruk leggen op de superieure en toenemende technische vermogens van de Eerste Foundation.’

‘Ga dan verder met uw volgende punt, Spreker Gendibal,’ zei de Eerste Spreker, ik moet u zeggen dat uw eerste punt mij niet erg terzake lijkt in het kader van wat de nota tot afzetting vermeldt.’

Uit de bewegingen rond de Tafel was af te leiden dat iedereen het daar mee eens was.

‘Ik ga verder,’ zei Gendibal. ‘Trevize heeft een metgezel op zijn reis’ (hij pauzeerde even om na te denken over de uitspraak) ‘ene Janov Pelorat, een nogal onproduktieve geleerde die zijn hele leven heeft besteed aan het bestuderen van mythen en legenden over de Aarde.’

‘Dat weet u allemaal? Van uw geheime bron weer, zeker?’ zei Delarmi, die zich met kennelijk genoegen de rol van aanklager had aangemeten.

‘Ja, dat weet ik allemaal,’ zei Gendibal gemelijk. ‘Een paar maanden geleden raakte de Burgemeester van Terminus, een energieke en capabele vrouw, plotseling zonder aanwijsbare reden geïnteresseerd in deze geleerde, en daardoor werd natuurlijk ook mijn belangstelling gewekt. Ik heb mijn wetenschap ook niet voor mijzelf gehouden. Alle informatie die ik heb verzameld heb ik ter beschikking gesteld van de Eerste Spreker.’

‘Dat getuig ik,’ zei de Eerste Spreker met zachte stem.

Een oudere Spreker zei: ‘Wat is deze Aarde? Is dat de Oorsprongswereld die we in fabeltjes tegenkomen? Degene waar zo’n drukte over werd gemaakt in de oude Keizerlijke tijd?’

Gendibal knikte, ‘In de verhalen van Oma Ruimtekronkel, zoals Spreker Delarmi dat zou uitdrukken. Ik vermoed dat het Pelorats hartewens was naar Trantor te komen om hier de Galactische Bibliotheek te raadplegen om er informatie over de Aarde te vinden die hij niet via de interstellaire bibliotheekservice van Terminus zelf kon verkrijgen.

Toen hij Terminus verliet in het gezelschap van Trevize moet hij de indruk hebben gehad dat zijn hartewens vervuld zou worden. Ook wij waren zeker van de komst van het tweetal en rekenden erop de gelegenheid te krijgen hen in ons eigen voordeel te kunnen bestuderen. Maar het blijkt nu, zoals u allen inmiddels weet, dat zij niet hierheen komen. Zij hebben zich begeven naar een bestemming die ons nog niet duidelijk is en dat is om de een of andere reden ook nog niet bekend.’

Delarmi’s ronde gezicht zag er waarlijk engelachtig uit, toen ze zei: ‘En waarom is dat zo erg? Wij kunnen immers alleen maar blij zijn dat ze hier wegblijven? Juist omdat ze zo gemakkelijk afzien van een bezoek kunnen we concluderen dat de Eerste Foundation de ware aard van Trantor niet kent. Nogmaals mogen wij het vakmanschap van Preem Palver prijzen!’

‘Als wij niet dieper dóórdachten zouden wij inderdaad tot een dergelijke geruststellende conclusie kunnen komen,’ zei Gendibal. ‘Zou het echter niet zo kunnen zijn dat de koerswijziging niet het resultaat is van onvermogen om het belang van Trantor te zien? Zou de koerswijziging niet het gevolg kunnen zijn van angst dat Trantor, na het bestuderen van de twee mannen, de betekenis van de Aarde zou gaan zien?’

Er was enige beroering rond de Tafel.

‘Iedereen,’ zei Delarmi ijzig, ‘kan prachtig klinkende theorieën bedenken en ze in fraaie volzinnen presenteren. Maar betekent dat automatisch dat ze ook zinnig zijn? Waarom zou het iemand een zorg zijn wat wij van de Tweede Foundation van de Aarde denken? Of het nu de echte Planeet van Oorsprong is, of slechts een mythe, of dat er sowieso geen oorsprongsplaneet bestaat, dat zijn toch zeker vragen die alleen interessant zijn voor historici, antropologen of sprookjesverzamelaars zoals die Pelorat van u? Waarom wij?’

‘Inderdaad, waarom wij?’ zei Gendibal. ‘Maar hoe komt het dan dat er in onze Bibliotheek geen melding wordt gemaakt van de Aarde?’

Voor het eerst was er in de sfeer rond de Tafel iets anders dan alleen vijandigheid te bespeuren.

‘Is dat zo?’ vroeg Delarmi.

Gendibal zei rustig: ‘Toen ik voor het eerst hoorde dat Trevize en Pelorat willicht hierheen zouden komen om informatie over de Aarde te zoeken, heb ik natuurlijk de computer van de Bibliotheek een lijst laten maken van alle documenten die dergelijke informatie bevatten. Ik was lichtelijk verbaasd toen dat geen resultaat bleek op te leveren. Geen geringe hoeveelheden. Niet een klein beetje. Helemaal niets!

Maar toen stond u er op twee dagen te wachten voordat dit verhoor plaatsvond en tegelijkertijd werd mijn nieuwsgierigheid verder geprikkeld door het feit dat de Eerste Foundationisten toch uiteindelijk niet hierheen bleken te komen. Ik moest mijzelf zien te vermaken. Terwijl u allen, zoals het spreekwoord zegt, nog een borreltje nam terwijl het huis al brandde, heb ik een paar geschiedenisboeken geraadpleegd die ik zelf bezit. Ik vond een aantal passages die met zoveel woorden melding maakten van een aantal onderzoekingen naar de Vraag van Oorsprong in de late Keizertijd. Er werd verwezen naar specifieke documenten — zowel in geschreven vorm als op film — en er werd uit geciteerd. Ik ging terug naar de Bibliotheek en heb deze documenten persoonlijk opgevraagd. Ik verzeker u: er was helemaal niets!’

‘Zelfs als dat waar is,’ zei Delarmi, ‘heeft het niets te betekenen. Als de Aarde werkelijk een mythe is…’

‘Dan zou dat moeten blijken uit de index op mythen. Als het een verhaal van Oma Ruimtekronkel was, zou ik het moeten vinden in de verzamelde werken van Oma Ruimtekronkel. Als het een verzinsel van een gestoorde geest was, zou ik het vinden onder het hoofdstuk psychopathologie. Het is een feit dat er iets over de Aarde moet bestaan, anders zou u er nog nooit van hebben gehoord. U hebt de naam daarentegen onmiddellijk herkend als die van de vermeende planeet van oorsprong van het mensenras. Waarom bevat de Bibliotheek dan geen enkele verwijzing?’

Delarmi was even stil en een andere Spreker kwam ertussen. Het was Leonis Cheng, een nogal kleine man met een encyclopedische kennis van de details van het Seldon Plan en een tamelijk bijziende houding ten opzichte van de Melkweg zoals deze werkelijk was. Onder het praten placht hij snel met zijn ogen te knipperen.

‘Het is algemeen bekend,’ zei hij, ‘dat het Imperium in de laatste dagen van zijn bestaan probeerde een zekere Keizerlijke mystiek te scheppen door alle belangstelling voor pre-Keizerlijke tijden met zachte hand te onderdrukken.’

Gendibal knikte. ‘Met zachte hand, Spreker Cheng, dat is de juiste term. Dat is iets anders dan het vernietigen van bewijsstukken. Zoals u beter weet dan wie ook, was een ander kenmerk van het verval van het Imperium het ontstaan van een plotselinge belangstelling voor vroegere — en vermoedelijk betere — tijden. Ik heb zojuist al gewezen op de aandacht voor de Vraag van Oorsprong ten tijde van Hari Seldon.’

Na luidruchtig zijn keel geschraapt te hebben, onderbrak Cheng hem: ik weet dit heel goed, jongeman, en ik weet veel meer van de problemen van het Keizerlijk verval dan u schijnt te denken. Het proces van de “Imperialisatie” werd op een gegeven ogenblik belangrijker dan die amateuristische spelletjes rond de Aarde. Onder Cleon II, tijdens de laatste opbloei van het Imperium, twee eeuwen na Seldon, bereikte die Imperialisatie haar hoogtepunt en aan alle speculaties omtrent de Aarde kwam een einde. In de tijd van Cleon was er zelfs een desbetreffend wettelijk voorschrift, waarin de belangstelling voor dat soort zaken werd omschreven als (ik geloof dat ik correct citeer) “muf en onproduktief gepieker dat de liefde van het volk voor de Keizerlijke troon ondermijnt”.’

Gendibal glimlachte. ‘U zou de vernietiging van alle verwijzingen naar de Aarde derhalve plaatsen in de tijd van Cleon n, Spreker Cheng?’

‘Ik trek geen conclusies. Ik heb alleen gezegd wat ik heb gezegd.’

‘Het is wijs van u geen conclusies te trekken. Ten tijde van Cleon mag het Imperium dan een zekere opbloei hebben gekend, maar de Universiteit en de Bibliotheek waren toen in onze handen, althans in die van onze voorvaderen. Het zou onmogelijk zijn geweest enig materiaal uit de Bibliotheek te verwijderen zonder medeweten van de Sprekers van de Tweede Foundation. Sterker nog: juist de Sprekers zouden die opdracht hebben gekregen, al zou het stervende Imperium daar geen weet van hebben gehad.’

Gendibal pauzeerde, maar Cheng zei niets en keek naar een punt boven zijn hoofd.

Gendibal zei: ‘Daaruit volgt dat de Bibliotheek nog niet beroofd kan zijn geweest van materiaal over de Aarde ten tijde van Seldon, want in die dagen trok de Vraag van Oorsprong actieve belangstelling. De verwijdering van gegevens kan ook niet daarna hebben plaatsgevonden, want sindsdien is de Tweede Foundation steeds heer en meester geweest. Toch bevat de Bibliotheek op dit moment geen enkele verwijzing meer. Hoe is dat mogelijk?’

Delarmi kwam ongeduldig tussenbeide. ‘U hoeft het raadsel niet uitvoerig te schilderen, Gendibal. We begrijpen het. Welke oplossing suggereert u? Dat u de documenten eigenhandig hebt verwijderd?’

‘Zoals gewoonlijk, Delarmi, dringt u door tot de kern van de zaak.’ Met een sarcastisch hoofdknikje betuigde Gendibal haar zijn respect (hetgeen zij beantwoordde met een licht ophalen van haar bovenlip). ‘Een oplossing kan zijn dat de schoonmaak is verricht door een Spreker van de Tweede Foundation — iemand die weet hoe bibliothecarissen kunnen worden gebruikt zonder dat zij het zich herinneren en die geen sporen nalaat in de computers.’

Eerste Spreker Shandess liep rood aan. ‘Belachelijk, Spreker Gendibal. Ik kan mij niet voorstellen dat een Spreker zoiets zou doen. Wat voor zin zou dat hebben? Zelfs als de gegevens over de Aarde waren verwijderd, waarom ze dan ook onthouden aan de rest van de Tafel? Wie zou zijn carrière volledig op het spel willen zetten door te knoeien met de Bibliotheek, wetende dat de kans op ontdekking zeer groot is? Bovendien denk ik dat zelfs de bekwaamste Spreker de taak niet kan uitvoeren zonder sporen na te laten.’

‘Daaruit moet ik dan afleiden, Eerste Spreker, dat u het niet eens bent met de suggestie van Spreker Delarmi dat ikzelf het heb gedaan.’

‘Zeker niet,’ beaamde de Eerste Spreker. ‘Soms twijfel ik aan uw beoordelingsvermogen, maar ik ben nog niet zover dat ik u houd voor een krankzinnige.’

‘Dan moet het nimmer hebben plaatsgevonden, Eerste Spreker. De gegevens over de Aarde moeten zich nog steeds in de Bibliotheek bevinden, want we schijnen nu alle mogelijke manieren waarop ze hadden kunnen worden verwijderd terzijde te hebben geschoven. Maar toch zijn de gegevens er niet.’

Met een stem alsof ze zeer vermoeid was zei Delarmi: ‘Kom, laten we er een eind aan maken. Nogmaals, welke oplossing hebt u in gedachten? Ik weet zeker dat u denkt een oplossing te hebben.’

‘Als u daar zeker van bent, Spreker, kunnen we er allemaal zeker van zijn. Mijn suggestie is dat de Bibliotheek werd leeggehaald door iemand van de Tweede Foundation die zich onder de invloed bevond van een subtiele kracht van buiten de Tweede Foundation. De verwijdering bleef onopgemerkt omdat dezelfde kracht ervoor zorgde dat zij onopgemerkt bleef.’

Delarmi lachte. ‘Tot u er achter kwam. U — de niet beïnvloede en niet beïnvloedbare. Als deze mysterieuze kracht bestaat, hoe hebt u het ontbreken van die gegevens in de Bibliotheek dan kunnen ontdekken? Waarom werd u niet beïnvloed?’

‘Dit is niet iets om over te lachen, Spreker,’ zei Gendibal op ernstige toon. ‘Het is mogelijk dat zij, net als wij, van mening zijn dat elke vorm van ingrijpen tot een minimum beperkt moet worden. Toen een paar dagen geleden mijn leven in gevaar was, heb ik meer moeite gedaan om uit de geesten van de Toeslanders te blijven dan om mijzelf te beschermen. Zo kan het ook gesteld zijn met deze onbekenden: zodra zij merkten dat het veilig was, stopten zij met hun beïnvloeding. Dat is het gevaar, het dodelijke gevaar. Het feit dat ik heb ontdekt wat er gebeurd is kan betekenen dat het hun niet langer iets kan schelen of ik het ontdek. Het feit dat het hun niets meer kan schelen betekent wellicht dat zij naar hun gevoel al gewonnen hebben. En wij hier zijn nog steeds bezig met onze spelletjes!’

‘Maar welk doel hebben zij met dit alles? Welk denkbaar doel?’ vroeg Delarmi. Zij schuifelde met haar voeten en beet op haar lip. Zij voelde hoe haar overwicht afnam nu de Tafel steeds meer belangstelling toonde… steeds meer bezorgdheid…

Gendibal zei: ‘Bedenk eens… De Eerste Foundation, met zijn enorme arsenaal van fysieke macht, is op zoek naar de Aarde. Zij doen alsof ze twee ballingen wegsturen en hopen dat wij daar niets achter zoeken, maar zouden zij dat tweetal hebben voorzien van een schip met onvoorstelbare vermogens een schip dat tienduizend parsecs kan afleggen in minder dan een uur als dat alles was wat zij zochten ? Wat betreft de Tweede Foundation: wij zijn niet op zoek geweest naar de Aarde en het is duidelijk dat er buiten ons medeweten stappen zijn gedaan om alle informatie over de Aarde van ons vandaan te houden. De Eerste Foundation staat nu op het punt de Aarde te ontdekken en wij hebben nog niet het flauwste idee waar…’

Gendibal zweeg even en Delarmi zei: ‘Waar wat? Maak uw kinderlijke verhaaltje toch af. U weet het allemaal toch zo goed?’

‘Ik weet niet alles, Spreker. Ik ben nog niet ten volle doorgedrongen in alle hoeken en gaten van het net dat ons omspant, maar ik weet dat het net er is. Ik weet niet welk belang het kan hebben de Aarde te vinden, maar ik ben er zeker van dat de Tweede Foundation in groot gevaar verkeert, en dus ook het Seldon Plan en de toekomst van de gehele mensheid.’

Delarmi richtte zich hoog op. Zij glimlachte niet en sprak met een gespannen, maar streng beheerste stem. ‘Flauwekul! Eerste Spreker, maak hier een einde aan! We zijn hier bijeen om over het gedrag van de beklaagde te beraadslagen. Wat hij ons vertelt is niet alleen kinderlijk maar bovendien niet ter zake. Hij kan zijn gedrag niet schoonwassen door een warboel van theorieën op te hangen die alleen in zijn eigen geest zinnig lijken. Daarom vraag ik nu om een stemming een unanieme veroordeling!’

‘Wacht!’ zei Gendibal op scherpe toon. ‘Mij is gezegd dat ik de gelegenheid zou krijgen mij te verdedigen en er is nog iets anders, nog éen punt. Laat mij dat punt naar voren brengen. Daarna kunt u zonder bezwaar mijnerzijds overgaan tot de stemming.’

De Eerste Spreker wreef vermoeid in zijn ogen. ‘U kunt doorgaan, Spreker Gendibal. Laat mij er de Tafel op wijzen dat de veroordeling van een af te zetten Spreker een zo belangrijke en haast letterlijk ongekende daad is, dat wij niet de schijn mogen wekken de verdediging niet het volle pond te hebben gegeven. Bedenk voorts, dat het vonnis ons wellicht kan bevredigen zonder dat het tevens degenen die na ons komen bevredigt, en ik kan mij niet voorstellen dat Tweede Foundationisten van enig niveau en dus zeker de Sprekers van deze Tafel zich niet ten volle bewust zouden zijn van het belang van het historisch perspectief. Laat ons dus zodanig handelen dat wij kunnen rekenen op de goedkeuring van de Sprekers die ons in de komende eeuwen zullen opvolgen.’

Delarmi zei op bittere toon: ‘Wij lopen het risico, Eerste Spreker, dat het nageslacht ons zal uitlachen omdat we zo lang praten over iets wat evident is. Het voortzetten van de verdediging is uw beslissing.’

Gendibal haalde diep adem. ‘Conform uw beslissing, Eerste Spreker, wens ik een getuige op te roepen, een jonge vrouw die ik drie dagen geleden heb ontmoet en zonder wier hulp ik de vergadering van de Tafel wellicht nooit meer zou hebben gehaald, terwijl ik nu alleen maar te laat kwam.’

‘Kent de Tafel de vrouw over wie u spreekt?’ vroeg de Eerste Spreker.

‘Nee, Eerste Spreker. Zij is een inboorlinge van deze planeet.’

Delarmi sperde haar ogen wijd open. ‘Een Toesvrouw?’

‘Juist. Een Toesvrouw.’

‘Wat hebben wij daarmee te maken?’ vroeg Delarmi. ‘Niets van wat zij zeggen kan van belang zijn. Ze bestaan niet!’

Gendibal trok zijn lippen strak samen in een grimas die onmogelijk voor een glimlach gehouden kon worden. Met scherpe stem zei hij: ‘Fysiek bestaan alle Toeslanders wel degelijk. Het zijn menselijke wezens en ze spelen een rol in het Plan van Seldon. In hun indirecte bescherming van de Tweede Foundation spelen zij zelfs een vitale rol. Ik wens mij te distantiëren van de discriminerende opmerking van Spreker Delarmi en hoop dat haar woorden in de notulen worden vastgelegd en te zijner tijd zullen worden gezien als bewijs dat zij wellicht ongeschikt is om de positie van Spreker in te nemen. Stemt de rest van de Tafel in met haar ongelooflijke uitlating? Moet ik afzien van mijn getuige?’

‘Roep uw getuige, Spreker,’ zei de Eerste Spreker.

Gendibals lippen ontspanden zich tot de normale uitdrukkingsloze vorm — zoals die van een gespannen Spreker verwacht mag worden. Zijn geest was alert en afgeschermd, maar achter die verdedigingslinie voelde hij nu dat het gevaarlijkste punt achter de rug was en dat hij had gewonnen.

34

Sura Novi was een bonk zenuwen. Haar ogen waren opengesperd en haar onderlip trilde een beetje. Zij kneep haar handen dicht, deed ze weer open en meteen weer dicht, en haar boezem zwoegde een beetje. Haar haar was naar achteren gekamd en samengebonden tot een knot. Haar door de zon gebruinde gezicht vertrok af en toe. Haar handen frunnikten nu en dan aan de plooien van haar lange rok. Ze keek snel de Tafel rond — Spreker na Spreker — met ogen vol ontzag.

Zij beantwoordden haar blik en vertoonden daarbij verschillende graden van minachting en onbehagen. Delarmi richtte haar blik ruim boven Novi’s hoofd en deed alsof zij er niet was.

Voorzichtig betastte Gendibal de contouren van haar geest, op een sussende, geruststellende manier. Hij zou hetzelfde hebben kunnen bereiken door even haar hand vast te pakken of haar wang te strelen, maar onder deze omstandigheden was dat natuurlijk niet mogelijk.

Hij zei: ‘Eerste Spreker, ik ga het actieve bewustzijn van deze vrouw verdoven opdat haar getuigenis niet vertekend zal zijn door gevoelens van angst. Wilt u er alstublieft op toezien en willen de anderen die dat wensen met mij meedoen en vaststellen dat ik haar geest op geen enkele manier verander?’

Bij het horen van Gendibals stem was Novi angstig teruggedeinsd en dat verbaasde Gendibal niet. Hij besefte dat zij nog nooit Tweede Foundationisten van hoge rang met elkaar had horen spreken. Zij was nog nooit getuige geweest van die merkwaardige snelle combinatie van woorden, intonatie, gebaren en gedachten. De angst verdween echter even snel als zij gekomen was toen hij haar geest kalmeerde.

Haar gezicht kreeg een uitdrukking van haast serene rust.

‘Er staat een stoel achter je, Novi,’ zei Gendibal. ‘Ga maar zitten.’ Novi maakte een kleine, onhandige buiging en ging stijfjes zitten.

Ze sprak zeer duidelijk, maar Gendibal vroeg haar haar woorden te herhalen als haar Toeslandse accent te zwaar werd. En aangezien hij zijn eigen taalgebruik formeel hield uit respect voor de Tafel, moest hij zijn eigen vragen af en toe voor haar herhalen.

De geschiedenis van het gevecht tussen Rufirant en hemzelf werd op rustige, heldere manier verteld.

‘Heb je dit allemaal zelf gezien, Novi?’ vroeg Gendibal.

‘Nee, Heer, anders ik hadden sneller gestopt. Rufirant zijn goede kerel, maar niet snel in hoofd.’

‘Maar je hebt het voorval van a tot z beschreven. Hoe is dat mogelijk als je niet zelf hebt gezien?’

‘Rufirant mij daarover vertellen, op mijn vragen. Hij zijn beschaamd.’

‘Beschaamd? Weet jij of hij zich vroeger ook al ooit op deze manier heeft gedragen?’

‘Rufirant? Nee, Heer. Hij zijn vriendelijk, ook al zijn hij heel groot. Hij zijn geen vechtbaas en hij zijn bang van klarken. Hij zeggen vaak zij machtig zijn en beschikken over krachten.’

‘Waarom dacht hij er anders over toen hij mij tegenkwam?’

‘Het zijn vreemd. Het zijn niet begrepen.’ Zij schudde haar hoofd. ‘Hij niet zijn oude zelf zijn. Ik zei tegen hem: “Jij modderkop, hoe komen je erbij een klark aan te vallen?” En hij zeggen: “Ik weet niet hoe. Het lijken alsof ikzelf opzij staan en naar niet-ik kijken”.’

Spreker Cheng kwam tussenbeide. ‘Eerste Spreker, welke waarde heeft het deze vrouw te horen vertellen wat die man haar gezegd heeft? Is de man niet beschikbaar voor een verhoor?’

‘Dat is hij,’ zei Gendibal. ‘Als de Tafel ter aanvulling op de getuigenis van deze vrouw meer bewijzen wenst te horen, ben ik bereid Karoll Rufirant, mijn recente tegenstander, op te roepen. Zo niet, dan kan de Tafel meteen overgaan tot het uitspreken van haar oordeel zodra ik gereed ben met deze getuige.’

‘Goed,’ zei de Eerste Spreker. ‘Ga verder met uw getuige.’

‘En jijzelf, Novi?’ vroeg Gendibal. ‘is het voor jou normaal op een dergelijke manier tussenbeide te komen in een gevecht?’

Novi zweeg een poosje. Tussen haar dikke wenkbrauwen verscheen een kleine frons, die weer verdween. Ze zei: ‘Ik weet niet. Ik wens klarken geen kwaad. Ik zijn gedreven en zonder nadenken ik zijn midden-in.’ Een korte pauze, en dan: ‘Ik doen het opnieuw als noodzaak zijn.’

‘Novi, nu ga je slapen,’ zei Gendibal. ‘Je zult nergens aan denken. Je zult rusten en je zult zelfs niet dromen.’

Novi mompelde een paar woorden. Haar ogen gingen dicht en haar hoofd viel naar achteren tegen de hoofdsteun van haar stoel.

Gendibal wachte een ogenblik en zei toen: ‘Eerste Spreker, met respect, wees zo goed mij in de geest van deze vrouw te volgen. U zult constateren dat hij opmerkelijk simpel en symmetrisch is, hetgeen een geluk is, want wat u zult zien zou anders misschien onzichtbaar zijn gebleven. Hier! Hier! Ziet u het? Als de andere leden van de Tafel mij willen volgen… Het is gemakkelijker als u een voor een komt.’

Er ontstond steeds meer geroezemoes rond de Tafel.

‘Bestaat er bij u nog enige twijfel?’ vroeg Gendibal.

Delarmi zei: ‘Ja, ik twijfel, omdat…’ Zij aarzelde alvorens dat te zeggen wat zelfs voor haar onuitspreekbaar was.

Gendibal bespaarde haar de moeite. ‘U denkt dat ik opzettelijk met deze geest heb geknoeid om valse bewijzen te produceren? U denkt derhalve dat ik in staat ben een zo delicate aanpassing tot stand te brengen een klein kronkeltje in de geest, volkomen misplaatst, maar zonder dat de nabije omgving ook maar in de geringste mate lijkt aangetast? Als ik daartoe in staat was, zou ik dan nog op deze manier met iemand van u moeten omgaan ? Zou ik mij dan de vernedering van een proces moeten laten welgevallen? Zou ik mij dan nog moeten inspannen om u te overtuigen ? Als ik kon verrichten wat u in de geest van deze vrouw ziet, zou u allen hulpeloos zijn tegenover mij, tenzij u was voorbereid. Het is een hard feit dat niemand van u een geest zou kunnen manipuleren zoals de geest van deze vrouw is gemanipuleerd. En ik kan het evenmin. Maar toch is het gedaan.’

Hij pauzeerde en keek alle Sprekers een voor een aan. Tenslotte vestigde hij zijn blik op Delarmi. Hij sprak langzaam. ‘Als u nog meer verlangt zal ik nu de Toeslandse boer Karoll Rufirant oproepen. Ik heb hem onderzocht en ook zijn geest is op deze manier bewerkt.’

‘Dat zal niet nodig zijn,’ zei de Eerste Spreker. Hij had een verblufte uitdrukking op zijn gezicht. ‘Wat we hebben gezien is onthutsend.’

‘Mag ik in dat geval,’ zei Gendibal, ‘deze Toesvrouw wekken en haar wegsturen? Ik heb ervoor gezorgd dat zij buiten deze Kamer wordt opgevangen en verzorgd.’

Hij pakte haar zachtjes bij de elleboog en leidde haar naar buiten. Bij zijn terugkeer zei hij: ‘Laat mij een korte samenvatting geven. Geesten kunnen worden veranderd, en zijn veranderd, op een manier die onze vermogens te boven gaat. Op deze manier zouden de bibliothecarissen zelf ertoe gebracht kunnen zijn de gegevens over de Aarde uit de Bibliotheek te verwijderen — zonder dat wij of zijzelf het wisten. We zien op welke manier werd geregeld dat ik te laat zou komen bij de vergadering van de Tafel. Ik werd bedreigd, ik werd gered. Het resultaat was een afzettingsprocedure. Het gevolg van deze ogenschijnlijk logische opeenvolging van gebeurtenissen is dat ik misschien word verwijderd uit een positie waarin ik macht heb — en dat de actie die ik voorsta en die deze mensen, wie zij ook zijn, bedreigt, wellicht geen doorgang zal vinden.’

Delarmi leunde naar voren. Zij was duidelijk geschokt. ‘Als deze geheime organisatie zo slim is, hoe hebt u dit alles dan kunnen ontdekken?’

Gendibal had het gevoel dat hij zich nu een glimlach kon veroorloven. ‘Dat is niet mijn verdienste,’ zei hij. ‘Ik beweer niet dat ik deskundiger ben dan de andere Sprekers, en zeker niet deskundiger dan de Eerste Spreker. Deze anti-Muildieren, zoals de Eerste Spreker ze zo treffend heeft genoemd, zijn echter noch oneindig wijs, noch oneindig onkwetsbaar. Misschien hebben zij deze specifieke Toesvrouw als hun werktuig gekozen omdat zij maar heel weinig aanpassing vergde. Zij had uit zichzelf al veel sympathie voor wat zij ‘klarken’ noemt en bewonderde hen hevig.

Maar toen het voorval achter de rug was, heeft het tijdelijke contact met mij haar gesterkt in haar fantasie zélf een ‘klark’ te worden. Met dat doel voor ogen kwam ze mij de volgende dag opzoeken. Haar merkwaardige ambitie wekte mijn nieuwsgierigheid en ik bestudeerde haar geest wat ik anders beslist niet gedaan zou hebben. Met meer geluk dan wijsheid ontdekte ik de afwijking, en besefte de betekenis daarvan. Als een andere vrouw was gekozen, iemand die niet van nature al zo sterk pro-klerken was, dan zouden de anti-Muildieren weliswaar meer moeite hebben moeten doen om de aanpassing van de geest tot stand te brengen, maar dan zouden deze gevolgen vermoedelijk zijn uitgebleven. Dan zou ik waarschijnlijk niets hebben ontdekt. De anti-Muildieren hebben zich misrekend. In elk geval hebben zij niet voldoende rekening gehouden met onvoorziene omstandigheden. Het is een bemoedigende gedachte dat zij zich zozeer kunnen vergissen.’

Delarmi zei: ‘De Eerste Spreker en u noemen deze organisatie de anti-Muildieren omdat zij, zo neem ik aan, hun best doen de Melkweg in het spoor van het Seldon Plan te houden en niet proberen, zoals het Muildier deed, het Plan te verstoren. Als de anti-Muildieren dat doen, waarom zijn zij dan gevaarlijk?’

‘Waarom zouden zij zich inspannen als ze daar geen doel mee beogen? Wij kennen dat doel niet. Een cynicus zou kunnen zeggen dat zij van plan zijn op een zeker moment in de toekomst voor de dag te komen om de stroom te verleggen in een richting die voor hen veel prettiger is dan voor ons. Dat is ook mijn persoonlijke indruk, al ben ik van nature niet zo cynisch. Is Spreker Delarmi wellicht bereid staande te houden gezien de grote rol die liefde en vertrouwen, naar wij allen weten, in haar persoonlijkheid spelen dat we hier te maken hebben met kosmische altruïsten die ons werk voor ons opknappen zonder zelfs maar te denken aan een beloning?’

Er ging een gedempt gelach op rond de Tafel en Gendibal wist nu zeker dat hij had gewonnen. En Delarmi wist dat zij verloren had, want van achter haar waterdichte geestscherm flitste plotseling als een straal zonlicht door een dicht bladerdek in een bos een vurige gloed van woede.

Gendibal zei: ‘Toen ik het incident met de Toeslandse boer net achter de rug had, kwam ik overhaast tot de conclusie dat daar een andere Spreker achter moest steken. Toen ik de aanpassing van de geest van de Toesvrouw had geconstateerd, wist ik dat ik gelijk had inzake de intrige, maar ongelijk inzake de intrigant. Ik bied u mijn verontschuldiging aan voor die vergissing en verzoek u de ernst van de situatie als verzachtende omstandigheid te willen laten gelden.’

De Eerste Spreker zei: ik geloof dat wij dit mogen beschouwen als een verdediging die…’

Delarmi onderbrak hem. Zij had zichzelf weer geheel onder controle. Haar gezicht stond vriendelijk en haar stem was suikerzoet. ‘Met alle respect, Eerste Spreker, als ik u mag onderbreken… Ik stel voor dat wij de afzettingsprocedure afvoeren van de agenda. Op dit ogenblik zou ik niet vóór een veroordeling willen stemmen, en ik stel mij voor dat niemand dat wil. Ik wil zelfs voorstellen het gehele voorstel tot afzetting uit de stukken te schrappen en de Spreker weer een onbevlekte conduitestaat te geven. Spreker Gendibal heeft zichzelf op kundige wijze vrijgepleit, ik wens hem daarmee geluk — en ook met het feit dat hij een crisis heeft ontdekt die wij allen wellicht onopgemerkt zouden hebben laten voortsmeulen, met onafzienbare gevolgen. Ik bied de Spreker mijn welgemeende excuses aan voor de vijandigheid die ik eerder jegens hem heb betoond.’

Ze keek hem stralend aan en Gendibal voelde zijns ondanks bewondering voor de manier waarop zij haar koers veranderde om haar verlies beperkt te houden. Hij voelde ook dat dit niet meer was dan een uitwijkmanoeuvre ter voorbereiding van een aanval uit een andere richting.

Hij was er zeker van dat hem iets onaangenaams te wachten stond.

35

Als zij haar best deed om charmant te zijn kon spreker Delora Delarmi de Tafel aardig naar haar hand zetten. Haar stem werd dan zacht, haar glimlach innemend, haar ogen sprankelend —  een onweerstaanbaar geheel. Niemand viel haar dan in de rede en iedereen wachtte tot de klap zou vallen.

‘Dankzij Spreker Gendibal,’ zei ze, ‘denk ik dat we nu allemaal begrijpen wat er gedaan moet worden. We kunnen de anti-Muildieren niet zien. We weten niets van hen af, afgezien van hun vluchtige ingreep in de geesten van mensen die regelrecht deel uitmaken van ons eigen fort, de Tweede Foundation zelf. We weten niet wat de machthebbers van de Eerste Foundation van plan zijn. We kunnen te maken krijgen met een verbond tussen de anti-Muildieren en de Eerste Foundation. We weten het niet.

Wel weten wij dat deze Golan Trevize en zijn metgezel, wiens naam me nu even ontschoten is, op weg zijn naar een onbekende bestemming, en dat de Eerste Spreker en Gendibal het gevoel hebben dat Trevize de sleutel bezit tot de uitkomst van deze grote crisis. Wat staat ons derhalve te doen? Het is evident dat wij zoveel mogelijk te weten moeten zien te komen over Trevize: waar hij heengaat, wat hij denkt, wat zijn doel is. En ook of hij zelf weet waar hij heengaat, wat hij denkt, wat zijn doel is, en of hij in feite niet een willoos werktuig is van een macht die groter is dan hij.’

‘Hij wordt geobserveerd,’ zei Gendibal.

Delarmi plooide haar lippen tot een toegeeflijke glimlach. ‘Maar door wie? Door een van onze agenten op de Buitenwerelden? Kunnen zulke agenten tegenspel bieden aan machten zoals die waarmee wij nu geconfronteerd worden? Vast en zeker niet. In de tijd van het Muildier en ook later heeft de Tweede Foundation nooit geaarzeld bij het uitzenden — of zelfs opofferen — van vrijwilligers. Daarvoor werden de beste personen gekozen die we hadden, want het zou zinloos zijn geweest met minder genoegen te nemen. Toen het nodig was het Seldon Plan te herstellen, heeft Preem Palver in eigen persoon de Melkweg doorkruist als Trantoriaanse handelaar om dat meisje, Arkady, terug te halen. We kunnen niet werkloos blijven toezien bij een crisis die misschien groter is dan we ooit hebben meegemaakt. We mogen niet vertrouwen op ondergeschikte functionarissen — waarnemers en boodschappenjongens.’

‘U wilt toch zeker niet suggereren dat de Eerste Spreker Trantor op dit ogenblik zou moeten verlaten?’ vroeg Gendibal.

‘Natuurlijk niet,’ zei Delarmi. ‘We hebben hem hier hard nodig. Maar anderzijds hebben wij uw persoon ter beschikking, Spreker Gendibal. U hebt de crisis ontdekt en op de juiste manier ingeschat. U bent degene die de subtiele manipulatie met de Bibliotheek en de geesten van de Toeslanders op het spoor is gekomen. U bent de persoon die zijn inzichten tegen de unanieme oppositie van de Tafel in heeft staande gehouden — en die heeft gewonnen. Niemand van ons heeft die zaken zo helder ingezien en van niemand van ons kan verwacht worden dat hij of zij ze even helder als u zal blijven zien. Daarom bent u, naar mijn stellige overtuiging, degene die erop uit moet om een confrontatie met de vijand aan te gaan. Mag ik daarover de mening van de Tafel vernemen?’

Er was geen formele stemming nodig om die mening te weten te komen. Elke Spreker voelde de geest van de anderen en het werd een plotseling verblufte Gendibal duidelijk dat deze formidabele vrouw erin slaagde — op het moment van zijn overwinning en haar eigen nederlaag — hem in een onherroepelijke ballingschap te sturen om een taak te vervullen die hem voor onbepaalde tijd in beslag zou nemen, terwijl zij hier achterbleef om de Tafel te controleren en dus ook de Tweede Foundation en dus ook de Melkweg — waardoor deze misschien wel allemaal hun ondergang tegemoet gingen.

En als de Gendibal-in-ballingschap er op de een of andere manier in zou slagen de informatie te krijgen die het de Tweede Foundation mogelijk maakte de naderende crisis af te wenden, zou Delarmi de eer krijgen dat zij dat had geregeld en zijn succes zou haar macht verstevigen. Hoe sneller Gendibal zou werken, hoe effectiever hij tot succes kwam, des te zekerder zou het zijn dat hij haar macht verstevigde.

Het was een schitterende manoeuvre, een ongelooflijk herstel.

En zelfs nu domineerde zij de Tafel zo duidelijk, dat zij in feite de rol van de Eerste Spreker had overgenomen. Die gedachte van Gendibal werd duidelijk bevestigd door de woede die hij bij de Eerste Spreker waarnam. Hij draaide zijn hoofd om. De Eerste Spreker deed geen pogingen zijn kwaadheid te verbergen. Al gauw was het duidelijk dat een nieuwe interne crisis in de plaats was gekomen van de crisis die zojuist was opgelost.

36

Quindor Shandess, de vijfentwintigste Eerste Spreker, had geen bijzondere illusies omtrent zichzelf.

Hij wist dat hij niet behoorde tot de schaarse Eerste Sprekers die een dynamische gloed hadden weten te geven aan de vijf eeuwen lange geschiedenis van de Tweede Foundation. Anderzijds werd dat ook niet van hem verlangd. Hij bestuurde de Tafel in een rustige welvaartsperiode in de Melkweg en er was geen behoefte aan dynamisch optreden. Het had tijd geleken voor een behoudende koers en daarvoor was hij de juiste man op de juiste plaats geweest. Zijn voorganger had hem om die reden uitgekozen.

‘Jij bent geen avonturier, jij bent een geleerde,’ had de vierentwintigste Eerste Spreker gezegd. ‘Jij zult het Plan beschermen, terwijl een avonturier het misschien in de soep zou draaien. Bescherming! Laat dat het richtsnoer zijn voor jouw Tafel.’

Hij had het geprobeerd, maar dat had betekend dat hij zich als Eerste spreker passief had moeten opstellen, hetgeen door sommigen was uitgelegd als zwakheid. Steeds weer waren er geruchten geweest dat hij van plan zou zijn af te treden en er waren openlijke intriges geweest ten aanzien van zijn opvolging door de een of de ander.

Shandess had er nooit aan getwijfeld dat Delarmi in dat gevecht een prominente rol speelde. Zij was de sterktste persoonlijkheid aan de Tafel en zelfs Gendibal, die nog alle vuur en dwaasheid van zijn jeugd bezat, week voor haar, zoals ook nu bleek.

Maar, bij Seldon, hij mocht dan passief zijn, of zelfs zwak, als Eerste Spreker had hij éen voorrecht dat nog niemand van zijn voorgangers ooit had opgegeven en dat ook hij niet zou opgeven.

Hij ging staan om het woord te voeren en er werd rond de Tafel om stilte gesist. Als de Eerste Spreker in staande houding sprak, mochten er geen interrupties plaatsvinden. Zelfs Delarmi en Gendibal zouden het niet wagen hem te onderbreken.

‘Sprekers!’ zei hij. ‘Ook ik ben van mening dat we te maken hebben met een gevaarlijke crisis en dat we krachtige maatregelen moeten treffen. Ik ben degene die een confrontatie met de vijand zou moeten zoeken. Spreker Delarmi heeft mij met de haar typerende vriendelijkheid voor die taak geëxcuseerd door te zeggen dat ik hier onmisbaar ben. De waarheid is echter dat ik noch hier, noch elders onmisbaar ben. Ik word oud, ik word vermoeid. Al lange tijd heeft men verwacht dat ik op een dag terug zou treden en misschien moet ik dat ook wel doen. Als deze crisis goed geëindigd is, zal ik ook echt terugtreden.

Maar natuurlijk is het een voorrecht van de Eerste Spreker zijn eigen opvolger aan te wijzen. Ik zal dat nu gaan doen. Er is een Spreker die al lang het doen en laten van de Tafel heeft gedomineerd, een Spreker die door de kracht van haar persoonlijkheid vaak het leiderschap heeft geleverd dat ik niet kon geven. U weet allen dat ik het heb over Spreker Delarmi.’

Hij pauzeerde even en zei toen: ‘Alleen u, Spreker Gendibal, geeft blijk van afkeuring. Mag ik vragen waarom?’ Hij ging zitten, zodat Gendibal het recht kreeg te antwoorden.

‘Ik wil geen blijk geven van afkeuring, Eerste Spreker,’ zei Gendi bal met zachte stem. ‘Het is uw recht een opvolger te kiezen.’

‘En dat zal ik doen. Als u terugkeert en er in geslaagd zult zijn een proces op gang te brengen dat een einde zal maken aan deze crisis, zal het voor mij tijd zijn om af te treden. Mijn opvolger zal dan rechtstreeks verantwoordelijk zijn voor het uitvoeren van het beleid dat nodig zal zijn om het genoemde proces voort te zetten en tot een goed einde te brengen. Wilt u iets zeggen, Spreker Gendibal?’

Gendibal sprak zachtjes. ‘Als u Spreker Delarmi tot uw opvolger benoemt, Eerste Spreker, hoop ik dat u haar voordien zult adviseren om…’

De Eerste Spreker onderbrak hem ruw. ik heb gesproken over Spreker Delarmi, maar ik heb haar niet genoemd als mijn opvolger. Welnu, wat wilde u zeggen?’

‘Neem mij niet kwalijk, Eerste Spreker. Ik had moeten zegggen: indien u Spreker Delarmi tot uw opvolger benoemt met ingang van het moment van mijn terugkeer, zou u haar dan willen adviseren…’

‘En evenmin zal ik haar noemen als mijn toekomstige opvolger, onder welke omstandigheden ook. Dus wat wilde u nu eigenlijk zeggen?’

De Eerste Spreker was niet in staat deze uitspraak te doen zonder zich vergenoegd te tonen over de klap die hij Delarmi hiermee gaf. De manier waarop hij het gedaan had, had niet vernederender kunnen zijn.

‘Wel, Spreker Gendibal,’ herhaalde hij, ‘wat hebt u te zeggen?’

‘Dat ik in verwarring ben.’

De Eerste Spreker ging weer rechtop staan. Hij zei: ‘Spreker Delarmi heeft gedomineerd en leiding gegeven, maar om Eerste Spreker te zijn is er méér nodig. Spreker Gendibal heeft dingen gezien die wij niet hebben gezien. Hij heeft het hoofd geboden aan de unanieme vijandigheid van deze Tafel en haar gedwongen de zaken opnieuw in overweging te nemen. Hij heeft haar vervolgens overreed met hem in te stemmen. Ik heb mijn twijfels over het motief van Spreker Delarmi om de verantwoordelijkheid voor de achtervolging van Golan Trevize op de schouders van Spreker Gendibal te leggen, maar de keuze van de schouders is de juiste. Ik weet dat hij zal slagen, ik vertrouw hierbij op mijn intuïtie, en zodra hij terugkeert zal Spreker Gendibal de zesentwintigste Eerste Spreker zijn.’

Hij ging plotseling zitten en alle Sprekers begonnen hun mening ten beste te geven in een kakofonie van woorden, klanken, gebaren en gedachten. De Eerste Spreker besteedde daar geen aandacht aan en staarde onverschillig voor zich uit. Nu het achter de rug was beseft hij met enige verbazing hoezeer het hem opluchtte de mantel van de verantwoordelijkheid van zich te hebben afgelegd. Hij had dat al eerder moeten doen maar dat was niet mogelijk geweest.

Pas nu had hij zijn kennelijke opvolger gevonden.

En toen ving zijn geest toevallig die van Delarmi op en hij keek in haar richting.

Bij Seldon! Zij was kalm en zij glimlachte. Zij liet niets blijken van haar mateloze teleurstelling. Zij had het nog niet opgegeven! Hij vroeg zich af of hij haar soms in de kaart had gespeeld. Wat kon zij nu nog beginnen?

37

Delora Delarmi zou vrijelijk hebben blijk gegeven van haar wanhoop en haar teleurstelling als zij daar iets mee zou zijn opgeschoten.

Het zou haar heel wat bevrediging hebben verschaft om die seniele gek die de Tafel voorzat of die kinderlijke idioot met wie het Lot samenspande op hun nummer te zetten, maar zij was niet uit op bevrediging. Zij wilde méér dan dat.

Zij wilde Eerste Spreker worden.

En zo lang er nog kaarten waren die zij kon uitspelen, zou ze dat beslist niet nalaten.

Zij glimlachte lieflijk en hief haar hand op als om aan te duiden dat zij het woord wenste, maar zij hield die houding net lang genoeg vol om ervoor te zorgen dat het tijdens haar woorden niet gewoon rustig zou zijn, maar werkelijk doodstil.

‘Eerste Spreker,’ zei ze, ‘zoals Spreker Gendibal daarstraks al zei wil ik geen blijk geven van afkeuring. Het is uw voorrecht een opvolger aan te wijzen. Als ik nu het woord voer is dat alleen om bij te dragen, naar ik hoop, aan het succes van wat nu Spreker Gendibals missie is geworden. Mag ik mijn gedachten uiteenzetten, Eerste Spreker?’

‘Ga uw gang,’ zei de Eerste Spreker kortaf. Naar zijn smaak was zij veel te gladjes, veel te meegaand.

Delarmi leek ernstig en boog haar hoofd. Haar glimlach was verdwenen. Ze zei: ‘Wij hebben schepen. Technisch gezien zijn ze niet zo voortreffelijk als die van de Eerste Foundation, maar ze kunnen Spreker Gendibal vervoeren. Hij weet hoe hij ze moet besturen, neem ik aan, zoals wij allen dat weten. Wij hebben vertegenwoordigers op elke belangrijke planeet in de Melkweg, en hij zal overal welkom worden geheten. Bovendien kan hij zichzelf nu zelfs tegen deze anti-Muildieren verdedigen, aangezien hij zich uitstekend bewust is van het gevaar. Ook al hadden wij het niet in de gaten, ik vermoed dat zij er de voorkeur aan hebben gegeven hun gang te gaan via de lagere klassen en zelfs de Toeslandse boeren. Natuurlijk zullen wij een zorgvuldig onderzoek doen naar de geesten van alle Tweede Foundationisten, inclusief die van de Sprekers, maar ik ben er zeker van dat die onaangetast zullen blijken te zijn. De anti-Muildieren hebben het niet aangedurfd zich met ons te bemoeien.

Niettemin is er geen reden waarom Spreker Gendibal meer risico’s zou nemen dan strikt noodzakelijk is. Het is niet de bedoeling dat hij zich stort in een roekeloos avontuur en het zou beter zijn als zijn missie op de een of andere manier vermomd kon worden zodat hij hen bij verrassing zou overvallen. Het zou nuttig zijn als hij de rol speelde van een Toeslandse handelaar. Zoals we allen weten heeft ook Preem Palver zich destijds uitgegeven voor een handelaar toen hij de Melkweg doorkruiste.’

‘Preem Palver had een specifieke reden om dat te doen,’ zei de Eerste Spreker. ‘Voor Spreker Gendibal geldt dat niet. Als het nodig mocht zijn een of andere vermomming te gebruiken, zal hij zeker inventief genoeg zijn om er een te bedenken.’

‘Met respect, Eerste Spreker, ik wil u attent maken op een subtiele vermomming. U zult zich herinneren dat Preem Palver zijn vrouw en langjarige echtgenote met zich meenam. Niets was een zo treffend bewijs van zijn alledaagse normaalheid, zogezegd, als het feit dat hij samen met zijn eigen vrouw reisde. Elke verdachtmaking werd aldus voorkomen.’

‘Ik heb geen echtgenote,’ zei Gendibal. ik heb wel vriendinnen gehad, maar geen van hen zou in deze omstandigheden de rol van mijn vrouw willen spelen.’

‘Dat is welbekend, Spreker Gendibal,’ zei Delarmi, ‘maar de mensen zullen die rol aanvaarden ongeacht welke vrouw u meeneemt. Ongetwijfeld zullen wij een vrijwilligster kunnen vinden. En als u de noodzaak mocht voelen schriftelijke bewijzen te kunnen overleggen, kan daar beslist wel voor worden gezorgd. Ik denk dat u een vrouw zou moeten meenemen.’

Gendibal hield een paar tellen zijn adem in. Zij zou toch zeker niet willen zeggen…

Zou het een valstrik zijn om alsnog een deel van het succes voor zich te kunnen opeisen? Zou zij uit zijn op een gezamenlijke — of roulerende — bezetting van de plaats van de Eerste Spreker?

‘Ik voel mij gevleid bij de gedachte dat Spreker Delarmi van mening…’ begon Gendibal op grimmige toon.

Delarmi begon hardop te lachen en keek Gendibal aan met iets wat bijna echte hartelijkheid leek. Hij was in de valkuil gestort en keek nu schaapachtig voor zich uit omdat het tot hem was doorgedrongen. De Tafel zou dat niet vergeten.

‘Spreker Gendibal,’ zei zij, ‘ik zou niet zo brutaal zijn het te wagen een deel van deze taak op mij te nemen. Het is uw taak, die van u alleen, zoals ook de post van de Eerste Spreker de uwe zal zijn, de uwe alleen. Ik zou niet hebben durven verwachten dat u mij had willen meenemen. Werkelijk, Spreker, op mijn leeftijd zie ik mijzelf niet meer als een charmant…’

Er werd geglimlacht rond de Tafel en zelfs de Eerste Spreker had moeite de zijne te verbergen.

Gendibal voelde de steek en deed zijn best zijn verlies niet te vergroten door haar luchthartigheid met gelijke munt te betalen. Het was vergeefse moeite.

Op zo weinig mogelijk hatelijke toon zei hij: ‘Wat had u dan willen voorstellen? Ik verzeker u dat ik niet speelde met de gedachte dat u zou wensen mij te vergezellen. U bent op uw best hier aan de Tafel en niet, naar ik weet, in de drukte van Melkwegzaken.’

‘Precies, Spreker Gendibal, precies,’ zei Delarmi. ‘Mijn suggestie heeft dan ook betrekking op uw rol als Toeslandse handelaar. Om die rol waarlijk authentiek te maken kunt u zich immrs geen beter gezelschap wensen dan dat van een Toesvrouw?’

‘Een Toesvrouw?’ Voor de tweede keer in korte tijd werd Gendibal volledig verrast en de Tafel genoot ervan.

‘De Toesvrouw,’ ging Delarmi verder. ‘Degene die u een afranseling bespaarde. Degene die u vol eerbied aanziet. Degene wier geest u hebt onderzocht en die u daardoor, zonder het te weten, voor de tweede keer iets bespaarde, iets veel ergers dan een afranseling. Ik stel voor dat u haar meeneemt.’

Gendibal had eerst de neiging dat te weigeren, maar hij wist dat zij dat van hem verwachtte. Dat zou de Tafel nog meer plezier doen. Het was nu duidelijk dat de Eerste Spreker, in zijn ijver Delarmi op haar plaats te zetten, een vergissing had gemaakt door Gendibal tot zijn opvolger te benoemen — of, tenminste, dat Delarmi er snel een vergissing van leek te maken.

Gendibal was de jongste van de Sprekers. Hij had de Tafel tegen zich in het harnas gejaagd en vervolgens weten te voorkomen dat zij hem veroordeelden. In zekere zin had hij hen feitelijk vernederd. Niemand van hen kon hem zonder wrok zien als de aanstaande erfopvolger.

Dat was op zichzelf al een zware handicap, maar nu zouden zij zich ook nog kunnen herinneren hoe gemakkelijk Delarmi hem lachwekkend had gemaakt en hoezeer zij zich daarin hadden verheugd. Zij zou dat gebruiken om hen er met gemak van te overtuigen dat hij te jong en te onervaren was voor de rol van Eerste Spreker. Hun gezamenlijke druk zou de Eerste Spreker dwingen zijn mening te herzien zodra Gendibal was vertrokken voor zijn missie. En als de Eerste Spreker voet bij stuk hield, zou Gendibal uiteindelijk belanden in een functie die voor altijd machteloos zou zijn tegenover een verenigde oppositie.

Hij zag dit alles in een flits voor zich en was daardoor in staat zonder merkbare aarzeling te antwoorden.

‘Spreker Delarmi,’ zei hij, ‘Ik bewonder uw scherpzinnigheid. Ik had gedacht u allen te verrassen. Het was inderdaad mijn bedoeling de Toesvrouw met mij mee te nemen, zij het niet direct wegens de uitstekende reden die u noemt. Ik wilde haar meenemen ter wille van haar geest. U hebt allen die geest onderzocht. U hebt allen gezien wat het voor een geest is: verbazingwekkend intelligent maar daarenboven helder, simpel, volstrekt gespeend van arglist. Elke aanraking door derden zou terstond merkbaar zijn, zoals u allen ongetwijfeld al had vastgesteld.

Ik vraag mij daarom af of het al bij u was opgekomen, Spreker Delarmi, dat zij uitstekend dienst kan doen als een soort waarschuwingslampje. Ik zou de eerste tekenen van de aanwezigheid van een geestbeïnvloedend wezen eerder via haar geest opmerken, denk ik, dan via mijn eigen geest.’

Na die woorden heerste er een ietwat verbaasde stilte en hij vervolgde op speelse toon: ‘Ach, heeft niemand van u dat ingezien? Wel, dat is niet zo belangrijk. Ik moet nu afscheid van u nemen. We mogen geen moment meer verloren laten gaan.’

‘Wacht,’ zei Delarmi, die haar initiatief nu voor de derde keer was kwijtgeraakt. ‘Wat bent u van plan te doen?’

Gendibal haalde even zijn schouders op. ‘Waarom zou ik u lastig vallen met details? Hoe minder de Tafel weet, des te kleiner is de kans dat de anti-Muildieren roet in het eten kunnen gooien.’

Hij zei het op een toon alsof de veiligheid van de Tafel hem meer dan wat ook ter harte ging. Hij vulde zijn geest met die gedachte en liet het duidelijk merken.

Het zou hen vleien. Méér nog, de tevredenheid die daardoor bij hen zou ontstaan kon wellicht verhinderen dat zij zich gingen afvragen of Gendibal eigenlijk wel precies wist wat hij van plan was.

38

De Eerste Spreker sprak die avond onder vier ogen met Gendibal.

‘Je had gelijk,’ zei hij. ik kon het niet laten even onder het oppervlak van je geest te duiken. Ik zag dat je de aankondiging van mijn opvolging een vergissing vond en dat was het ook. Ik was gewoon te gretig om die eeuwige glimlach van haar gezicht te vagen en een beetje wraak te nemen vanwege de terloopse manier waarop zij zo vaak mijn rol heeft overgenomen.’

‘Het zou misschien beter zijn geweest,’ zei Gendibal vriendelijk, ‘als u het mij onder vier ogen had verteld en daarna had gewacht tot mijn terugkeer.’

‘Dan had ik haar geen hak kunnen zetten! Het is niet zo’n sterk motief voor een Eerste Spreker, dat geef ik toe.’

‘Dit zal haar niet stoppen, Eerste Spreker. Zij zal blijven intrigeren om de post te krijgen en misschien niet zonder goede redenen. Ik weet zeker dat er sommigen zullen zijn die zeggen dat ik uw benoeming had moeten weigeren. Het zou niet moeilijk zijn aan te tonen dat Spreker Delarmi de meest scherpzinnige geest aan de Tafel bezit en dat zij dus de beste Eerste Spreker zou zijn.’

Aan de Tafel, ja, maar elders niet,’ gromde Shandess. ‘Vijanden herkent zij niet, behalve als het andere Sprekers zijn. Zij had sowieso nooit een Spreker mogen worden. Luister eens, zal ik je verbieden de Toesvrouw mee te nemen? Ik weet dat zij je daar heeft ingeluisd.

‘Nee, de reden die ik heb bedacht om haar mee te nemen snijdt hout. Zij zal echt een alarmsignaal zijn en ik ben blij dat Spreker Delarmi mij dwong dat te beseffen. Ik ben er zeker van dat de vrouw erg nuttig zal blijken te zijn.’

‘Goed dan. Tussen haakjes: ik loog evenmin. Ik ben er echt van overtuigd dat jij zult klaarspelen wat er nodig is om aan deze crisis een einde te maken — als je tenminste mijn intuïtie kunt vertrouwen.’

‘Ik denk dat ik die kan vertrouwen, want ik ben het met u eens. Wat er ook gebeurt: ik beloof u dat ik beter terugkom dan ik wegga. Ik zal terugkeren om Eerste Spreker te worden, wat de anti-Muildieren, of Spreker Delarmi, ook zullen verzinnen.’

Nog terwijl hij de woorden uitsprak, bestudeerde Gendibal zijn eigen tevredenheid. Waarom was hij zo blij? Waarom was hij zo begerig naar deze éen-schips expeditie naar de ruimte? Ambitie, natuurlijk. Preem Palver had ooit iets soortgelijks gedaan en hij, Stor Gendibal, ging nu bewijzen dat hij daar óok toe in staat was. Daarna zou niemand hem nog het Eerste Sprekerschap kunnen ontzeggen. Maar was er behalve ambitie niet nog iets anders? De verlokking van een gevecht? Het algemene verlangen naar avontuur van iemand die zijn gehele leven als volwassene noodgedwongen had moeten doorbrengen in een verborgen hoekje van een afgelegen planeet? Hij wist het allemaal niet zo precies, maar hij wist zeker dat hij brandde van verlangen om te vertrekken.

XI

SAYSHELL

39

Janov Pelorat zag voor de eerste keer van zijn leven toe hoe een heldere ster zich transformeerde in een bol na wat Trevize een ‘microSprong’ had genoemd. De vierde planeet, de bewoonbare die hun directe bestemming was, Sayshell, werd vervolgens in een langzamer tempo groter en dominanter. Dat duurde een paar dagen.

De computer had een kaart van de planeet geleverd en deze werd nu afgebeeld op het draagbare beeldscherm dat Pelorat op zijn schoot had.

Met de zelfverzekerdheid van iemand die vroeger op tientallen verschillende planeten was geland zei Trevize: ‘Ga nou maar niet meteen proberen de landing op de voet te volgen, Janov. We moeten eerst nog door het aankomststation en dat kan heel saai zijn.’

Pelorat keek op. ‘Dat is toch zeker alleen maar een formaliteit?’

‘Jawel, maar dat kan nog best saai zijn.’

‘We leven in vredestijd.’

‘Natuurlijk. En dat betekent dat ze ons zullen doorlaten. Maar dan is er eerst het probleempje van het ecologisch evenwicht. Elke planeet kent zo’n evenwicht en niemand wil het verstoord zien. Daarom maken ze altijd veel werk van een grondig onderzoek van het schip, want ze zijn bang voor ongewenste organismen of infectiehaarden. Dat is een redelijke voorzorgsmaatregel.’

‘Volgens mij hebben wij zulke dingen niet bij ons.’

‘Nee, dat klopt, en daar zullen zij ook achter komen. Bedenk verder dat Sayshell geen lid is van de Foundation Federatie, dus ze zullen vast wel hun uiterste best doen om te bewijzen hoe onafhankelijk ze wel zijn.’

Er verscheen een klein schip om hen te inspecteren en een douanebeambte van Sayshell kwam aan boord. Trevize was zijn militaire jaren nog niet vergeten en hield het kort.

‘De Verre Ster, van Terminus,’ zei hij. ‘Scheepspapieren. Onbewapend. Particulier schip. Mijn paspoort. Er is een passagier. Zijn paspoort. Wij zijn toeristen.’

De douanebeambte droeg een opzichtig uniform waarin rood de overheersende kleur was. Zijn wangen en bovenlip waren glad geschoren, maar hij droeg een korte baard die op een merkwaardige manier aan beide kanten van zijn kin sikvormig opzij stak. ‘Foundation schip?’ vroeg hij.

‘Ja, meneer,’ zei Trevize. ‘Foundation schip. Privé-eigendom.’

‘Heel mooi. Uw lading, alstublieft.’

‘Mijn wat?’

‘Uw lading. Wat vervoert u?’

‘O, de inhoud. Hier is de gespecificeerde lijst. Uitsluitend persoonlijke bezittingen. We zijn niet hier om handel te drijven. Zoals ik al zei: we zijn slechts toeristen.’

De beambte keek nieuwsgierig om zich heen. ‘Dit is een nogal royaal schip voor toeristen.’

‘Niet volgens de normen van de Foundation,’ zei Trevize met groot vertoon van een opgewekt humeur. ‘Ik ben nogal welgesteld en kan mij dit veroorloven.’

‘Suggereert u dat ik wellicht verrijkt kan worden?’ De beambte keek hem kort aan en wendde vervolgens zijn blik weer af.

Trevize aarzelde even om over de betekenis van dat woord na te denken en vervolgens nog even om te besluiten hoe hij zou optreden. ‘Nee, het is niet mijn bedoeling u om te kopen,’ zei hij. ik heb geen reden voor omkoperij en u ziet er niet uit als een persoon die zou kunnen worden omgekocht, als ik dat van plan was. U kunt het schip doorzoeken, als u dat wilt.’

‘Niet nodig,’ zei de beambte en stak zijn draagbare recorder weg. ‘U bent al onderzocht op specifieke smokkelwaar en infecties, en u bent doorgelaten. Het schip heeft een radiofrequentie toegewezen gekregen die bij de landing als richtstraal zal dienen.’

Hij vertrok. De hele procedure had maar vijftien minuten in beslag genomen.

Met zachte stem zei Pelorat: ‘Had hij moeilijkheden kunnen maken? Verwachtte hij echt een omkoopsom?’

Trevize haalde zijn schouders op. ‘Het tippen van de douane is zo oud als de Melkweg en ik zou het zonder meer hebben gedaan als hij een tweede poging had gewaagd. Maar ik neem aan dat hij liever geen risico wil lopen met een schip van de Foundation, en dan nog wel zo’n bijzonder schip. Onze oude Burgemeester, gezegend zij haar dwarse natuur, zei dat de naam “Foundation” ons overal waar wij komen zou beschermen en ze had geen ongelijk. Dit zou anders heel wat langer hebben kunnen duren.’

‘Waarom? Hij hoorde toch alles wat hij wilde weten?’

‘Ja, maar hij was zo hoffelijk ons op afstand per radio te inspecteren. Als hij had gewild had hij het hele schip met een draagbaar apparaat kunnen inspecteren en dat zou uren hebben geduurd. Hij zou ons beiden ook in een veldhospitaal hebben kunnen opnemen en ons daar dagenlang hebben vastgehouden.’

‘Wat? Mijn beste kerel!’

‘Wind je maar niet op. Hij heeft het niet gedaan. Hij had het kunnen doen, maar hij heeft het nagelaten. En dat betekent dat we mogen landen. Ik zou door middel van de zwaartekracht naar beneden willen gaan, wat ongeveer vijftien minuten kost, maar ik weet niet waar de toegestane landingsplaatsen zich bevinden en ik wil geen moeilijkheden veroorzaken. Dat betekent dat we het radiosignaal moeten volgen en urenlang door de atmosfeer naar beneden zullen cirkelen.’

Pelorat leek blij. ‘Maar dat is uitstekend, Golan! Zullen we langzaam genoeg gaan om het terrein te kunnen verkennen?’ Hij hield zijn draagbare kijkscherm op, dat een overzichtskaart van de planeet vertoonde.

‘In zekere zin. We moeten eerst beneden het wolkendek geraken en dan zal onze snelheid een paar kilometer per seconde bedragen. Het is niet bepaald een ballonvlucht door de atmosfeer, maar je zult de geografie van de planeet kunnen bestuderen.’

‘Uitstekend! Prima!’

Trevize zei peinzend: ik vraag me overigens af of we lang genoeg op Sayshell Planeet zullen vertoeven om het de moeite waard te maken onze scheepsklok in te stellen op de lokale tijd.’

‘Dat hangt ervan af wat wij van plan zijn hier te doen, nietwaar? Wat denk je dat we hier gaan doen, Golan?’

‘Het is onze taak Gaia te vinden en ik weet niet hoe lang dat zal duren.’

‘We kunnen onze polshorloges bijstellen,’ zei Pelorat, ‘en de scheepsklok laten zoals hij is.’

‘Óke,’ zei Trevize. Hij keek neer op de planeet die zich breed beneden hem uitstrekte. ‘Het heeft geen zin nog te wachten. Ik zal de computer koppelen aan het radiosignaal dat ons is toegewezen en dan kan hij de gravitatie gebruiken om een conventionele vlucht na te bootsen. Vooruit! Laten we landen, Janov, en zien wat we kunnen vinden!’

Hij staarde peinzend naar de planeet en het schip begon zich soepel te verplaatsen langs de zorgvuldig berekende potentiaalcurven van de gravitatie. Trevize was nooit in de Sayshell Unie geweest, maar hij wist dat deze zich tijdens de afgelopen eeuw voortdurend onvriendelijk tegenover de Foundation had opgesteld. Het had hem verbaasd, en een beetje verontrust, dat zij de douane zo vlot hadden gepasseerd. Dat leek niet erg logisch.

40

De naam van de douanebeambte was Jogoroth Sobhaddartha en hij had al zijn halve leven dienst gedaan op het station, steeds bij toerbeurt.

Hij had geen bezwaar tegen dat leventje want het gaf hem de kans altijd éen maand per kwartaal zijn boeken te lezen, zijn muziek te beluisteren en weg te zijn van zijn vrouw en zijn opgroeiende zoon.

Wel was in de afgelopen twee jaar het Hoofd van de Douane een Dromer geweest en dat was nogal vervelend. Het is behoorlijk onuitstaanbaar orders te krijgen van een persoon die voor specifieke acties geen andere verklaring geeft dan dat ze hem in een droom zijn opgedragen.

Persoonlijk had Sobhaddartha besloten er geen geloof aan te schenken, maar hij hoedde zich wel om dit hardop te zeggen, want de meeste mensen op Sayshell hadden weinig sympathie voor antipsychische twijfels. Als hij de naam kreeg een materialist te zijn zou dat zijn pensioen wel eens in gevaar kunnen brengen.

Hij streelde de twee sikken ter weerszijden van zijn kin, de ene met zijn linkerhand, de andere met zijn rechter, schraapte nogal luidruchtig zijn keel en zei toen op een haast ongepast terloopse toon: ‘Was dat het schip, Hoofd?’

Het Hoofd — dat luisterde naar de al even rasecht Sayshelliaanse naam Namarath Godhisavatta — was druk bezig met iets waarbij hij computerprints raadpleegde en keek niet op. ‘Welk schip?’ vroeg hij.

‘De Verre Ster. Dat schip van de Foundation. Het schip dat ik zojuist heb doorgelaten. Het schip dat van alle kanten holografisch is vastgelegd. Had u daarvan gedroomd?’

Godhisavatta keek nu op. Hij was een kleine man met bijna zwarte ogen die omringd waren door fijne rimpeltjes (die overigens niet het gevolg waren van een overmatige hoeveelheid glimlachjes). ‘Waarom vraag je dat?’ vroeg hij.

Sobhaddartha verstijfde een beetje en zijn welige, donkere wenkbrauwen trokken lichtelijk samen. ’Zij vertelden dat ze toeristen waren, maar ik heb nog nooit eerder zo’n schip gezien en mijn eigen mening is dat zij agenten van de Foundation zijn.’

Godhisavatta leunde achteruit in zijn stoel. ‘Luister eens hier, beste man, hoezeer ik ook mijn best doe, ik kan mij niet herinneren jouw mening gevraagd te hebben.’

‘Maar, Hoofd, ik beschouw het als mijn plicht tegenover het vaderland er op te wijzen dat…’

Godhisavatta kruiste zijn armen voor zijn borst en staarde zijn ondergeschikte met kille blik aan. En hoewel deze qua postuur aanzienlijk groter en imposanter was, kromp hij nu zichtbaar ineen en veranderde voor de ogen van zijn chef in een klein mannetje.

Godhisavatta zei: ‘Beste man, als je weet wat goed voor je is, zul je je werk doen zonder commentaar, of ik zal ervoor zorgen dat er geen pensioen is na je vertrek. En dat vertrek zal spoedig plaatsvinden als ik nog meer van je hoor over een onderwerp dat je niets aangaat.’

‘Ja, meneer,’ zei Sobhaddartha zachtjes. En met een verdachte mate van gedienstigheid in zijn stem voegde hij eraan toe: ‘Ligt het in de lijn van mijn plichten, meneer, te melden dat er een tweede schip binnen het bereik van onze schermen is gekomen?’

‘Beschouw de melding als verricht,’ zei Godhisavatta geprikkeld. Hij boog zich weer over zijn werk.

‘Met eigenschappen,’ zei Sobhaddartha op nog nederiger toon, ‘die sterk lijken op die van het schip dat ik zojuist heb doorgelaten.’

Godhisavatta steunde met zijn handen op het bureau en ging rechtop staan. ‘Nog een?’

Sobhaddartha onderdrukte een glimlach. Die bloeddorstige vrucht van een tegennatuurlijke paring (hij doelde op het Hoofd) had kennelijk niet gedroomd van twee schepen. Hij zei: ‘Klaarblijkelijk, meneer! Ik zal nu terugkeren naar mijn post en uw orders afwachten en ik hoop, meneer…’

‘Ja?’

Sobhaddartha kon de verleiding niet weerstaan, pensioenrisico of niet. ‘En ik hoop, meneer, dat we niet het verkeerde schip hebben doorgestuurd.’

41

De Verre Ster bewoog zich snel boven het oppervlak van Sayshell Planeet en Pelorat keek geboeid toe. De wolkenlaag was dunner en had meer open plekken dan die van Terminus en zoals hij op de kaart al had gezien waren de landmassa’s compacter en omvangrijker inclusief meer uitgestrekte woestijngebieden, te oordelen naar de roestkleur van grote stukken van het landoppervlak.

Er waren nergens tekenen van leven te zien. Het leek een wereld van onvruchtbare woestijnen, grijze vlakten, eindeloze kreukels die mogelijk bergketens waren en natuurlijk oceanen.

‘Het ziet er levenloos uit,’ mopperde Pelorat.

‘Je kunt niet verwachten vanaf deze hoogte tekenen van leven te zien,’ zei Trevize. ‘Als we lager komen zul je zien dat het land groene stroken heeft. Voordien zul je trouwens het twinkelende landschap van de nachtzijde al kunnen bekijken. Menselijke wezens hebben de neiging hun omgeving te verlichten zodra de duisternis intreedt. Ik heb nog nooit gehoord van een wereld die een uitzondering vormt op die regel. Met andere woorden: het eerste teken van leven zal niet alleen menselijk zijn, maar zelfs kunstmatig.’

‘De mens is tenslotte een dagdier van nature,’ zei Pelorat op nadenkende toon. ‘Het lijkt mij dat hij bij het opbouwen van een technische cultuur allereerst zal proberen de nacht om te zetten in een dag. In feite kun je de technische vorderingen van een cultuur uitstekend meten aan de toenemende verlichting op de nachtzijde. Hoe lang zou het duren, denk je, voordat complete duisternis heeft plaatsgemaakt voor volledige verlichting?’

Trevize lachte. ‘Jij hebt vreemde gedachten, maar dat zal wel normaal zijn voor iemand die zich met mythen bezighoudt. Ik denk niet dat een wereld ooit een volledige verlichting kan bereiken. De nachtelijke verlichting zou het patroon van de bevolkingsdichtheid volgen. Op de landmassa’s zul je dus dotten en slierten licht zien. Zelfs toen Trantor op zijn hoogtepunt was, en helemaal volgebouwd, was het nachtoppervlak maar sporadisch verlicht.’

Het land werd groen, zoals Trevize had voorspeld en tijdens de laatste omwenteling rond de globe wees hij plekken aan waarvan hij zei dat het steden waren. ‘Het is niet een zeer verstedelijkte wereld. Ik ben nooit eerder in de Sayshell Unie geweest, maar volgens de informatie die de computer mij heeft gegeven hechten zij nogal aan het verleden. In de ogen van de gehele Melkweg is techniek steeds geassocieerd met de Foundation, en overal waar de Foundation niet zo populair is, heeft men de neiging te hechten aan het verleden behalve wat betreft de oorlogswapens natuurlijk. Ik kan je verzekeren dat Sayshell in dat opzicht heel modern is.’

‘Mijn beste Golan, dit gaat toch niet onaangenaam worden, hoop ik? Wij zijn tenslotte Foundationisten en nu we ons op vijandig terrein bevinden…’

‘Het is geen vijandig terrein, Janov. Zij zullen buitengewoon beleefd zijn, wees maar niet bang. De Foundation is gewoon niet populair, meer niet. Sayshell maakt geen deel uit van de Foundation Federatie. Daarom, omdat zij trots zijn op hun onafhankelijkheid en omdat ze graag willen vergeten dat ze veel zwakker zijn dan de Foundation en alleen onafhankelijk blijven omdat wij dat maar zo willen laten, beleven ze genoegen aan de luxe ons niet erg sympathiek te vinden.’

‘Dan vrees ik dat het toch onaangenaam zal zijn,’ zei Pelorat mistroostig.

‘Helemaal niet,’ zei Trevize. ‘Kop op, Janov. Ik heb het over de officiële houding van de regering van Sayshell. De individuele bewoners van de planeet zijn gewone mensen, en als wij ons vriendelijk gedragen en niet doen alsof we de Heren van de Melkweg zijn, zullen zij ook vriendelijk zijn. We zijn niet naar Sayshell gekomen om hier de heerschappij van de Foundation te vestigen. We zijn maar toeristen en stellen dezelfde vragen over Sayshell die elke toerist zou stellen. En als de situatie het toestaat, mogen we hier ook best wat ontspanning zoeken. Er is niets verkeerd aan hier een paar dagen te blijven en eens na te gaan wat ze ons te bieden hebben. Misschien hebben ze hier een boeiende cultuur, fraaie landschappen, lekker eten of, als dat allemaal ontbreekt, interessante vrouwen. We hebben tenslotte geld.’

Pelorat fronste. ‘Maar, mijn beste!’

‘Kom nou,’ zei Trevize. ‘Zo oud ben je nog niet! Zou je daar geen belangstelling voor hebben?’

‘Ik wil niet ontkennen dat ik die rol ooit met verve heb gespeeld, maar dit lijkt mij niet het geschikte moment. We hebben een missie. We willen Gaia bereiken. Ik heb geen bezwaar tegen vermaak, echt niet, maar als we ons daaraan gaan overgeven wordt het misschien moeilijk ons weer los te rukken.’ Hij schudde zijn hoofd en zei op milde toon: ik denk dat jij bang was dat ik mij al te goed zou vermaken in de Galactische Bibliotheek op Trantor en dat ik mij niet meer zou kunnen losrukken. En wat de Bibliotheek voor mij is, dat zou een aantrekkelijk donker-ogig dametje — of vijf of zes — best wel eens voor jou kunnen zijn, nietwaar?’

Trevize zei: ‘Ik ben geen losbol, Janov, maar ik ben ook niet van plan een ascetisch leven te leiden. Goed dan, ik beloof dat we ons bezig zullen blijven houden met Gaia, maar als ik iets leuks tegen het lijf loop is er geen enkele reden in de Melkweg waarom ik niet normaal zou reageren!’

‘Zo lang je Gaia maar op de eerste plaats houdt.’

‘Dat doe ik. Denk er trouwens aan dat je niemand moet vertellen dat wij van de Foundation zijn. Ze zullen het toch wel weten, want we hebben kredietkaarten en een sterk Terminus-accent, maar als wij er niets van zeggen kunnen zij doen alsof wij onbekende vreemdelingen zijn, en vriendelijk doen. Als wij benadrukken dat wij Foundationisten zijn, zullen ze beleefd tegen ons praten, maar ze zullen ons dan niets vertellen, niets laten zien, ons nergens heen brengen, en compleet links laten liggen.’

Pelorat zuchtte, ik zal mensen nooit begrijpen.’

‘Daar is geen kunst aan. Je moet alleen jezelf maar eens goed bekijken, dan kun je alle anderen ook uitstekend begrijpen. Wij zijn zelf geen haartje beter. Hoe zou Seldon zijn Plan hebben kunnen opstellen en het kan me niet schelen hoe subtiel zijn wiskunde was als hij de mens niet gekend had? En hoe had hij hem kunnen kennen als dat niet gemakkelijk was geweest? Toon mij iemand die de mensen niet begrijpt en ik toon je iemand die een waanbeeld heeft van zichzelf en ik bedoel het niet persoonlijk.’

‘Dat begrijp ik. ik ben bereid toe te geven dat ik weinig ervaring heb en dat ik een nogal egocentrisch en bekrompen leven heb geleid. Het kan zijn dat ik mijzelf ook nog nooit goed heb bestudeerd, dus als het om andere mensen gaat zal ik mij graag door jou laten leiden en adviseren.’

‘Goed. Volg mijn advies dan nu meteen op en bekijk het landschap. We gaan nu spoedig landen en ik verzeker je dat je niets zult voelen. De computer en ik zullen dat allemaal keurig regelen.’

‘Golan, doe niet zo geërgerd. Als je soms een jonge vrouw tegen…’

‘Vergeet het! Laat mij nu even landen.’

Pelorat draaide zich om en bekeek de wereld die aan het einde van de landingsspiraal klaar lag. Het zou voor het eerst zijn dat hij voet zette op een vreemde wereld. Deze gedachte gaf hem plotseling een soort voorgevoel in, al wist hij dat al die miljoenen bewoonde werelden in de Melkweg waren gekoloniseerd door mensen die er ook nooit eerder een voet hadden gezet. Al die werelden, op éen na, dacht hij met een huivering van opgewonden vreugde.

42

Naar Foundationmaatstaven was de ruimtehaven niet groot, maar hij was van alle gemakken voorzien. Trevize keek toe hoe de Verre Ster naar haar ligplaats werd gesleept en daar werd vastgemaakt. Zij kregen een eigendomsbewijs vol ingewikkelde codes.

‘Kunnen wij haar hier zomaar achterlaten?’ fluisterde Pelorat.

Trevize knikte en legde in een geruststellend gebaar zijn hand op Janovs schouder. ‘Maak je geen zorgen,’ zei hij, eveneens fluisterend.

Zij stapten in de auto die zij hadden gehuurd en Trevize riep de plattegrond op van de stad wier torens hij aan de horizon al kon zien.

‘Sayshell Stad,’ zei hij, ‘de hoofdstad van de planeet. Stad, planeet, ster — allemaal heten ze Sayshell.’

‘Ik maak mij zorgen over ons schip,’ hield Pelorat aan.

‘Nergens voor nodig,’ zei Trevize. ‘We zullen vanavond terug zijn, want als we hier meer dan een paar uur blijven zullen wij het schip gebruiken als onze slaapplaats. Je moet ook weten dat er overal in de ruimte een erecode geldt voor alle ruimtehavens die, voor zover ik weet, nog nooit is verbroken, zelfs niet in oorlogstijd. Volgens die code zijn schepen die in vrede komen zonder meer onschendbaar. Als dat niet zo was, zou niemand meer veilig zijn en handel zou onmogelijk worden. Elke wereld die de code verbrak zou worden geboycot door alle ruimtepiloten van de Melkweg. Ik verzeker je dat geen enkele wereld dat risico wil lopen. Bovendien…’

‘Ja?’

‘Wel, bovendien heb ik er samen met de computer voor gezorgd dat iedereen die er anders uitziet of anders klinkt dan wij wordt gedood als hij of zij het schip probeert binnen te gaan. Ik ben zo vrij geweest dat aan de Havencommandant mee te delen. Ik heb hem beleefd verteld dat ik die speciale voorziening heel graag zou uitschakelen, omdat de ruimtehaven van Sayshell Stad immers een vlekkeloze reputatie heeft inzake integriteit en veiligheid in de gehele Melkweg, maar dat het schip een nieuw model is en dat ik helaas niet weet hoe ik de voorziening moet uitschakelen.’

‘Dat heeft hij toch zeker niet geloofd?’

‘Natuurlijk niet. Maar hij moest doen alsof, want anders had hij zich beledigd moeten tonen. En aangezien hij daartegen niets had kunnen ondernemen, zou het beledigd-zijn hem hebben vernederd. En omdat hij dat natuurlijk niet wilde, was het voor hem het gemakkelijkste te doen alsof hij mij geloofde.’

‘En dat toont weer eens aan hoe mensen in elkaar zitten?’

‘Ja. Je zult er wel aan wennen.’

‘Hoe weet je dat er in deze auto geen afluisterapparaat is aangebracht?’

‘Ik heb wel aan die mogelijkheid gedacht. Dus toen zij mij een auto aanwezen, heb ik een willekeurig ander exemplaar genomen. En als ze allemaal van die apparatuur hebben, ach, we hebben toch geen vreselijke dingen gezegd?’

Pelorat zag er ongelukkig uit. ‘Ik weet niet hoe ik dit moet zeggen. Het lijkt nogal onbeleefd erover te klagen, maar ik vind dat het hier niet lekker ruikt. Er hangt een zekere… geur.’

‘Hier in de auto?’

‘Wel, om te beginnen al op de ruimtehaven. Ik neem aan dat het op ruimtehavens altijd zo ruikt, maar de auto neemt dat geurtje met zich mee. Kunnen we de ramen niet opendoen?’

Trevize lachte, ‘Ik denk wel dat ik er achter kan komen welke knop van het paneel die truc klaarspeelt, maar het zou niet helpen. De planeet zelf stinkt. Is het heel erg?’

‘Het is niet al te doordringend, maar wel goed te merken en behoorlijk onaangenaam. Ruikt het op deze wereld overal zo?’

‘Ik vergeet steeds dat jij nog nooit op een andere planeet bent geweest. Elke bewoonde wereld heeft zijn eigen geurtje. Gewoonlijk komt dat door de aard van de plantenwereld, maar ik neem aan dat ook de dieren en de mensen hun steentje bijdragen. En voor zover ik weet is niemand verrukt van de geur van een wereld als hij daar voor het eerst landt. Maar je raakt eraan gewend, Janov. Ik beloof je dat je er over een paar uur niets meer van merkt.’

‘Je wilt daarmee toch niet zeggen dat alle werelden net zo stinken als deze?’

‘Nee. Zoals ik al zei heeft ieder zijn eigen geurtje. Als we er echt op zouden letten of als onze neus wat gevoeliger was, zoals die van Anacreonische honden, zouden we waarschijnlijk na éen keer diep insnuiven kunnen zeggen op welke wereld we ons bevonden. Toen ik pas bij de Vloot was, kon ik de eerste dag op een nieuwe planeet nooit een hap door mijn keel krijgen. Ik heb toen een oud ruimtevaardersfoefje geleerd, namelijk dat je een zakdoek met de geur van die wereld voor je neus moet binden tijdens de landingsmanoeuvre. Tegen de tijd dat je naar buiten stapt, ruik je het niet meer. En na een poos raak je ook in het algemeen gehard tegen die dingen. Je leert er geen aandacht meer aan te besteden. Het ergste is het eigenlijk als je weer thuis komt.’

‘Hoezo?’

‘Denk je soms dat Terminus niet stinkt?’

‘Wou je beweren van wel, dan?’

‘Nou en of! Als je eenmaal gewend bent geraakt aan de geur van een andere wereld, zeg maar Sayshell, zul je verbaasd staan over de stank op Terminus. Destijds, als de luiken opengingen op Terminus en de bemanning na een lange oefening buitengaats mocht uitstappen, plachten we allemaal uit te roepen: Oost, west, thuis, mest!’

Pelorat keek geschokt.

De torens van de stad waren nu zichtbaar naderbij, maar Pelorat hield zijn blik gericht op de directe omgeving. Er waren andere auto’s die zich in beide richtingen voortbewogen en af en toe was er een zweefauto boven hen, maar Pelorat lette voornamelijk op de bomen.

‘De plantenwereld ziet er vreemd uit,’ zei hij. ‘Denk jij dat deze soorten hier inheems zijn?’

‘Ik betwijfel het,’ zei Trevize verstrooid. Hij bestudeerde de kaart en probeerde de programmering van de besturingscomputer aan te passen. ‘De meeste menselijke planeten kennen maar heel weinig inheems leven. De kolonisten hebben steeds hun eigen planten en dieren ingevoerd, hetzij meteen bij hun komst, hetzij kort daarna.’

‘Toch ziet het er vreemd uit.’

‘Je moet niet verwachten dat je op elke wereld dezelfde variëteiten aantreft, Janov. Ik heb mij ooit laten vertellen dat de mensen van de Galactische Encyclopedie ooit een overzicht van alle soorten hebben samengesteld dat niet minder dan achtenzeventig vette computerschijven in beslag nam en niettemin niet eens compleet was, en tegen de tijd dat het klaar was natuurlijk ook alweer verouderd.’

De auto reed verder en de buitenwijken van de stad openden zich en omringden hen al spoedig. Pelorat huiverde lichtjes. ‘Ik heb geen hoge dunk van de architectuur van deze stad.’

‘Ieder zijn eigen smaak,’ zei Trevize met de onverschilligheid van een ervaren ruimtereiziger.

‘Waar gaan we eigenlijk naar toe?’

‘Wel,’ zei Trevize met een zekere ergernis, ‘ik probeer deze computer er toe over te halen ons naar het toeristencentrum te brengen. Ik hoop dat de computer de verkeersregels kent en weet welke straten eenrichtingsverkeer hebben, want daar heb ik geen idee van.’

‘En wat gaan we daar doen, Golan?’

‘Om te beginnen zijn wij toeristen, dus dat is een voor de hand liggende plek om heen te gaan. We willen ons immers zo onopvallend en natuurlijk mogelijk gedragen. En ten tweede, waar zou jij dan heengaan om informatie over Gaia te verzamelen?’

‘Naar een universiteit,’ zei Pelorat, ‘of naar een antropologisch centrum, of naar een museum. In elk geval niet naar een toeristencentrum.’

‘Wel, dan heb je het mis. In het toeristencentrum zullen we ons gedragen als intellectuele types die dolgraag een lijst hebben van alle universiteiten, musea en zo in de stad. We zullen dan besluiten waar we het eerst naar toe gaan en daar zullen we dan misschien de juiste personen aantreffen om vragen te stellen over oude geschiedenis, Melkwegkunde, mythologie, antropologie en wat je verder nog maar kunt bedenken. Maar het toeristencentrum moet het beginpunt van dat alles zijn.’

Pelorat zweeg en de auto nam nu deel aan een drukker verkeerspatroon en bewoog zich zigzaggend voort. Ze doken een tunnel in en kwamen langs verkeersborden die misschien wegwijzers waren, of misschien geboden en verboden, want de gebruikte lettertekens waren volslagen onbegrijpelijk.

Gelukkig deed de auto alsof hij de weg wel degelijk kende en toen hij stopte en zichzelf neerzette op een parkeerplaats, zagen zij een bord met de tekst: SAYSHELL BUITENWERELDSE ZAKEN en daaronder in simpele, gemakkelijk leesbare letters en Melkweg Standaard: SAYSHELL TOERISTENCENTRUM.

Zij gingen het gebouw binnen, dat niet zo groot bleek te zijn als de voorgevel had doen vermoeden. Het was er bepaald niet druk.

Er was een rij wachtkamertjes. Een daarvan werd bezet door een man die nieuwsberichten zat te lezen die door een klein apparaatje werden uitgespuwd. In een ander kamertje zaten twee vrouwen zo te zien een ingewikkeld spel met kaarten en tegeltjes te spelen. Achter een balie die veel te groot en met computerpanelen die veel te ingewikkeld voor hem leken, zat een verveeld uitziende Sayshelliaanse functionaris die gekleed was in iets wat nog het meest leek op een veelkleurig dambord.

Pelorat staarde ernaar en fluisterde: ‘Dit is bepaald een wereld van extraverte kledij!’

‘Ja,’ zei Trevize. ‘Dat had ik al gemerkt. Maar goed, de mode is op elke wereld anders en verschilt per wereld soms zelfs van streek tot streek. En ze verandert ook in de tijd. Vijftig jaar geleden droeg iedereen op Sayshell misschien wel uitsluitend zwart of weet ik veel. Je moet het maar nemen zoals het komt, Janov.’

‘Dat zal wel moeten, vrees ik,’ zei Pelorat, ‘maar ik geef de voorkeur aan onze eigen mode. Die pleegt tenminste geen aanslag op je gezichtsvermogen.’

‘Omdat zovelen van ons gekleed gaan in allerlei tinten grijs? Dat zit sommigen behoorlijk dwars. Ik heb het horen omschrijven als ‘zich hullen in vuiligheid’. Het kan trouwens ook best zo zijn dat juist door die kleurloosheid van de Foundation deze mensen vasthouden aan hun regenbogen — gewoon om hun onafhankelijkheid te demonstreren. Jij bent gewoon niets anders gewend, Janov! Kom.’

Het tweetal liep naar de balie en terwijl zij dat deden liet de man in het kamertje zijn nieuwsberichten in de steek. Hij stond op en kwam glimlachend naar hen toegelopen. Zijn kleding had allerlei tinten grijs.

Trevize keek niet meteen zijn richting uit, maar toen hij dat deed bleef hij meteen stokstijf staan.

Hij haalde diep adem. ‘Bij de Melkweg! Mijn vriend, de verrader!’

XII

AGENT

43

Munn Li Compor, Raadsheer van Terminus, stak met een weifelende blik zijn rechterhand uit naar Trevize.

Trevize bekeek de hand met een koppige blik, maar nam hem niet aan. Hij wendde zich tot niemand in het bijzonder en zei: ik ben niet geneigd een situatie te scheppen waardoor ik wellicht gearresteerd zal worden wegens openbare ordeverstoring op een vreemde planeet, maar ik zal dat niettemin niet nalaten als dit individu nog éen stap dichterbij komt.’

Compor hield abrupt zijn pas in, aarzelde, keek even onzeker naar Pelorat en zei tenslotte met zachte stem: ‘Krijg ik geen kans iets te zeggen? Uit te leggen? Wil je niet even luisteren?’

Pelorat keek het tweetal beurtelings aan met een lichte frons op zijn gezicht. ‘Wat is dit allemaal, Golan?’ zei hij. ‘Nu zijn we op een totaal vreemde wereld en jij komt meteen iemand tegen die je kent?’

Trevizes ogen bleven strak gericht op Compor, maar hij draaide zijn lichaam een beetje om duidelijk te maken dat hij nu tegen Pelorat sprak en hij zei: ‘Dit… menselijk wezen… als wij zijn uiterlijk tenminste mogen geloven, was op Terminus ooit een vriend van mij. Zoals mijn gewoonte is tegenover vrienden, heb ik hem vertrouwd. Ik heb hem mijn mening verteld, al was die misschien van een soort die je niet meteen van de daken schreeuwt. Hij heeft die mening echter tot in detail overgebriefd aan de autoriteiten en nam bovendien niet de moeite mij mee te delen dat hij zulks had gedaan. Daardoor liep ik blindelings in een val, met als gevolg dat ik nu verbannen ben. En nu wenst dit… menselijk wezen… dat ik hem begroet als een vriend!’

Hij wendde zich nu rechtstreeks tot Compor. Hij haalde zijn vingers door zijn haar, maar bracht daardoor zijn krullen alleen maar verder in wanorde. ‘Luister eens hier, jij. Ik heb inderdaad een vraag aan jou. Wat voer je hier uit? Waarom ben je, van alle mogelijke werelden in de Melkweg, uitgerekend op deze? En waarom net nu?’

Compors hand was tijdens Trevizes toespraakje uitgestoken gebleven, maar nu liet hij hem langs zijn lichaam vallen. De glimlach verdween van zijn gezicht. Het air van zelfverzekerdheid dat steeds een vast onderdeel van zijn persoonlijkheid was, had hem nu verlaten en daardoor leek hij jonger dan zijn vierendertig jaar, en bedroefd. ‘Ik zal het uitleggen,’ zei hij,” ‘maar dan wel vanaf het begin!’

Trevize keek even om zich heen. ‘Hier? Wil je er werkelijk hier over praten? In een publieke ruimte? Wil je dat ik je hier tegen de vlakte sla als ik straks genoeg heb van je leugens?’

Compor hief allebei zijn handen op, de palmen naar elkaar toegewend. ‘Dit is de veiligste plek, geloof me.’ Hij begreep wat de ander wilde gaan zeggen, corrigeerde zichzelf haastig en zei: ‘Of geloof me maar niet, dat doet er niet toe. Ik vertel de waarheid. Ik ben al een aantal uren langer op deze planeet dan jij en ik heb het nagegaan. Op Sayshell is het vandaag een speciale dag, een meditatiedag. Bijna iedereen is thuis, of hoort daar te zijn. Je ziet hoe leeg het hier is. Je moet niet denken dat het hier elke dag zo stil is.’

Pelorat knikte. ‘Ik vroeg mij inderdaad al af waarom het hier zo rustig is.’

Hij boog zich naar Trevizes oor en fluisterde: ‘Waarom laat je hem niet uitpraten, Golan? Hij ziet er zielig uit, die arme kerel, en misschien is hij echt van plan zich te verontschuldigen. Het lijkt me niet fair hem de kans daarop te ontnemen.’

‘Doctor Pelorat schijnt benieuwd te zijn naar wat je te zeggen hebt,’ zei Trevize. ‘Ik ben bereid hem ter wille te zijn, maar jij zult mij ter wille zijn als je het kort houdt. Misschien is dit een prima dag om mijn zelfbeheersing te verliezen. Als iedereen aan het mediteren is, zal een ordeverstoring mijnerzijds wellicht niet terstond wetshandhavers hierheen roepen. Morgen heb ik misschien minder geluk. Waarom zou ik die mooie kans laten lopen?’

Compors stem had een gespannen klank. ‘Hoor eens, als je me zo graag een klap wilt geven, doe het dan. Ik zal mijzelf niet eens verdedigen. Ga je gang, sla me maar — maar luister dan!’

‘Begin dan eerst maar eens te praten, ik zal eventjes luisteren.’

‘In de eerste plaats, Golan…’

‘Gelieve mij aan te spreken als Trevize. Mijn voornaam wens ik uit jouw mond niet te horen.’

‘In de eerste plaats, Trevize, ben je er al te goed ingeslaagd mij van jouw opvattingen te overtuigen…’

‘Dat heb je dan goed verborgen. Ik had durven zweren dat je mij erom uitlachte.’

‘Ik deed alsof ze mij amuseerden om voor mijzelf het feit te verbergen dat ze mij ernstig schokten. Kom, laten wij daar bij de wand ergens gaan zitten. De ruimte is nu wel leeg, maar er kunnen natuurlijk mensen binnenkomen en we moeten niet meer aandacht trekken dan nodig is.’

Langzaam liepen de drie mannen naar het andere einde van de grote rechthoekige hal. Compor toonde weer een voorzichtig glimlachje, maar bleef zorgvuldig buiten het handbereik van Trevize.

Zij namen plaats op stoelen die meegaven met hun gewicht en die automatisch de vorm van hun heupen en billen aannamen. Pelorat keek verbaasd en maakte aanstalten weer te gaan staan.

‘Ontspan u, professor,’ zei Compor. ‘Ik ken dit al. In sommige opzichten zijn zij verder dan wij. Het gemak dient de mens vinden ze op deze wereld.’

Hij wendde zich tot Trevize. Hij had een arm over de rugleuning van zijn stoel gelegd en sprak nu weer op ontspannen toon. ‘Jij schokte mij. Je gaf me het gevoel dat de Tweede Foundation werkelijk bestond, en dat bracht mij van mijn stuk. Wat zouden de gevolgen zijn als jij gelijk had? Lag het niet voor de hand dat zij op de een of andere manier met jou zouden afrekenen? Jou als een bedreiging uit de weg zouden ruimen? En als ik deed alsof ik jou geloofde, zouden ze mij wellicht óok uit de weg ruimen. Zie je wat ik bedoel?’

‘Ik zie een lafaard.’

‘Zou ridderlijke heldhaftigheid dan enig nut hebben gehad?’ vroeg Compor op dringende toon, zijn blauwe ogen verontwaardigd opengesperd. ’Kun jij of ik op tegen een organisatie die in staat is onze gedachten en gevoelens te manipuleren? Als wij hen met succes willen bestrijden, zouden wij om te beginnen onze kennis verborgen moeten houden.’

‘Dus jij hield je kennis verborgen en was veilig? Maar je hebt niets verborgen gehouden voor Burgemeester Branno, wel? Heel riskant!’

‘Jazeker! Maar dat risico achtte ik verantwoord. Als wij er alleen met elkaar over spraken zou dat vermoedelijk niets anders opleveren dan dat onze geesten gemanipuleerd zouden worden, of dat onze geheugens compleet zouden worden uitgewist. Anderzijds, als ik het de Burgemeester vertelde… Zij heeft mijn vader goed gekend, weet je. Mijn vader en ik waren immigranten van Smyrno en de Burgemeester had een grootmoeder die…’

‘Ja, ja,’ zei Trevize ongeduldig, ‘en een aantal generaties verder terug kwamen je voorouders uit de Sirius Sector. Dat heb je aan iedereen die je kent al uitvoerig verteld. Schiet op, Compor!’

‘Wel, zij luisterde met belangstelling. Als ik de Burgemeester ervan kon overtuigen dat er gevaar bestond, daarbij jouw argumenten gebruikend, zou de Federatie misschien enige actie ondernemen. We zijn niet zo hulpeloos als we waren in de dagen van het Muildier en in het ergste geval zou deze gevaarlijke kennis in elk geval verdere verspreiding krijgen en dan zouden wijzelf tenminste niet meer zo direct gevaar lopen.’

Trevize zei sarcastisch: ‘De Foundation in gevaar brengen om onszelf in veiligheid te krijgen. Dat is het ware patriottisme!’

‘In het ergste geval, zei ik. Ik rekende op het beste geval.’ Zijn voorhoofd was een beetje vochtig geworden. Hij scheen te worstelen met de onwrikbare verachting waarvan Trevize blijk gaf.

‘En je hebt mij dit slimme plannetje maar niet verteld, hè?’

‘Nee, dat heb ik niet gedaan en dat spijt me, Trevize. De Burgemeester heeft het mij verboden. Ze zei dat zij alles wilde weten wat jij wist, maar dat jij het soort persoonlijkheid bent dat dichtklapt als hij weet dat zijn opmerkingen worden overgebriefd.’

‘Dat was goed ingezien!’

‘ Ik wist niet… ik kon niet raden… ik had niet het flauwste idee dat zij van plan was jou te arresteren en van de planeet weg te jagen.’

‘Zij wachtte tot het politieke klimaat voor haar gunstig was en mijn status als Raadsheer mij niet zou beschermen. Zag je dat niet aankomen?’

‘Hoe kon ik dat? Jij zag het zelf niet eens!’

‘Als ik had geweten dat zij mijn opvattingen kende, dan had ik het zeker voorzien.’

Met een plotseling opkomend spoortje onbeschaamdheid zei Compor: ‘Ja, achteraf is het altijd gemakkelijk praten!’

‘En wat wil je hier van mij? Nu jij ook achteraf kunt praten?’

‘Ik wil het goedmaken. Ik wil goedmaken wat ik je onwetend, onwetend, heb aangedaan.’

‘Mijn hemeltje,’ zei Trevize op droge toon, ‘wat aardig van je! Maar je hebt mijn allereerste vraag nog steeds niet beantwoord. Hoe komt het dat je uitgerekend hier bent? Juist op deze planeet waar ik nu ben?’

‘Dat is gemakkelijk te beantwoorden,’ zei Compor. ik ben je gevolgd.’

‘Door de hyper-ruimte? Achter de hele reeks Sprongen van mijn schip aan?’

Compor schudde zijn hoofd. ‘Daar is niets raadselachtigs aan. Ik heb hetzelfde type schip als jij, met eenzelfde computer. Je weet dat ik altijd al een speciale feeling heb gehad voor het gokken welke richting een schip door de hyper-ruimte zou inslaan. Het is niet altijd een heel accurate gok, en twee van de drie keer heb ik het mis, maar met een computer ben ik er veel beter in. En voor je vertrek heb je nogal lang geaarzeld, waardoor ik in staat was de richting en de snelheid van je schip te bestuderen voordat het in de hyper-ruimte verdween. Die gegevens heb ik samen met mijn intuïtieve extrapolaties aan de computer gegeven, en die deed de rest.’

‘En je kwam nog vóór mij in deze stad aan?’

‘Ja. Jij hebt geen gravitatie gebruikt, maar ik wel. Ik gokte dat jij wel naar de hoofdstad zou gaan, dus ik ging regelrecht naar beneden, terwijl jij…’ Compor tekende met zijn vinger een korte spiraal in de lucht, zoals die van een schip dat een richtstraal volgt.

‘Jij nam het risico van een botsing met de bureaucratische ambtenarij van Shayshell.’

‘Wel…’ Op Compors gezicht verscheen een glimlach van onmiskenbare charme en Trevize voelde dat hij bijna werd ingepalmd. ‘Ik ben niet altijd en overal een lafaard.’

Trevize trok zijn harnas vaster aan. ‘Hoe ben je aan een schip zoals het mijne gekomen?’

‘Op precies dezelfde manier als jijzelf. De oude dame, Burgemeester Branno, heeft mij er een toegewezen.’

‘Waarom?’

‘Ik speel volledig open kaart met jou. Het was mijn opdracht jou te volgen. De Burgemeester wilde weten waar jij heenging en wat je deed.’

‘En dat heb je haar braaf verteld, neem ik aan. Of ben je de Burgemeester nu ook ontrouw geworden?’

‘Ik heb haar verslag uitgebracht. Feitelijk had ik geen keus. Zij heeft mijn schip voorzien van een hyper-verbinding. Het was niet de bedoeling dat ik die zou vinden, maar daar ben ik toch in geslaagd.’

‘En?’

‘Helaas is het ding op zodanige wijze aangebracht dat het niet te verwijderen is zonder het schip onbruikbaar te maken. Dat wil zeggen: ik kan het niet. Daarom weet zij dus waar ik ben, en ook waar jij bent.’

‘Stel nou eens dat het je niet was gelukt mij te volgen. Dan zou zij niet hebben geweten waar ik ben. Is dat niet bij je opgekomen?’

‘Natuurlijk wel. Ik heb overwogen eenvoudig te melden dat ik je was kwijtgeraakt, maar dat zou zij niet hebben geloofd, denk je wel? En dan zou ik wie weet hoelang niet hebben mogen terugkeren naar Terminus. Ik ben niet zoals jij, Trevize. Ik ben geen vrije vogel zonder verplichtingen. Ik heb een vrouw op Terminus, een zwangere vrouw, en ik wil naar haar terugkeren. Jij kunt het je veroorloven alleen aan jezelf te denken. Ik niet. Bovendien ben ik gekomen om je te waarschuwen. Bij Seldon, ik probeer dat al de hele tijd, maar jij wilt niet luisteren. Jij praat steeds over andere zaken.’

‘Ik ben niet onder de indruk van je plotselinge bezorgdheid voor mij. Waar kun jij mij tegen waarschuwen? Volgens mij ben jij het enige waartegen ik gewaarschuwd moet worden. Je hebt mij verraden en nu volg je mij om me nogmaals te verraden. Niemand anders doet mij kwaad.’

‘Vergeet de dramatiek nu even, man,’ zei Compor op ernstige toon.

‘Trevize, jij bent een bliksemafleider! Jij bent erop uitgestuurd om een reactie van de kant van de Tweede Foundation uit te lokken als er zoiets — als een Tweede Foundation bestaat. Ik heb een intuïtief gevoel voor nog andere dingen dan alleen sprongen door de hyper-ruimte, en ik ben ervan overtuigd dat dat haar bedoeling is. Als jij probeert de Tweede Foundation te vinden, zullen zij dat merken en dan zullen ze tegen je optreden. Als zij dat doen, moeten zij zich naar alle waarschijnlijkheid enigszins blootgeven. En dan zal Burgemeester Branno hen aanpakken.’

‘Wat jammer dat je fameuze intuïtie je in de steek liet toen Branno voorbereidingen trof om mij te arresteren.’

Compor bloosde en mompelde: ‘Je weet dat intuïtie niet altijd werkt.’ ‘En nu vertelt die intuïtie jou dat zij van plan is de Tweede Foundation aan te vallen. Dat zou zij niet durven!’

‘Ik denk van wel. Maar daar gaat het niet om. Het gaat erom dat zij jou op dit moment puur als lokaas gebruikt.’

‘Dus?’

‘Dus ga in ‘s hemelsnaam niet op zoek naar de Tweede Foundation. Het kan haar niet schelen of je bij die zoektocht om het leven komt, maar mij wel. Ik voel mij daarvoor verantwoordelijk en ik trek het mij aan.’

‘Ik voel me geroerd,’ zei Trevize koeltjes. ‘Maar toevallig houd ik mij momenteel bezig met een andere taak.’

‘O ja?’

‘Pelorat en ik zijn op zoek naar de Aarde, de planeet waarvan sommigen denken dat het de bakermat van het menselijk ras was. Nietwaar, Janov?’

Pelorat knikte. ‘Ja, het is een puur wetenschappelijke zaak waar ik mij al heel lang mee bezighoud.’

Compor wist even niets te zeggen, maar zei toen: ‘Op zoek naar de Aarde? En waarom dat?’

‘Om haar te bestuderen,’ zei Pelorat. ‘Als dat de wereld is waar menselijke wezens tot ontwikkeling kwamen, vermoedelijk uit andere levensvormen, in plaats van als alle andere wezens kant en klaar geïmporteerd zijn, dan is het een unieke wereld en een prachtig studie-object.’

‘En ook een wereld,’ zei Trevize, ‘waar ik heel misschien iets meer te weten kan komen over de Tweede Foundation. Heel misschien.’

‘Maar er is geen Aarde,’ zei Compor. ‘Wisten jullie dat niet?’

‘Geen Aarde?’ Pelorat had een nietszeggende blik, zoals altijd wanneer hij van plan was koppig te zijn. ‘Bedoelt u te zeggen dat er geen planeet bestaat waar de menselijke soort vandaan komt?’

‘O, nee. Natuurlijk was er een Aarde. Daaraan bestaat geen twijfel. Maar er is nu geen Aarde meer. Geen bewoonde Aarde. Zij is verdwenen!’

‘Er zijn verhalen…’ begon Pelorat, niet uit het veld geslagen.

‘Wacht even, Janov,’ zei Trevize. ‘Zeg eens, Compor, hoe weet jij dit?’

‘Wat bedoel je met “hoe”? Het is mijn erfgoed. Zoals je weet komen mijn voorouders uit de Sirius Sector, als het je niet verveelt dat nog eens te horen. Daarginds weten wij alles van de Aarde. Zij bestaat in die Sector. Dat betekent dat zij geen deel uitmaakt van de Foundation Federatie en dat dus niemand op Terminus er belangstelling voor heeft. Maar dat neemt niet weg dat daar de Aarde is.’

‘Het is een mogelijkheid, ja,’ zei Pelorat. ‘Er bestond aardig wat enthousiasme voor dat “Sirius alternatief”, zoals ze het noemden, in de dagen van het Imperium.’

Compor wond zich op. ‘Helemaal geen alternatief! Het is een feit!’

Pelorat zei: ‘Wat zou u zeggen als ik u vertelde dat er vele planeten in de Melkweg zijn die Aarde genoemd worden, of genoemd werden, door de mensen van naburige sterrenstelsels?’

‘Maar dit is de enige echte,’ zei Compor. ‘De Sirius Sector is de oudst bewoonde plek van de Melkweg. Iedereen weet dat.’

‘Zeker, de Siriërs beweren het,’ zei Pelorat kalm.

Compor keek gefrustreerd. ‘Ik verzeker u…’

Trevize kwam tussenbeide. ‘Vertel ons eens wat er met de Aarde gebeurd is. Je zegt dat zij niet meer bewoond wordt. Waarom niet ?’

‘Radio-activiteit. Het gehele oppervlak van de planeet is radio-actief geworden als gevolg van kernreacties die uit de hand zijn gelopen, of kernexplosies, dat weet ik niet zeker. Daarom is er nu geen leven meer mogelijk.’

Het drietal staarde elkaar een poosje aan en toen vond Compor het nodig zijn mededeling te herhalen. ‘Geloof me,’ zei hij, ‘er is geen Aarde. Het heeft geen zin ernaar te zoeken.’

44

Deze ene keer was Janov Pelorats gezicht niet uitdrukkingsloos. Niet dat het passie vertoonde, of een andere hartstochtelijke emotie, maar zijn ogen hadden zich vernauwd en zijn gehele gezicht straalde een soort doordringende intensiteit uit.

Met een stem die elk spoor van zijn gebruikelijke voorzichtigheid miste zei hij: ‘Zeg me nog eens hoe u dit weet.’

‘Ik zei het al,’ zei Compor. ‘Het is mijn erfgoed.’

‘Wees geen dwaas, jongeman. U bent een Raadsheer. Dat betekent dat u geboren moet zijn op een van de werelden van de Federatie. Smyrno, zei u daarstraks, geloof ik.’

‘Dat is juist.’

‘Wel, over welk erfgoed hebt u het dan? Wilt u soms zeggen dat u over Sirische genen beschikt die u een aangeboren kennis verschaffen van de Sirische mythen omtrent de Aarde?’

Compor leek uit het veld geslagen. ‘Nee, natuurlijk niet.’

‘Waar hebt u het dan wel over?’

Compor zweeg even en leek diep na te denken. Toen zei hij rustig: ‘Mijn familie bezit oude boeken over de geschiedenis van Sirius. Het is een materieel erfgoed, niet een geestelijk. Het is niet iets waar wij met derden over spreken, zeker niet als wij carrière willen maken in de politiek. Trevize schijnt te denken van wel, maar geloof mij, ik bespreek het alleen met goede vrienden.’

Er was een spoortje bitterheid in zijn stem. ‘In theorie zijn alle burgers van de Foundation gelijk, maar degene die afkomstig zijn van de oude werelden van de Federatie zijn meer gelijk dan die van de nieuwere werelden en degene die afkomstig zijn van werelden buiten de Federatie zijn het minst gelijk van allemaal. Maar goed, dat terzijde. Afgezien van de boeken, ik heb die oude werelden ook nooit bezocht. Trevize… hé daar…’

Trevize was naar een hoek van de hal gelopen en keek door een driehoekig venster naar buiten. Het maakte een stuk van de hemel zichtbaar en tegelijk een stuk van de stad onzichtbaar meer licht èn meer privacy. Trevize ging op zijn tenen staan om naar beneden te kijken.

Hij kwam door de lege hal teruglopen. ‘Een interessant ontwerp voor een venster,’ zei hij. ‘Riep je mij, Raadsheer?’

‘Ja. Herinner je je nog de reis die ik maakte na mijn studie?’

‘Na ons afstuderen? Dat weet ik nog goed. We waren makkers. Makkers voor eeuwig. Bloedbroeders. Wij tweeën tegen de rest van de wereld. Jij ging je reis maken. Ik ging bij de Marine, vol patriottisme. Om de een of andere reden voelde ik er niet voor met jou mee te gaan op die reis. Dat moet intuïtief zijn gebeurd. Ik zou willen dat ik die intuïtie ook later nog had behouden.’

Compor beet niet in het aas. ‘Ik bezocht Comporellon,’ zei hij. ‘Volgens de familietraditie kwamen mijn voorouders daar vandaan, tenminste die aan vaderskant. In de oude tijden, voordat het Imperium ons opslokte, behoorden wij tot het heersende geslacht. Mijn naam is afgeleid van die wereld — nog steeds volgens de familie-overlevering. We hadden een oude, poëtische naam voor de ster waar Comporellon omheen draaide: Epsilon Eridani.’

‘Wat betekent dat?’ vroeg Pelorat.

Compor schudde zijn hoofd. ‘Ik weet niet of het iets betekent. Het was puur traditie. In hun leven speelt traditie een belangrijke rol. Het is een oude wereld. Zij bezitten lange, gedetailleerde kronieken van de geschiedenis van de Aarde, maar ze praten er weinig over. Ze doen er bijgelovig over. Telkens als zij het woord uitspreken steken ze beide handen omhoog, wijsvinger en middelvinger gekruist om het noodlot te bezweren.’

‘Hebt u dit bij uw terugkeer aan iemand verteld?’

‘Natuurlijk niet. Wie zou het interesseren? Ik wilde niemand dat verhaal opdringen. Nee, dank u! Ik wilde carrière maken in de politiek en het benadrukken van mijn buitenwereldse afkomst was wel het laatste wat ik wenste!’

‘En hoe zat het met de satelliet? Beschrijf de satelliet van de Aarde eens,’ zei Pelorat op scherpe toon.

Compor keek verbaasd. ‘Daar weet ik niets van.’

‘Heeft zij een satelliet?’ ik kan mij niet herinneren er iets over gelezen of gehoord te hebben. Maar als u de kronieken op Comporellon raadpleegt kunt u dat ongetwijfeld te weten komen.’

‘Maar u weet niets?’

‘Niet over de satelliet. Niet dat ik mij herinner.’

‘Hmm. Hoe kwam het dat de Aarde radio-actief werd?’

Compor schudde zijn hoofd en zei niets.

‘Denk na!’ zei Pelorat. ‘U moet toch wel iets hebben gehoord!’

‘Het was zeven jaar geleden, professor. Ik wist toen niet dat u er mij nu naar zou vragen. Er was een soort legende die zij opvatten als echte geschiedenis…’

‘Welke legende?’

‘De Aarde was radio-actief — doodverklaard en uitgebuit door het Imperium. De bevolking slonk, maar toch zou de Aarde op een dag het Imperium vernietigen.’

‘Eén stervende wereld zou het hele Imperium gaan vernietigen?’ interrumpeerde Trevize.

‘Ik zei al dat het een legende was,’ zei Compor verdedigend, ik ken de details niet. Ik weet wel dat Bel Arvardan in het verhaal een rol speelde.’

‘Wie was hij ?’ vroeg Trevize.

‘Een historische persoon. Ik heb het opgezocht. Hij was een archeoloog van de eerlijke school in de vroege jaren van het Imperium en hij beweerde dat de Aarde zich in de Sirius Sector bevond.’

‘Ik ken de naam,’ zei Pelorat. ‘Op Comporellon is hij een volksheld. Hoor eens, als u deze dingen wilt weten kunt u beter naar Comporellon gaan. Het heeft geen zin hier nog langer rond te hangen.’

Pelorat zei: ‘Maar hoe zou de Aarde er dan volgens hen in kunnen slagen het Imperium te vernietigen?’

‘Ik weet het niet.’ In Compors stem klonk nu een zekere stuursheid. ‘Had de straling er iets mee te maken?’

‘Ik weet het niet. Er gingen verhalen over een soort geestverruimer die op de Aarde ontwikkeld zou zijn een Zenuwversterker of zoiets.’

‘Werden daardoor superbreinen geschapen?’ vroeg Pelorat op uiterst ongelovige toon.

‘Dat geloof ik niet. Ik herinner me voornamelijk dat ze nooit schenen te werken. De mensen werden wel heel slim, maar stierven jong.’

Trevize zei: ‘Het was waarschijnlijk een sprookje met een moraal. Als je tè veel vraagt, verlies je zelfs het weinige dat je al hebt.’

Pelorat wendde zich gepikeerd tot Trevize. ‘Wat weet jij van sprookjes met een moraal?’

Trevize trok zijn wenkbrauwen op. ‘Jouw vakgebied mag dan niet het mijne zijn, maar dat wil nog niet zeggen dat ik nergens iets van afweet.’

‘Wat herinnert u zich verder nog van dat apparaat dat u Zenuwversterker noemt, Raadsheer Compor?’ vroeg Pelorat.

‘Niets, en ik wil nu ook niet langer meewerken aan dit kruisverhoor. Luister eens, ik volgde jullie in opdracht van de Burgemeester. Ik had niet de opdracht persoonlijk met jullie in contact te treden. Ik heb dat alleen gedaan om jullie te waarschuwen dat jullie gevolgd werden en om te zeggen dat jullie erop uitgestuurd zijn om bepaalde doeleinden van de Burgemeester te dienen, welke doeleinden dat ook mogen zijn. Ik zou nergens anders met jullie over hebben moeten praten, maar ik werd verrast doordat plotseling de kwestie van de Aarde ter sprake werd gebracht. Nou, ik herhaal het nog maar eens: wat daar in het verleden ook allemaal bestaan zou hebben Bel Arvardan, de Zenuwversterker, en weet ik veel dat heeft niets te maken met wat er tegenwoordig bestaat. Ik verzeker jullie nogmaals: de Aarde is een dode wereld. Ik raad jullie sterk aan naar Comporellon te gaan, waar jullie alles kunnen vinden wat je maar wilt weten. Maar ga hier vandaan.’

‘En natuurlijk zul je de Burgemeester plichtsgetrouw vertellen dat wij naar Comporellon gaan, en je zult ons volgen om daar zeker van te zijn. Of misschien weet de Burgemeester het al. Ik stel mij voor dat zij elk woord dat je hier tot ons hebt gericht zorgvuldig met je heeft afgesproken en gerepeteerd, omdat zij om haar moverende redenen wenst dat wij naar Comporellon gaan, klopt dat?’

Compors gezicht verbleekte. Hij ging rechtop staan en stotterde bijna in het pogen zijn stem onder controle te houden. ‘Ik heb geprobeerd het uit te leggen. Ik heb geprobeerd behulpzaam te zijn. Ik had dat niet moeten proberen. Wat mij betreft stort je in een zwart gat, Trevize!’

Hij draaide zich op zijn hielen om en liep geagiteerd weg zonder om te zien.

Pelorat leek een beetje verbaasd. ‘Dat was nogal tactloos van je, Golan, mijn beste. Ik zou meer uit hem hebben weten te krijgen.’

‘Nee, dat zou je niet,’ zei Trevize ernstig. ‘Je had niets anders uit hem kunnen krijgen dan de dingen die hij bereid was je te geven. Janov, jij weet niet wat hij is. En tot op de dag van vandaag wist ikzelf dat evenmin.’

45

Pelorat aarzelde voordat hij Trevize durfde storen. Deze zat bewegingloos in zijn stoel, diep in gedachten verzonken.

‘Blijven we hier de hele nacht gewoon zitten, Trevize?’ vroeg Pelorat tenslotte.

Trevize keek op. ‘Nee, je hebt groot gelijk. We kunnen beter wat mensen om ons heen hebben. Kom mee!’

Pelorat stond op. ‘Er zullen geen mensen om ons heen zijn,’ zei hij. ‘Compor zei dat dit een dag van meditatie was, of zoiets.’ ‘O ja ? Was er verkeer op de weg toen wij met de auto de stad naderden?’

‘Ja, een beetje.’ ‘Flink wat, dacht ik. En daarna zijn we de stad binnen gereden. Was die leeg?’

‘Niet bepaald. Maar je moet toegeven dat deze hal in elk geval leeg is.’

‘Ja, dat klopt. Dat is mij zeker opgevallen. Kom, Janov, ik heb honger. Er moeten restaurants zijn waar we iets kunnen eten en we kunnen het ons veroorloven een goede uit te kiezen. In elk geval moeten we een plaats kunnen vinden waar we een of andere boeiende specialiteit van Sayshell kunnen proeven of, als we daar bij nader inzien voor terugdeinzen, een goede standaard Melkweg-hap kunnen bestellen. Als we eenmaal veilig onder de mensen zijn zal ik je vertellen wat hier volgens mij echt is gebeurd.’

46

Trevize leunde achteruit en voelde zich lekker opgekikkerd. Het restaurant was niet duur naar Terminus-maatstaven, maar het was bepaald ongewoon. Het werd ten dele verwarmd door een open vuur waarboven voedsel werd geroosterd. Vlees werd in het algemeen geserveerd in hapklare brokjes (en met vele soorten pikante sausjes) die met de hand werden gegeten, waarbij de vingers tegen de hitte en het braadvet werden beschermd door soepele, groene bladeren die er koel, bewasemd uitzagen en vaag naar pepermunt smaakten.

Elk stukje vlees was gewikkeld in een blaadje en ze moesten samen in de mond worden gestopt. De ober had zorgvuldig uitgelegd hoe dat moest gebeuren. Kennelijk was hij gewend aan gasten van andere planeten, want hij had vaderlijk geglimlacht toen hij Pelorat en Trevize behoedzaam zag staren naar de dampende vleeshapjes en was kennelijk vermaakt geweest door de opluchting van de vreemdelingen toen deze bemerkten dat de blaadjes de vingers koel hielden en bovendien het vlees deden afkoelen tijdens het kauwen.

‘Heerlijk!’ zei Pelorat, die uiteindelijk een tweede portie bestelde. Dat deed ook Trevize.

Zij zaten tenslotte aan een sponsachtig, vaaglijk zoet nagerecht en een kop koffie die naar caramel smaakte, hetgeen hen tot meewarig hoofdschudden verlokte. Zij voegden er stroop aan toe, wat de ober op zijn beurt tot hoofdschudden bracht.

‘Wel,’ zei Pelorat, ‘wat gebeurde er daarginds in het Toeristencentrum nu eigenlijk?’

‘Met Compor, bedoel je?’

‘Is er dan nog iets anders gebeurd waarover we kunnen praten?’

Trevize keek in het rond. Zij zaten nogal afgezonderd in een diepe alkoof, het restaurant was vol en het natuurlijke stemmengegons was een perfecte dekmantel.

‘Is het niet vreemd dat hij ons naar Sayshell volgde? vroeg hij met fluisterende stem. ‘Hij verklaarde dat met zijn intuïtieve vermogens.’

‘Ja, hij was universitair kampioen in achtervolgingen door de hyper-ruimte. Dat heb ik tot op heden nooit betwijfeld. Ik zie wel in dat je misschien kunt raden waarheen iemand zich met zijn volgende Sprong begeeft als je kunt zien hoe die iemand zich daarop voorbereidt en als je daar zelf een zekere vaardigheid, bepaalde reflexen voor hebt. Maar ik zie niet in hoe een spoorvolger een hele serie Sprongen kan raden. Alleen de eerste Sprong bereid je zelf actief voor. De computer zorgt voor de rest van de serie. De volger kan die eerste Sprong raden, maar door welke toverij kan hij weten hoe de computer verder geprogrammeerd is?’

‘Maar hij speelde het klaar, Golan.’

‘Dat deed hij zeker,’ zei Trevize. ‘En de enig denkbare manier waarop ik mij kan voorstellen dat hij daarin slaagde is… dat hij tevoren al wist waar wij heen zouden gaan. Hij schatte het niet, maar hij wist het.’

Pelorat dacht daar over na. ‘Volstrekt onmogelijk, mijn beste. Hoe kon hij dat weten? Wij hebben onze bestemming pas gekozen nadat we aan boord waren gegaan van de Verre Ster.’

‘Dat weet ik. En dat verhaal over die dag van de meditatie?’

‘Compor heeft niet tegen ons gelogen. De ober zei dat het vandaag een meditatiedag is. Toen we binnenkwamen hebben we het hem gevraagd.’

‘Ja, dat zei hij, maar hij zei ook dat het restaurant niet gesloten was. In feite zei hij letterlijk: “Sayshell Stad is niet zo provinciaals. Hier sluiten we niet.” Met andere woorden: de mensen mediteren wel, maar niet in de grote stad, waar iedereen een werelds leven leidt en er geen plaats is voor dorpse vroomheid. Daarom is er verkeer, daarom is het druk. Misschien niet helemaal even druk als op gewone dagen, maar toch druk.’

‘Maar, Golan, niemand is het Toeristencentrum binnengekomen toen wij daar waren. Dat weet ik zeker. Geen mens kwam binnen.’

‘Dat heb ik ook vastgesteld. Ik ben op een gegeven ogenblik zelfs naar het venster gelopen en heb naar buiten gekeken. Ik zag duidelijk dat er op de straten rond het centrum flink wat mensen in auto’s reden en liepen en toch kwam niemand naar binnen. De dag van de meditatie werd gewoon gebruikt als dekmantel. Wij zouden geen vraagtekens hebben geplaatst bij het feit dat we “toevallig” niet gestoord werden, als ik mij niet vast had voorgenomen die zoon van twee vreemdelingen domweg niet te vertrouwen.’

‘Wat heeft dit allemaal te betekenen?’ vroeg Pelorat. ik geloof dat het voor de hand ligt, Janov. We hebben hier iemand die even snel als wijzelf weet waar wij heengaan, ook al bevindt hij zich in een ander ruimteschip dan het onze. We hebben hier iemand die een openbaar gebouw leeg kan houden om ongestoord met ons te kunnen praten, ook al wemelt het rond het gebouw van de mensen.’

‘Wil je me soms wijsmaken dat hij wonderen kan verrichten?’

‘Zoiets. Als het zo is dat Compor een agent van de Tweede Foundation is en geesten kan beïnvloeden. Als hij jouw en mijn geest vanuit een ver ruimteschip kan lezen. Als hij zodanig kan manipuleren dat hij onmiddellijk de douane mag passeren. Als hij op gravitatiekracht weet te landen zonder dat een patrouilleschip hem nazet wegens het negeren van de radiografische richtstraal. En als hij geesten van mensen ertoe kan brengen dat deze mensen niet binnengaan in een gebouw waarvan hij wil dat het leeg blijft.’

‘Bij alle sterren!’ vervolgde Trevize, nu met een gegriefde klank in zijn stem. ‘Dit gaat zo al door sinds ons afstuderen. Ik ging niet met hem mee op zijn reis. Ik weet nog dat ik dat niet wilde. Is dat niet óok zijn invloed geweest? Hij moest alleen zijn. Waar is hij werkelijk heen geweest?’

Pelorat duwde de schotels op tafel van zich vandaan, alsof hij ruimte om zich heen wilde scheppen om beter te kunnen nadenken. Dat bleek tevens een signaal te zijn dat het automatische kelnerhulpje in beweging bracht, een autonoom bewegende tafel die naast hen halt hield en wachtte tot zij hun bestek, de borden en schotels er hadden opgezet.

Toen ze weer alleen waren zei Pelorat: ‘Maar dat is krankzinnig! Er is niets gebeurd dat niet tevens op natuurlijke wijze verklaard kan worden. Als je eenmaal in je hoofd hebt gezet dat iemand gebeurtenissen beïnvloedt, kun je alles wel in dat licht gaan zien. Je houdt dan geen greintje zekerheid meer over. Kom op, makker, het is gewoon een samenloop van omstandigheden, en pure speculatie van jouw kant. Word nou niet paranoïde!’

‘Maar ik wil ook niet in slaap gesust worden!’

‘Wel, laten we dit eens op logische manier bekijken. Stel dat hij echt een agent van de Tweede Foundation is. Waarom zou hij dan het risico lopen onze verdenking op te wekken door het Toeristencentrum leeg te houden? Heeft hij dan iets gezegd dat zo belangrijk was dat het iets zou hebben uitgemaakt of een paar mensen in de buurt bezig met hun eigen zaken, bovendien het al dan niet hoorden?’

‘Dat is gemakkelijk te beantwoorden, Janov. Hij zou onze geesten nauwlettend willen bestuderen zonder daarbij gestoord te worden door andere geesten. Geen statische ruis. Geen kans op verwarring.’

‘Nogmaals, dat is alleen jouw interpretatie. Wat was er zo belangrijk aan dat gesprek met ons? Het is veel zinniger te veronderstellen, zoals hijzelf ook gezegd heeft, dat hij alleen naar ons is toegekomen om uit te leggen wat hij gedaan had, zich daarvoor te verontschuldigen, en ons te waarschuwen voor de moeilijkheden die ons misschien te wachten staan. Waarom zouden we er méér achter moeten zoeken?’

De kleine gleuf voor kredietkaarten aan het andere einde van de tafelrand lichtte discreet op en liet met opgloeiende cijfers zien hoeveel de maaltijd had gekost. Trevize zocht onder zijn ceintuur naar zijn kredietkaart. Deze had het merkteken van de Foundation en werd dus overal in de Melkweg geaccepteerd — of waar een burger van de Foundation ook maar heen wenste te gaan. Hij stak de kaart in de daarvoor bestemde gleuf. Het duurde even voordat de transactie voltooid was en Trevize controleerde (met aangeboren voorzichtigheid) het nieuwe saldo alvorens de kaart weer in zijn zak te stoppen.

Hij keek onopvallend rond om er zeker van te zijn dat er geen ongewenste belangstelling voor hem was af te lezen van de gezichten van de weinige gasten die nog in het restaurant waren en zei: ‘Waarom ik er meer achter zoek? Waarom méér? Omdat hij ook nog over andere dingen heeft gesproken. Hij sprak over de Aarde. Hij vertelde ons dat die dood is en heeft er sterk bij ons op aangedrongen naar Comporellon te gaan. Zullen we dat doen?’

‘Dat is iets wat ik wel heb overwogen, Golan,’ gaf Pelorat toe.

‘Gewoon weggaan van hier?’

‘We kunnen terugkomen nadat we de Sirius Sector hebben onderzocht.’

‘Het komt niet bij je op dat het zijn vooropgezette bedoeling was ons van Sayshell vandaan te krijgen en af te leiden? Dat hij ons hier gewoon tot elke prijs weg wilde hebben?’

‘Waarom?’

‘Ik weet het niet. Hoor eens, zij verwachtten dat wij naar Trantor zouden gaan. Dat was immers wat jij wilde en misschien rekenden zij erop dat we dat zouden doen. Ik gooide roet in het eten door erop te staan dat we naar Sayshell zouden gaan. Dat was wel het laatste wat zij wilden en daarom moeten ze nu zorgen dat ze ons hier vandaan krijgen.’

Pelorat zag er bepaald ongelukkig uit. ‘Maar, Golan, dat zijn toch allemaal loze beweringen! Waarom willen ze niet dat wij op Sayshell zijn?’

‘Ik weet het niet, Janov. Voor mij is het voldoende dat zij ons hier weg willen hebben. Ik blijf hier. ik ga niet weg.’ ‘Maar.. .maar… Hoor eens, Golan, als de Tweede Foundation wilde dat wij hier vertrokken zouden ze toch alleen onze geest in die zin hoeven te manipuleren? Daar hebben ze toch helemaal geen gesprekken met ons voor nodig?’

‘Nu je daar toch over begint, professor,’ zei Trevize met een plotselinge achterdocht in zijn ogen, ‘weet je wel zeker dat zij dat in ons geval niet gedaan hebben? Jij wilt immers vertrekken?’

Pelorat keek Trevize verbaasd aan. ‘Ik vind gewoon dat daar iets voor te zeggen is.’

‘Dat is logisch, als je beïnvloed bent.’

‘Maar ik ben niet…’

‘Natuurlijk zou je bezweren dat het niet zo was als het wel zo was.’

‘Als je zo redeneert,’ zei Pelorat, ‘kan ik natuurlijk op geen enkele manier het tegendeel van je ongefundeerde stelling bewijzen. Wat ga je nu doen?’

‘Ik zal op Sayshell blijven. En jij zult hier ook blijven. Je kunt het schip niet zonder mijn hulp besturen, dus als Compor iemand beïnvloed heeft, heeft hij de verkeerde genomen.’

‘Goed dan, Golan. We zullen op Sayshell blijven tot we objectieve redenen hebben om te vertrekken. Het ergste wat ons kan overkomen immers, erger dan hier blijven dan wel vertrekken, zou zijn dat wij van elkaar gescheiden raken. Kom, ouwe makker, als ik beïnvloed was zou ik dan zo snel en zo blijmoedig van gedachten kunnen veranderen als ik nu doe? We blijven.’

Trevize dacht een ogenblik na. Toen leek hij iets van zich af te schudden, glimlachte en stak zijn hand uit. ‘Akkoord, Janov. Laten we nu teruggaan naar het schip en morgen nog eens opnieuw beginnen. Als we tenminste iets nieuws kunnen bedenken.’

47

Munn Li Compor herinnerde zich niet wanneer hij gerecruteerd was. Ten eerste was hij in die tijd nog een kind geweest en ten tweede deden agenten van de Tweede Foundation hun uiterste best om de sporen naar hun verleden zo goed mogelijk te verwijderen.

Compor was een ‘Waarnemer’ en door een Tweede Foundationist kon hij onmiddellijk als zodanig herkend worden.

Dat betekende dat Compor bekend was met hun geestesvaardigheden en dat hij tot op zekere hoogte in staat was met de Tweede Foundationisten op hun eigen manier te converseren, maar zijn rang was de laagste in hun hiërarchie. Hij kon uitstralingen van geesten opvangen, maar hij kon geesten niet aanpassen. Zo ver was zijn opleiding nooit gegaan. Hij was een Waarnemer, niet een Doener.

Dit maakte hem op zijn best tweederangs, maar dat hinderde hem niet, althans niet veel. Hij kende zijn gewicht in het geheel der dingen.

Tijdens de vroege eeuwen van de Tweede Foundation had deze de taak die ze voor de boeg had onderschat. Zij was van mening geweest dat haar handvol leden de hele Melkweg onder controle konden houden en dat het handhaven van Seldons Plan alleen enkele incidentele, kleine ingreepjes hier en daar zou vereisen.

Het Muildier had hen van deze illusies beroofd. Hij was uit het niets komen opduiken en had de Tweede Foundation (en natuurlijk ook de Eerste, maar dat was niet van belang) totaal bij verrassing overvallen en tot hulpeloosheid gebracht. Het duurde vijf jaar voordat zij een tegenaanval konden opzetten en dan nog alleen ten koste van een aantal mensenlevens.

Onder Palver hadden zij zich volledig hersteld, wederom ten koste van zware offers en deze had tenslotte de juiste maatregelen getroffen. Hij besloot dat de activiteiten van de Tweede Foundation geweldig moesten worden uitgebreid, zonder dat de kansen op ontdekking daardoor onnodig werden vergroot. Daarom had hij het corps van de Waarnemers in het leven geroepen.

Compor wist niet hoeveel waarnemers er in de Melkweg waren of zelfs hoeveel er op Terminus waren. Het was zijn zaak niet dat te weten. Het was de bedoeling dat geen enkele Waarnemer in verbinding stond met welke andere Waarnemer dan ook, zodat het verlies van een van hen nooit kon leiden tot het verlies van anderen. Alle verbindingen verliepen uitsluitend via de hogere klassen op Trantor.

Compor had de ambitie ooit naar Trantor te gaan. Hoewel hij het uiterst onwaarschijnlijk achtte, wist hij dat een enkele keer wel eens een Waarnemer naar Trantor werd gehaald en promotie maakte, maar dat was zeldzaam. De kwaliteiten die nodig waren om een goede Waarnemer te zijn waren niet van een soort dat gemakkelijk tot de Tafel leidde.

Daar had je bijvoorbeeld Gendibal, die vier jaar jonger was dan Compor. Hij moest net als Compor gerecruteerd zijn toen hij nog een kind was, maar hij was rechtstreeks naar Trantor gebracht en was nu een Spreker. Compor kon zich overigens wel voorstellen waarom dat zo was. Hij was de laatste tijd vaak in contact geweest met Gendibal en hij had de kracht van de geest van die jongeman ervaren. Daartegen zou hij nog geen seconde weerstand hebben kunnen bieden.

Compor was zich niet vaak bewust van zijn lage status. Hij had bijna nooit gelegenheid daarbij stil te staan. Tenslotte was deze status (net als die van de andere Waarnemers, zo nam hij aan) alleen laag naar de maatstaven van Trantor. Op hun eigen niet-Trantoriaanse werelden, in hun eigen samenleving waar zulke geestesvaardigheden onbekend waren, konden Waarnemers gemakkelijk een hoge status bereiken.

Zo had Compor bijvoorbeeld nooit moeite gehad om toegelaten te worden tot goede scholen of om voortreffelijk gezelschap te vinden. Hij was in staat geweest zijn bijgeschoolde geestesvaardigheden op eenvoudige manier te gebruiken om zijn natuurlijke intuïtieve vermogens (de natuurlijke aanleg die, naar hij zeker wist, had geleid tot zijn recrutering) te versterken en daardoor een vedette te worden in achtervolgingen door de hyper-ruimte. Op de universiteit werd hij als een held gezien en dat had hem in staat gesteld de eerste stappen te zetten op de weg naar een carrière in de politiek. Als de huidige crisis eenmaal voorbij was, zou hij het daarin nog heel ver kunnen brengen.

Als de crisis met succes werd overwonnen, zoals zeker het geval zou zijn, zou men zich dan niet herinneren dat het Compor was die Trevize als eerste op het spoor was gekomen — niet als persoon (dat was geen kunst), maar als geest?

Hij had Trevize op de universiteit ontmoet en had hem in het begin alleen gezien als een joviale, scherpzinnige makker. Op een morgen was hij echter traag ontwaakt uit een sluimering en in de gedachtenstroom die een dergelijk verblijf in het grensgebied tussen waken en slapen kenmerkt, had hij zich plotseling met spijt gerealiseerd hoe jammer het was dat Trevize nooit was gerecruteerd.

Ze hadden Trevize natuurlijk niet kunnen recruteren, want hij was op Terminus geboren en niet, zoals Compor, afkomstig van een andere planeet. En nog afgezien daarvan: het was gewoon te laat. Alleen wie heel jong is heeft voldoende flexibiliteit om te worden opgeleid in geestesvaardigheden. Het pijnlijke leerproces van die kunst — die meer was dan een wetenschap — voor volwassen, in vaste patronen verstarde breinen, was sinds de twee eerste generaties na Seldon niet meer geforceerd.

Maar als Trevize in de eerste plaats al niet verkiesbaar was geweest om gerecruteerd te worden en in de tweede plaats te oud was om alsnog in aanmerking te komen, hoe kwam het dan dat Compor zich emotioneel geraakt voelde?

Bij hun volgende ontmoeting had Compor de geest van Trevize grondig doorzocht en ontdekt waardoor hij getroffen was. Trevizes geest had kenmerken die niet pasten binnen de regels die hem geleerd waren. Steeds weer ontglipte die geest hem. Bij het volgen van de denkprocessen trof hij gapingen aan, of nee: geen echte gapingen, maar veeleer sprongen in een onbestaandheid. Het waren momenten waarop de geest van Trevize eenvoudig té diep in gedachten verzonk om nog gevolgd te kunnen worden.

Compor was niet in staat na te gaan wat dit betekende, maar hij begon het gedrag van Trevize te beoordelen in het licht van wat hij had ontdekt en begon te vermoeden dat Trevize een bovennatuurlijk vermogen had om juiste conclusies te trekken uit op het oog ontoereikende gegevens.

Had dit iets te maken met die gapingen? Dit was ongetwijfeld een zaak voor geestesvaardigen met vermogens die groter waren dan de zijne — voor de Tafel zelf, misschien. Hij had het onbehaaglijke gevoel dat Trevizes potentiële besluitkracht ook aan hemzelf niet ten volle bekend was en dat hij misschien in staat was…

Tot wat? Compors kennis was niet toereikend. Hij kon wel ongeveer vermoeden wat de betekenis was van wat Trevize bezat, maar niet echt weten. Hij had niet meer dan een intuïtief gevoel, of misschien niet meer dan een gok, dat Trevize in potentie wel eens een persoon van het allergrootste belang zou kunnen zijn.

Hij moest de kans maar nemen dat dit het geval was en het risico lopen dat hij allerminst gekwalificeerd zou blijken voor zijn taak. Immers, als hij gelijk had…

Nu hij terugkeek, vroeg hij zich af hoe hij eigenlijk de moed had gevonden om door te gaan met zijn inspanningen. Hij kon de bureaucratische barrières rond de Tafel niet doordringen. In zijn pogingen dat toch te doen had hij zijn reputatie ernstig in de waagschaal gesteld. Tenslotte was hij wanhopig aangeland bij het allerjongste lid van de Tafel, Stor Gendibal, en deze had hem uiteindelijk gehoor verleend.

Gendibal had geduldig naar hem geluisterd en vanaf dat ogenblik had er tussen hen een bijzondere band bestaan. Op Gendibals wens had Compor zijn relatie met Trevize voortgezet en op Gendibals aanwijzingen had hij zorgvuldig de situatie geschapen die had geleid tot Trevizes verbanning. En door toedoen van Gendibal zou Compor misschien dan toch nog zijn droom van een promotie naar Trantor kunnen verwezenlijken — hij had een sprankje hoop gekregen.

Alle voorbereidingen waren er echter op gericht geweest Trevize naar Trantor te zenden. Compor was compleet verrast door Trevizes weigering dat te doen en (zo dacht Compor) ook Gendibal had dat niet voorzien.

In elk geval haastte Gendibal zich nu persoonlijk hierheen, hetgeen voor Compor pas goed de ernst van de crisis bewees. Compor verzond zijn hyper-signaal.

48

Gendibal werd uit zijn slaap gewekt door een aanraking van zijn geest. Het was een effectieve en volstrekt niet onaangename methode. Aangezien de aanraking rechtstreeks het waakcentrum bereikte, werd hij gewoon wakker.

Hij ging rechtop zitten in zijn bed. Het laken gleed van hem af en ontblootte een goed gebouwd en soepel gespierd bovenlichaam. Hij had de aanraking herkend. Voor geestvaardigen waren zulke verschillen even duidelijk als stemverschillen waren voor hen die verbaal communiceren.

Gendibal zond een standaard-signaal uit dat vroeg of een kort uitstel mogelijk was en kreeg tot antwoord het teken ‘geen noodgeval’. Zonder onnodige haast verrichtte hij vervolgens zijn ochtendrituelen. Hij stond nog onder de douche van het schip (het water werd uiteraard weer geheel opgevangen om opnieuw te kunnen worden gebruikt) toen hij opnieuw contact maakte.

‘Compor?’

‘Ja, Spreker?’

‘Heb je met Trevize en die ander gesproken?’

‘Pelorat. Janov Pelorat. Ja, Spreker.’

‘Goed. Geef me nog vijf minuten om een beeldverbinding tot stand te brengen.’

Onderweg naar het controlepaneel kwam hij langs Sura Novi. Zij keek hem vragend aan en leek iets te willen gaan zeggen, maar hij legde een vinger op zijn lippen en zij zag er meteen van af. Gendibal voelde zich nog steeds een beetje onbehaaglijk onder de intensiteit van de bewondering in haar geest, maar tevens was die gewaarwording een geruststellend, vertrouwd deel geworden van zijn alledaagse omgeving.

Hij had een klein verlengstukje van zijn geest vastgekoppeld aan de hare, zodat het nu onmogelijk was zijn geest te beroeren zonder tegelijk die van haar aan te raken. De eenvoud van haar geest (en Gendibal kon niet nalaten een groot esthetisch genoegen te ontlenen aan het bestuderen van de onopgesmukte symmetrie daarvan) maakte het andere mentale velden onmogelijk in hun nabijheid te zijn zonder opgemerkt te worden. Hij voelde een opwelling van dankbaarheid voor de hoffelijke impuls die hem had geleid op dat moment toen zij samen buiten de muren van de Universiteit stonden en die haar ertoe had gebracht naar hem toe te komen toen hij haar het beste kon gebruiken.

‘Compor?’ vroeg hij.

‘Ja, Spreker.’

‘Ontspan je, alsjeblieft. Ik moet je geest bestuderen. Trek het je niet persoonlijk aan.’

‘Zoals u wilt, Spreker. Mag ik vragen waarom?’

‘Om er zeker van te zijn dat je geest niet is aangetast.’

‘Ik weet dat u politieke tegenstanders hebt aan de Tafel, Spreker,’ zei Compor, ‘maar niemand van hen zal toch zeker…’

‘Geen speculaties, Compor. Ontspan je. Ja, je bent onaangetast. Goed, als je nu meewerkt zullen we visueel contact tot stand brengen.’

Wat nu volgde was in de letterlijke zin van het woord een illusie, aangezien alleen iemand die beschikte over de geestvaardigheid van een goed geoefende Tweede Foundationist in staat was ook maar iets te ontdekken, hetzij door zijn eigen zintuigen, hetzij door middel van technische hulpstukken. De vorm en de uitdrukking van een gezicht werden afgeleid uit de contouren van een geest en zelfs de beste geestvaardigen konden op deze manier hoogstens een vage en onzekere afbeelding scheppen. Compors gezicht hing daar nu vrij in de ruimte alsof het werd waargenomen door een ijl, maar bewegend gazen gordijn en Gendibal wist dat zijn eigen gezicht op soortgelijke wijze zichtbaar was geworden voor Compor.

Door middel van fysieke hyper-golven zou communicatie kunnen plaatsvinden via zulke heldere beelden dat de gesprekspartners op duizenden parsecs afstand van elkaar nog konden geloven dat ze tegenover elkaar zaten. Ook het schip van Gendibal beschikte over een uitrusting om dat te doen.

Er waren echter voordelen verbonden aan visueel contact door middel van geestvaardigheid. Het belangrijkste was dat deze vorm van communiceren niet kon worden afgeluisterd of onderschept door de Eerste Foundation. Trouwens, ook de Tweede Foundationisten konden haar niet aftappen. Zij zouden het spel van de geesten wel kunnen volgen, maar niet de subtiele wijzigingen in de gezichtsuitdrukkingen die het gesprek zijn finesse gaven.

Wat betreft de anti-Muildieren… Wel, de zuiverheid van Novi’s geest gaf hem voldoende zekerheid dat zij niet in de nabijheid waren.

‘Geef mij een exact verslag, Compor, van het gesprek dat jij had met Trevize en die Pelorat,’ zei hij. ‘Exact tot op geestniveau.’

‘Natuurlijk, Spreker,’ zei Compor.

Het duurde niet lang. De combinatie van geluid, gezichtsuitdrukking en geestvaardigheid comprimeerde de zaken aanzienlijk, ook al was er op geestniveau veel meer te rapporteren dan wanneer er alleen maar een uitwisseling van woorden had plaatsgevonden.

Gendibal keek geconcentreerd toe. Er was weinig of niets overtolligs in dit soort geestvaardigheidswaarneming. Bij echte waarneming of zelfs in de fysieke hyper-waarneming die de parsecs overspande, zag men altijd ontelbaar veel meer informatie-elementjes dan strikt nodig was voor een juist begrip. Heel veel van die elementen konden rustig gemist worden zonder dat er iets essentieels verloren ging.

Door het gaas van de geestvaardigheidswaarneming kocht men echter absolute veiligheid ten koste van het verlies van de luxe in staat te zijn elementjes te negeren. Elk element had betekenis.

Leraren op Trantor plachten studenten altijd sterke verhalen te vertellen om de jongelui te doordringen van het belang van concentratie. Het meest vertelde verhaal was beslist tegelijk het minst betrouwbare. Het ging over het eerste verslag over het doen en laten van het Muildier voordat deze Kalgan had veroverd. Het ging over de laaggeplaatste ambtenaar die dit rapport in ontvangst nam en die slechts de indruk had gekregen van een paardachtig dier omdat hij een bepaalde kleinigheid die ‘persoonsnaam’ beduidde over het hoofd had gezien of niet had begrepen. De functionaris besloot daarop dat de hele zaak te onbelangrijk was om aan Trantor te worden doorgegeven. Tegen de tijd dat het volgende rapport binnenkwam was het te laat om nog directe actie te ondernemen, waarna eerst vijf bittere jaren voorbij moesten gaan.

Het was nagenoeg zeker dat deze gebeurtenis nooit werkelijk had plaatsgevonden, maar dat deed er niet toe. Het was een dramatisch verhaal en het diende om elke student te doordringen van de noodzaak zich steeds volledig te concentreren. Gendibal herinnerde zich uit zijn eigen studententijd een geval waarin hij bij een waarneming een vergissing had gemaakt die naar zijn eigen mening zowel onbelangrijk als begrijpelijk was geweest. Zijn leraar — de oude Kendast, een tiran in hart en nieren — had alleen maar spottend gezegd: ‘Een paardachtig dier, Welp Gendibal?’ En meteen had Gendibal zich hevig geschaamd.

Compor besloot zijn verslag.

‘Graag jouw mening over Trevizes reactie,’ zei Gendibal. ‘Jij kent hem beter dan ik, beter dan wie ook.’

‘Dat was duidelijk genoeg,’ zei Compor. ‘De nevensignalen van zijn geest waren onmiskenbaar. Hij denkt dat mijn actie en mijn woorden aantonen dat ik er buitengewoon op gebrand ben hem naar Trantor of naar de Sirius Sector te sturen, of in elk geval weg van de plaats waar hij was. Naar mijn mening betekent dit dat hij koppig zal blijven op de plek waar hij is. Het feit dat ik grote moeite leek te doen om hem tot weggaan te bewegen dwong hem, kortom, dat onderwerp een groot belang toe te kennen. En aangezien hij denkt dat zijn belangen precies het omgekeerde zijn van de mijne, zal hij opzettelijk het tegenovergestelde doen van wat ik lijk te willen.’

‘Daar ben je zeker van?’

Heel zeker.’

Gendibal dacht hier over na en besloot dat Compor gelijk had. ‘Ik ben tevreden,’ zei hij. ‘Je hebt het goed aangepakt. Je verhaal over de vernietiging van de Aarde door radio-activiteit was slim bedacht om bij hem de gewenste reactie op te roepen zonder dat het nodig was zijn geest rechtstreeks te manipuleren. Heel verdienstelijk!’

Compor leek even met zichzelf te worstelen. ‘Spreker,’ zei hij, ‘ik kan uw lof niet aanvaarden. Ik heb dat verhaal niet bedacht. Het is waar. Er is werkelijk een planeet Aarde in de Sirius Sector en deze wordt werkelijk beschouwd als de bakermat van de mensheid. Zij was radio-actief — vanaf het begin al, of later pas — en dat werd erger totdat de planeet stierf. Er is echt een geestverruimende uitvinding gedaan die tot niets leidde. Dit alles wordt gezien als feitelijke geschiedenis op de thuisplaneet van mijn voorouders.’

‘O ja? Interessant!’ zei Gendibal, die weinig onder de indruk leek. ‘Des te beter. Het is bewonderenswaardig te weten wanneer een waarheid je verder brengt, want onwaarheden kunnen nooit met dezelfde overtuigingskracht worden verteld. Palver zei ooit: “Hoe dichter bij de waarheid, hoe beter de leugen, en als de waarheid zelf gebruikt kan worden, dan is dat de beste leugen van allemaal!” ’

‘Ik moet er nog iets aan toevoegen,’ zei Compor. ‘Bij het volgen van mijn instructie Trevize in de Sayshell Sector te houden tot uw komst, en zulks tot elke prijs, ben ik in mijn activiteiten zo ver moeten gaan dat het duidelijk is dat hij vermoedt dat ik onder de invloed sta van de Tweede Foundation.’

Gendibal knikte, in de gegeven omstandigheden is dat onvermijdelijk, geloof ik. Zijn monomanie in dat opzicht zou hem zelfs de Tweede Foundation hebben laten zien als die er niet geweest was. We moeten daar gewoon rekening mee houden.’

‘Spreker, als het absoluut noodzakelijk is dat Trevize blijft waar hij is tot u hem kunt bereiken, zou het de zaken vereenvoudigen als ik naar u toe kwam, u aan boord van mijn schip nam, en hierheen bracht. Dat zou nog geen dag kosten…’

‘Nee, Waarnemer,’ zei Gendibal op scherpe toon. ‘Dat zul je niet doen. De mensen op Terminus weten waar je bent. Je hebt immers een hyper-verbinding aan boord die je niet kunt verwijderen, is het niet?’

‘Ja, Spreker.’

‘En als Terminus weet dat je op Sayshell geland bent, weet hun ambassadeur op Sayshell dat ook. Die ambassadeur weet tevens dat Trevize geland is. Jouw hyper-verbinding zal Terminus vertellen dat je vertrokken bent naar een bepaald punt op honderden parsecs afstand, en daarna weer terugkeerde. Hoeveel zullen de mensen op Terminus daaruit kunnen afleiden? Vergeet niet dat de Burgemeester van Terminus bepaald niet op haar achterhoofd is gevallen. Wij willen haar beslist niet alarmeren door haar geheimzinnige raadsels voor te schotelen. Wij willen niet dat ze een deel van haar vloot hierheen stuurt. De kansen daarop zijn toch al onaangenaam hoog…’

‘Met respect, Spreker,’ zei Compor. ‘Waarom moeten wij een vloot vrezen als wij de commandant kunnen beïnvloeden?’

‘Hoe weinig reden er ook is, er is altijd nog minder reden voor vrees als die vloot gewoon niet hier is. Jij blijft waar je bent, Waarnemer. Als ik arriveer zal ik bij jou aan boord komen en dan…’

‘En dan, Spreker?’

‘Wel, dan neem ik het over.’

49

Na de verbinding verbroken te hebben bleef Gendibal minutenlang zitten. Hij dacht na.

Tijdens zijn lange tocht naar Sayshell — noodzakelijkerwijs lang in dit schip dat zich totaal niet kon meten met de technisch veel geavanceerder produkten van de Eerste Foundation — had hij alle rapporten over Trevize grondig bestudeerd. Die rapporten hadden betrekking op een periode van bijna tien jaar.

Bezien als geheel en in het licht van de recente gebeurtenissen, lieten ze niet langer twijfel bestaan over het feit dat Trevize een uitstekende recruut voor de Tweede Foundation zou zijn geweest, als het beleid er sinds Palver niet op gericht was geweest af te blijven van degenen die op Terminus geboren waren.

Het was niet te zeggen hoeveel recruten van de hoogste kwaliteit in de loop van de eeuwen verloren waren gegaan voor de Tweede Foundation. Het was onmogelijk al die triljarden menselijke bewoners van de Melkweg stuk voor stuk te evalueren. Het was echter niet waarschijnlijk dat er iemand veelbelovender zou zijn dan Trevize en zeker was er niemand die zich op een zo vitale plek bevond.

Gendibal schudde lichtjes zijn hoofd. Trevize had nooit over het hoofd mogen worden gezien — geboren op Terminus of niet. En de complimenten voor Waarnemer Compor die dat had ingezien, al hadden de jaren hem toen al vervormd.

Natuurlijk was Trevize voor hen nu niet langer van nut. Hij was te oud om nog gevormd te kunnen worden, maar hij beschikte nog steeds over die aangeboren intuïtie, dat vermogen om een oplossing te raden op basis van volstrekt ontoereikende gegevens, en iets… iets…

De oude Shandess, die wel over zijn hoogtepunt heen was, maar toch Eerste Spreker en in het algemeen als zodanig ook goed was geweest, had daar iets in gezien, zelfs zonder de samenhangende gegevens en de redenering die Gendibal in de loop van deze reis had uitgewerkt. Trevize, zo had ook Shandess gedacht, was de sleutel tot deze crisis.

Waarom bevond Trevize zich nu op Sayshell? Wat was hij van plan? Waar was hij mee bezig?

En hij mocht niet betast worden! Daar was Gendibal vast van overtuigd. Totdat precies bekend was wat Trevizes rol inhield, zou het absoluut verkeerd zijn op enigerlei manier zijn geest te manipuleren. Waar de anti-Muildieren in het spel waren, wie of wat zij ook voorstelden, zou een verkeerde aanpak van Trevize (vooral van Trevize) kunnen leiden tot een totaal onvoorziene en explosieve ontwikkeling.

Hij voelde hoe een geest de zijne bijna betastte en wuifde deze verstrooid weg, alsof het een van de meer hinderlijke insecten van Trantor was zij het niet met de hand, maar met zijn geest. Onmiddellijk bespeurde hij een zekere gekwetstheid en keek op.

Sura Novi drukte haar handpalm tegen haar opgetrokken wenkbrauwen. ‘Neem me niet kwalijk, Meester, ik plotseling overvallen door hoofdpijn.’

Gendibal toonde meteen spijt. ‘Het spijt me, Novi. Ik dacht niet na. Of liever: ik dacht te intens na.’ Hij suste direct en teder de gekwetste delen van haar geest.

Novi glimlachte en haar gezicht verhelderde plotseling. ‘Het zijn zomaar voorbij, helemaal over. De aardige klank van uw woorden, Meester, doet mij veel goed.’

‘Goed!’ zei Gendibal. ‘Is er iets mis? Waarom ben je hier?’ Hij liet bewust na haar geest te doorzoeken om dat zelf vast te stellen. Hij ondervond steeds meer tegenzin om haar privacy te schenden.

Novi aarzelde. Zij boog lichtjes naar hem toe. ik zijn bezorgd. U was kijkend naar niets en makend geluiden en uw gezicht makend grimassen. Ik bleef hier, stijfstok, bevreesd u vervallen — ziek — en niet wetend wat te doen.’

‘Het was niets, Novi. Je hoeft niet bang te zijn.’ Hij gaf een geruststellend tikje op haar hand. ‘Niets om bang te zijn. Begrijp je?’

Angst — of een andere sterke emotie — verstoorde en bedierf de symmetrie van haar geest enigszins. Hij had liever dat die kalm en vredig en gelukkig was, maar hij aarzelde bij de gedachte die toestand door invloed van buitenaf te forceren. Zij had gemeend dat de eerdere aanpassing het gevolg was van zijn sussende woorden en hij geloofde dat hij dat maar liever zo wilde laten.

‘Novi,’ zei hij, ‘waarom noem ik je niet Sura?’

Zij keek hem aan met plotseling verdriet. ‘O, Meester, wil dat niet doen!’

‘Maar Rufirant deed het ook, op die dag dat wij elkaar ontmoetten. We kennen elkaar nu toch goed genoeg om…’

‘Ik weet wel dat hij het deed, Meester. Het zijn zoals een man spreken tot een meisje dat hebben geen man, geen verloofde — dat niet compleet zijn. Dan je zeggen haar voorafgaande. Het zijn meer eervol voor mij als u zeggen “Novi” en ik trots zijn u dat zeggen. Ik nu geen man hebben, maar ik Meester hebben en blij zijn. Ik hopen u niet erg vinden “Novi” te zeggen.’

‘Natuurlijk niet, Novi.’

Bij die woorden werd haar geest heerlijk symmetrisch en Gendibal was daar blij om. Te blij. Mocht hij daar wel zo blij om zijn?

Met een beetje schaamte herinnerde hij zich dat, naar verluidde, het Muildier precies op deze manier was verlokt door die vrouw van de Eerste Foundation, Bayta Darell, en dat niet tot zijn voordeel…

Nu was dit natuurlijk wel iets anders. Deze Toesvrouw was zijn verdediging tegen vreemde geesten en hij wilde dat zij dat doel zo effectief mogelijk zou dienen.

Nee, dat was niet waar… Zijn functie als Spreker zou in diskrediet raken als hij zijn eigen geest niet meer begreep of, erger nog, als hij die opzettelijk vervormde om de waarheid te ontlopen. De waarheid was dat het hem genoegen deed als zij kalm en vredig en gelukkig was uit eigen beweging, dus zonder zijn tussenkomst en dat het hem genoegen deed omdat zij hem genoegen deed. En daar is niets verkeerds aan, dacht hij, alsof hij zich moest verdedigen.

‘Ga zitten, Novi,’ zei hij.

Zij deed dat, maar zij balanceerde zorgvuldig op het randje van de zitting en zo ver weg als in de ruimte van het kamertje maar mogelijk was. Haar geest was gedrenkt in eerbied.

‘Toen je me geluiden zag maken, Novi,’ zei hij, ‘was ik op klerkenmanier over lange afstand aan het spreken.’

Novi hield haar ogen neergeslagen en zei op droeve toon: ‘Ik zien, Meester, dat er veel in het klerkenbestaan is dat ik niet ken en niet begrijp. Het zijn huizenhoog moeilijke kunsten. Ik mij schamen naar u gekomen te zijn om klark — klerk gemaakt te worden. Waarom, Meester, u mij niet hebben uitgelachen?’

‘Het is geen schande iets te ambiëren, ook al ligt dat buiten je bereik,’ zei Gendibal. ‘Je bent nu te oud om nog een klerk van mijn type te kunnen worden, maar je bent nooit te oud om meer te leren dan je al weet en in staat te worden meer te doen dan je al kunt. Ik zal je het een en ander over dit schip leren. Tegen de tijd dat we onze bestemming bereiken, zul je er aardig wat verstand van hebben.’

Hij voelde zich opgelucht. Waarom niet? Hij deed opzettelijk afstand van de stereotiepe ideeën omtrent Toeslanders. Welke rechten had de heterogene bevolking van de Tweede Foundation trouwens om zich door zulke stereotypen te laten leiden? Hun eigen kinderen waren maar bij hoge uitzondering geschikt om zelf Tweede Foundationisten van hoog niveau te worden. De kinderen van Sprekers slaagden er bijna nooit in zelf Sprekers te worden. Er waren ooit drie generaties van Linguesters geweest, drie eeuwen geleden, maar steeds had het vermoeden bestaan dat de middelste Spreker van die rij er niet echt op zijn plaats was geweest. En als de zaken zo lagen, waar haalden de mensen van de Universiteit dan het recht vandaan zichzelf op een zo hoog voetstuk te plaatsen?

Hij zag Novi’s ogen glinsteren en verheugde zich daarover.

Ze zei: ‘Ik hard proberen alles te leren wat u zegt, Meester.’

‘Daar ben ik van overtuigd,’ zei hij en aarzelde toen. Het schoot hem te binnen dat hij in zijn gesprek met Compor op geen enkele manier te kennen had gegeven dat hij niet alleen was. Hij had geen toespeling gemaakt op zijn gezellin.

Een vrouw zou wellicht vanzelfsprekend worden geacht. Compor zou in elk geval niet al te zeer verbaasd zijn. Maar een Toesvrouw?

Een ogenblik kreeg het stereotiepe idee over Toeslanders toch weer de overhand, al verzette Gendibal zich daartegen: hij was blij dat Compor nooit op Trantor was geweest en dus Novi niet zou herkennen als een Toesvrouw.

Hij zette die gedachte van zich af. Het deed er niet toe of Compor het wist of niet wist — of wie dan ook. Gendibal was een Spreker van de Tweede Foundation en binnen de grenzen van het Seldon Plan kon hij doen wat hem goeddunkte. Niemand kon zich daarmee bemoeien.

Novi zei: ‘Als wij onze bestemming bereikt hebben, Meester, zullen wij dan uit elkaar gaan?’

Hij keek haar aan en zei met wellicht iets meer nadruk dan hij eigenlijk bedoelde: ‘We zullen niet gescheiden worden, Novi.’

En de Toesvrouw glimlachte verlegen en, bij alle sterren, ze zag er als zo maar een gewone vrouw uit…

XIII

UNIVERSITEIT

50

Pelorat trok zijn neus op toen hij met Trevize de Verre Ster weer binnenging.

Trevize haalde zijn schouders op. ‘Het menselijk lichaam is een krachtige verspreider van geuren. Recycling heeft nooit onmiddellijk effect en kunstmatige geurtjes voegen een laagje toe — zij vervangen niets.’

‘En ik veronderstel dat geen twee schepen precies hetzelfde ruiken als ze eenmaal gedurende een zekere tijd door verschillende mensen zijn bemand?’

‘Dat klopt. Maar heb jij Sayshell Planeet nog geroken na het eerste uur?’

‘Nee,’ gaf Pelorat toe.

‘Nou, na een tijdje zul je ook dit schip niet meer ruiken. Als je lang genoeg met een schip gereisd hebt zul je de geur die je tegemoe’Ikomt trouwens gaan opvatten als een groet bij je thuiskomst. En als je na dit alles een echte ruimtezwerver wordt, Janov, zul je moeten onthouden dat het altijd heel onbeleefd is commentaar te leveren op de geur van een schip of van een planeet, althans tegenover degenen die dat schip of die planeet bewonen. Onder ons kan het natuurlijk geen kwaad.’

‘Om eerlijk te zijn, Golan, ik zie de Verre Ster ook echt als ons thuis. Zij is tenminste een produkt van de Foundation.’ Pelorat glimlachte. ‘Weet je, ik heb mijzelf nooit voor een patriot gehouden. Ik denk graag dat ik alleen de mensheid als mijn natie erken, maar ik moet zeggen dat mijn hart wordt gevuld met liefde voor de Foundation nu ik daar eenmaal weg ben.’

Trevize maakte zijn bed op. ‘Je bent niet ver weg van de Foundation, weet je. De Sayshell Unie is bijna helemaal omringd door stelsels van de Federatie. We hebben hier een ambassadeur en nog een massa andere vertegenwoordigers, consuls en lagere ambtenaren. De Sayshellianen houden ervan ons verbaal dwars te zitten, maar in het algemeen kijken ze wel twee keer uit voordat ze echt iets doen wat wij vervelend vinden. Kom op, Janov, ga naar bed. We hebben vandaag niets bereikt en we moeten het er morgen beter afbrengen.’

Vanuit hun twee kamers konden zij elkaar echter nog gemakkelijk verstaan en toen het schip donker was zei Pelorat, na een poosje in zijn bed gewoeld te hebben, tenslotte met enigszins gedempte stem:

‘Golan?’

‘Ja?’

‘Slaap je al?’

‘Niet zolang jij praat.’

‘We hebben vandaag wèl iets bereikt. Je vriend Compor…’

‘Ex-vriend,’ gromde Trevize. ‘Wat zijn status ook is, hij heeft over de Aarde gesproken en ons iets verteld wat ik in mijn studies tot dusverre niet was tegengekomen. Radio-activiteit.’

Trevize duwde zichzelf op met een elleboog. ‘Hoor eens, Janov, ook als de Aarde werkelijk dood is wil dat nog niet zeggen dat we naar huis gaan. Ik wil nog steeds Gaia vinden.’

Pelorat maakte een puffend geluid met zijn mond alsof hij veren moest wegblazen. ‘Natuurlijk, mijn beste kerel. Dat wil ik ook. En ik denk ook niet dat de Aarde dood is. Compor mag dan oprecht denken dat hij ons de waarheid heeft verteld, maar er is nauwelijks een sector in de Melkweg die niet een of ander inheems verhaal kent dat de oorsprong van de mensheid op een wereld in de eigen omgeving situeert. En bijna altijd heet die wereld Aarde of iets wat daar op lijkt. In de antropologie noemen wij dat “globocentrisme”. Mensen hebben de neiging het vanzelfsprekend te vinden dat zij beter zijn dan hun buren. Hun cultuur is ouder en verder ontwikkeld dan die van andere werelden. Wat de andere werelden aan goede dingen hebben, is van hen geleend, en hun slechte dingen zijn tijdens het lenen verminkt of geperverteerd, dan wel elders uitgevonden. En ze hebben de neiging superieure kwaliteit gelijk te stellen aan superieure tijdsduur. Als ze niet redelijkerwijs kunnen volhouden dat hun eigen planeet de Aarde of een equivalent daarvan is, dus de oorsprong van de mensheid, doen ze bijna altijd hun best die Aarde dan tenminste in hun eigen sector van de Melkweg te plaatsen, ook al weten zij haar niet exact te lokaliseren.’

Trevize zei: ‘Je beweert dus dat Compor gewoon een universele gewoonte volgde toen hij vertelde dat de Aarde bestaat in de Sirius Sector. Maar toch, de Sirius Sector heeft inderdaad een heel oude geschiedenis. Elke wereld daar zou dus heel goed bekend moeten zijn. Het moet gemakkelijk zijn die zaak na te lopen zonder er naar toe te gaan, desnoods.’

Pelorat grinnikte. ‘Zelfs als je kon aantonen dat geen enkele planeet in de Sirius Sector mogelijkerwijs de Aarde kan zijn, dan zou je nog geen stap verder zijn. Je onderschat de mate waarin mystiek in staat is rationaliteit te verdringen, Golan. Er zijn minstens een half dozijn sectoren in de Melkweg waar gerenommeerde geleerden met uiterste ernst en zonder een spoortje van een glimlach inheemse verhalen navertellen volgens welke de Aarde — of hoe zij de planeet ook noemen — zich in de hyper-ruimte bevindt en niet bereikt kan worden, behalve bij toeval.’

‘En beweren zij dat iemand haar ooit bij toeval heeft gevonden ?’

‘Er zijn altijd verhalen en er is altijd een patriottische tegenzin om die niet te geloven, ook al zijn die verhalen niet in het minst geloofwaardig en worden ze nooit geslikt door bewoners van andere werelden dan waar het verhaal vandaan komt.’

‘Laten we er zelf dan ook geen geloof aan hechten, Janov. Laat ons dan de hyper-ruimte van de slaap betreden.’

‘Maar die kwestie van die radio-activiteit van de Aarde boeit me zeer, Golan. Die opmerking lijkt een kern van waarheid te bevatten althans een soort waarheid.’

‘Wat bedoel je met een soort waarheid?’

‘Wel, een radio-actieve wereld zou een planeet zijn waar een grotere concentratie van harde straling aanwezig is dan gebruikelijk. Daardoor zouden er op zo’n wereld meer mutaties plaatsvinden dan elders en het evolutieproces zou er sneller verlopen — en meer variaties tonen. Ik heb je al verteld, zoals je nog wel zult weten, dat een van de punten waarover bijna alle verhalen het eens waren, was dat het leven op de Aarde een ongelooflijke verscheidenheid had: miljoenen soorten en levensvormen. Juist door deze veelvormigheid van leven, de explosieve ontwikkeling daarvan, zou op de Aarde een vorm van intelligentie kunnen zijn ontstaan, en vervolgens die uitwaaiering over de Melkweg. Als de Aarde om de een of andere reden radio-actief was, dat wil zeggen meer radio-actief dan andere planeten, zou dat enkele feit een verklaring kunnen zijn voor alle andere dingen waarin de Aarde uniek is — of was.’

Trevize bleef even stil en zei toen: in de eerste plaats hebben we geen reden om aan te nemen dat Compor de waarheid sprak. Het kan best zijn dat hij maar wat stond te liegen om ons ertoe te brengen deze plaats te verlaten en als gekken naar Sirius af te dampen. Volgens mij was dat precies zijn bedoeling. En zelfs al vertelde hij de waarheid, hij zei dat er zoveel radio-activiteit was dat het leven daardoor onmogelijk was geworden.’

Pelorat maakte weer dat puffend geluid. ‘Er was niet zoveel radioactiviteit dat daardoor het ontstaan van leven op de Aarde werd verhinderd. Het ontstaan van leven is veel en veel moeilijker dan het zich handhaven van leven nadat het eenmaal is ontstaan. Als we er tenminste van uitgaan dat op de Aarde leven ontstond en zich wist te handhaven. Derhalve kan het niveau van radio-activiteit bij voorbaat niet prohibitief zijn geweest voor het ontstaan van leven. In de loop van de tijd kan dat niveau alleen maar lager zijn geworden. Er bestaat niets dat het niveau kan verhogen.’

‘Nucleaire explosies?’ suggereerde Trevize.

‘Wat kunnen die ermee te maken hebben?’

‘Ik bedoel: stel je eens voor dat er op Aarde kernexplosies hebben plaatsgevonden?’

‘Op het oppervlak van de Aarde? Onmogelijk. Er is geen enkele melding in de geschiedenis van de Melkweg van een samenleving die zo dwaas zou zijn geweest kernexplosies als oorlogswapen te gebruiken. Dat zouden we nooit hebben overleefd. Tijdens het Trigelliaanse oproer, toen beide partijen ten prooi waren aan wanhoop en hongersnood, en toen Jendippurus Khoratt opperde dat een fusiereactie wellicht…’

‘Hij werd opgehangen door de matrozen van zijn eigen vloot. Ik ken mijn geschiedenis van de Melkweg. Ik dacht aan een ongeluk.’

‘Er zijn geen kronieken over ongelukken van dat soort die in staat zouden zijn de intensiteit van het stralingsniveau op een planeet significant te verhogen, in het algemeen gesproken.’ Hij zuchtte. ‘Ik neem aan dat we, om daar achter te komen, naar de Sirius Sector zullen moeten gaan om wat onderzoek te doen.’

‘Dat zullen we op een goede dag wel eens doen. Maar nu…’

‘Ja, ja, ik zal niets meer zeggen.’

Hij hield zich aan zijn woord en Trevize lag zich in het donker bijna een uur lang af te vragen of hij niet al teveel aandacht had getrokken en of het niet verstandig zou zijn naar de Sirius Sector te gaan en pas naar Gaia terug te keren als die aandacht — ieders aandacht — weer was verslapt.

Toen hij in slaap viel, had hij nog geen duidelijke conclusie bereikt. Zijn dromen waren onrustig.

51

Pas halverwege de ochtend waren zij terug in de stad. Het Toeristencentrum was deze keer behoorlijk vol, maar zij slaagden erin de noodzakelijke verwijzing naar een databank te krijgen, waar ze vervolgens werden geïnstrueerd in het gebruik van de lokale dataverwerkende computers.

Zij gingen zorgvuldig de musea en universiteiten af, te beginnen bij degene die het dichtst bij waren en liepen daar na welke informatie er beschikbaar was over antropologen, archeologen en specialisten in oude geschiedenis.

‘Ah,’ zei Pelorat.

‘Ah?’ zei Trevize ietwat geprikkeld. ’Ah wat?’

‘Deze naam, Quintesetz. Komt mij bekend voor.’

‘Ken je hem?’

‘Nee, natuurlijk niet, maar misschien heb ik studies van hem gelezen. Ginds in het schip, waar ik mijn index…’

‘We gaan niet terug, Janov. Als de naam je bekend voorkomt, is dat een aanknopingspunt. Als hij ons niet kan helpen, zal hij ongetwijfeld in staat zijn ons de goede richting te wijzen.’ Hij ging staan. ‘Laat ons een manier vinden om naar de Sayshell Universiteit te gaan. En aangezien het daar rond lunchtijd wel uitgestorven zal zijn, moesten we eerst maar iets gaan eten.’

Het was al laat in de middag toen zij hun weg naar de universiteit hadden gevonden. Na een tocht door de interne doolhof van gangen zaten zij nu in een wachtkamer in afwachting van de terugkeer van een jonge vrouw die op onderzoek was gegaan en die al dan niet in staat zou zijn hen naar Quintesetz te leiden.

‘Ik vraag mij af,’ zei Pelorat, slecht op zijn gemak, ‘hoe lang we nog moeten wachten. Het moet al aardig tegen sluitingstijd lopen.’

Alsof zij op dat wachtwoord had gewacht, kwam de jonge vrouw die zij een half uur geleden voor het laatst hadden gezien nu snel op hen toegelopen. Haar schoenen glommen in rood en violet en maakten onder het lopen scherpe, maar muzikale tikgeluiden op de vloer. Er zat een mooi ritme in, dat wisselde met de snelheid en gedecideerdheid van haar stappen.

Pelorat knipperde met zijn ogen. Hij nam aan dat elke wereld zijn eigen manieren kende om de zintuigen te beledigen, zoals ook elke wereld zijn eigen geur had. Hij bemerkte die geur niet meer en vroeg zich af of hij wellicht ook zou leren geen aandacht te schenken aan de oogverblindende aanblik van lopende jongedames.

Zij kwam naar Pelorat toe en bleef staan. ‘Mag ik uw volledige naam weten, Professor?’

‘Janov Pelorat, juffrouw.’

‘En uw thuisplaneet?’

Trevize hief een hand een stukje op als om zwijgzaamheid te gebieden, maar Pelorat zag dat niet of negeerde het en zei: ‘Terminus.’

De jonge vrouw glimlachte breeduit en zag er verheugd uit. ‘Toen ik professor Quintesetz vertelde dat een professor Pelorat hem wilde spreken, zei hij dat het goed was als u Janov Pelorat van Terminus was, maar anders niet.’

Pelorat knipperde even met zijn ogen. ‘U… u bedoelt dat hij ooit van mij gehoord heeft?’

‘Daar lijkt het zeker op.’

Met moeite, bijna krakend slaagde Pelorat erin een glimlach te produceren toen hij zich naar Trevize keerde. ‘Hij heeft van mij gehoord. Ik had werkelijk niet verwacht… Ik bedoel, ik heb maar heel weinig artikelen geschreven en ik vermoedde niet dat iemand…’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Ze waren niet echt belangrijk.’

‘Vooruit,’ zei Trevize, die ook glimlachte, ‘stop ermee jezelf op te vrijen tot een orgasme van zelfonderschatting en kom mee.’ Hij wendde zich tot de vrouw, ik neem aan, juffrouw, dat er een of ander vervoer is om ons naar hem toe te brengen?’

‘Het is op loopafstand. We hoeven er zelfs dit gebouw niet voor te verlaten en ik zal u graag begeleiden. Bent u beiden van Terminus?’ Dit laatste zei ze, terwijl ze zich in beweging zette.

De twee mannen liepen achter haar aan en Trevize zei met een spoortje ergernis in zijn stem: ‘Ja, allebei. Maakt dat enig verschil ?’

‘O nee, natuurlijk niet. Er zijn mensen op Sayshell die niet dol zijn op Foundationisten, weet u, maar hier aan de Universiteit zijn we daar veel toleranter in. Leven en laten leven, zeg ik altijd. Ik bedoel: ook Foundationisten zijn mensen. Begrijpt u wat ik wil zeggen?’

‘Ja, dat begrijp ik. Velen van ons zeggen dat ook Sayshellianen mensen zijn.’

‘En dat is precies zoals het hoort. Ik ben nooit in Terminus geweest. Dat moet een heel grote stad zijn.’

‘Eigenlijk niet,’ zei Trevize op zakelijke toon. ‘Ik schat dat de stad kleiner is dan Sayshell stad.’

‘U neemt een loopje met mij,’ zei ze. ‘Het is de hoofdstad van de Foundation Federatie, nietwaar? Ik bedoel: er is toch maar éen Terminus, nietwaar?’

‘Zeker, voor zover ik weet is er maar éen Terminus, en daar komen wij vandaan de hoofdstad van de Foundation Federatie.’

‘Nou, dan moet het een geweldig grote stad zijn. En u hebt die hele reis hierheen gemaakt om de professor op te zoeken. We zijn erg trots op hem, weet u. Hij wordt beschouwd als de grootste autoriteit van de gehele Melkweg.’

‘O ja?’ zei Trevize. ‘Op welk terrein?’

Weer sperde zij haar ogen wijd open. ‘U bent een echte plaaggeest! Hij weet meer van oude geschiedenis dan ik… dan ik weet van mijn eigen familie.’ En ze liep verder op haar muzikale manier.

Als je zo vaak hoort dat je een loopje met iemand neemt en dat je een plaaggeest bent, wil je die reputatie tenslotte ook waarmaken. Trevize glimlachte en zei: ‘De professor weet zeker ook alles af van de Aarde?’

‘De Aarde?’ Zij bleef staan bij een kantoordeur en keek hen uitdrukkingsloos aan.

‘U weet wel, de wereld waar de mensheid begonnen is.’

‘O, u bedoelt de planeet-die-eerste-was. Ik neem aan van wel. Ik neem aan dat hij dat allemaal behoort te weten. Tenslotte bevindt die wereld zich in de Sayshell Sector. Dat weet iedereen! Dit is zijn kantoor. Ik zal u aankondigen.’

‘Nee, wacht even,’ zei Trevize. ‘Een minuutje nog. Vertel mij eens iets over de Aarde.’

‘Ik heb eigenlijk nog nooit iemand dat woord horen gebruiken. Ik neem aan dat het een woord van de Foundation is. Wij hier noemen de planeet Gaia.’

Trevize wierp een snelle blik op Pelorat. ‘O ja? En waar is die planeet?’

‘Nergens. Zij bevindt zich in de hyper-ruimte en er is geen manier om er te komen. Toen ik nog een jong meisje was vertelde mijn grootmoeder dat Gaia zich ooit in de echte ruimte had bevonden, maar dat zij zozeer had gewalgd van…’

‘De misdaden en stommiteiten van menselijke wezens,’ mompelde Pelorat, ‘dat zij uit schaamte de ruimte verliet en niets meer te maken wilde hebben met de mensen die zij over de gehele Melkweg had uitgestuurd.’

‘U kent het verhaal dus. Ziet u? Een vriendin van mij beweert dat het bijgeloof is. Ik zal haar eens iets vertellen! Als het verhaal goed genoeg is voor professoren van de Foundation…’

Een deel van de ondoorzichtige glazen deur liet glinsterende letters zien: SOTAYN QUINTESETZ ABT in de moeilijk leesbare kalligrafie van Sayshell, en daaronder, in dezelfde belettering: FACULTEIT DER OUDE GESCHIEDENIS.

De vrouw plaatste haar vinger op een glad schijfje van metaal. Er klonk geen geluid, maar de ondoorzichtigheid van het glas maakte plaats voor een melkwitte kleur en een zachte, afwezig klinkende stem zei: ‘Identificeer uzelf, alstublieft.’

‘Janov Pelorat van Terminus,’ zei Pelorat, ‘met Golan Trevize van dezelfde wereld.’ De deur zwaaide meteen open.

52

De man die van achter zijn bureau naar hen toe kwam was groot en van gevorderde middelbare leeftijd. Zijn huidskleur was lichtbruin en zijn haar, dat met strakke krulletjes zijn hoofd bedekte, was staalgrijs. Hij stak zijn hand uit ter begroeting en zei met zachte, lage stem: ik ben S.Q. Het verheugt mij u te ontmoeten, heren professoren.’

‘Ik heb geen academische titel,’ zei Trevize. ik vergezel professor Pelorat. U kunt mij gewoon Trevize noemen. Het doet mij genoegen u te ontmoeten, professor Abt.’

Quintesetz was oprecht verbaasd en stak zijn hand op. ‘Nee, nee, Abt is niet meer dan een of andere dwaze titel die buiten Sayshell geen enkele betekenis heeft. Let er maar niet op, alstublieft, en noem me S.Q. In de normale sociale contacten gebruiken wij op Sayshell doorgaans onze voorletters. Ik ben blij dat u met z’n tweeën bent, terwijl ik maar éen persoon verwachtte.’

Hij leek een ogenblik te aarzelen, en stak toen zijn rechterhand uit na deze onopvallend aan zijn broek te hebben afgeveegd. Trevize nam hem aan en vroeg zich af wat de correcte Sayshelliaanse manier van begroeten was.

‘Neem alstublieft plaats,’ zei Quintesetz. ik vrees dat u zult moeten vaststellen dat deze stoelen levenloos zijn, maar persoonlijk hou ik niet van die strelende stoelen. Het is tegenwoordig wel grote mode dat stoelen je koesteren en strelen, maar ik heb liever dat een streling ook werkelijk iets voorstelt, hè?’

Trevize glimlachte en zei: ‘Wie niet? Uw naam, S.Q., lijkt mij eerder afkomstig van de Rim Werelden dan van Sayshell. Neem mij niet kwalijk als mijn opmerking brutaal is.’

‘Geeft niet. Mijn familie is ten dele afkomstig van Askone. Vijf generaties terug hebben mijn bet-bet-overgrootouders Askone verlaten toen de overheersing door de Foundation te drukkend werd.’

‘En wij zijn Foundationisten,’ zei Pelorat. ‘Sorry.’

Quintesetz wuifde vriendelijk met zijn hand. ik vind niet dat je na vijf generaties nog wrok moet koesteren, al zijn er jammer genoeg nog wel mensen die dat doen. Wilt u iets te eten hebben? Een drankje? Wilt u wat achtergrondmuziek horen?’

‘Als u het niet erg vindt,’ zei Pelorat, ‘zou ik liever meteen terzake komen, als de Sayshelliaanse gewoonten dat toestaan.’

‘Onze gewoonten staan dat niet in de weg, dat verzeker ik u. U hebt geen idee hoe opmerkelijk ik dit vind, doctor Pelorat. Nog maar twee weken geleden stuitte ik op uw artikel over oorsprongsmythen in het Archeologisch Tijdschrift en het trof mij als een opmerkelijke synthese — al te kort, helaas.’

Pelorat bloosde van genoegen. ‘Het verheugt mij bijzonder dat u het hebt gelezen. Ik moest het natuurlijk sterk inkorten, want het Tijdschrift wilde geen volledige studie afdrukken. Ik ben van plan een uitvoerige verhandeling te schrijven.’

‘Daar zie ik naar uit. Toen ik het gelezen had, voelde ik al meteen een verlangen u te ontmoeten. Ik was zelfs al half en half van plan naar Terminus te gaan, al zou dat misschien moeilijk te regelen zijn geweest…’

‘Waarom?’ vroeg Trevize. Quintesetz leek in verlegenheid te zijn gebracht. ‘Het spijt mij te moeten vaststellen dat Sayshell er weinig voor voelt zich aan te sluiten bij de Foundation Federatie en daarom sociale contacten met de Foundation niet bepaald aanmoedigt. Wij zijn traditioneel neutraal, ziet u. Zelfs het Muildier heeft ons niet lastig gevallen, behalve om een expliciete verklaring van neutraliteit van ons los te krijgen. Om die reden wordt elk verzoek om toestemming voor het bezoeken van Foundationgebieden in het algemeen, en van Terminus in het bijzonder, met enige achterdocht bekeken, al zou een geleerde zoals ik, die uitsluitend academische doeleinden nastreeft, waarschijnlijk uiteindelijk wel een paspoort krijgen. Maar dat alles bleek niet nodig, want u bent naar mij toegekomen. Ik kan het maar nauwelijks geloven. Ik vraag mijzelf af: waarom ? Hebt u van mij gehoord, zoals ik van u heb gehoord?’

‘Ik ken uw werk, S.Q., en in mijn dossiers heb ik samenvattingen van uw studies,’ zei Pelorat. ‘Daarom ben ik naar u toe gekomen. Ik onderzoek zowel het vraagstuk van de Aarde, die geacht wordt de oorsprong van de mensheid te zijn, als de vroege periode van ontdekkingen en kolonisaties in de Melkweg. In het bijzonder ben ik hierheen gekomen om naspeuringen te doen over de stichting van Sayshell.’

‘Uit uw artikel,’ zei Quintesetz, ‘leid ik af dat u belangstelling hebt voor mythen en legenden.’

‘Nog meer voor geschiedenis, voor echte feiten, als die voorhanden zijn. En anders voor mythen en legenden.’

Quintesetz stond op en begon snel op en neer te lopen in zijn kantoor. Hij bleef even staan om Pelorat aan te kijken en begon toen weer te ijsberen.

‘Wel, meneer?’ zei Trevize ongeduldig.

‘Vreemd! Echt vreemd!’ zei Quintesetz. ‘Nog pas gisteren…’

‘Wat was er gisteren?’ vroeg Pelorat.

Quintesetz zei: ik vertelde u al, doctor Pelorat — mag ik u trouwens niet J.P. noemen? Het gebruiken van een volle naam is voor mij nogal ongewoon.’

‘Ga gerust uw gang.’ ‘Ik heb u al verteld, J.P., dat ik uw artikel bewonderde en dat ik u graag wilde zien. De reden daarvoor was dat u kennelijk beschikte over een uitvoerige collectie van legenden over de oorsprong van werelden en toch die van ons niet kende. Met andere woorden: ik wilde naar u toe gaan om u juist datgene te vertellen wat u nu hier ter plekke blijkt te willen onderzoeken.’

‘Wat heeft dat met gisteren te maken, S.Q. ?’ vroeg Trevize.

‘Wij kennen legenden, vooral éen legende. Een legende die belangrijk is voor onze samenleving, want zij is ons centrale raadsel geworden…’

‘Raadsel?’ vroeg Trevize.

‘Ik bedoel niet een puzzel of zoiets. Dat is, geloof ik, de betekenis van het woord in Melkweg Standaard. Hier heeft het een specifieke betekenis. Het betekent “iets geheims”, iets waarvan alleen bepaalde ingewijden de volle betekenis kennen, iets waar met buitenstaanders niet over wordt gesproken. En gisteren was de Dag.’

‘De dag van wat, S.Q. ?’ vroeg Trevize, die zijn air van geduld nu lichtelijk overdreef.

‘Gisteren was de Dag van de Vlucht,’

‘Aha,’ zei Trevize, ‘een dag van meditatie en rust, waarbij iedereen geacht wordt thuis te blijven.’

‘Zoiets ja, in theorie, behalve dat in de grotere steden, de meer wereldse gebieden een zo ouderwetse manier van viering nog maar weinig plaatsvindt. Maar u weet ervan, begrijp ik.’

Pelorat had een onbehaaglijk gevoel gekregen door Trevizes ergernis en kwam nu haastig tussenbeide. ‘We hebben er iets over gehoord, want we zijn toevallig gisteren gearriveerd.’

‘Uitgerekend gisteren,’ zei Trevize sarcastisch. ‘Luister eens, S.Q. Zoals ik al zei heb ik geen wetenschappelijke graad, maar ik heb wel een vraag. U zei dat u het had over een centraal raadsel, en dat het niet de bedoeling was dat daar met buitenstaanders over werd gesproken. Waarom maakt u er tegenover ons dan melding van? Wij zijn buitenstaanders.’

‘Dat bent u. Maar ik ben niet iemand die de Dag plechtig viert en de mate van mijn bijgeloof kun je op zijn best hoogst oppervlakkig noemen. Het artikel van J.P. heeft bij mij echter een gevoel versterkt dat ik al heel lang heb. Een mythe of legende ontstaat gewoon niet uit een compleet vacuüm. Dat is met niets gebeurd en kan met niets gebeuren. Er moet dus een of andere kleine kern van waarheid in zitten, ook al is die nog zo vervormd, en ik zou de waarheid willen kennen achter onze legende van de Dag van de Vlucht.’

‘Is het veilig daarover te praten?’ vroeg Trevize.

Quintesetz haalde zijn schouders op. ‘Niet helemaal, neem ik aan. De conservatieve delen van onze bevolking zou het de stuipen op het lijf jagen. Zij hebben echter de regeringsmacht niet in handen, en dat is al een eeuw zo. De secularisten zijn sterk en zouden nog sterker zijn als de conservatieven niet handig gebruik maakten van, excuseer me, onze anti-Foundation stokpaardjes. En aangezien ik de zaak met u bespreek vanuit mijn professionele belangstelling voor oude geschiedenis, zal de Liga van Academici mij bovendien als dat nodig is met kracht steunen.’

‘In dat geval,’ zei Pelorat, ‘wilt u ons misschien vertellen wat uw centrale raadsel te betekenen heeft, S.Q.’

‘Ja, maar laat mij er eerst voor zorgen dat we niet worden onderbroken, en ook niet afgeluisterd, trouwens. Ook al moet je de stier in het gelaat zien, daarom hoef je hem nog niet op zijn bek te slaan zoals ons spreekwoord zegt.’

Hij drukte een paar toetsen in van een paneeltje op zijn bureau en zei: ‘Zo, nu zijn we buiten bereik.’

‘Bent u er zeker van dat er geen luistervinken zijn ?’ vroeg Trevize.

‘Luistervinken?’

‘Microfoons. Afluistermateriaal. Dingen die u onder observatie houden, visueel of auditief of beide.’

Quintesetz leek geschokt. ‘Niet hier op Sayshell!’

Trevize haalde zijn schouders op. ‘Als u het zegt.’

‘Ga alsjeblieft verder, S.Q.,’ zei Pelorat.

Quintesetz kneep zijn lippen samen, leunde achterover in zijn stoel (die onder zijn gewicht enigszins meeboog) en zette de punten van zijn vingers tegen elkaar. Hij leek zich af te vragen hoe en waar hij moest beginnen.

‘Weet u wat een robot is?’ vroeg hij.

‘Een robot?’ zei Pelorat. ‘Nee.’

Quintesetz keek Trevize aan, maar die schudde langzaam zijn hoofd.

‘Maar u weet natuurlijk wat een computer is?’

‘Uiteraard,’ zei Trevize ongeduldig.

‘Welnu, een bewegend computergestuurd gereedschap…’ is een bewegend computergestuurd gereedschap.’

Trevize was nog steeds ongeduldig. ‘Er bestaan eindeloos veel soorten en ik ken er geen verzamelnaam voor, behalve dan bewegend computergestuurd gereedschap.’

‘… dat er precies zo uitziet als een mens is een robot.’ S.Q. voltooide zijn definitie op gelijkmatige toon. ‘Het onderscheidend kenmerk van een robot is dat hij de vorm van een mens heeft.’

‘Waarom?’ vroeg Pelorat met eerlijke verbazing.

‘Ik weet het niet zeker. Het is een opmerkelijk ondoelmatige vorm voor een werktuig, dat moet ik u toegeven, maar ik vertel u alleen de legende. “Robot” is een oud woord uit een niet identificeerbare taal, al zeggen onze taalgeleerden dat het zoiets als “werk” zou kunnen betekenen.’

‘Ik kan mij geen woord voor de geest halen,’ zei Trevize op sceptische toon, ‘dat zelfs maar vaag klinkt als “robot” en dat iets met “werk” van doen heeft.’

‘Niets in Melkweg Standaard, natuurlijk,’ zei Quintesetz, ‘maar dat is wat zij beweren.’

‘Het kan een voorbeeld zijn van omgekeerde etymologie,’ zei Pelorat. ‘Die dingen werden gebruikt om werk te doen en daarom kreeg dat woord de betekenis van “werk”. Maar hoe dan ook, waarom vertelt u ons dit?’

‘Omdat het hier op Sayshell een traditioneel gegeven is dat, toen de Aarde nog de enige wereld was en de Melkweg nog volledig onbewoond open lag, die robots werden uitgevonden en ontwikkeld. Er waren toen twee soorten menselijke wezens: natuurlijke en gebouwde, vlees en metaal, biologisch en mechanisch, ingewikkeld en simpel…’

Quintesetz zweeg plotseling en zei met een verontschuldigend lachje: ‘Het spijt me. Het is onmogelijk over robots te spreken zonder te citeren uit het Boek van de Vlucht. De mensen van de Aarde construeerden robots, meer hoef ik u niet te vertellen. Dat is duidelijk genoeg.’

‘En waarom maakten zij die robots?’ vroeg Trevize.

Quintesetz haalde zijn schouders op. ‘Wie kan dat na zo lange tijd nog zeggen? Misschien waren zij gering in aantal en hadden ze hulp nodig, vooral bij de grootse taak van het ontsluiten en bevolken van de Melkweg.’

‘Dat lijkt me een redelijke veronderstelling,’ zei Trevize. ‘En toen de Melkweg eenmaal gekoloniseerd was, hadden zij de robots niet meer nodig. Er zijn tegenwoordig beslist geen humanoïde bewegende computergestuurde gereedschappen meer in de Melkweg.’

‘In elk geval,’ vervolgde Quintesetz, ‘luidt het verhaal aldus als ik het drastisch mag vereenvoudigen en vele dichterlijke versieringen mag weglaten die ik, eerlijk gezegd, niet aanvaard, ook al doet de bevolking hier dat in het algemeen wel (of ze doen alsof). Rond de Aarde ontstonden kolonistenwerelden die om naburige sterren cirkelden en deze nieuwe werelden waren aanzienlijk rijker aan robots dan de Aarde zelf. Op ruwe, onontgonnen werelden bestond natuurlijk ook een veel grotere behoefte aan de hulp van de robots. De Aarde wilde in feite terug, wenste geen robots meer, en kwam tegen hen in opstand.’

‘Wat gebeurde er?’ vroeg Pelorat.

‘De Buitenwerelden bleken sterker te zijn. Met behulp van hun robots wisten de kinderen hun Moeder Aarde te verslaan en in handen te krijgen. Neem me niet kwalijk, ik kan het niet helpen dat ik af en toe in citaten verval. Maar er waren enkele mensen op de Aarde die hun wereld wisten te ontvluchten, met betere schepen en een doelmatiger wijze van reizen door de hyper-ruimte. Zij vluchtten naar ver afgelegen sterren en werelden, veel verder weg dan de nabije planeten die al eerder gekoloniseerd waren. Er werden nieuwe kolonies gesticht, zonder robots, waar menselijke wezens in vrijheid konden leven. Dit waren de zogeheten Tijden van de Vlucht en de dag waarop de eerste Aardman de Sayshell sector bereikte, om precies te zijn: deze planeet, is de Dag van de Vlucht, die hier al vele duizenden jaren elk jaar gevierd wordt.’

‘Wat u dus zegt, mijn beste,’ stelde Pelorat vast, ‘is dat Sayshell rechtstreeks vanaf de Aarde werd gesticht.’

Quintesetz dacht na en aarzelde een ogenblik, waarna hij zei: ‘Dat is het officiële geloof.’

‘Maar u accepteert dat kennelijk niet,’ zei Trevize.

‘Het schijnt mij toe…’ begon Quintesetz, maar toen liet hij zich gaan en barstte uit: ‘Ach, bij alle Grote Sterren en Kleine Planeten! Nee, ik geloof het niet! Het is mij allemaal veel en veel te onwaarschijnlijk, maar het is hier een officieel dogma. De regering mag dan behoorlijk geseculariseerd zijn geworden, maar het is noodzakelijk er op zijn minst lippendienst aan te bewijzen. Maar goed, terzake. Uw artikel, J.P., bevat geen aanwijzing dat u op de hoogte was van dit verhaal over robots en twee kolonisatiegolven: een kleine met robots en een grotere zonder.’

‘Dat wist ik zeker niet,’ zei Pelorat. ‘Ik hoor het nu voor de eerste keer en, mijn beste S.Q., ik ben u eeuwig dankbaar dat u mij dit hebt willen vertellen. Ik ben zeer verbaasd dat er geen enkele verwijzing naar dit verhaal voorkomt in al die geschriften die…’

‘Het toont aan,’ onderbrak Quintesetz hem, ‘hoe effectief ons sociaal systeem is. Het is ons Sayshelliaans geheim, ons grote mysterie.’

‘Misschien,’ zei Trevize droogjes. ‘Niettemin moet die tweede kolonisatiegolf, degene zonder robots, in alle richtingen hebben plaatsgevonden. Hoe komt het dat dit grote geheim alleen op Sayshell bestaat?’

‘Het kan ook elders bestaan en daar even geheim zijn,’ zei Quintesetz. ‘Onze eigen conservatieven geloven dat alleen Sayshell vanaf de Aarde werd gesticht en dat de gehele rest van de Melkweg is gekoloniseerd vanuit Sayshell. Dat is uiteraard naar alle waarschijnlijkheid nonsens.’

‘Deze bijkomende vragen kunnen te zijner tijd worden bestudeerd,’ zei Pelorat. ‘Nu ik een startpunt heb, kan ik soortgelijke informatie over andere planeten opzoeken. Waar het om gaat is dat ik nu heb ontdekt welke vraag ik moet stellen en, zoals bekend, kan een goede vraag eindeloos veel goede antwoorden teweegbrengen. Wat een bof dat ik…’

‘Ja, Janov, maar de goede S.Q. heeft ons ongetwijfeld nog niet het hele verhaal verteld,’ zei Trevize. ‘Wat is er met die oudere kolonies en hun robots gebeurd? Maakt uw overlevering daar enige melding van?’

‘Niet in detail, maar wel in hoofdzaken. Mensen en humanoïden kunnen klaarblijkelijk niet samenleven. De werelden met de robots stierven. Zij waren niet levensvatbaar.’

‘En de Aarde?’

‘De mensen verlieten haar en vestigden zich hier en, al zouden de conservatieven dat bestrijden, waarschijnlijk ook op andere planeten.’

‘Ongetwijfeld heeft niet elk menselijk wezen de Aarde verlaten. De planeet bleef niet geheel leeg achter.’

‘Waarschijnlijk niet. Ik weet het niet.’

Trevize zei abrupt: ‘Werd zij radio-actief achtergelaten?’

Quintesetz keek verbaasd. ‘Radio-actief?’

‘Dat vroeg ik, ja.’

‘Niet dat ik weet. Ik heb zoiets nooit horen zeggen.’

Trevize tikte met een knokkel van zijn hand tegen zijn tanden en dacht na. Tenslotte zei hij: ‘S.Q., het wordt laat, en we hebben misschien toch al te veel beslag gelegd op uw tijd.’ (Pelorat maakte een beweging alsof hij wilde protesteren, maar Trevize legde zijn hand op diens knie en verstevigde zijn greep. Pelorat keek ongelukkig, maar zei niets.)

‘Het was mij een genoegen u van dienst te zijn,’ zei Quintesetz. ‘Dat was u zeker. Als wij daarvoor iets kunnen terugdoen, zeg het dan alsjeblieft.’

Quintesetz lachte fijntjes. ‘Misschien wil de goede J.P. zo vriendelijk zijn mijn naam niet te vermelden in het kader van zijn eventuele geschriften over ons mysterie. Daarmee acht ik mij voldoende beloond.’

Pelorat sprak vurig. ‘U zou de erkenning krijgen die u verdient, en misschien nog meer gewaardeerd worden, als het u werd toegestaan Terminus te bezoeken en daar misschien geruime tijd als gastdocent aan onze universiteit verbonden te worden. Dat zouden we wel kunnen regelen. Sayshell is misschien niet dol op de Federatie, maar zij zullen waarschijnlijk niet een rechtstreeks verzoek willen afwijzen waarin u gevraagd wordt naar Terminus te komen om bijvoorbeeld een colloquium over een bepaald aspect van de oude geschiedenis bij te wonen.’

De Sayshelliaan schoot rechtop. ‘Is uw invloed groot genoeg om dat te regelen?’

‘Hé, daar had ik nog niet aan gedacht,’ zei Trevize, ‘maar J.P. heeft volkomen gelijk. Dat is zeker haalbaar — als we het proberen. En hoe dankbaarder u ons stemt, des te harder zullen wij het natuurlijk proberen.’

Quintesetz was even stil en fronste toen zijn wenkbrauwen. ‘Hoe bedoelt u dat, meneer?’

‘U hoeft ons alleen maar alles te vertellen over Gaia, S.Q.,’ zei Trevize.

Bij deze woorden kreeg het gezicht van Quintesetz een zeer gesloten uitdrukking.

53

Quintesetz keek neer op zijn bureau. Zijn hand wreef verstrooid door zijn korte, strak gekrulde haar. Vervolgens keek hij Trevize aan met dicht op elkaar geperste lippen. Het leek alsof hij vastbesloten was niet te spreken.

Trevize trok zijn wenkbrauwen op en wachtte. Tenslotte zei Quintesetz met enigszins gesmoord klinkende stem: ‘Het wordt inderdaad al laat. Het schimmert al flink.’

Tot dan toe had hij goed Melkweg Standaard gesproken, maar nu kregen zijn woorden een vreemde klank alsof zijn Sayshelliaanse dialect de overhand kreeg boven zijn klassieke opleiding.

‘Schimmeren, S.Q.?’

‘Het is al vrijwel avond.’

Trevize knikte. ‘Onattent van mij. Bovendien heb ik honger. Zoudt u met ons en als onze gast willen dineren, S.Q. ? Bij die gelegenheid kunnen wij dan misschien ons gesprek over Gaia voortzetten.’

Quintesetz verhief zich in volle lengte. Hij was groter dan de beide mannen van Terminus, maar hij was ouder en pafferiger, zodat zijn lengte niet een indruk van kracht wekte. Hij leek nu vermoeider dan bij hun binnenkomst.

Hij keek hen zijdelings aan en zei: ‘Ik vergeet mijn gastvrijheid. U bent Buitenwerelders en het zou niet passen als ik mij door u liet uitnodigen. Komt u mee naar mijn huis. Het is op de campus, niet ver hiervandaan. Als u het gesprek met mij wilt voortzetten kan ik dat thuis op meer ontspannen manier doen dan hier. Ik vind het alleen jammer’ (hij leek zich niet helemaal op zijn gemak te voelen) ‘dat ik u maar een beperkte maaltijd kan aanbieden. Mijn vrouw en ik zijn vegetariërs, en u bent vleeseters, denk ik, en dat spijt mij.’

‘J.P. en ik kunnen onze voorkeur voor vlees best een maaltijd lang van ons afzetten. Uw conversatie zal daar ruimschoots tegen opwegen — hoop ik,’ zei Trevize.

‘Ongeacht de conversatie,’ zei Quintesetz, ‘kan ik u in elk geval een interessante maaltijd beloven als u tenminste van onze Sayshelliaanse kruiden houdt. Mijn vrouw en ik hebben dat onderwerp diepgaand bestudeerd.’

‘Ik verheug mij op alle exotische dingen die u ons wilt voorschotelen, S.Q.,’ zei Trevize op koele toon, al keek Pelorat ietwat zenuwachtig bij dat vooruitzicht.

Quintesetz ging hen voor. Het drietal verliet de kamer en liep door een schijnbaar eindeloze gang. De Sayshelliaan groette af en toe collega’s en studenten, maar maakte geen aanstalten om zijn metgezellen aan iemand voor te stellen. Trevize was zich er onbehaaglijk van bewust dat de anderen nieuwsgierig naar zijn ceintuur staarden vandaag toevallig een van zijn grijze exemplaren. Zo’n gedekte tint was kennelijk hoogst bizar.

Tenslotte kwamen zij door een deur in de open lucht. Het was werkelijk donker en tamelijk koel. In de verte rezen bomen op en beide kanten van het wandelpad werden omzoomd door weelderig gras.

Pelorat bleef staan. Hij had zijn rug gekeerd naar de heldere lichten van het gebouw dat zij zojuist hadden verlaten en naar de verlichting van de campus en keek recht naar boven.

‘Prachtig!’ zei hij. ‘Er is een mooie strofe in een vers van een van onze betere dichters die spreekt van “de spikkelschijn van Sayshells verheven hemel”.’

Trevize keek waarderend en zei met zachte stem: ‘Wij zijn van Terminus, S.Q. Mijn vriend heeft nooit andere sterrenhemels gezien. Op Terminus zien we alleen een vage, nevelachtige weerschijn van de Melkweg en een paar amper zichtbare sterren. Als u onze hemel gewend was, zou u deze hemel ongetwijfeld nog meer waarderen dan u nu al doet.’

‘Wij waarderen hem ten volle, dat verzeker ik u,’ zei Quintesetz ernstig. ‘Het is niet zozeer dat wij ons in een relatief dunbezaaid deel van de Melkweg bevinden, maar meer het feit dat de sterren van hier af gezien opmerkelijk gelijkmatig verdeeld zijn. Ik denk niet dat u ergens anders in de Melkweg een plek zult aantreffen waar sterren van de eerste grootte zo regelmatig over de hemel verdeeld zijn. En tegelijk zijn het er ook weer niet te veel. Ik heb de hemel gezien van werelden die behoren tot de buitenste rand van een sterrenbol en daar is het aantal heldere sterren gewoon te groot. Dat bederft de duisternis van de nachtelijke hemel en doet flink afbreuk aan de pracht daarvan.’

‘Dat ben ik volledig met u eens,’ zei Trevize.

‘Ik vraag mij af,’ zei Quintesetz, ‘of u die bijna regelmatige vijfhoek van ongeveer even heldere sterren daarginds ziet. Wij noemen ze de Vijf Zusters. Daar, vlak boven de toppen van de bomen. Ziet u ze?’

‘Ik zie ze,’ zei Trevize. ‘Heel attractief.’

‘Ja,’ zei Quintesetz. ‘Men zegt dat ze succes in de liefde symboliseren. Er is geen liefdesbrief die niet eindigt met een vijfhoek van stippen om de desbetreffende verlangens kenbaar te maken. Elk van de vijf sterren vertegenwoordigt een verschillend stadium in de lichamelijke liefde en er zijn beroemde gedichten die met elkaar wedijveren om elk van die stadia maar zo expliciet en erotisch mogelijk te bezingen. In mijn jonge jaren heb ik zelf geprobeerd zulke verzen te maken. Ik zou toen nooit hebben gedacht dat ik mettertijd nog eens onverschillig zou worden voor de Vijf Zusters — maar zo is het mensenlot nu eenmaal, vermoed ik. Ziet u die vage ster, ongeveer midden tussen de Vijf Zusters?’

‘Ja.’

‘Dat,’ zei Quintesetz, ‘is het symbool van de onbeantwoorde liefde. Er is een legende die zegt dat deze ster ooit even helder was als de andere, maar tenslotte doofde van verdriet.’ En hij liep snel verder.

54

Trevize had moeten toegeven dat het diner heerlijk was. De afwisseling leek eindeloos en de kruiden en de aankleding waren verfijnd en smakelijk geweest.

Trevize zei: ‘Al deze kruiden, die ik overigens met genot heb gegeten, maken deel uit van het Melkweg voedselpatroon, nietwaar, S.Q.?’

‘Ja, natuurlijk.’

‘Ik neem echter aan dat er ook inheemse levensvormen bij zijn.’

‘Uiteraard. Sayshell Planeet was een zuurstofwereld toen de eerste kolonisten hier arriveerden, dus er moesten vormen van leven bestaan. En we hebben een aantal van die inheemse soorten bewaard, daar kunt u zeker van zijn! We hebben een paar zeer uitgestrekte nationale parken waarin zowel de flora als de fauna van het Oude Sayshell bewaard zijn gebleven.’

‘Dan bent u er beter aan toe dan wij, S.Q.,’ zei Pelorat enigszins bedroefd. ‘Er was maar weinig leven op Terminus toen de mens er arriveerde en ik vrees dat er lange tijd geen systematische pogingen zijn gedaan om het leven in de zeeën — dat de zuurstof had geproduceerd die Terminus bewoonbaar maakte — te behouden. Terminus heeft nu een ecologie die puur Melkweg Standaard is.’

‘Sayshell,’ zei Quintesetz met een glimlach vol bescheiden trots, ‘heeft een lange en ononderbroken traditie op het gebied van de natuurbescherming.’

Dat moment koos Trevize om te zeggen: ‘Toen we uw kantoor verlieten, S.Q., was het uw bedoeling, meen ik, ons een diner aan te bieden en daarna iets te vertellen over Gaia.’

Quintesetz’ vrouw, een vriendelijke, gezette en zeer donkere dame die onder het eten maar weinig had gezegd, keek verbaasd op. Zij stond op en verliet de kamer zonder een woord.

‘Mijn echtgenote,’ zei Quintesetz, slecht op zijn gemak, ‘is nogal conservatief, ben ik bang. Zij heeft er een beetje moeite mee als het… het woord wordt uitgesproken. Neem het haar alsjeblieft niet kwalijk. Maar waarom vraagt u mij daarnaar?’

‘Omdat het nogal belangrijk is voor J.P.’s werk, vrees ik.’

‘Maar waarom vraagt u het aan mij? We hebben gesproken over de Aarde, over robots, over de stichting van Sayshell. Wat heeft dat allemaal te maken met… met wat u vraagt?’

‘Misschien niets, maar anderzijds zijn er toch wel merkwaardige dingen aan de gang. Waarom is uw vrouw van haar stuk gebracht als het woord Gaia valt? En waarom bent u zelf uit uw gewone doen? Er zijn mensen die er zonder enige moeite over praten. Zelfs vandaag nog heeft iemand ons verteld dat Gaia de Aarde zelf is en dat zij in de hyper-ruimte is verdwenen wegens het kwaad dat door menselijke wezens werd aangericht.’

Het gezicht van Quintesetz leek te vertrekken van pijn. ‘Wie heeft u die baarlijke nonsens verteld?’

‘Iemand die ik hier op de universiteit ontmoette.’

‘Dat is puur bijgeloof.’ ‘Het is dus geen onderdeel van het centrale dogma in uw legenden over de Vlucht?’

‘Nee, natuurlijk niet. Het is niet meer dan een fabeltje dat is ontstaan onder de gewone, onontwikkelde mensen.’

‘Weet u dat zeker?’ vroeg Trevize ijzig.

Quintesetz leunde achterover in zijn stoel en keek naar de restanten van het maal op de tafel. ‘Kom mee naar de zitkamer,’ zei hij. ‘Mijn vrouw zal deze kamer niet willen opruimen en fatsoeneren zolang wij hier zijn en… hier over praten.’

‘Weet u zeker dat het maar een fabeltje is ?’ herhaalde Trevize, toen ze in een andere kamer zaten voor een venster dat door een hoge, gebogen ruit uitzicht bood op de fraaie nachtelijke hemel van Sayshell. De lichten in de kamer waren gedempt om dat uitzicht goed tot zijn recht te laten komen en het donkere gezicht van Quintesetz leek weg te smelten in de schaduw.

‘Weet u dat dan niet zeker?’ vroeg hij. ‘Acht u het dan mogelijk dat een hele wereld zo maar kan verdwijnen in de hyper-ruimte? U moet weten dat de gemiddelde persoon maar een uiterst vage notie heeft van wat de hyper-ruimte in feite is.’

‘De waarheid is,’ zei Trevize, ‘dat ikzelf maar een vage notie heb van wat de hyper-ruimte is, maar dat ik er honderden keren doorheen ben gereisd.’

‘Laat ik mij dan beperken tot de feiten. Ik verzeker u dat de Aarde, waar die zich ook bevindt, niet binnen de grenzen van de Sayshell Unie bestaat en dat de wereld die u noemde niet de Aarde is.’

‘Ook al weet u niet waar de Aarde is, S.Q., u behoort toch in elk geval te weten waar de wereld zich bevindt die ik u noemde. Die bevindt zich toch zeker wèl binnen de grenzen van de Sayshell Unie. Dat wisten we immers al, nietwaar, Pelorat?’

Pelorat had onaandoenlijk zitten luisteren en schrok op nu hij direct werd aangesproken. ‘Als het daar om gaat, Golan, ik weet waar zij zich bevindt.’

Trevize draaide zijn hoofd om hem aan te kijken. ‘Sinds wanneer, Janov?’

‘Sinds eerder op deze avond, mijn beste Golan. U toonde ons de Vijf Zusters, S.Q., toen wij van uw kantoor naar dit huis wandelden. U wees naar een zwakke ster in het centrum van de vijfhoek. Ik ben er zeker van dat dat Gaia is.’

Quintesetz aarzelde. Zijn gezicht ging schuil in de donkerte en hoe zijn gelaatsuitdrukking was onttrok zich aan de waarneming. Tenslotte zei hij; ‘Wel, dat is wat onze sterrenkundigen zeggen — privé. Het is een planeet die rond die ster cirkelt.’

Trevize keek aandachtig naar Pelorat, maar de uitdrukking op diens gelaat was ondoorgrondelijk. Trevize wendde zich weer tot Quintesetz. Vertelt u ons over die ster. Hebt u haar coördinaten?’

‘Ik? Nee.’ De ontkenning was haast heftig te noemen. ‘Ik beschik hier niet over coördinaten van sterren. U kunt ze krijgen van onze sterrenkundige faculteit, al zal u dat vast wel moeite kosten. Reizen naar die ster zijn verboden.’

‘Waarom? Zij bevindt zich toch binnen uw gebied?’

‘Ruimtegrafisch gezien wel, politiek gezien niet.’

Trevize wachtte even af of er nog iets zou volgen, maar toen dat uitbleef ging hij staan. ‘Professor Quintesetz,’ zei hij op formele toon, ‘ik ben geen politieman, soldaat, diplomaat of spion. Ik ben niet hier om met geweld informatie uit u los te peuteren. In plaats daarvan zal ik mij, met tegenzin, tot onze ambassadeur wenden. U zult uiteraard begrijpen dat ik deze informatie niet van u verlang ter wille van mijn persoonlijke belangen. Het gaat hier om zaken van de Foundation en ik wil er geen interstellair incident van maken. Ik denk dat de Sayshell Unie dat evenmin zou willen.’

‘Hoezo een zaak voor de Foundation?’ vroeg Quintesetz onzeker.

‘Dat is iets wat ik niet met u kan bespreken. Als Gaia iets is wat u niet met mij kunt bespreken, moeten wij deze hele kwestie naar regeringsniveau brengen en dat zou eventueel wel eens niet in het voordeel van Sayshell kunnen zijn. Sayshell is onafhankelijk van de Federatie weten te blijven en persoonlijk heb ik daar geen moeite mee. Ik heb geen reden om Sayshell kwaad toe te wensen en ik zou onze ambassadeur liever niet willen benaderen. Door dat te doen zal ik trouwens mijn eigen carrière schaden, want ik heb de strikte opdracht deze informatie te verkrijgen zonder er een regeringszaak van te maken. Zeg mij daarom alstublieft of er een bepaalde, dwingende reden is waarom u niet over Gaia kunt spreken. Wordt u gearresteerd of op een andere manier gestraft, als u iets zegt? Moet u mij ronduit vertellen dat ik geen andere keus heb dan de zaak op te tillen tot ambassadeursniveau?’

‘Nee, nee,’ zei Quintesetz, die behoorlijk van zijn stuk gebracht leek. ‘Ik weet niets af van regeringszaken. Wij spreken gewoon nooit over die wereld.’

‘Bijgeloof?’

‘Nou… ja! Bijgeloof! Bij de Hemel van Sayshell, ik ben geen haar beter dan die dwaze persoon die u vertelde dat Gaia zich in de hyper-ruimte bevindt of dan mijn vrouw die niet eens in een kamer wil blijven waar het woord Gaia gevallen is en die misschien wel het huis heeft verlaten uit angst dat het zal worden getroffen door…’

‘De bliksem?’

‘Door iets, ja. En ik, zelfs ik, aarzel de naam uit te spreken! Gaia! Gaia! De lettergrepen doen geen pijn! Ik ben nog heelhuids! En toch aarzel ik. Maar geloof me alsjeblieft als ik zeg dat ik de coördinaten van Gaia’s ster echt niet weet. Ik kan u helpen er achter te komen, als u daar iets aan hebt, maar ik verzeker u dat in onze Unie eenvoudig nooit over die wereld wordt gesproken. Wij houden onze handen en onze geesten er verre vandaan. Het weinige dat bekend is — echt bekend, niet zo maar verondersteld — kan ik u vertellen, maar ik betwijfel of u waar dan ook in onze Unie meer aan de weet zou kunnen komen.

We weten dat Gaia een zeer oude wereld is en sommigen denken dat het de oudste wereld is in dit deel van de Melkweg, maar dat weten we niet met zekerheid. Uit patriottistisch oogpunt gaat men ervan uit dat Sayshell Planeet de oudste is, maar we vrezen dat de planeet Gaia dat is. De enige manier om die twee gedachten met elkaar te verzoenen is, dat Gaia de Aarde is, aangezien Sayshell immers werd gekoloniseerd vanaf de Aarde. De meeste historici zijn van mening — privé — dat Gaia onafhankelijk van Sayshell is gesticht. Zij denken dat het niet een kolonie is van een van de werelden in onze Unie en dat ook omgekeerd de Unie niet werd gekoloniseerd vanaf Gaia. Er bestaat geen overeenstemming over de vraag van de relatieve ouderdom, dus of Gaia voor dan wel na Sayshell is gesticht.’

‘Tot dusverre,’ zei Trevize, ‘weet u nog maar erg weinig. Elk van de door u genoemde mogelijke alternatieven wordt wel door iemand geloofd!’

Quintesetz knikte spijtig. ‘Daar lijkt het op. We werden pas betrekkelijk laat in onze geschiedenis opmerkzaam op het bestaan van Gaia. We hadden ons eerst druk bezig gehouden met het vormen van de Unie, vervolgens met het bestrijden van het Galactisch Imperium, en daarna met pogingen een zo goed mogelijke positie te veroveren als Keizerlijke provincie en met het beknotten van de macht van de Onderkoningen. Pas toen de zwakte van het Imperium al duidelijk zichtbaar was geworden, kwam een van de Onderkoningen — die door de Keizer nog maar nauwelijks in de hand werd gehouden — tot het besef dat Gaia bestond, en bovendien haar onafhankelijkheid had schijnen te bewaren tegenover de Provincie Sayshell en zelfs het Imperium zelf. Zij hield zichzelf gewoon geïsoleerd en verborgen, zodat vrijwel niets over de planeet bekend was — even weinig als wij er nu van weten. We weten niet precies wat er gebeurd is, maar zijn expeditie mislukte en maar weinig schepen keerden terug. In die tijd waren de schepen natuurlijk niet erg goed en was ook hun leiding slecht.

Sayshell zelf verheugde zich over het fiasco van de Onderkoning, die immers werd gezien als een Keizerlijke onderdrukker, en de debacle leidde bijna meteen tot het herstel van onze onafhankelijkheid. De Sayshell Unie verbrak haar banden met het Imperium en wij vieren de jaardag van die gebeurtenis nog steeds als de Unie Dag. Min of meer uit dankbaarheid hebben wij Gaia bijna een eeuw lang met rust gelaten, maar toen brak de tijd aan waarin we sterk genoeg waren geworden om ook zelf eens wat imperialistische neigingen te gaan vertonen. Waarom zouden we Gaia niet in bezit nemen? Waarom niet op zijn minst een Douane Unie tot stand brengen? Wij stuurden een vloot uit en ook die ging tenonder.

Daarna beperkten wij ons tot een paar incidentele pogingen om handel te drijven — pogingen die steevast op niets uitliepen. Gaia hoedde haar strikte isolement en deed, voor zover wij weten, nooit de geringste poging te handelen of te communiceren met een andere wereld. En zij heeft zich ook beslist nooit vijandig gedragen tegenover iemand of iets. En toen…’

Quintesetz maakte de kamer lichter door op een knop in de leuning van zijn stoel te drukken. In dat licht kreeg zijn gezicht een bepaald duivelse uitdrukking. ‘Aangezien u burgers bent van de Foundation,’ vervolgde hij, ‘herinnert u zich wellicht het Muildier.’

Trevize bloosde. In de vijf eeuwen van zijn bestaan was de Foundation slechts éen keer veroverd. Die verovering was maar van tijdelijke duur geweest en had geen noemenswaardige belemmering gevormd in de groei naar een Tweede Imperium, maar iedereen die een hekel had aan de Foundation en de eigenwaarde van de Foundationisten graag een deuk wilde toebrengen, zou niet nalaten het Muildier, de enige veroveraar, met enige graagte ten tonele te voeren. En het was waarschijnlijk (dacht Trevize) dat Quintesetz de kamer lichter had gemaakt om die deuk in de eigenwaarde van de Foundationisten met eigen ogen te kunnen zien.

‘Ja,’ zei hij, ‘wij van de Foundation herinneren ons het Muildier.’

‘Het Muildier,’ zei Quintesetz, ‘was ooit heer en meester van een Rijk dat even groot was als de Federatie die nu onder heerschappij staat van de Foundation. Hij heerste echter niet over ons. Hij liet ons met rust. Hij heeft Sayshell echter eenmaal op doorreis aangedaan. Wij tekenden een neutraliteitsverklaring en een vriendschapsverdrag. Meer vroeg hij niet. Wij waren de enigen van wie hij niets meer vroeg in de dagen voordat hij ziek werd, wat hem dwong zijn expansie te stoppen en op de dood te wachten. Hij was niet een onredelijk mens, weet u. Hij maakte geen gebruik van zinloos geweld, hij trad niet bloedig op, en hij regeerde op humane manier.’

‘Hij was alleen maar een veroveraar,’ zei Trevize sarcastisch.

‘Net als de Foundation,’ zei Quintesetz.

Trevize had niet meteen een repliek bij de hand en zei op geïrriteerde toon: ‘Hebt u ons nog meer te zeggen over Gaia?’

‘Alleen een uitspraak die het Muildier heeft gedaan. Volgens het verslag van de historische ontmoeting tussen het Muildier en President Kallo van de Unie, zou het Muildier een zwierige handtekening hebben gezet onder de overeenkomst en vervolgens hebben gezegd: “Volgens dit document zult u zelfs tegenover Gaia neutraal zijn, en dat is voor jullie maar goed ook. Zelfs ik zal Gaia niet lastig vallen”.’

Trevize schudde zijn hoofd. ‘Waarom zou hij? Sayshell was maar al te graag bereid zich neutraal te verklaren en Gaia had nog nooit iemand kwaad gedaan. Het Muildier was in die dagen van plan de gehele Melkweg te veroveren, dus waarom zou hij zich laten ophouden door details? Als die verovering eenmaal voltooid was, kon hij altijd nog terugkeren naar Sayshell en Gaia.’

‘Misschien, misschien,’ zei Quintesetz, ‘maar volgens een toenmalige getuige, een persoon die wij geneigd zijn te geloven, legde het Muildier zijn pen neer toen hij zei “zelfs ik zal Gaia niet lastig vallen”. Vervolgens verstomde zijn stem tot een fluistering die niet voor andere oren bestemd was en hij voegde eraan toe: “niet nogmaals”.’

‘Niet voor andere oren, zegt u. Hoe kwam het dan dat die woorden toch werden verstaan?’

‘Omdat zijn pen van de tafel afrolde toen hij haar had neergelegd en een Sayshelliaan automatisch naderde en zich bukte om haar op te rapen. Daardoor was zijn oor dicht bij de mond van het Muildier toen deze “niet nogmaals” mompelde, en hij verstond het. Hij heeft er niets over gezegd tot na de dood van het Muildier.’

‘Hoe kunt u bewijzen dat het geen verzinsel was?’

‘Het leven van die man is niet zodanig geweest dat het waarschijnlijk is dat hij iets van dit kaliber zou verzinnen. Zijn verslag wordt geaccepteerd.’

‘En wat leidt u daar uit af?’

‘Het Muildier was nooit in of in de buurt van de Sayshell Unie, behalve bij deze ene gelegenheid. Als hij ooit op Gaia was geweest, moest dat zijn gebeurd voor zijn openbare optreden in de Melkweg.’

‘Nou, en?’

‘Wel, waar werd het Muildier geboren?’

‘Ik geloof niet dat iemand dat weet,’ zei Trevize.

‘In de Sayshell Unie is men sterk geneigd te denken dat hij op Gaia geboren moet zijn.’

‘Wegens die twee woordjes?’

‘Ten dele. Het Muildier kon niet worden verslagen omdat hij beschikte over vreemde mentale vermogens. Gaia kan evenmin worden verslagen.’

‘Gaia is tot dusverre niet verslagen. Dat wil niet zeggen dat het niet verslagen kan worden.’

‘Zelfs het Muildier wilde Gaia niet lastig vallen. Doorzoek maar eens de archieven uit de tijd van zijn Opperheerschap. Ga maar eens na of nog andere sectoren dan de Sayshell Unie zo schappelijk werden behandeld. En weet u wel dat van degenen die voor vreedzame handelsdoeleinden naar Gaia zijn vertrokken nog nooit iemand is teruggekeerd? Waarom denkt u eigenlijk dat wij zo weinig van die planeet afweten?’

‘Uw houding heeft veel weg van bijgeloof,’ zei Trevize.

‘Noem het maar hoe u wilt. Sinds de tijd van het Muildier hebben wij Gaia gewoon uit ons denken verwijderd. Wij willen ook niet dat zij aan ons denken. Wij voelen ons alleen veilig als wij doen alsof Gaia niet bestaat. Het kan best zijn dat de regering zelf stiekem de legende heeft bedacht en verspreid dat Gaia in de hyper-ruimte verdwenen is in de hoop dat de mensen zullen vergeten dat er een echte ster is met die naam.’

‘U denkt dus dat Gaia een wereld van Muildieren is?’

‘Dat is mogelijk. Ik adviseer u, voor uw eigen bestwil, daar niet heen te gaan. Als u dat doet, zult u nooit terugkeren. Als de Foundation zich inlaat met Gaia toont ze minder verstand dan het Muildier had. Dat mag u uw ambassadeur gerust vertellen.’

‘Geef mij de coördinaten,’ zei Trevize, ‘en ik zal onmiddellijk van uw planeet vertrekken. Ik zal Gaia bereiken en ik zal terugkeren.’

‘Ik zal de coördinaten voor u te pakken krijgen,’ zei Quintesetz. ‘De sterrenkundige faculteit werkt natuurlijk ook ‘s nachts, en ik zal nu meteen proberen ze aan de weet te komen. Maar ik raad u nogmaals aan géén poging te doen om Gaia te bereiken.’

‘Ik ben van plan die poging te wagen,’ zei Trevize.

En Quintesetz zei op zeer ernstige toon: ‘Dat is zelfmoord.’

XIV

VOORWAARTS!

55

Janov Pelorat keek uit over het vage landschap in de grijze ochtendmist en voelde een vreemd mengsel van spijt en onzekerheid.

‘We blijven hier niet lang genoeg, Golan. Het lijkt me een plezierige en boeiende wereld. Ik zou haar beter willen leren kennen.’

Trevize keek met een wrange glimlach op van zijn computer, ik soms niet, dacht je? We hebben drie behoorlijke maaltijden gehad op deze planeet alle drie geheel verschillend, maar uitstekend. Ik zou er nog wel een paar lusten. En de enige vrouwen die we hebben gezien, zagen we maar vluchtig, maar een aantal van hen maakte een opwindende indruk gezien het… het doel dat ik voor ogen heb.’

Pelorat haalde zijn neus lichtjes op. ‘Ach, mijn beste makker. Die koeienbellen die zij schoenen noemen! De manier waarop zij zichzelf toetakelen met oogverblindend textiel! En wat ze met hun wimpers doen! Heb jij op hun wimpers gelet?’

‘Reken maar dat ik op alles heb gelet, Janov. Jouw bezwaren richten zich op puur oppervlakkige dingen. Ze kunnen gemakkelijk worden overgehaald om hun gezicht te wassen en, als de tijd daar is, hun schoenen en hun kleurige gewaden uit te trekken.’

‘Dat geloof ik op je woord, Golan,’ zei Pelorat. ‘Ik dacht eigenlijk meer aan de mogelijkheid om de kwestie van de Aarde nader te onderzoeken. Wat ons tot nu toe over de Aarde is verteld is zo onbevredigend, zo tegenstrijdig — straling volgens de een, robots volgens de ander.’

‘Maar in beide gevallen dood.’

‘Waar,’ zei Pelorat met tegenzin, ‘maar het kan zijn dat het ene waar is en het andere niet, of dat beide tot op zekere hoogte waar zijn, of dat geen van beide waar is. Als jij verhalen hoort die een onderwerp zo dicht in nevelen van twijfels hullen, Golan, moet jij toch zeker ook de kriebels krijgen om die zaak nader te onderzoeken, is het niet?’

‘Ja,’ zei Trevize, ‘bij elke Dwergster van de Melkweg, dat is zo! Ons huidige probleem heet echter Gaia. Als we dat hebben opgelost, kunnen we naar de Aarde gaan of hier naar Sayshell terugkeren voor een langer verblijf. Maar eerst: Gaia!’

Pelorat knikte. ‘Ons huidige probleem! Als we aannemen wat Quintesetz ons vertelde, wacht ons daar alleen maar de dood. Moeten we daar echt heen?’

‘Dat vraag ik mij af,’ zei Trevize. ‘Ben je bang?’

Pelorat aarzelde alsof hij zijn gevoelens even terdege aan het onderzoeken was. Toen zei hij op een onopgesmukte, zakelijke toon: ‘Ja. Verschrikkelijk.’

Trevize leunde achterover in zijn stoel en draaide zich om de ander recht aan te kijken. Op dezelfde onopgesmukte, zakelijke toon zei hij: ‘Janov, er is voor jou geen enkele reden om dat risico te lopen. Je hoeft het maar te zeggen, en ik laat je op Sayshell achter met je persoonlijke bezittingen en de helft van onze kredieten. Ik haal je op als ik terugkom, en dan gaan we naar de Sirius Sector, als je wilt, en naar de Aarde, als die zich daar bevindt. Als ik niet terugkom zullen de Foundationmensen op Sayshell ervoor zorgen dat jij terug kunt naar Terminus. Even goede vrienden als jij hier blijft, oude makker!’

Pelorat knipperde snel met zijn ogen en perste zijn lippen enkele momenten strak op elkaar. Nogal schor zei hij toen: ‘Oude makker? Hoe lang kennen we elkaar eigenlijk? Een week of zo? Is het niet heel vreemd dat ik nu ga weigeren het schip te verlaten? Ik ben bang, maar ik wil bij jou blijven.’

Trevize maakte met zijn handen een beweging die onzekerheid uitdrukte. ‘Maar waarom dan? Eerlijk, ik verlang het helemaal niet van je!’

‘Ik weet ook niet precies waarom, maar ik vraag het gewoon van mijzelf. Het is… het is… Golan, ik heb vertrouwen in jou. Volgens mij heb jij altijd precies geweten wat jij deed. Ik wilde naar Trantor gaan, maar zoals ik het nu zie, zou daar waarschijnlijk niets gebeurd zijn. Jij drong aan op Gaia en Gaia moet zoiets als een gevoelig zenuwplekje in de Melkweg zijn. Rondom die planeet gebeuren er dingen. En alsof dat nog niet genoeg was, Golan, was ik getuige hoe jij Quintesetz dwong informatie over Gaia te verschaffen. Dat was zo’n knap staaltje van pure bluf, dat ik mijn adem inhield van bewondering.’

‘Je hebt dus vertrouwen in mij.’

‘Ja, dat heb ik,’ zei Pelorat.

Trevize legde zijn hand op de bovenarm van de ander en scheen een moment naar de juiste woorden te moeten zoeken. Tenslotte zei hij: ‘Janov, wil je mij bij voorbaat vergeven voor het geval dat mijn oordeel fout is, en jij op de een of andere manier geconfronteerd wordt met… met iets onplezierigs dat ons misschien te wachten staat?’

‘O, mijn beste, waarom vraag je dat?’ zei Janov. ‘Ik neem de beslissing in volle vrijheid wegens mijn eigen redenen, niet wegens de jouwe. En laat ons alsjeblieft snel vertrekken. Ik sluit anders niet uit dat mijn lafheid alsnog de overhand krijgt en ik mij de rest van mijn leven moet schamen.’

‘Zoals je wilt, Janov,’ zei Trevize. ‘We zullen meteen vertrekken zodra dat volgens de computer mogelijk is. Deze keer zullen wij per gravitatiekracht en recht naar boven opstijgen zodra we er zeker van kunnen zijn dat er zich in de atmosfeer boven ons geen schepen bevinden. Naarmate de atmosfeer rond de planeet ijler wordt, zullen wij steeds meer snelheid krijgen. Na minder dan een uur zullen we in de open ruimte zitten.’

‘Goed,’ zei Pelorat. Hij verwijderde het lipje van een plastic bekertje met koffie. Uit de vrijgemaakte opening kwam bijna meteen stoom. Pelorat zette het tuitje aan zijn mond en nam een teugje. Hij liet net genoeg lucht zijn mond binnen om in staat te zijn de temperatuur van de koffie tot een draaglijk niveau te koelen.

Trevize grijnsde. ‘Je hebt al aardig goed met die dingen leren omgaan. Je bent een ruimteveteraan, Janov!’

Pelorat staarde even naar het plastic bekertje en zei: ‘Nu we over schepen beschikken die naar believen gebruik maken van zwaartekrachtvelden kunnen we toch zeker ook wel gewone bekertjes gebruiken?’

‘Natuurlijk wel, maar ruimtevaarders zijn niet in staat dingen op te geven waaraan ze van oudsher gewend zijn. Hoe moet een oude ruimtebonk afstand weten te bewaren tussen hemzelf en oppervlaktekiemen als hij een open kopje gebruikt? Zie je die ringen daar aan de wand en tegen het plafond? Ze zijn al meer dan twintigduizend jaar standaard in elk ruimteschip, maar ze zijn volstrekt overbodig in een gravitatieschip. Toch zijn ze er nog steeds en ik verwed dit hele schip tegen een kopje koffie dat die ruimtebonk zal veinzen dat hij last heeft van verstikkingsverschijnselen bij de start en vervolgens zijn lichaam als een aap heen en weer zal slingeren aan die ringen alsof er een zwaartekracht was van nul-G, terwijl het in werkelijkheid stand-G, dus een-G, is.’

‘Je overdrijft.’

‘Een beetje, misschien, maar er is altijd sprake van een zekere sociale inertie, zelfs binnen de technologische vooruitgang. Die nutteloze ringen zijn er en de kopjes die we gebruiken hebben tuitjes.’

Pelorat knikte peinzend en nam nog een teugje van zijn koffie. Tenslotte zei hij: ‘En wanneer vertrekken we nu?’

Trevize lachte hartelijk en zei: ‘Nu heb ik je te pakken! Ik begon te praten over die ringen aan de wand en jij had niet eens in de gaten dat wij op datzelfde moment omhoog gingen. We zijn nu al bijna op twee kilometer hoogte.’

‘Dat meen je niet!’

‘Kijk maar naar buiten.’

Pelorat deed dat en zei: ‘Maar ik heb absoluut niets gevoeld.’

‘Dat is ook niet de bedoeling.’

‘Maken wij geen inbreuk op de regels? We hadden toch zeker een opwaarts gericht radiosignaal als baken moeten gebruiken, net zoals we bij onze spiraal naar beneden hebben moeten doen?’

‘Nergens voor nodig, Janov. Niemand zal ons tegenhouden. Helemaal niemand.’

‘Toen we neerdaalden zei je…’

‘Dat is iets anders. Ze zagen ons niet bijster graag komen, maar ze zijn nu dolblij dat wij vertrekken.’

‘Waarom zeg je dat, Golan? De enige die met ons heeft gesproken over Gaia was Quintesetz en hij heeft ons dringend verzocht daar niet heen te gaan.’

‘Geloof het maar niet, Janov. Dat was alleen voor de vorm. Hij zorgde ervoor dat wij beslist naar Gaia zouden gaan. Janov, jij bewonderde de manier waarop ik door bluf die informatie uit Quintesetz loskreeg. Het spijt me, maar die bewondering verdien ik niet. Als ik helemaal niets had gedaan, zou hij die informatie toch hebben aangeboden. Als ik had geprobeerd mijn oren dicht te stoppen, zou hij haar hebben uitgeschreeuwd.’

‘Hoe kom je daar nu bij, Golan? Dat is onzin!’

‘Paranoïde? Ja, ik weet het.’ Trevize wendde zich tot de computer en verruimde het bereik van zijn zintuigen. ‘We worden niet tegengehouden,’ zei hij. ‘Er zijn geen schepen in de nabijheid om ons te onderscheppen, en geen waarschuwingsberichten van enigerlei soort.’

Hij draaide zijn stoel weer naar Pelorat toe en zei: ‘Zeg me eens, Janov, hoe ben jij die dingen over Gaia te weten gekomen? Jij wist al van het bestaan van Gaia toen we nog op Terminus waren. Je wist dat zij zich in de Sayshell Sector bevindt. Je wist dat de naam op de een of andere manier iets met de Aarde te maken heeft. Waar heb je dat allemaal vernomen?’

Pelorat leek te verstijven. ‘Thuis, op Terminus, zou ik in mijn kantoor de archieven kunnen raadplegen. Ik heb niet alles meegenomen — en zeker niet de gegevens over de vraag waar ik dit of dat brokje informatie voor het eerst heb aangetroffen.’

‘Wel, denk er eens over na,’ zei Trevize grimmig. ‘Overweeg daarbij dat de Sayshellianen zelf hun mond zo stijf gesloten houden over dit onderwerp. Zij hebben zoveel afkeer om over Gaia te praten dat zij in feite wel degelijk een bijgeloof aanmoedigen volgens hetwelk de gewone mensen in de sector zijn gaan geloven dat die planeet in de gewone ruimte niet bestaat. Sterker nog, ik zal je eens iets anders vertellen. Kijk eens!’

Trevize wendde zich tot de computer en zijn vingers gleden over de handgrepen voor de bediening met een gemak en gratie die langdurige ervaring verrieden. Toen hij zijn handen in de grepen legde, werden zij door warme aanraking en omsluiting verwelkomd. Zoals steeds voelde hij een gedeelte van zijn wil naar buiten afdrijven.

Hij zei: ‘Dit is de Melkwegkaart van de computer zoals die voor onze landing in zijn geheugen was opgeslagen. Ik ga je nu dat deel van de kaart laten zien dat de nachthemel van Sayshell toont zoals we die gisteravond hebben gezien.’

De kamer werd donker en op het scherm verscheen de afbeelding van een nachtelijke hemel.

Met zachte stem zei Pelorat: ‘Even mooi als toen we hem op Sayshell zagen.’

‘Mooier nog,’ zei Trevize ongeduldig. ‘Er zijn nu absoluut geen atmosferische storingen, geen wolken, geen absorptie aan de horizon. Maar wacht, ik zal het beeld even bijstellen.’

Het beeld kantelde geleidelijk en gaf daarbij het tweetal het onaangename gevoel dat zij kantelden. Pelorat klampte zich instinctief vast aan de leuningen van zijn stoel op zoek naar zekerheid.

‘Daar!’ riep Trevize. ‘Herken je die aanblik?’

‘Natuurlijk. Dat zijn de Vijf Zusters — de vijfhoek van sterren die Quintesetz ons heeft aangewezen. Er is geen twijfel mogelijk.’

‘Precies. Maar waar is Gaia?’

Pelorat knipperde met zijn ogen. Er was geen vage ster in het centrum.

‘Zij is er niet,’ zei hij.

‘Dat klopt. Zij is er niet. En dat komt omdat haar coördinaten niet aanwezig zijn in de geheugenbanken van onze computer. Aangezien het uiterst onwaarschijnlijk is dat deze geheugenbanken opzettelijk onvolledig zijn gemaakt om ons in dit opzicht te misleiden, concludeer ik dat voor de galactografen van de Foundation die de geheugenbanken vulden en — die over enorme hoeveelheden informatie beschikten — dit Gaia onbekend was.’

‘En jij denkt dat als we naar Trantor waren gegaan…’ begon Pelorat.

‘Ik vermoed dat wij ook daar geen gegevens over Gaia zouden hebben aangetroffen. Haar bestaan wordt geheim gehouden door de Sayshellianen en, naar ik verwacht, in nog sterkere mate door de Gaianen zelf. Jijzelf zei een paar dagen geleden dat het niet helemaal ongebruikelijk is dat sommige werelden met opzet uit het zicht willen blijven om belastingheffing of andere inmenging door buitenstaanders te voorkomen.’

‘Als kaartenmakers en statistici een dergelijke wereld tegenkomen,’ zei Pelorat, ‘blijken die in de regel te bestaan in dun bevolkte gebieden van de Melkweg. Door hun geïsoleerde ligging kon het die werelden lukken zich te verbergen. Maar Gaia is niet geïsoleerd.’

‘Dat is juist. Dat maakt het alleen maar des te vreemder. Laat ons dus deze kaart op het scherm houden om ons aan te zetten tot verdere bespiegelingen over de onwetendheid van onze galactografen — en laat mij mijn vraag herhalen. Gezien in het licht van de kennelijke ignorantie van onze meest gekwalificeerde geleerden — hoe ben jij aan je wetenschap gekomen?’

‘Ik heb materiaal verzameld over Aardse mythen, Aardse legenden en andere verhalen over de Aarde, Golan, en ik heb dat dertig jaar lang gedaan. Hoe kan ik nu, zonder te beschikken over mijn complete gegevens…’

‘We kunnen ergens beginnen, Janov. Heb je er iets over vernomen tijdens, laten we zeggen, de eerste vijftien jaar van je studies, of tijdens de tweede vijftien jaar?’

‘O, nou, als je het zo globaal wilt bekijken, het was in de tweede helft.’

‘Jij kunt beter dan dat. Stel dat ik suggereer dat je pas tijdens de laatste paar jaar voor het eerst van Gaia gehoord hebt?’

Trevize staarde Pelorat aan, merkte dat het niet mogelijk was om een ongeziene gezichtsuitdrukking te interpreteren en verhoogde het verlichtingsniveau in de kamer enigszins. De pracht van de afbeelding van de nachthemel op het scherm ging navenant teloor. Pelorats gezichtsuitdrukking was als die van een steen en onthulde niets.

‘Wel?’ vroeg Trevize.

‘Ik denk na,’ zei Pelorat mild. ‘Misschien heb je gelijk. Ik zou het niet durven zweren. Toen ik Jimbor van de Ledbet Universiteit schreef heb ik Gaia niet vermeld, hoewel een vermelding in dat geval zeker op zijn plaats zou zijn geweest. Dat was, even denken, in ‘95, dus drie jaar geleden. Ik denk dat je gelijk hebt, Golan.’

‘En hoe ben je het aan de weet gekomen?’ vroeg Trevize. ‘In een lezing? Een boek? Een wetenschappelijk artikel? Een oud liedje? Hoe? Denk goed na!’

Pelorat leunde naar achteren en kruiste zijn armen over elkaar. Hij verzonk diep in gedachten en bewoog zich niet. Trevize zei niets en wachtte.

‘In een privé-gesprek,’ zei Pelorat tenslotte. ‘Maar het heeft geen zin mij te vragen met wie, mijn beste, want dat herinner ik mij niet.’

Trevize streek met zijn handen over zijn ceintuur. Zij voelden ietwat klam aan. Hij zette zijn pogingen de ander informatie te ontlokken voort zonder hem daarbij al te zeer woorden in de mond te leggen. ‘Van een historicus?’ vroeg hij. ‘Een kenner van de mythologie? Een galactograaf?’

‘Het heeft geen zin. Ik kan gewoon geen naam koppelen aan dat gesprek.’

‘Misschien omdat er helemaal geen naam was?’

‘O, nee. Dat lijkt me nauwelijks mogelijk.’ ‘Waarom? Zou jij anoniem verstrekte informatie hebben verworpen?’

‘Ik denk van niet.’

‘Is je dat ooit overkomen?’

‘Een enkele keer. De laatste jaren was ik in bepaalde academische kringen behoorlijk bekend als verzamelaar van specifieke soorten mythen en legenden. Sommige correspondenten waren van tijd tot tijd zo vriendelijk mij materiaal toe te sturen dat zij uit niet-academische bronnen hadden vergaard. En soms werd zo’n bron dan niet met name genoemd.’

Trevize zei: ‘Ja, maar heb je ooit rechtstreeks anonieme informatie ontvangen, dus zonder tussenkomst van een correspondent?’

‘Dat gebeurde wel eens, maar hoogst zelden.’

‘En je bent er zeker van dat dit niet zo was in het geval Gaia?’

‘Zulke anonieme mededelingen waren zo zeldzaam dat ik mij nauwelijks kan voorstellen dat ik dat vergeten zou kunnen zijn. Niettemin kan ik niet met honderd procent zekerheid zeggen dat ik de informatie over Gaia niet van een anonieme bron heb ontvangen. Let wel, ik zeg dus niet dat dat wel zo was.’

‘Dat begrijp ik. Maar het blijft een mogelijkheid, nietwaar?’

‘Ik neem aan van wel,’ zei Pelorat met grote tegenzin. ‘Maar wat heeft dit allemaal te betekenen?’

‘Ik ben nog niet klaar,’ zei Trevize op een toon die geen tegenspraak duldde. ‘Waar kwam die informatie vandaan anoniem of niet? Van welke wereld?’ Pelorat haalde zijn schouders op. ‘Kom nou, ik heb geen flauw idee.’

‘Kan dat mogelijkerwijs Sayshell geweest zijn?’

‘Ik zei je al: ik weet het niet.’

‘Ik suggereer dat de informatie inderdaad van Sayshell kwam.’

‘Je kunt suggereren wat je maar wilt, maar daardoor is het nog niet per se de waarheid.’

‘Nee? Toen Quintesetz de vage ster in het centrum van de Vijf Zusters aanwees, wist jij meteen dat dat Gaia was. Jij hebt dat later zelf tegen Quintesetz gezegd, en je noemde de naam voordat hij het deed. Weet je nog?’

‘Ja, natuurlijk.’

‘Hoe was dat mogelijk? Hij kon jij terstond zeggen dat die vage ster Gaia was?’

‘Omdat in de gegevens die ik had over Gaia maar zelden onder die naam naar de planeet werd verwezen. Meestal werden eufemismen gebruikt, vele verschillende. Een van de eufemismen die diverse malen terugkeerden luidde “Broertje van de Vijf Zusters”. Een ander was “des Vijfhoeks Kern” en soms werd zij ook wel genoemd “OPentagon”. Toen Quintesetz de Vijf Zusters en de centrale ster aanwees, kwamen die verwijzingen spontaan in mij op.’

‘Jij hebt die verwijzingen tegenover mij nooit genoemd.’

‘Ik wist niet wat zij betekenden en ik dacht niet dat het belangrijk was die dingen met jou te bespreken omdat jij geen…’

Pelorat aarzelde. ‘Specialist bent?’

‘Ja.’

‘Je begrijpt, hoop ik, dat de vijfhoek van de Vijf Zusters een volstrekt relatieve vorm is?’

‘Hoe bedoel je?’

Trevize lachte hartelijk. ‘Jij landrot! Denk je dat de hemel een onveranderlijke, vaste vorm heeft? Dat de sterren zijn vastgespijkerd aan het uitspansel? De vijfhoek heeft die specifieke vorm als men ze bekijkt vanaf de werelden van het planetaire systeem waartoe Sayshell behoort maar alléén van daaruit gezien! Vanaf een planeet die om een andere ster draait zien de Vijf Zusters er geheel anders uit. Om te beginnen zie je ze dan vanuit een andere gezichtshoek. Voorts bevinden de vijf sterren van de vijfhoek zich op verschillende afstanden van Sayshell, en als je ze vanuit een andere hoek ziet hebben ze misschien totaal geen waarneembaar visueel onderling verband meer. Een of twee van de sterren zouden in de ene helft van de hemel kunnen staan, en de overige in de andere helft. Kijk maar eens…’

Trevize verduisterde de kamer weer en boog zich over de computer. ‘De Sayshell Unie omvat zesentachtig bewoonde planetaire systemen. Laten we Gaia, of althans de plaats waar Gaia moet zijn, fixeren’ (terwijl hij dat zei verscheen er in het centrum van de Vijf Zusters een klein, rood cirkeltje) ‘en daar omheen de hemel projecteren zoals die wordt gezien vanaf de andere zesentachtig planeten, in willekeurige volgorde.’

De geprojecteerde sterrenhemel veranderde en Pelorat knipperde met zijn ogen. Het rode cirkeltje bevond zich nog steeds in het midden van het beeldscherm, maar de Vijf Zusters waren verdwenen. Er waren wel heldere sterren in de buurt van het cirkeltje, maar geen regelmatige vijfhoek. En weer veranderde de sterrenhemel, en nogmaals, en nogmaals. Telkens opnieuw veranderde het beeld. Het rode cirkeltje bleef steeds op zijn plaats, maar in geen enkel geval verscheen er een vijfhoek van allemaal even heldere sterren om het cirkeltje. Soms was er iets te zien wat leek op een vervormde vijfhoek van sterren van ongelijke helderheid, maar nooit een fraaie asterisk zoals Quintesetz hun had gewezen.

‘Genoeg gezien?’ vroeg Trevize. ‘Ik verzeker je dat de Vijf Zusters alleen vanaf de werelden van het Sayshell systeem precies zo gezien worden als wij ze hebben gezien.’

Pelorat zei: ‘De manier waarop Sayshell ze zag kan geëxporteerd zijn naar andere planeten. Er waren heel wat spreekwoorden in de tijden van het Imperium — waarvan er sommige trouwens nu nog steeds bestaan — die uitgingen van Trantor.’

‘Ondanks de geheimzinnigeheid waarmee Sayshell Gaia omringt? En waarom zouden de werelden buiten de Sayshell Unie daar belangstelling voor hebben? Waarom zouden zij zich interesseren voor een “Broertje van de Vijf Zusters” als er in hun nachthemel niets is waar zij naar kunnen wijzen?’

‘Misschien heb je gelijk.’

‘Zie je dan niet in dat je informatie oorspronkelijk van Sayshell afkomstig moet zijn geweest. Van Sayshell zelf, niet ergens anders uit de Unie vandaan, maar precies uit het planetaire systeem waartoe de hoofdwereld van de Unie behoort.’

Pelorat schudde zijn hoofd. ‘Jij doet het klinken als iets wat logisch noodzakelijk is, maar ik kan het me niet herinneren. Ik weet het gewoon niet.’

‘Maar je ziet wel de logica van mijn redenering, is het niet?’

‘Ja, die zie ik.’

‘Goed, verder dan. Wanneer, denk je, kan die legende zijn ontstaan?’

‘In alle tijden. Ik zou haast denken dat zij al lang geleden in het tijdperk van het Imperium moet zijn ontstaan. Zij heeft iets antieks…’

‘Je hebt het mis, Janov. De Vijf Zusters bevinden zich relatief dicht bij Sayshell Planeet; daarom zijn ze ook zo helder. Vier van hen hebben daardoor een grote relatieve snelheid ten opzichte van Sayshell en aangezien ze allemaal tot verschillende systemen behoren, bewegen ze zich in verschillende richtingen. Kijk maar eens wat er gebeurt als ik de hemel afbeeld en langzaam terugga in de tijd.’

Opnieuw bleef het rode cirkeltje dat de plaats van Gaia aangaf op zijn plaats, maar de vijfhoek verbrokkelde langzaam doordat vier van de sterren in verschillende richtingen wegdreven en de vijfde enigszins van plaats veranderde.

‘Bekijk dat eens, Janov,’ zei Pelorat. ‘Zou je dat een regelmatige vijfhoek kunnen noemen?’

‘Nee, hij is duidelijk scheef,’ zei Pelorat. ‘En bevindt Gaia zich in het midden?’

‘Nee, nogal dicht bij de rand.’

‘Goed. Welnu, zo zag de asterisk er honderdvijftig jaar geleden uit. Nog maar anderhalve eeuw geleden dus. De gegevens die jij kreeg over “des Vijfhoeks Kern” en zo waren tot aan deze eeuw overal zinloos, zelfs op Sayshell. De gegevens die jij kreeg moeten op Sayshell ontstaan zijn, ergens in de loop van deze eeuw, en misschien pas in de afgelopen tien jaar. Sayshell is zo gesloten als een oester over Gaia, maar toch kreeg jij die gegevens.’

Trevize deed de verlichting weer aan, liet de sterrenkaart van het scherm verdwijnen en zat Pelorat strak aan te kijken.

‘Je brengt me in verwarring,’ zei Pelorat. ‘Waar heb je het over?’

‘Dat moet jij vertellen! Denk na! Op de een of andere manier kreeg ik het idee in mijn hoofd dat de Tweede Foundation nog steeds bestaat. Ik liet daar iets van doorschemeren tijdens een dag in mijn verkiezingscampagne. Ik wekte wat emotionele gevoelens op om wat stemmen te trekken van onzekere kiezers die zouden denken “als die Tweede Foundation werkelijk nog zou bestaan dan…”, maar later op die dag begon ik zelf te denken: stel nu eens dat ze inderdaad nog bestaat? Ik begon geschiedenisboeken te lezen en binnen een week was ik overtuigd. Er waren geen echte bewijzen, maar ik heb altijd de ervaring gehad dat ik het talent heb om de juiste conclusie te trekken op basis van een hele rits speculaties. Maar deze keer…’

Trevize keek even broedend voor zich uit en vervolgde toen: ‘En kijk eens wat er sindsdien allemaal is gebeurd. Ik koos uitgerekend Compor als mijn vertrouweling en hij heeft mij verraden. Vervolgens liet Burgemeester Branno mij arresteren en ze stuurde mij in ballingschap. Waarom ballingschap in plaats van gewone opsluiting in een gevangenis, of dreigementen om mij de mond te snoeren ? En waarom mij een ultramodern schip gegeven dat mij buitengewone mogelijkheden biedt om Sprongen door de Melkweg te maken? En waarom heeft ze er in hemelsnaam op aangedrongen dat ik jou meeneem en doe alsof ik jou help bij het zoeken van de Aarde?

En waarom was ik er zo zeker van dat we niet naar Trantor moesten gaan? Ik was er zeker van dat jij een beter doel zou hebben voor onze naspeuringen, en jawel hoor: meteen kwam jij voor de dag met de mysterieuze wereld Gaia, waarover jij gegevens had gekregen, zoals nu blijkt, onder buitengewoon merkwaardige omstandigheden.

Dan gaan we naar Sayshell, de eerste logische halteplaats, en daar komen we onmiddellijk Compor tegen die ons een speculatief verhaal over de Aarde en haar dood opdist. Hij verzekert ons vervolgens dat zij zich in de Sirius Sector bevindt en dringt er bij ons op aan daarheen te vertrekken.’

‘Aha,’ zei Pelorat, ‘daar heb je het. Jij schijnt te willen suggereren dat alle omstandigheden ons richting Gaia dwingen, maar, zoals je zelf zegt, Compor probeerde ons over te halen ergens anders heen te gaan.’

‘En van de weeromstuit was ik vastbesloten onze oorspronkelijke plannen door te zetten omdat ik de man absoluut niet vertrouwde. Denk jij niet dat hij daar wel eens op gerekend kan hebben? Hij kan ons met opzet hebben verteld dat we ergens anders heen moesten gaan met de bedoeling ons daar juist van te weerhouden.’

‘Dat zijn pure verzinsels,’ mopperde Pelorat.

‘O ja? Laten we eens verder gaan. We komen in aanraking met Quintesetz omdat die toevallig bij de hand was…’

‘Helemaal niet,’ zei Pelorat. ik herkende zijn naam.’

‘Die kwam je bekend voor. Jij had nog nooit iets gelezen van wat hij had geschreven, niets wat je je kon herinneren. Waarom kwam zijn naam jou bekend voor? In elk geval bleek hij een artikel van jou te hebben gelezen en daar diep van onder de indruk te zijn en hoe waarschijnlijk is dat feit? Jij geeft zelf toe dat je werk niet algemeen bekend is.

En wat meer zegt: de jongedame die ons naar hem toe bracht noemde helemaal uit zichzelf de naam Gaia en vertelde vervolgens dat die planeet zich in de hyper-ruimte bevindt, als om er voor te zorgen dat wij ons dat vooral goed in de oren zouden knopen. Als we er Quintesetz naar vragen doet hij alsof hij er niet over wil praten, maar hij zet ons niet de deur uit, ook niet als ik tamelijk grof tegen hem word. Hij neemt ons daarentegen mee naar zijn huis en op weg daarheen neemt hij de moeite ons de Vijf Zusters aan te wijzen. Hij zorgt er zelfs voor dat wij de zwakke ster in het centrum daarvan niet over het hoofd zien. Waarom? Is dit alles niet een buitengewone samenloop van toevalligheden?’

‘Als je het op die manier achter elkaar zet…’ zei Pelorat.

‘Kies maar een andere manier, als je wilt,’ zei Trevize. ik geloof niet in buitengewone samenlopen van toevalligheden.’

‘Wat heeft dit alles dan te betekenen? Dat we naar Gaia gemanoeuvreerd worden?’

‘Ja.’

‘Door wie?’

‘Daarover kan geen misverstand bestaan,’ zei Trevize. ‘Wie is er in staat een geest te manipuleren, kleine duwtjes naar de ene of de andere kant te geven, of voortgang in een bepaalde richting af te remmen of te bevorderen?’

‘Jij gaat me zeggen dat het de Tweede Foundation is.’

‘Wel, wat is ons over Gaia veteld? Zij is onaantastbaar. Vloten die erheen gaan worden vernietigd. Mensen die er belanden keren niet terug. Zelfs het Muildier durfde er niet tegen op te treden, sterker nog: waarschijnlijk was hij daar zelfs geboren. Het lijkt er bepaald wel op dat Gaia de Tweede Foundation is — en dat uit te vinden is tenslotte mijn einddoel.’

Pelorat schudde zijn hoofd. ‘Maar sommige historici zeggen dat de Tweede Foundation het Muildier uiteindelijk gestopt heeft. Hoe zou hij dan een van hen hebben kunnen zijn?’

‘Een afvallige, misschien.’

‘Maar waarom zouden wij uitgerekend door de Tweede Foundation zo doelgericht naar de Tweede Foundation worden gemanipuleerd ?’

Trevize staarde met opgetrokken wenkbrauwen in een eindeloze verte. ‘Laten we eens logisch nadenken,’ zei hij. ‘Het heeft altijd belangrijk geschenen voor de Tweede Foundation dat er zo weinig mogelijk informatie over haar bestaan bekend was in de Melkweg. Het liefste zien zij dat hun bestaan in het geheel niet bekend is. Dat weten wij van hen. Honderdtwintig jaar lang werd inderdaad gedacht dat de Tweede Foundation niet meer bestond en dat moet hun enorm veel plezier hebben gedaan. Maar toen ik begon te vermoeden dat zij toch nog bestonden, hebben zij niets ondernomen. Compor wist het. Zij hadden hem kunnen gebruiken om mij op de een of andere manier het zwijgen op te leggen, of me zelfs te laten vermoorden. Toch hebben zij niets ondernomen.’

‘Ze hebben je gearresteerd,’ zei Pelorat, ‘als je dat tenminste de Tweede Foundation in de schoenen wilt schuiven. Volgens wat jij me hebt verteld heeft dat ertoe geleid dat de mensen van Terminus je opvattingen nu niet kennen. De mensen van de Tweede Foundation hebben dat dus weten te bereiken zonder geweld, en het kan zijn dat zij Salvor Hardins adagium onderschrijven dat zegt: “Geweld is de laatste toevlucht van hen die incompetent zijn”.’

‘Door de bevolking van Terminus onwetend te houden heb je nog niets bereikt. Burgemeester Branno kent mijn mening en zal zich toch op zijn minst moeten afvragen of ik misschien gelijk heb. Daarom is het nu te laat voor hen om ons kwaad te doen, zie je. Als ze mij meteen uit de weg hadden geruimd, was er niets aan de hand geweest. Als ze me gewoon hadden genegeerd, zou er misschien ook niets aan de hand zijn geweest, want ze zouden er Terminus misschien wel van hebben kunnen overtuigen dat ik een zonderling was, een waanzinnige. Het vooruitzicht dat mijn politieke carrière geruïneerd zou worden, zou mij wellicht tot zwijgen hebben gedwongen zodra ik zag welke effecten het uitspreken van mijn opvattingen zouden hebben.

Maar nu is het voor hen te laat om nog iets te doen. Burgemeester Branno vond de situatie bedenkelijk genoeg om Compor achter mij aan te sturen en aangezien zij — wijzer dan ik — hem ook niet vertrouwde bracht zij een hyper-verbinding aan in Compors schip. Derhalve weet zij nu dat wij op Sayshell zijn. En vannacht, toen jij sliep, heb ik onze computer een boodschap laten overbrengen rechtstreeks in de computer van de ambassadeur van de Foundation hier op Sayshell, en meegedeeld dat we nu op weg gaan naar Gaia. Ik heb zelfs de moeite genomen ook de coördinaten daarvan op te geven. Als de Tweede Foundation nu iets tegen ons onderneemt, weet ik zeker dat Branno de zaak zal laten onderzoeken. En doelgerichte aandacht van de kant van de Foundation moet wel het laatste zijn wat zij willen.’

‘Zou aandacht van de Foundation hen wel iets kunnen schelen, als zij zo machtig zijn?’

‘Ja,’ zei Trevize vol overtuiging. ‘Zij houden zich verborgen omdat zij in bepaalde opzichten zwak moeten zijn en omdat de Foundation in technisch opzicht misschien wel verder is gekomen dan Seldon zelf heeft kunnen voorzien. De heel subtiele, zelfs slinkse manier waarop zij ons naar Gaia hebben gemanipuleerd lijkt mij onomstotelijk te bewijzen dat ze dolgraag alles willen nalaten wat de aandacht zou trekken. En als dat zo is, hebben zij al verloren, ten dele tenminste, want zij hebben de aandacht getrokken en ik betwijfel of zij iets kunnen doen om dat weer ongedaan te maken.’

‘Maar waarom nemen zij al die moeite?’ vroeg Pelorat. ‘Waarom ruïneren zij zichzelf — als jouw analyse juist is — door zo nadrukkelijk in de hele Melkweg naar ons te vissen? Wat willen zij van ons?’

Trevize keek Pelorat aan en bloosde. ‘Janov,’ zei hij, ‘wat dat betreft heb ik een voorgevoel. Ik heb dat rare talent om een conclusie te kunnen trekken op basis van nagenoeg niets. Er is een soort zekerheid in mij die zegt wanneer ik het bij het rechte eind heb, en die zekerheid voel ik nu. Er is iets wat ik heb en zij willen hebben, en zij willen het graag genoeg om er hun hele bestaan voor op het spel te zetten. Ik weet niet wat het kan zijn, maar ik zal dat moeten uitvinden, want als ik het heb en het is zo machtig, dan wil ik in staat zijn het te gebruiken voor wat ik goed vind.’ Hij haalde zijn schouders lichtjes op. ‘Wil je nog steeds met me mee, oude makker, nu je hoort wat voor een dwaas ik ben?’

‘Ik heb je gezegd dat ik je vertrouw,’ zei Pelorat. ‘En dat doe ik nog steeds.

Trevize voelde zich zeer opgelucht en lachte. ‘Prachtig! Ik heb namelijk nog een ander voorgevoel, en dat is dat jij, om de een of andere reden, in dit alles eveneens een essentiële rol vervult. Laten we in dat geval met volle kracht op weg gaan naar Gaia, Janov! Voorwaarts!’

56

Burgemeester Harla Branno zag er beduidend ouder uit dan haar tweeënzestig jaar. Dat was niet altijd het geval, maar nu wel. Zij was zozeer in gedachten verzonken geweest dat zij vergeten had uit de buurt van de spiegel te blijven. Op weg naar de kaartenkamer had zij haar spiegelbeeld gezien. En daardoor wist zij nu dat zij er afgetobd uitzeg.

Ze zuchtte. Het zoog het leven uit je weg. Vijf jaar Burgemeester en daarvóór twaalf jaar lang de werkelijke macht achter twee stromannen. Dat was allemaal heel stilletjes gegaan, heel succesvol geweest — en slopend. Hoe zou het geweest zijn, vroeg zij zich af, als zij te maken had gehad met spanningen — mislukkingen — rampen?

Voor haar persoonlijk niet zo slecht, besloot ze plotseling. Actie zou haar nieuwe krachten hebben gegeven. Juist de verschrikkelijke wetenschap dat het goed ging en dat alles dus alleen maar slechter kon gaan, dat besef had haar afgemat.

Wat succesvol was, was het Seldon Plan en het was de Tweede Foundation die ervoor zorgde dat het zo zou blijven. Zij, de krachtige hand aan de helmstok van de Foundation (of liever gezegd, de Eerste Foundation, al dacht niemand op Terminus eraan dat bijvoeglijk naamwoord toe te voegen), dreef gewoon mee op de toppen van de golven.

De geschiedenis zou weinig over haar te melden hebben. Zij zat alleen maar achter het besturingspaneel van een ruimteschip en de eigenlijke besturing vond plaats vanaf afstand.

Zelfs Indbur in die ten tijde van de rampzalige verovering van de Foundation door het Muildier aan de macht was geweest, had iets gedaan. Hij had zich overgegeven.

Maar voor Burgemeester Branno zou er niets zijn!

Tenzij deze Golan Trevize, deze onnadenkende Raadsheer, deze bliksemafleider, mogelijk maakte dat…

Peinzend bekeek zij de kaart. Deze was niet van het type zoals dat door moderne computers werd gemaakt. Het was veeleer een driedimensionaal cluster van lichtpunten die de Melkweg holografisch afbeeldde en in de vrije ruimte hingen. Je kon het cluster niet bewegen, draaien, vergroten of verkleinen, maar je kon er omheen lopen en er vanuit elke hoek naar kijken.

Een groot deel van de Melkweg, misschien een derde van het geheel (afgezien van de kern die ‘levenloos terrein’ was), werd rood toen zij op een bepaalde knop drukte. Dat was de Foundation Federatie: de meer dan zeven miljoen bewoonde planeten die door de Raad en door haarzelf werden bestuurd, de zeven miljoen bewoonde werelden die mochten stemmen voor het Huis der Werelden en daarin vertegenwoordigd waren, het Huis dat zaken van ondergeschikt belang besprak en daarover stemmingen hield en dat zich absoluut nooit bezig hield met iets wat wezenlijk betekenis had.

Een andere knop en nu verspreidde zich vanaf de randen van de Federatie hier en daar een lichtroze gloed naar buiten. De invloedssfeer! Dit was geen gebied van de Federatie, maar deze regio’s, hoewel nominaal onafhankelijk, zouden zich nooit wagen te verzetten tegen iets wat de Foundation ondernam.

Zij twijfelde er volstrekt niet aan dat er geen macht in de Melkweg in staat was zich tegen de Foundation te verzetten (zelfs de Tweede Foundation niet, als men maar wist waar die zich bevond) en dat de Foundation desgewenst haar vloten van ruimteschepen op pad kon sturen om simpelweg een Tweede Imperium te stichten.

Maar er waren pas vijf eeuwen voorbijgegaan sinds het begin van het Plan. Het Plan eiste dat er tien eeuwen voorbij moesten gaan voordat het Tweede Imperium kon worden gesticht en de Tweede Foundation zou ervoor zorgen dat het Plan werd aangehouden. De Burgemeester schudde haar droeve, grijze hoofd. Als de Foundation nu in die zin optrad, zou het op de een of andere manier mislopen. Ook al waren zijn schepen onoverwinbaar, toch zou het misgaan.

Tenzij Trevize, de bliksemafleider, de bliksem van de Tweede Foundation zou weten aan te trekken — en de bliksemstraal tot aan zijn oorsprong getraceerd zou kunnen worden.

Zij keek om zich heen. Waar was Kodell ? Dit was een goed moment om te laat te komen.

Het was alsof haar gedachte hem had opgeroepen, want hij kwam met een opgewekte glimlach naar binnen gelopen. Met zijn grijswitte snor en zijn gebronsde huidskleur zag hij er meer dan ooit als een grootvader uit. Een grootvader, maar niet een oude. Hij was maar liefst acht jaar jonger dan zijzelf.

Hoe kwam het dat hij geen tekenen van spanning vertoonde? Lieten vijftien jaar Hoofdschap van Veiligheid dan geen enkel spoor na?

57

Met een trage hoofdknik gaf Kodell haar de formele begroeting die noodzakelijk was voorafgaande aan een gesprek met de Burgemeester. Het was een traditie die was blijven voortbestaan sinds de beroerde dagen van de Indburs. Bijna alles was sindsdien anders geworden, maar de etiquette nog het minst.

Hij zei: ‘Het spijt mij dat ik te laat ben, Burgemeester, maar uw arrestatie van Raadsheer Trevize begint eindelijk door te dringen tot de olifantshuid van de Raad.’

‘O ja?’ zei de Burgemeester onaangedaan. ‘Kunnen we een paleisrevolutie tegemoet zien?’

‘Geen sprake van. We hebben de zaak onder controle. Maar er zal kabaal zijn.’

‘Laat ze maar kabaal maken. Dan zullen ze zich wat opgeluchter voelen en ik — ik zal uit de buurt blijven. Ik neem aan dat ik mag rekenen op de publieke opinie?’

‘Ik denk van wel. Speciaal buiten Terminus. Niemand buiten Terminus kan het iets schelen wat er gebeurt met een dissidente Raadsheer.’

‘Mij wel.’

‘Zo? Is er nieuws?’

‘Liono,’ zei de Burgemeester, ik wil alles weten over Sayshell.’

‘Ik ben geen wandelend geschiedenisboek,’ zei Liono Kodell met een glimlach.

‘Ik wil geen geschiedenis. Ik wil de waarheid. Waarom is Sayshell onafhankelijk? Kijk eens!’ Zij wees naar de rode kleur van de Foundation in de holografische kaart en naar de kleine enclave van wit, diep in de binnenste spiralen.

‘Wij hebben ze bijna volledig omsloten, bijna opgezogen, en toch is ze wit. Onze kaart laat haar niet eens zien als een loyale bondgenoot, in roze kleur.’

Kodell haalde zijn schouders op. ‘Het is niet officieel een loyale bondgenoot, maar zij vallen ons nooit lastig. Zij zijn neutraal.’

‘Oké. Kijk dan hier eens naar.’ Zij drukte een paar knoppen in. De rode kleur verspreidde zich aanzienlijk verder. Zij nam nu ruim de helft van de Melkweg in beslag. ‘Dat,’ zei Burgemeester Branno, ‘was het rijk van het Muildier ten tijde van zijn dood. Als je goed kijkt zul je zien dat de Sayshell Unie deze keer volledig omringd is door rood, maar zelf nog steeds wit is. Het is de enige enclave die door het Muildier vrij gelaten is.’

‘Ook toen waren zij neutraal.’

‘Het Muildier had weinig ontzag voor neutraliteit.’

‘Wel in dit geval, kennelijk.’

Kennelijk! Wat is er bijzonder aan Sayshell?’

‘Niets!’ zei Kodell. ‘Geloof me, Burgemeester, ze zijn van ons zodra wij dat willen.’

‘O ja? En waarom zijn ze dan niet van ons?’

‘Omdat er geen reden is om hen te willen hebben.’

Branno leunde achterover in haar stoel en veegde met een handbeweging over de knoppen de kaart van de Melkweg uit de kamer. ‘Ik denk dat wij ze nu willen hebben.’

‘Pardon, Burgemeester?’

‘Liono, ik heb die dwaas van een Trevize als een bliksemafleider de ruimte ingestuurd. Ik had het gevoel dat de Tweede Foundation hem voor gevaarlijker zou houden dan hij in feite is en daardoor de Foundation zelf als gevaar zou gaan onderschatten. De bliksem zou hem treffen en daardoor zijn herkomstplaats aan ons verraden.’

‘Ja, Burgemeester.’

‘Het was mijn bedoeling dat hij naar de vervallen ruïnes van Trantor zou gaan om daar wat rond te snuffelen in de eventuele restanten van de Bibliotheek, op zoek naar de Aarde. Dat is die wereld, zoals je misschien nog weet, waarvan die vermoeiende mystici ons vertellen dat hij de bakermat van de mensheid is — alsof dat van enig belang is, zelfs al was het waar. De Tweede Foundation kan onmogelijk hebben geloofd dat dat zijn werkelijke doel was en zij zouden in actie zijn gekomen om na te gaan wat hij echt in zijn schild voerde.’

‘Maar hij ging niet naar Trantor.’

‘Nee. Totaal onverwacht ging hij naar Sayshell. Waarom?’

‘Ik weet het niet. Vergeef het een oude speurhond wiens plicht het is alles te betwijfelen en vertel mij hoe u weet dat hij en die Pelorat werkelijk naar Sayshell zijn gegaan. Ik weet dat Compor dat heeft gerapporteerd, maar in hoeverre kunnen wij Compor vertrouwen?’

‘De hyper-verbinding zegt ons dat Compors schip werkelijk op Sayshell is geland.’

‘Ongetwijfeld, maar hoe weet u dat Trevize en Pelorat dat eveneens hebben gedaan? Compor kan terwille van zijn eigen oogmerken naar Sayshell zijn gegaan en weet misschien niet — of het interesseert hem niet eens — waar de anderen zijn.’

‘Het is een feit dat onze ambassadeur op Sayshell ons heeft ingelicht over de aankomst van het schip dat wij Trevize en Pelorat hebben gegeven. Ik ben niet bereid aan te nemen dat dit schip daar is gearriveerd zonder hen. Bovendien zegt Compor dat hij op Sayshell met hen heeft gesproken. Ook als we hem niet vertrouwen, we beschikken over andere berichten die zeggen dat zij de Sayshell Universiteit hebben bezocht en daar een historicus van irrelevant belang hebben geraadpleegd.’

‘Niets van dit alles,’ zei Kodell op milde toon, ‘heeft mij bereikt.’

Branno snoof. ‘Voel je maar niet gepasseerd. Ik bemoei mij persoonlijk met deze zaak en de informatie heeft je nu bereikt, en bovendien met maar heel weinig vertraging. Het laatste nieuws, net binnen, komt van de ambassadeur. Onze bliksemafleider is weer op pad. Hij is twee dagen op Sayshell Planeet gebleven en toen vertrokken. Hij zegt dat hij op weg is naar een ander planetair systeem, tien parsecs verder. Hij gaf de naam en de galactische coördinaten van zijn bestemming door aan de ambassadeur en die heeft ze aan ons doorgegeven.’

‘Zijn er bevestigende berichten van Compor?’

‘Compors bericht dat Trevize en Pelorat Sayshell hadden verlaten bereikte ons zelfs nog eerder dan de mededelingen van de ambassadeur. Compor heeft nog niet vastgesteld waar Trevize heengaat. Waarschijnlijk zal hij hem volgen.’

‘Wat wij missen is het waarom van de situatie,’ zei Kodell. Hij stopte een snoepje in zijn mond en begon er peinzend op te zuigen. ‘Waarom ging Trevize naar Sayshell ? Waarom ging hij weer weg?’

‘De vraag die mij het meest boeit is: waarheen? Waar gaat Trevize heen?’

‘U zei, Burgemeester, als ik mij niet vergis, dat hij de naam en de coördinaten van zijn bestemming heeft doorgegeven aan de ambassadeur. Wilt u suggereren dat hij tegenover de ambassadeur gelogen heeft? Of dat de ambassadeur tegenover ons liegt?’

‘Zelfs als ik aanneem dat iedereen de volle waarheid spreekt en dat niemand zich heeft vergist, dan blijft het voor mij nog een intrigerende naam. Trevize heeft de ambassadeur laten weten dat hij op weg ging naar Gaia. Gespeld G-A-I-A. Trevize heeft zelfs de moeite genomen die naam te spellen.’

‘Gaia?’ zei Kodell. ‘Die naam heb ik nog nooit gehoord.’

‘O nee ? Dat is niet verwonderlijk.’ Branno wees naar de lege plek in de lucht waar de kaart van de Melkweg was geweest. ‘Binnen de kaarten in deze kamer kan ik in een oogwenk elke ster — zo wordt beweerd — laten verschijnen die bewoonde planeten heeft plus nog een hele massa sterren zonder bewoonde planeten. Als ik de knoppen correct bedien kan ik aldus meer dan dertig miljoen sterren afzonderen — individueel, in paren, in clusters. Ik kan ze naar keuze een van vijf mogelijke kleuren geven, stuk voor stuk, of allemaal samen. Maar wat ik niet kan is Gaia tevoorschijn brengen. Voor zover het de kaarten betreft, bestaat Gaia niet.’

‘Voor elke ster die de kaart bevat,’ zei Kodell, ‘zijn er tienduizend die zij niet bevat.’

‘Toegegeven, maar de ontbrekende sterren hebben geen bewoonde planeten en waarom zou Trevize naar een onbewoonde planeet willen gaan?’

‘Hebt u de Centrale Computer al geprobeerd? Die heeft een lijst van alle driehonderd miljard sterren van de Melkweg.’

‘Dat heb ik mij ook laten vertellen, maar is het waar? We weten allebei, jij en ik, dat er duizenden bewoonde planeten zijn die op geen enkele van onze lijsten voorkomen niet alleen niet in de kaarten van deze kamer, maar zelfs niet in die van de Centrale Computer. Gaia is kennelijk éen van die werelden.’

Kodells stem bleef kalm, haast vleiend. ‘Burgemeester, misschien is er helemaal niets om ons zorgen over te maken. Trevize is wellicht gewoon uit op een jachtpartijtje naar wilde ganzen. Of anders liegt hij ons iets voor en is er gewoon geen ster die Gaia heet, of zelfs helemaal geen ster met de coördinaten die hij ons opgaf. Hij probeert ons van zijn spoor te brengen nu hij Compor heeft ontmoet en misschien vermoedt dat hij wordt gevolgd.’

‘Hoe zou dit ons van zijn spoor moeten brengen? Compor zal hem nog steeds volgen. Nee, Liono, ik heb een heel andere mogelijkheid in mijn hoofd, éen die ons mogelijk veel grotere problemen kan bezorgen. Luister naar mij…’

Zij pauzeerde even en vervolgde: ‘Deze kamer is afgeschermd, Liono. Hou dat goed voor ogen. We kunnen door niemand worden afgeluisterd, dus praat volkomen vrijuit. Ook ik zal vrijuit praten.

Als wij ervan uitgaan dat de verstrekte informatie juist is, bevindt dit Gaia zich op tien parsecs afstand van Sayshell Planeet en moet het daarom deel uitmaken van de Sayshell Unie. De Sayshell Unie is een goed doorvorst deel van de Melkweg. Alle sterrensystemen daar, bewoond of niet bewoond, zijn geregistreerd en de bewoonde systemen zijn tot in detail bekend. Gaia is de enige uitzondering. Bewoond of niet: niemand heeft er ooit van gehoord. In geen enkele kaart komt zij voor. Voeg hieraan toe dat de Sayshell Unie een merkwaardige staat van onafhankelijkheid heeft bewaard tegenover de Foundation Federatie, en daarin zelfs slaagde ten opzichte van het rijk van het Muildier. De Unie is onafhankelijk gebleven sinds de val van het Imperium.’

‘Wat bedoelt u met dit alles?’ vroeg Kodell voorzichtig.

‘Ongetwijfeld moeten de twee constateringen die ik deed met elkaar in verband worden gebracht. Sayshell bevat een planetair systeem dat volledig onbekend is en Sayshell is onaantastbaar. Die twee dingen kunnen niet los staan van elkaar. Wat Gaia ook is, zij beschermt zichzelf. Zij ziet erop toe dat haar bestaan niet bekend is buiten haar directe omgeving en zij beschermt deze directe omgeving zodat buitenstaanders er niet aan de macht komen.’

‘Wilt u mij daarmee zeggen, Burgemeester, dat Gaia de zetel is van de Tweede Foundation?’

‘Ik zeg je dat Gaia nader onderzoek verdient.’

‘Mag ik u wijzen op een merkwaardig punt dat door deze theorie maar moeilijk te verklaren zou zijn?’

‘Ga gerust je gang.’

‘Als Gaia de Tweede Foundation is en als zij zichzelf eeuwenlang fysiek heeft verweerd tegen indringers, daarbij de hele Sayshell Unie beschermend als een groot, diep schild voor haarzelf, en als zij zelfs heeft voorkomen dat de kennis van haar bestaan uitlekte naar de Melkweg — hoe komt het dan dat al deze bescherming nu plotseling verdwenen is? Trevize en Pelorat verlieten Terminus en hoewel u hen had geadviseerd naar Trantor te gaan reizen zij onmiddellijk af naar Sayshell, zonder aarzeling, en nu naar Gaia. En wat nog meer zegt: u kunt over Gaia praten en erover speculeren. Waarom wordt u niet op de een of andere manier verhinderd dat te doen?’

De Burgemeester zweeg een hele poos voordat zij antwoord gaf. Zij had haar hoofd gebogen en haar grijze haren glommen dof in het licht. Toen zei ze: Omdat ik denk dat Raadsheer Trevize de dingen op de een of andere manier in de war heeft gestuurd. Hij heeft iets gedaan — of is iets aan het doen dat op onbekende manier het Seldon Plan in gevaar brengt.’

‘Dat lijkt mij beslist uitgesloten, Burgemeester.’

‘Ik denk dat iedereen en alles wel een paar zwakke plekken heeft. Zelfs Hari Seldon zal beslist niet honderd procent volmaakt zijn geweest. Ergens heeft het Plan een zwakke plek en daar is Trevize tegenaan gelopen, misschien zonder het zelf te weten. We moeten weten wat er gebeurt en we moeten ter plekke zijn.’

Kodell keek nu eindelijk ernstig. ‘Neem geen beslissingen op eigen houtje, Burgemeester. We moeten dit soort dingen niet doen voordat er grondig over is nagedacht.’

‘Houd mij niet voor een idioot, Liono. Ik ben niet van plan oorlog te voeren. Ik ga niet een onderzoeksexpeditie laten landen op Gaia. Ik wil alleen ter plekke zijn — of in de buurt, als je dat liever hebt. Liono, zoek voor mij uit — ik haat het te praten met een oorlogsdepartement dat na honderdtwintig jaar vrede zo belachelijk bekrompen is geworden als maar te verwachten was, maar jij schijnt daar geen last van te hebben — zoek voor me uit hoeveel oorlogsschepen er precies gestationeerd zijn in de buurt van Sayshell. Kunnen we hun bewegingen op routine doen lijken in plaats van een mobilisatie?’

‘Ik ben er zeker van dat er in deze kalme tijden van vrede niet veel schepen in de buurt zullen zijn, maar ik zal het nagaan.’

‘Twee of drie zouden al genoeg zijn, vooral als er een bij is van de Supernova klasse.’

‘Wat wilt u ze laten doen?’

‘Ik wil dat ze zich zo dicht mogelijk bij Sayshell ophouden als maar mogelijk is zonder een incident te veroorzaken en ik wil dat ze dicht genoeg bij elkaar zijn om elkaar zo nodig te kunnen bijstaan.’

‘Wat wilt u daarmee bereiken?’

‘Flexibiliteit. Ik wil in staat zijn aan te vallen als dat moet.’

‘De Tweede Foundation ? Als Gaia zichzelf verborgen weet te houden en zelfs door het Muildier met rust is gelaten, dan zal zij nu ongetwijfeld geen moeite hebben met een handvol schepen.’

Met een strijdlustige glinstering in haar ogen zei Branno: ‘Mijn vriend, ik heb je gezegd dat niets en niemand volmaakt is, zelfs Hari Seldon niet. Toen hij zijn Plan opstelde, was hij onvermijdelijk een kind van zijn tijd. Hij was een wiskundige uit de dagen van de ondergang van het Imperium, toen ook de technologische wetenschappen zieltoogden. Daaruit volgt dat hij in zijn Plan onvoldoende rekening gehouden kan hebben met technische vooruitgang. Zo is bijvoorbeeld de gravitatie een wezenlijke vooruitgang in een geheel nieuwe richting die hij onmogelijk voorzien kan hebben. En ook op andere terreinen is er grote voortgang geboekt.’

‘Ook Gaia kan vooruitgang hebben geboekt.’

‘In haar isolement? Kom nou! Er zijn tienduizend triljoen menselijke wezens binnen de Foundation Federatie en die kunnen in potentie allemaal bijdragen aan onze technologische vorderingen. Het kennisreservoir van een geïsoleerde planeet valt daarbij volledig in het niet. Onze schepen zullen oprukken en ik zal aan boord zijn.’

‘Pardon, Burgemeester? Wat zei u?’

‘Ik zal zelf meegaan met de schepen die zich in de nabijheid van Sayshell posteren. Ik wil de situatie met eigen ogen beschouwen.’

Kodells mond bleef even open hangen. Hij slikte en deed dat op luid hoorbare wijze. ‘Burgemeester, dat is niet… niet verstandig.’ Als ooit een man moeite had gehad om een krachtiger term in te slikken, dan nu Kodell wel.

‘Verstandig of niet,’ zei Branno heftig, ‘ik wil het doen. Ik heb schoon genoeg van Terminus en zijn eindeloze politieke gestrubbel, zijn machtsstrijd, zijn coalities en intriges, zijn verraad en zijn loze beloftes. Ik heb mij zeventien jaar lang in het middelpunt van die konkelarijen bevonden en ik wil nu iets anders — het kan me niet schelen wat. Daar buiten’ (zij wees met haar hand een willekeurige richting aan) ‘kan de hele geschiedenis van de Melkweg wel op het spel staan en aan dat proces wil ik deelnemen.’

‘U bent niet op de hoogte van dat soort dingen, Burgemeester.’

‘Wie wel, Liono?’ Met stramme bewegingen ging zij rechtop staan. ‘Zodra je mij de noodzakelijke informatie over de schepen hebt gebracht en zodra ik regelingen heb getroffen inzake de voortgang van de dwaze bezigheden hier, wil ik meteen vertrekken. En, Liono, doe maar geen pogingen om mij op de een of andere manier van deze beslissing af te brengen, want dan maak ik in éen klap een einde aan onze lange vriendschap en breek je de nek. Dat kan ik nog!’

Kodell knikte. ‘Dat weet ik, Burgemeester. Maar voordat u besluit: mag ik u vragen nog eens na te denken over de kracht van het Seldon Plan? Wat u van plan bent zou wel eens zelfmoord kunnen zijn.’

‘Wat dat betreft ben ik niet bang, Liono. Het Plan was fout ten opzichte van het Muildier; hem had het niet voorzien. En als het éen keer een fout kan maken door iets niet te voorzien, dan betekent dat automatisch dat er ook andere fouten van dat type gemaakt kunnen worden.’

Kodell zuchtte. ‘Wel, als uw besluit dan werkelijk vaststaat zal ik u naar mijn beste vermogen en met de grootste loyaliteit ondersteunen.’

‘Goed. Ik waarschuw je nogmaals dat je die opmerking maar beter van harte en letterlijk kunt menen! En nu dat duidelijk is, Liono, laat ons op weg gaan naar Gaia. Voorwaarts!’

XV

GAIA-S

58

Sura Novi betrad de regelkamer van het kleine en nogal ouderwetse schip dat Stor Gendibal en haarzelf in afgemeten Sprongen over lange parsecs vervoerde.

Kennelijk kwam zij uit de kleine douche-cel waar zij met olie, warme lucht en een klein beetje water haar lichaam had verfrist. Zij had een doek om zich heen gewikkeld en drukte die stevig tegen haar lichaam aan om elke schijn van onzedigheid te vermijden. Haar haren waren droog, maar verward.

‘Meester?’ zei ze zachtjes.

Gendibal keek op van zijn kaarten en zijn computer. ‘Ja, Novi?’

‘Ik zijn zorgbeladen.’ Zij wachtte even en vervolgde toen langzaam: ‘Het spijt me zeer dat ik u lastigval, Meester’ (en vervolgens weer een foutje) ‘maar ik zijn mijn kleren heel-kwijt.’

‘Je kleren?’ Gendibal keek haar even niet-begrijpend aan en ging toen staan in een opwelling van wroeging. ‘Dat was ik vergeten, Novi. Ze moesten schoongemaakt worden en zitten nu in de zuiveringsmand. Ze zijn gewassen, gedroogd, gevouwen, kant en klaar. Ik had ze tevoorschijn moeten halen en klaar moeten leggen. Ik ben het vergeten.’

‘Ik wil geen… geen…’ (zij keek naar haar lichaam) ‘aanstoot geven.’

‘Jij geeft geen aanstoot,’ zei Gendibal opmonterend. ‘Hoor eens, als dit voorbij is zal ik ervoor zorgen dat je een heleboel kleren krijgt allemaal nieuw en volgens de laatste mode. We zijn nogal haastig vertrokken en het kwam niet bij me op wat meer voorraad mee te nemen, maar anderzijds, Novi, zijn we maar met ons tweeën en zullen we geruime tijd in een nogal enge ruimte bij elkaar zijn, dus het heeft geen zin je al te druk te maken over… over…’ Hij maakte een vaag gebaar met zijn hand, werd zich bewust van de verschrikte blik in haar ogen en dacht: ach, het is tenslotte maar een eenvoudig meisje van het platteland, dat haar eigen normen heeft; waarschijnlijk zal ze geen probleem hebben met allerlei onwelvoeglijkheden, maar dan met haar kleren aan.

Meteen schaamde hij zich en was hij blij dat zij geen ‘klerk’ was die zijn gedachten kon lezen. ‘Zal ik je kleren voor je pakken ?’ vroeg hij.

‘O, nee, Meester. Het zijn niet voor u… Ik weet waar ze zijn.’

Kort daarna zag hij haar weer, nu keurig gekleed en met gekamde haren. Ze was kennelijk erg verlegen. ‘Ik ben beschaamd, Meester, dat ik mij zo onpasse… zo ongepast heb gedragen. Ik had ze zelf moeten vinden.’

‘Geeft niet,’ zei Gendibal. ‘Je maakt goede voortgang met je Melkweg Standaard, Novi. Jij leert de taal van de klerken heel snel.’

Novi glimlachte plotseling. Haar tanden waren ietwat onregelmatig, maar dat deed nauwelijks afbreuk aan de manier waarop haar gezicht opklaarde en haast lieflijk werd onder zijn lof, dacht Gendibal. Hij vertelde zichzelf dat dat de reden was waarom hij ervan hield haar te prijzen.

‘De Toeslanders zullen me weinig waarderen als ik weer thuis ben,’ zei ze. ‘Zij zullen zeggen ik zijn… ben een woordkapper. Zo noemen zij iemand die… raar praat. Zij houden daar niet van.’

‘Ik betwijfel of jij naar de Toeslanders zult teruggaan, Novi,’ zei Gendibal. ‘Ik ben er zeker van dat er steeds een plaats voor jou zal zijn in het complex — bij de klerken, bedoel ik — als dit voorbij is.’

‘Dat zou ik graag willen, Meester.’

‘Ik veronderstel dat je me niet liever “Spreker Gendibal” of gewoon… Nee, ik zie het al,’ zei hij, reagerend op haar geschokte blik. ‘Nou, ja.’

‘Het zou niet gepast zijn, Meester. Maar mag ik vragen wanneer dit voorbij zal zijn?’

Gendibal schudde zijn hoofd. ‘Dat weet ik niet goed. Op dit ogenblik moet ik alleen zo snel mogelijk op een bepaalde plaats zien te komen. Dit schip is goed in zijn soort, maar het is langzaam en “zo snel mogelijk” is niet erg snel. Weet je’ (hij wees naar de computer en de kaarten) ‘ik moet koersen uitzetten om grote afstanden in de ruimte te overbruggen, maar de computer heeft maar beperkte mogelijkheden en ik ben er niet erg handig in.’

‘Moet u er snel zijn omdat er gevaar is, Meester?’

‘Waarom denk je dat er gevaar is, Novi?’

‘Omdat ik u soms zie als u denkt dat ik u niet zie, en dat ziet uw gezicht er uit alsof… Ik weet het woord niet. Niet bevreesd, ik bedoel bang, en ook niet wan… wanhopig.’

‘Pessimistisch,’ mompelde Gendibal.

‘U ziet er… bezorgd uit. Is dat het woord?’

‘Dat hangt ervan af. Wat bedoel je met “bezorgd”, Novi?’

‘Het betekent dat u kijkt alsof u tegen uzelf zegt: wat moet ik nu in de grote moeilijkheden gaan doen?’

Gendibal keek verbaasd. ‘Dat is inderdaad de betekenis van “bezorgd,” maar zie je dat echt in mijn gezicht, Novi? Thuis, in de Plaats van de Klerken, let ik altijd heel goed op dat niemand iets van mijn gezicht kan aflezen, maar ik dacht dat ik nu alleen in de ruimte, afgezien van jou mij wel mocht ontspannen en mijn gezicht als het ware in zijn ondergoed kon laten rondlopen. Het spijt me. Dat heeft jou in verlegenheid gebracht. Ik bedoel: als jij op dat punt zo gevoelig bent, zal ik voorzichtiger moeten zijn. Van tijd tot tijd moet ik opnieuw de oude les leren dat ook niet-geestvaardigen slimme gissingen kunnen doen.’

Novi’s blik was uitdrukkingsloos. ‘Ik begrijp het niet, Meester.’

‘Ik praat tegen mijzelf, Novi. Wees niet bezorgd. Zie je, daar is dat woord weer!’

‘Maar is er gevaar?’

‘Er is een probleem, Novi. Ik weet niet wat ik zal aantreffen als ik Sayshell bereik; dat is de plaats waar wij heengaan. Het kan zijn dat ik me dan in een heel moeilijke situatie bevind.’

‘Betekent dat niet gevaar?’

‘Nee, want ik zal de situatie aankunnen.’

‘Hoe kunt u dat weten?’

‘Omdat ik een… klerk ben. En ik ben de beste. Er is niets in de Melkweg wat ik niet aankan.’

‘Meester,’ zei Novi, terwijl er iets wat op echte pijn leek in haar gezicht te lezen was, ‘ik wil niet belediging… beledigend lijken en u boos maken. Ik heb u gezien met die modderkop Rufirant en toen was u in gevaar en dat was maar een Toeslandse boer. Nu weet ik niet wat u te wachten staat, en u weet het zelf ook niet.’

Gendibal was geërgerd. ‘Ben je bang, Novi?’

‘Niet voor mijzelf, Meester. Ik vrees… ik ben bang… voor u.’

‘Je kunt ook zeggen “ik vrees”,’ mompelde Gendibal. ‘Dat is ook goed Melkweg Standaard.’

Een poosje was hij verzonken in gedachten. Toen keek hij op, nam Sura Novi’s enigszins ruwe handen in de zijne en zei: ‘Novi, ik wil niet dat jij ergens bang voor bent. Ik zal het uitleggen. Je weet hoe jij kon vaststellen dat er gevaar was, althans kon zijn, door te kijken naar de uitdrukking van mijn gezicht bijna alsof je mijn gedachten kon lezen?’

‘Ja?’

‘Ik kan beter gedachten lezen dan jij dat kunt. Dat is wat klerken leren en ik ben een heel goede klerk.’

Novi’s ogen werden wijd en zij trok haar handen uit de zijne. Zij leek haar adem in te houden. ‘U kunt mijn gedachten lezen?’

Gendibal stak haastig een vinger op. ‘Ik doe het niet, Novi. Ik lees je gedachten niet, behalve als het noodzakelijk is. Ik lees je gedachten niet.’

(Praktisch gezien, zo wist hij, loog hij nu. Het was onmogelijk bij Sura Novi te zijn en niet de algemene strekking van een aantal van haar gedachten te bespeuren. Je behoefde daar amper een Tweede Foundationist voor te zijn. Gendibal voelde dat hij op het punt stond te blozen. Die algemene strekking was erg vleiend, ook al ging het maar om een Toesvrouw. En toch moest zij worden gerustgesteld. Uit algemeen menselijke overwegingen…)

‘Ik kan ook zorgen dat mensen anders gaan denken,’ zei hij. ‘Ik kan zorgen dat ze pijn voelen. Ik kan…’

Maar Novi schudde haar hoofd. ‘Hoe kunt u dat allemaal doen, Meester? Rufirant…’

‘Vergeet Rufirant,’ zei Gendibal geprikkeld, ‘Ik had hem in een oogwenk kunnen tegenhouden. Ik had hem op de grond kunnen neersmijten. Ik had al die Toeslanders wel kunnen…’ Hij stopte plotseling met het onbehaaglijke gevoel dat hij zat op te scheppen en dat hij probeerde indruk te maken op deze provinciaalse vrouw. En zij schudde nog steeds haar hoofd.

‘Meester,’ zei ze, ‘u probeert mijn bangheid weg te nemen, maar ik ben niet bang, behalve voor u, dus het is niet nodig. Ik weet dat u een grote klerk bent en dit schip door de ruimte kunt laten vliegen waar volgens mij ieder ander zou verlopen, ik bedoel verdwalen. En u gebruikt machines die ik niet kan begrijpen en die geen Toeslander kan begrijpen. Maar u hoeft mij niet te vertellen van die krachten van de geest, want die kunnen zeker zo niet zijn, want alle dingen die u zegt kon u tegen Rufirant hebben gedaan en u hebt ze niet gedaan, hoewel u in gevaar was.’

Gendibal kneep zijn lippen samen. Laat het hier maar bij, dacht hij. Als deze vrouw beweert dat zij niet bang is wat haarzelf betreft, dan is dat voldoende. Toch wilde hij niet dat zij hem aanzag voor een zwakkeling en een snoever. Hij wilde dat gewoon niet.

Hij zei: ik heb niets tegen Rufirant ondernomen omdat ik niets tegen hem wilde ondernemen. Wij klerken moeten nooit iets ondernemen tegen Toeslanders. Wij zijn gasten op jullie wereld. Begrijp je dat?’

‘U bent onze meesters. Dat is wat wij altijd zeggen.’

Een ogenblik werd Gendibal afgeleid. ‘Hoe komt het dan dat deze Rufirant mij heeft aangevallen?’

‘Ik weet het niet,’ zei zij eenvoudig. ‘Ik denk ook niet dat hij het wist. Hij moet zinloos zijn geweest — buiten zinnen, bedoel ik.’

Gendibal bromde iets. ‘In elk geval: wij doen de Toeslanders geen kwaad. Als ik gedwongen was geweest hem tegen te houden door hem… te verwonden, zouden de andere klerken slecht van mij gedacht hebben en dan zou ik mijn positie misschien zijn kwijtgeraakt. Maar om te voorkomen dat ikzelf ernstig gewond zou raken, had ik hem misschien een beetje moeten aanpakken — een zo klein mogelijk beetje.’

Novi liet haar hoofd hangen. ‘Dan had ik dus niet als een gek hoeven toe te schieten.’

‘Jij deed precies wat nodig was,’ zei Gendibal. ik heb zojuist gezegd dat het voor ons ongepast is hem kwaad te doen. Jij hebt ervoor gezorgd dat het voor mij niet meer nodig was dat te doen. Jij hebt hem gestopt en dat heb je uitstekend gedaan. Ik ben je dankbaar.’

Zij glimlachte weer — stralend, ik begrijp nu waarom u zo vriendelijk tegen mij bent.’

‘Ik was natuurlijk dankbaar,’ zei Gendibal, ietwat gejaagd, ‘maar waar het om gaat is dat je moet begrijpen dat er geen gevaar is. Ik kan een heel leger van gewone mensen aan. Elke klerk kan dat, speciaal de belangrijke klerken, en ik heb je al gezegd dat ik de beste ben van allemaal. Er is niemand in de Melkweg die het tegen mij kan opnemen.’

‘Als u dat zegt, Meester, ben ik daar zeker van.’

‘Ik zeg het je. Nu, heb je nog angst om mij?’

‘Nee, Meester, behalve… Meester, zijn het alleen onze klerken die gedachten kunnen lezen en die… Zijn er nog andere klerken, op andere plaatsen, die zich tegen u kunnen keren?’

Gendibal was even sprakeloos. Deze vrouw had een verbazingwekkend talent voor indringende vragen.

Het was noodzakelijk te liegen. ‘Die zijn er niet,’ zei hij.

‘Maar er zijn zo veel sterren aan de hemel. Ik heb ooit geprobeerd ze te tellen maar dat kon ik niet. Als er evenveel werelden met mensen zijn als er sterren zijn, zouden sommigen van hen dan ook niet klerken zijn? Behalve de klerken op onze eigen wereld, bedoel ik?’

‘Nee.’

‘En als dat wel zo zou zijn?’

‘Dan zouden ze niet zo sterk zijn als ik.’

‘Maar als ze u dan plotseling overvallen voordat u het in de gaten hebt?’

‘Dat kunnen ze niet. Als er een vreemde klerk in de buurt kwam, zou ik dat meteen merken. Ik zou het al weten lang voordat hij mij kwaad kon doen.’

‘Zou u kunnen vluchten?’

‘Ik zou niet hoeven vluchten. Maar’ (vooruitlopend op haar tegenspraak) ‘als dat nodig was kon ik spoedig in een nieuw schip zijn, het beste van de hele Melkweg. Ze zouden mij niet kunnen vangen.’

‘Zouden zij uw gedachten niet kunnen veranderen en u dwingen te blijven?’

‘Nee.’

‘Maar zij zouden met velen kunnen zijn. U bent maar alleen.’

‘Als zij er zouden zijn, zou ik weten dat zij er zijn, en wel al veel eerder dan zij voor mogelijk houden, en dan zou ik weggaan. Onze hele wereld van klerken zou zich tegen hen keren en zij zouden verliezen. En dat zouden zij ook weten, dus zij zouden het niet wagen iets tegen mij te ondernemen. Feitelijk zouden zij niet eens willen dat ik hun bestaan zou opmerken — maar toch zal ik dat doen.’

‘Omdat u zoveel beter bent dan zij ?’ vroeg Novi. Haar gezicht glom van trots en een spoortje twijfel.

Gendibal kon de verleiding niet weerstaan. Haar aangeboren intelligentie, haar snelle begrip maakte het gewoon tot een genoegen in haar nabijheid te zijn. Dat zachtjes sprekende monster, Spreker Delora Delarmi, had hem een geweldige dienst bewezen door hem het gezelschap van deze Toeslandse boerenvrouw op te dringen.

‘Nee, Novi, niet omdat ik beter ben dan zij, ook al klopt dat,’ zei hij, ‘maar omdat ik jou bij me heb.’

‘Ik?’

‘Precies, Novi. Had jij dat geraden?’

‘Nee, Meester,’ zei zij verwonderd. ‘Wat kan ik dan doen?’

‘Het is jouw geest.’ Hij stak meteen weer zijn hand op.

‘Ik lees je gedachten niet. Ik zie alleen de omtrek van je geest en het is een regelmatige omtrek, een buitengewoon heldere omtrek.’

Zij legde haar hand tegen haar voorhoofd. ‘Omdat ik niets geleerd heb, Meester? Omdat ik zo dwaas ben?’

‘Nee, schatje.’ Het drong niet tot hem door hoe hij haar aansprak. ‘Het is omdat jij eerlijk bent en niets verborgen houdt. Omdat jij de waarheid spreekt en zegt wat je op je hart hebt. Omdat je een warmvoelend hart hebt en… en nog andere redenen. Als klerken iets uitzenden om onze geesten aan te raken — de jouwe en de mijne — zal die aanraking onmiddellijk zichtbaar zijn op de heldere omtrek van jouw geest. Ik zal dat merken nog voordat ik een aanraking van mijn eigen geest zou bemerken, en dan heb ik tijd om tegenmaatregelen te nemen, dus om ze weg te jagen.’

Daarna zwegen zij geruime tijd. Gendibal besefte dat hij niet alleen geluk las in Novi’s ogen, maar ook verrukking en trots. Zachtjes zei ze: ‘En om die reden hebt u mij meegenomen?’

Gendibal knikte. ‘Dat was een belangrijke reden. Ja.’

Haar stem daalde tot gefluister. ‘Hoe kan ik zo goed mogelijk behulpzaam zijn, Meester?’

‘Blijf kalm,’ zei hij, ‘Wees niet bang. En blijf… blijf gewoon zoals je bent.’

‘Ik zal blijven zoals ik ben,’ zei ze. ‘En ik zal tussen u en het gevaar staan, zoals ik ook deed bij Rufirant.’

Zij verliet de kamer en Gendibal keek haar na. Zij had opmerkelijk veel facetten. Hoe kon een zo eenvoudige persoon tegelijk zo complex zijn? Onder de heldere eenvoud van haar geeststructuur bezat zij een massa intelligentie, begrip en moed. Wat kon hij nog meer verlangen — van wie dan ook?

Opeens had hij een soort visioen van Sura Novi die geen Spreker was, niet eens een Tweede Foundationist en zelfs niet ontwikkeld die grimmig naast hem streed en een vitale bijrol speelde in het drama dat in aantocht was.

De details zag hij echter nog niet helder voor zich. Hij kon nog niet precies zien wat hun te wachten stond.

59

‘Een enkele Sprong,’ mompelde Trevize, ‘en daar zijn we dan.’

‘Gaia?’ vroeg Pelorat die over Trevizes schouder naar het scherm keek.

‘Gaia’s Ster,’ zei Trevize. ‘Noem haar maar Gaia-S om verwarring te voorkomen als je wilt. Galactografen doen dat soms ook.’

‘En waar is Gaia zelf dan? Of noemen we haar Gaia-P — van Planeet?’

‘Gaia alleen is genoeg voor de planeet. We kunnen Gaia overigens nog niet zien. Planeten zijn niet zo gemakkelijk zichtbaar als sterren en we zijn nog honderd microparsecs van Gaia-S vandaan. Je ziet wel dat het nog alleen maar een ster is, zij het een zeer heldere. We zijn nog niet zo dichtbij dat zij er als een schijfje uitziet. En je moet er niet te lang naar staren, Janov. Zij is al helder genoeg om je netvlies te kunnen beschadigen. Als ik klaar ben met mijn observaties zal ik er een filter voor doen. Dan kun je naar hartelust staren.’

‘Hoe ver is honderd microparsecs in eenheden die een mythenspecialist kan begrijpen, Golan?’

‘Drie miljard kilometer. Ongeveer twintig maal de afstand tussen Terminus en onze eigen zon. Helpt dat?’

‘Geweldig! Maar moeten we niet dichterbij gaan?’

‘Nee!’ Trevize keek verbaasd op. ‘Niet meteen. We moeten niets overhaasten, na alles wat we over Gaia gehoord hebben. We mogen best lef hebben, maar we zijn niet krankzinnig. Laten we eerst maar eens goed kijken.’

‘Waarnaar, Golan ? Je zei toch dat we Gaia nog niet kunnen zien ?’

‘Niet met het blote oog, nee. Maar we hebben telescopen en een uitstekende computer die snelle analyses kan maken. We kunnen om te beginnen een studie maken van Gaia-S en misschien kunnen we nog een paar andere waarnemingen doen. Ontspan je, Janov.’ Hij stak zijn hand uit en klopte de ander met een vaderlijk gebaar op diens schouder.

Na een kort stilzwijgen zei Trevize: ‘Gaia-S is een individuele ster zonder metgezel, tenzij er een metgezel is die veel verder verwijderd is dan wij zijn en hooguit een rode dwerg is, wat betekent dat wij er ons niet druk over hoeven te maken. Gaia-S is een ster van het type G4. Dat betekent dat zij een geschikte zon is voor bewoonbare planeten, en dat is maar goed ook. Als het een type A of M was, zouden we meteen moeten omkeren en vertrekken.’

‘Ik mag dan maar een gewone mythenspecialist zijn,’ zei Pelorat, ‘maar hadden wij het spectraal-type van Gaia-S niet al vanaf Sayshell kunnen vaststellen?’

‘Zeker kon dat, en we hebben het ook gedaan, Janov. Maar het kan nooit kwaad die dingen van dichtbij nog eens te controleren. Gaia-S heeft een planetenstelsel, en dat is niet verrassend. Er zijn twee gasreuzen in zicht en een daarvan is aardig groot — als de computer de afstand juist heeft geschat. Er zou er best nog een kunnen zijn aan de andere kant van de ster en dat is niet gemakkelijk vast te stellen omdat we ons toevallig nogal dicht bij het vlak van de planeetbanen bevinden. Ik kan ook niets vinden in de binnenste cirkels, maar dat hoeft geen verbazing te wekken.’

‘Is dat slecht?’

‘Niet echt. Ik had het verwacht. De bewoonbare planeten moeten bestaan uit rotsen en metaal. Ze moeten veel kleiner zijn dan de gasreuzen en zich dichter bij de zon bevinden om warm genoeg te zijn en wegens beide redenen zijn ze vanaf hier veel moeilijker waar te nemen. Dat betekent dat wij aanzienlijk dichterbij moeten gaan om het gebied binnen vier microparsecs van Gaia-S goed te kunnen bestuderen.’

‘Ik ben klaar.’

‘Ik niet. We zullen de Sprong morgen maken.’

‘Waarom morgen pas?’

‘Waarom niet? Laten we hun een dag geven om ons te komen halen en ons een dag om ons misschien uit de voeten te maken als we hen zien aankomen en als die aanblik ons niet zo bevalt.’

60

Terwijl de dag voorbijging, liet Trevize grimmig verschillende mogelijke naderingen uitrekenen, wat een trage en moeizame bezigheid was en probeerde daaruit een keuze te maken. Bij gebrek aan harde gegevens kon hij alleen afgaan op zijn intuïtie, maar helaas maakte die hem in dit geval niets wijzer. Hij miste de zekerheid die hij anders soms voelde.

Tenslotte voerde hij de posities in voor een Sprong die hem ver van het planetaire vlak vandaan zou brengen.

‘Dat geeft ons een beter overzicht van het gebied,’ zei hij, ‘want dan zien wij de planeten in elk deel van hun omloopbaan op hun maximale schijnbare afstand van de zon. En zij - wie ze ook mogen wezen zijn misschien minder attent op het observeren van gebieden die buiten het planetaire omloopvlak liggen… hoop ik.’

Zij waren nu even dicht bij Gaia-S als de minst nabije en de grootste van de gasreuzen en zij waren er ongeveer een half miljard kilometer van verwijderd. Ter wille van Pelorat liet Trevize de reus onder maximale vergroting op het scherm verschijnen. Het was een indrukwekkend gezicht, zelfs als je de drie losse en smalle ringen van rondwentelend afval buiten beschouwing liet.

‘Hij heeft de gebruikelijke krans van satellieten,’ zei Trevize, ‘maar op deze afstand van Gaia-S weten we dat geen daarvan bewoonbaar kan zijn. Ook zijn er geen bij die gekoloniseerd zijn door mensen die bijvoorbeeld onder glazen koepels of in een andere kunstmatige omgeving leven.’

‘Hoe kun je dat weten?’

‘Er zijn geen radiosignalen met kenmerken die wijzen op een intelligente bron. Natuurlijk,’ voegde hij eraan toe om zijn bewering meteen te relativeren, ‘is het denkbaar dat een wetenschappelijke buitenpost alle moeite doet om zijn radiosignalen af te schermen, en verder produceert de reus veel radio-ruis die misschien datgene verbergt waarnaar ik op zoek ben. Maar onze radio-ontvanger is uiterst gevoelig en onze computer is buitengewoon goed. Ik zou zeggen dat de kans dat een van die satellieten bewoond wordt uitzonderlijk klein is.’

‘Wil dat zeggen dat er geen Gaia is?’

‘Nee. Maar het betekent dat als er een Gaia is, deze planeet niet de moeite heeft genomen deze satellieten te koloniseren. Misschien heeft zij niet de middelen om dat te doen, of misschien gewoon geen belangstelling.’

‘Wel, is er nu een Gaia of niet?’

‘Geduld, Janov. Geduld.’

Trevize bestudeerde de hemel met een schijnbaar eindeloze hoeveelheid geduld. Op een gegeven ogenblik wendde hij zijn blik af en zei: ‘Het feit dat zij zich nog niet op ons hebben gestort is in zekere zin wel ontmoedigend, eerlijk gezegd. Als zij de capaciteiten hebben die hun worden toegeschreven, zouden ze inmiddels toch beslist wel op onze aanwezigheid hebben moeten reageren.’

‘Het is denkbaar, vermoed ik,’ zei Pelorat gemelijk, ‘dat het allemaal alleen maar fantasie is.’

‘Noem het een mythe, Janov,’ zei Trevize met een wrange glimlach, ‘dan past het precies in jouw straatje. In elk geval is er daar een planeet die zich door een ecosfeer beweegt, en dus van een bewoonbaar type kan zijn. Die wil ik minstens een dag lang bestuderen.’

‘Waarom?’

‘Om te beginnen om er zeker van te zijn dat zij bewoonbaar is.’

‘En je zei net nog dat ze in de ecosfeer is, Golan!’

‘Ja, momenteel wel. Maar misschien is haar baan zeer excentrisch, zodat de planeet op minder dan een microparsec van de zon komt, of op meer dan vijftien microparsec, of allebei. Dat zullen we moeten vaststellen. Ook moeten we de afstand van de planeet tot Gaia-S vergelijken met haar omloopsnelheid, en ook zal het nuttig zijn de richting van haar eigen omwenteling vast te stellen.’

61

Nog een dag ging voorbij.

‘De omloopbaan is bijna cirkelvormig,’ zei Trevize tenslotte, ‘en dat betekent dat haar bewoonbaarheid een heel stuk waarschijnlijker wordt. Toch is er zelfs nu nog steeds niemand op ons af gekomen. We zullen moeten proberen van dichterbij een kijkje te nemen.’

‘Waarom duurt het zo lang om een Sprong voor te bereiden?’ vroeg Pelorat. ‘Je maakt tenslotte maar heel kleine Sprongetjes.’

‘Luister naar deze meneer. Kleine Sprongen zijn moeilijker te sturen dan grote. Is het makkelijker een rotsblok op te tillen of een los korreltje zand? Bovendien is Gaia-S vlak in de buurt, waardoor de ruimte scherp gekromd is. Dat maakt de berekeningen zelfs voor de computer ingewikkeld. Ook een mythenspecialist zou dat moeten begrijpen.’

Pelorat gromde.

‘Je kunt de planeet nu met het blote oog zien,’ zei Trevize.

‘Daarginds. Zie je? De rotatietijd is ongeveer tweeëntwintig Melkweg Standaard Uren en de inclinatie van de as is twaalf graden. Het is vrijwel een schoolvoorbeeld van een bewoonbare planeet en er is ook leven.’

‘Hoe weet je dat?’

‘Er zijn aanzienlijke hoeveelheden vrije zuurstof in de atmosfeer. Dat is ondenkbaar als er niet flink wat plantengroei is.’

‘En intelligent leven?’

‘Dat hangt af van de analyse van de radiosignalen. Natuurlijk kan er best wel intelligent leven zijn dat afstand heeft gedaan van alle techniek, vermoed ik, maar dat lijkt mij niet erg waarschijnlijk.’

‘Daar zijn historische voorbeelden van,’ zei Pelorat.

‘Ik geloof je op je woord. Dat is jouw afdeling. Maar het is niet direct waarschijnlijk dat er alleen maar wat pastorale overlevenden rondlopen op een planeet die zelfs het Muildier wist af te schrikken.’

‘Heeft zij een satelliet?’ vroeg Pelorat.

‘Ja,’ zei Trevize losjes.

‘Hoe groot?’ Pelorats stem trilde plotseling.

‘Ik weet het niet precies. Misschien honderd kilometer in doorsnee.’

‘Wat jammer,’ zei Pelorat ontgoocheld, ik zou willen dat ik een aantal meer welsprekende krachttermen bij de hand had, mijn beste, want er was een kans, een klein kansje dat…’

‘Als de satelliet heel groot was geweest, zou dit de Aarde zelf hebben kunnen zijn, bedoel je?’

‘Ja, maar dat is kennelijk niet zo.’

‘Wel, als Compor gelijk heeft bevindt de Aarde zich helemaal niet in deze sector van de Melkweg, maar in de omgeving van Sirus. Het spijt me echt, Janov.’

‘Ach.’

‘Hoor eens, we zullen wachten en nog éen Sprongetje riskeren. Als we geen tekenen van intelligent leven bespeuren, moet het veilig zijn er te landen. Alleen heeft het dan nog maar weinig zin er te landen, nietwaar?’

62

Na de volgende sprong zei Trevize met verbazing in zijn stem: ‘Nu is het duidelijk, Janov. Dit is werkelijk Gaia. Althans: zij bezit een technische beschaving.’

‘Kun je dat afleiden uit de radiosignalen?’

‘Iets beters. Er cirkelt een ruimtestation rond de planeet. Zie je het?’

Het beeldscherm toonde een voorwerp. Voor Pelorats ongeoefende ogen zag het er niet bijster opmerkelijk uit, maar Trevize zei: ‘Kunstmatig, van metaal, en bron van radiosignalen.’

‘Wat doen we nu?’

‘Voorlopig niets. Met deze technische kennis moeten zij ons beslist opmerken. Als zij na een tijdje nog steeds geen actie hebben laten zien, zal ik per radio een boodschap naar hen toe zenden. Als zij dan nog niets doen, zal ik voorzichtig naderen.’

‘En als ze wel iets doen?’

‘Dat hangt ervan af wat dat “iets” is. Als het iets is wat mij niet bevalt zal ik mijn voordeel moeten doen met het feit dat zij hoogstwaarschijnlijk niets hebben wat zich kan meten met het Sprongvermogen van dit schip.’

‘Je bedoelt dat we dan vluchten.’

‘Als een projectiel door de hyper-ruimte.’

‘Maar dan zijn we nog even wijs als toen we kwamen.’

‘Helemaal niet. Op zijn minst weten we dan dat Gaia bestaat, dat zij operationele technische kennis heeft en dat zij iets heeft gedaan wat ons bang maakte.’

‘Maar we moeten ons niet al te gemakkelijk bang laten maken, Golan.’

‘Hoor eens, Janov, ik weet dat er in de hele Melkweg niets is wat jij liever wilt dan tot elke prijs alles te weten komen over de Aarde, maar bedenk alsjeblieft dat ik die bezetenheid niet deel. Wij zitten in een onbewapend schip en die mensen daar beneden zijn eeuwenlang geïsoleerd geweest. Stel je voor dat ze nog nooit hebben gehoord van de Foundation en niet eens genoeg weten om er enig ontzag voor te hebben. Of stel je voor dat dit de Tweede Foundation is; als we dan in hun handen raken, of hen op de een of andere manier irriteren, zouden we wel eens nooit meer onszelf kunnen worden. Zou jij willen dat zij je geest compleet schoonveegden en dat je je geen enkele legende meer kon herinneren?’

Pelorat keek grimmig. ‘Als je het zo stelt… Maar wat doen we als we weggaan?’

‘Dat is eenvoudig. Dan keren we met het nieuws naar Terminus terug. Of zo dicht mogelijk in de buurt van Terminus als die oude vrouw ons wil toestaan. Dan zouden we nog eens naar Gaia kunnen terugkeren, veel sneller, zonder dat behoedzame rondsluipen, maar dan met een bewapend schip of een bewapende vloot. Dan zouden de zaken er anders voorstaan.’

63

Zij wachtten. Het was routine geworden. Zij hadden meer tijd doorgebracht met wachten op een toenaderingspoging van Gaia dan met hun hele reis van Terminus naar Sayshell.

Trevize stelde de computer in op ‘automatisch alarm’ en was zelfs zo nonchalant dat hij indommelde in zijn zacht beklede stoel.

Dit had tot gevolg dat hij plotsklaps wakker schrok toen het alarm klonk. Pelorat kwam de kamer binnen, even verrast als Trevize. Hij had het alarm gehoord toen hij zich aan het scheren was.

‘Hebben we een boodschap ontvangen?’ vroeg Pelorat.

‘Nee,’ zei Trevize met bewogen stem, ‘we bewegen.’

‘Bewegen? Waarheen?’

‘Naar het ruimtestation.’

‘En waarom?’

‘Ik weet het niet. De motoren zijn in werking en de computer reageert niet op mij, maar we bewegen, Janov, we worden gekaapt. Wij zijn een beetje al te dicht bij Gaia gekomen!’

XVI

SAMENKOMST

64

Toen Stor Gendibal eindelijk Compors schip op zijn beeldscherm ontwaarde, leek dat het einde van een ongelooflijk lange reis. In feite was het echter niet het einde, maar natuurlijk pas het begin. De reis van Trantor naar Sayshell was niet meer geweest dan een proloog.

Novi leek erg onder de indruk, is dat een ander schip van de ruimte, Meester?’

‘Ruimteschip, Novi. Ja, dat klopt. Het is het schip waarheen wij op weg zijn geweest. Het is een groter schip dan het onze en het is beter. Het kan zich zo snel door de ruimte bewegen dat, als het van ons vluchtte, dit schip het onmogelijk zou kunnen inhalen of zelfs maar volgen.’

‘Sneller dan een schip van de Meesters ?’ Sura Novi leek verbijsterd door die gedachte.

Gendibal haalde zijn schouders op. ‘Ik mag dan een Meester zijn, zoals jij dat noemt, maar ik ben niet een meester in alles. Wij klerken hebben zulke schepen niet en we hebben ook een hoop andere technische apparaten niet waarover de eigenaars van die schepen beschikken.’

‘Maar hoe kunnen klerken het dan buiten die dingen stellen, Meester?’

‘Omdat wij meesters zijn in de dingen die belangrijk zijn. De materiële voorsprong van deze anderen betreft slechts onbelangrijke kleinigheden.’

Novi trok haar wenkbrauwen samen en dacht diep na. ‘Het lijkt mij geen kleinigheid zo snel te kunnen gaan dat een Meester niet kan volgen. Wie zijn deze mensen die zulke sprook… zulke wonderdingen hebben?’

Gendibal was geamuseerd. ‘Zij noemen zichzelf de Foundation. Heb je ooit gehoord van de Foundation?’

(Hij betrapte zichzelf op de vraag wat de Toeslanders al dan niet afwisten van de Melkweg en waarom het nooit bij de Sprekers was opgekomen zich zulke dingen af te vragen. Of was hijzelf de enige die zich dat nooit had afgevraagd was hij de enige die aannam dat de Toeslanders uitsluitend belangstelling hadden voor gewroet in de grond?)

Novi schudde peinzend haar hoofd, ik heb er nooit van gehoord, Meester. Toen de schoolmeester me leerde letterzien, lezen, bedoel ik, zei hij dat er vele andere werelden waren en hij noemde de namen van een aantal. Hij zei dat ons Toes eigenlijk Trantor heette en dat het ooit de baas was over alle werelden. Hij zei dat Trantor toen bedekt was met glimmend ijzer en een Keizer had die een Oppermeester was.’

Haar ogen keken met een verlegen vreugde naar Gendibal op. ‘Maar het meeste daarvan geloof ik niet. Er zijn veel verhalen die de woordenvlechters in de ontmoetingshallen vertellen tijdens de lange avonden. Toen ik een klein meisje was geloofde ik ze allemaal, maar toen ik ouder werd ontdekte ik dat veel van die verhalen niet waar konden zijn. Ik geloof er nu nog maar heel weinig, misschien zelfs geeneen meer. Zelfs schoolmeesters vertellen ongelooflijkheden.’

‘Niettemin, Novi, is dit verhaal van jouw schoolmeester wel waar. Maar het is heel lang geleden. Trantor was echt bedekt met een laag metaal en had echt een Keizer die de baas was over de gehele Melkweg. Maar nu zijn het de mensen van de Foundation die op een dag over alle werelden zullen regeren. Zij worden steeds sterker.’

‘Over alle werelden, Meester?’

‘Niet meteen. Over vijfhonderd jaar.’

‘En zullen zij ook de Meesters zijn van de Meesters?’

‘Nee, nee. Zij zullen de baas zijn over de werelden. Wij zullen de baas zijn over hen - voor hun eigen veiligheid en die van alle werelden.’

Novi fronste haar voorhoofd weer. Ze zei: ‘Meester, hebben de mensen van de Foundation de beschikking over veel van deze opmerkelijke schepen?’

‘Ik denk van wel, Novi.’

‘En andere dingen die… verbazingwekkend zijn?’

‘Zij hebben allerlei soorten machtige wapens.’

‘Kunnen zij dan niet nu al elke wereld veroveren, Meester?’

‘Nee, dat kunnen ze niet. Hun tijd is nog niet daar.’

‘Maar waarom kunnen ze dat niet? Zouden de Meesters hen tegenhouden?’

‘Dat zou niet nodig zijn, Novi. Zelfs als wij niets deden, zouden zij niet alle werelden kunnen veroveren.’

‘Wat zou hen dan tegenhouden?’

‘Weet je,’ begon Glendibal, ‘er bestaat een plan dat een wijze man in het verleden ooit heeft bedacht…’

Hij stopte, glimlachte even en schudde zijn hoofd. ‘Het is moeilijk uit te leggen, Novi. Een andere keer, misschien. Als je ziet wat er gebeurt voordat wij Trantor terugzien, zul je het misschien zelfs begrijpen zonder dat ik het je hoef uit te leggen.’

‘Wat zal er gebeuren, Meester?’

‘Ik weet het niet precies, Novi. Maar het zal allemaal goed gaan.’

Hij draaide zich om en bereidde zich voor op een contact met Compor. En terwijl hij dat deed kon hij niet helpen dat een deel van zijn geest er nog een onuitgesproken zinnetje aan toevoegde: dat hoop ik, tenminste.

Hij werd meteen kwaad op zichzelf, want hij kende de bron van die kinderachtige en slappe gedachtenstroom. Het was het beeld van de geavanceerde en ontzagwekkende macht van de Foundation in de vorm van Compors schip en Novi’s openlijke bewondering daarvoor.

Stom! Hoe had hij ertoe kunnen overgaan het bezit van alleen maar wat kracht en macht te vergelijken met het bezit van het vermogen gebeurtenissen te sturen en te manipuleren? Dit was wat generaties van Sprekers altijd al hadden genoemd ‘de bedrieglijkheid van de handen om de strot’.

En het was bedenkelijk dat hij nog steeds niet immuun bleek voor die bedrieglijkheid.

65

Munn Li Compor vroeg zich half vertwijfeld af hoe hij zich zou moeten gedragen. Het grootste deel van zijn leven had hij visioenen gehad over almachtige Sprekers die juist buiten de rand van zijn eigen ervaringswereld leefden, Sprekers met wie hij incidenteel contact had gehad en die het lot van de gehele mensheid in hun geheimzinnige greep hadden.

De laatste jaren had hij zich voornamelijk tot Stor Gendibal gewend wanneer hij aanwijzingen moest krijgen. Meestal had hij niet eens diens stem gehoord, maar slechts zijn aanwezigheid in zijn geest gevoeld hyper-spraak zonder het gebruik van een hyper-verbinding.

In dit opzicht was de Tweede Foundation veel verder gevorderd dan de Foundation. Zonder materiële hulpmiddelen, puur door de kracht van getrainde en versterkte geesten, konden zij parsecs overspannen op een manier die niet afgeluisterd of gestoord kon worden. Het was een onzichtbaar, onvindbaar netwerk dat rond alle werelden lag dankzij de inzet van een relatief klein aantal toegewijde individuen.

Meer dan eens had Compor een extatisch gevoel gekregen bij de gedachte aan zijn rol. Hoe klein was de groep waartoe hij behoorde! En hoe ontzaglijk groot was de invloed die zij uitoefende! En hoe geheim was het allemaal! Zelfs zijn vrouw wist niets af van zijn verborgen leven.

En het waren de Sprekers die de touwtjes in handen hadden en het was deze Spreker, deze Gendibal, die (volgens Compor) wel eens de volgende Eerste Spreker kon worden, de meer-dan-Keizer van een meer-dan-Imperium.

En nu was Gendibal hier in een schip van Trantor en Compor vocht om zijn teleurstelling te verbijten dat deze unieke ontmoeting niet plaatsvond op Trantor zelf.

Kon dat een schip van Trantor zijn? Een ieder van de vroege Handelaren die de goederen van de Foundation door een vijandige Melkweg vervoerden, had over een beter exemplaar beschikt dan dit. Geen wonder dat de Spreker er zo lang over had gedaan om de afstand van Trantor tot Sayshell af te leggen.

Het was niet eens voorzien van een uniedok-voorziening die de twee schepen aan elkaar zou hebben gekoppeld om bemanningsleden of passagiers te laten overstappen. Zelfs de schepen van de lachwekkende vloot van Sayshell beschikten over die voorziening. In plaats daarvan moest de Spreker nu zorgen dat de snelheden op elkaar werden afgestemd en vervolgens een tuiertouw uitwerpen om de afstand te overbruggen en zich hand over hand langs dat touw te verplaatsen, als in de oude dagen van het Imperium.

Dat was het, dacht Compor droefgeestig — niet in staat dat gevoel te onderdrukken. Het schip was niets meer dan een ouderwets Keizerlijk jachtje — en nog een heel klein exemplaar bovendien.

Twee gestalten bewogen zich voort langs de kabel. Een daarvan deed dat zo onhandig dat het duidelijk was dat de betrokkene nog nooit eerder in de ruimte was geweest.

Eindelijk waren ze aan boord en deden ze hun ruimtepakken uit. Spreker Gendibal was van gemiddelde lengte en zag er niet bijzonder indrukwekkend uit. Hij straalde geen grootsheid of kracht uit en evenmin een air van buitengewone geleerdheid. Zijn donkere, diepliggende ogen waren het enige kenmerk dat op zijn geestvaardigheid wees. Maar nu keek de Spreker om zich heen op een manier die duidelijk te kennen gaf dat hijzelf ontzag voelde.

De ander was een vrouw die even groot was als Gendibal en er alledaags uitzag. Haar mond viel open van verbazing toen zij om zich heen keek.

66

De beweging langs het tuiertouw was voor Gendibal niet een onverdeeld onplezierige ervaring geweest. Hij was dan wel geen echte ruimteman dat was geen enkele Tweede Foundationist maar hij was evenmin een uitgesproken landrot, want het was een tweede Foundationist niet toegestaan dat te zijn. Tenslotte hing de noodzaak van een tocht door de ruimte voortdurend als een dreiging boven hun hoofd, ook al hoopte elke Tweede Foundationist dat die noodzaak zich niet al te vaak zou voordoen. (Preem Palver — wiens tal van reizen in de ruimte legendarisch was — had ooit spijtig opgemerkt dat de maatstaf voor het succes van een Spreker gelegen was in de schaarste van het aantal keren dat deze gedwongen was zich in de ruimte te verplaatsen om het succes van het Plan te verzekeren.)

Gendibal had al drie keer eerder gebruik moeten maken van een tuiertouw. Dit was de vierde keer en zelfs als hij daardoor zenuwachtig zou zijn geweest, dan zou dat verdwenen zijn in zijn bezorgdheid voor Sura Novi. Hij had geen geestvaardigheid nodig om vast te stellen dat zij totaal overstuur was door de gedachte in het Niets te moeten stappen.

‘Ik zijn bevreesd, Meester,’ zei ze, toen hij had uitgelegd wat de bedoeling was. ’Het zijn nietsheid waarin ik mijn voetstappen plaatsen.’ Haar terugval in het dikke Toeslandse dialect toonde aan hoezeer zij van haar stuk was gebracht.

Gendibal zei vriendelijk: ‘Ik kan jou niet aan boord van dit schip laten, Novi, want ik moet naar het andere schip gaan en ik wil jou bij me hebben. Er is geen gevaar want je ruimtepak zal je tegen alle gevaren beschermen en je kunt gewoon nergens heen vallen. Zelfs als je de kabel zou loslaten, zul je vrijwel blijven zweven waar je bent en ik ben binnen handbereik, dus ik kan je meteen vastpakken. Kom, Novi, laat me zien dat je niet alleen slim genoeg, maar ook dapper genoeg bent om een klerk te worden.’

Zij protesteerde niet langer. Gendibal wilde niets doen dat de ongereptheid van haar zuivere geest zou kunnen aantasten, maar slaagde er niettemin in het oppervlak van die geest op een kalmerende wijze te masseren.

‘Je kunt nog steeds tegen mij praten,’ zei hij, nadat ze de ruimtepakken hadden aangetrokken, ‘Ik kan je verstaan als je hard nadenkt. Je moet de woorden éen voor éen luid en duidelijk proberen te denken. Je kunt mij nu verstaan, nietwaar?’

‘Ja, Meester,’ zei ze. Hij kon zien hoe haar lippen bewogen achter de doorzichtige frontzijde van de helm en hij zei: ‘Zeg het zonder je lippen te bewegen, Novi. Er zit geen radio in het soort ruimtepakken dat wij klerken gebruiken. We doen het allemaal uitsluitend met de geest.’

Haar lippen bewogen niet, maar haar gezichtsuitdrukking toonde grotere bezorgdheid: Kunt u mij verstaan, Meester?

Heel goed, dacht Gendibal. Ook zijn lippen bewogen niet: Kun je mij verstaan?

Ja, Meester.

Kom dan achter me aan en doe na wat ik doe.

Ze gingen op weg. Gendibal kende de theorie goed, ook al beheerste hij de praktijk maar matig. Het was de kunst je benen gestrekt te houden, tegen elkaar aan, en ze vanuit de heupen te zwaaien. Daardoor bleef het centrum van de massa zich in een rechte lijn bewegen als je je aan je armen schommelend naar voren bewoog, hand over hand. Hij had Sura Novi dit uitgelegd en zonder zich om te draaien om te kijken bestudeerde hij de stand van haar lichaam via de motorische centra in haar brein.

Voor een beginneling deed zij het heel goed, bijna even goed als Gendibal het zelf voor elkaar kreeg. Zij onderdrukte haar zenuwen en volgde zijn aanwijzingen op. Wederom voelde hij zich erg in zijn schik met haar.

Kennelijk was zij echter heel blij weer aan boord van een schip te zijn, net als Gendibal zelf. Hij trok zijn ruimtepak uit en keek ondertussen om zich heen. Hij was nogal verbouwereerd door de luxe en de stijl van de uitrusting. Hij herkende bijna niets en de moed zonk hem in de schoenen bij de gedachte dat hij misschien maar heel weinig tijd zou hebben om het allemaal te leren begrijpen en bedienen. Hij zou die kennis misschien rechtstreeks moeten overhevelen uit het brein van de man die al aan boord was, maar dat was nooit zo bevredigend als een normaal leerproces.

Toen concentreerde hij zich op Compor. Compor was groot en slank, een paar jaar ouder dan hijzelf, nogal knap op een ietwat weke manier. Zijn haar was strak gegolfd en had een verblindende, botergele kleur.

En het was voor Gendibal duidelijk dat deze man teleurgesteld was en zelfs een zekere minachting voelde voor de Spreker die hij nu voor de eerste keer ontmoette. En wat nog meer zei: hij slaagde er volstrekt niet in dat feit verborgen te houden.

In het algemeen maakte Gendibal zich niet druk om zulke dingen. Compor was geen Trantoriaan en ook geen echte Tweede Foundationist, en kennelijk had hij illusies gehad. Zelfs de oppervlakkigste bestudering van zijn geest maakte dat al duidelijk. Daaronder bevond zich ook de illusie dat echte macht noodzakelijk moest samengaan met een aanschijn van macht. Hij mocht zijn illusies natuurlijk behouden zo lang ze niet in strijd kwamen met wat Gendibal nodig had, maar op dit moment was deze speciale illusie toevallig daarmee in strijd.

Wat Gendibal toen deed was een geestelijke versie van een gevoelige tik op de vingers. Compor trilde even als gevolg van een scherpe maar voorbijgaande pijnscheut. Er volgde een indruk van een krachtige concentratie die de grenzen van zijn gedachten zorgvuldig afzocht en hem achterliet in de zekerheid dat Gendibal een grillige maar ontzagwekkende kracht had die gebruikt kon worden als de Spreker dat verkoos.

Compor hield er een diep respect voor Gendibal aan over.

Op vriendelijke toon zei Gendibal: ik wilde alleen maar even je aandacht trekken, Compor, mijn vriend. Laat me alsjeblieft even weten waar je vriend, Golan Trevize, en diens makker, Janov Pelorat, zich op dit ogenblik bevinden.’

Compor aarzelde even. ‘Zal ik spreken in de aanwezigheid van de vrouw, Spreker?’

‘De vrouw, Compor, is een verlengstuk van mijzelf. Er is daarom geen enkele reden waarom je niet openlijk zou spreken.’

‘Zoals u zegt, Spreker. Trevize en Pelorat naderen momenteel een planeet die bekend staat als Gaia.’

‘Dat heb je een paar dagen geleden in je laatste bericht meegedeeld. Ze zullen ongetwijfeld al op Gaia geland zijn. Misschien zijn ze alweer vertrokken. Ook op Sayshell zijn ze maar kort gebleven.’

‘Zij hadden nog geen landing gemaakt in de tijd dat ik ze gevolgd heb, Spreker. Ze naderden de planeet met grote voorzichtigheid en hielden lange pauzes tussen de micro-Sprongen in. Voor mij is het duidelijk dat ze geen informatie hebben over de planeet die ze benaderen, en dat ze daarom aarzelen.’

‘Heb jij informatie, Compor?’

‘Geen enkele, Spreker,’ zei Compor. ‘In elk geval heeft mijn scheepscomputer er niets over.’

‘Deze computer?’ Gendibal liet zijn blik over het controlepaneel gaan en zei, plotseling hoopvol: is hij redelijk van nut bij het besturen van dit schip?’

‘Hij kan het schip volledig besturen, Spreker. Men behoeft alleen te denken wat men wenst.’

Gendibal voelde zich plotseling minder op zijn gemak. ’Heeft de Foundation het al zó ver gebracht?’

‘Ja, maar het is nog onbeholpen. De computer werkt nog niet perfect. Ik moet mijn gedachten verschillende keren herhalen en zelfs dan krijg ik nog maar minieme informatie.’

‘Misschien ben ik in staat dat beter te doen,’ zei Gendibal.

‘Daar twijfel ik niet aan, Spreker,’ zei Compor met respect.

‘Maar dat is van later zorg. Waarom heeft hij geen gegevens over Gaia?’

‘Ik weet het niet, Spreker. Hij beweert als je van een computer mag zeggen dat hij iets beweert dat hij gegevens heeft over alle door mensen bewoonde planeten in de Melkweg.’

‘Hij kan niet meer informatie hebben dan hem gegeven is en als degenen die de input verzorgden van mening waren dat zij alle gegevens over dergelijke planeten bezaten, terwijl zij dat in feite niet deden, zou de computer uitgaan van hetzelfde foutieve uitgangspunt, nietwaar?’

‘Zeker, Spreker.’

‘Heb je op Sayshell naspeuringen gedaan?’

‘Spreker,’ zei Compor, niet op zijn gemak, ‘er zijn wel mensen op Sayshell die over Gaia spreken, maar wat zij zeggen is waardeloos. Allemaal bijgeloof. Het verhaaltje dat zij vertellen is dat Gaia een machtige wereld is die zelfs het Muildier wist te weerstaan.’

‘Zeggen ze dat werkelijk?’ zei Gendibal, een gevoel van opwinding onderdrukkend. ‘Was je er zo zeker van dat het bijgeloof was dat je geen nadere details hebt gevraagd?’

‘Nee, Spreker. Ik heb talloze vragen gesteld, maar meer dan ik u zojuist gezegd heb wist niemand mij te vertellen. Zij zijn in staat langdurig over het onderwerp uit te weiden, maar als ze klaar zijn komt het steeds weer neer op datgene wat ik u heb gezegd.’

‘Kennelijk,’ zei Gendibal, ‘is dat hetgene wat ook Trevize heeft gehoord, en wegens een daarmee verband houdende reden is hij naar Gaia gegaan misschien om deze grote macht af te tappen. En hij doet het op een voorzichtige manier, want misschien is hij tegelijk bang voor die grote macht.’

‘Dat is beslist mogelijk, Spreker.’

‘En toch ben je hem niet gevolgd?’

‘Ik heb hem gevolgd, Spreker. Lang genoeg om er zeker van te zijn dat hij werkelijk op weg was naar Gaia. Daarna ben ik teruggekeerd naar deze buitengrens van het Gaiaanse zonnestelsel.’

‘Waarom?’

‘Om drie redenen, Spreker. Ten eerste kon u elk ogenblik arriveren en ik wilde u tenminste een stukje tegemoet komen en u zo snel mogelijk aan boord nemen, zoals u had bevolen. Aangezien mijn schip een hyper-verbinding aan boord heeft kon ik mij niet te ver van Trevize en Pelorat verwijderen zonder argwaan te wekken op Terminus, maar ik was van mening dat ik het risico van een zo kleine afstand wel kon nemen. Ten tweede: toen het duidelijk was dat Trevize de planeet Gaia heel langzaam benaderde, was ik van oordeel dat er voor mij genoeg tijd was om u tegemoet te gaan en onze samenkomst te versnellen, zonder dat wij overvallen konden worden door onverhoedse gebeurtenissen, waar nog bij komt dat u veel geschikter bent dan ik om hem naar de planeet zelf te volgen en om noodsituties die zich dan kunnen voordoen te behandelen.’

‘Volkomen juist. En de derde reden?’

‘Sedert ons laatste contact, Spreker, is er iets gebeurd wat ik niet had verwacht en ook niet begrijp. Ik meende ook om die reden dat ik onze ontmoeting maar beter zo snel mogelijk kon laten plaatsvinden, zo snel ik durfde.’

‘En welke gebeurtenis verwachtte en begrijp je niet?’

‘Schepen van de Foundationvloot naderen de grens van het Sayshellsysteem. Mijn computer heeft deze informatie afgeleid uit Sayshelliaanse nieuwsuitzendingen. De vloot bestaat uit tenminste vijf geavanceerde schepen en die hebben samen voldoende vermogen om Sayshell hulpeloos te maken.’

Gendibal antwoordde niet meteen, want het zou niet gepast zijn te laten merken dat hij zo’n optreden niet had verwacht — of dat hij het ook niet begreep. Dus zei hij na een poosje, haast terloops: ‘Denk je dat dit iets te maken heeft met Trevizes tocht naar Gaia?’

‘In elk geval volgde het er meteen op, en als B volgt op A, dan bestaat er op zijn minst de kans dat A oorzaak was van B,’ zei Compor.

‘Wel, het lijkt dat onze paden nu allemaal samenkomen op Gaia: dat van Trevize, het mijne, dat van de Eerste Foundation. Goed dan, Compor, je hebt adequaat gehandeld,’ zei Gendibal, ‘en nu zal ik je vertellen wat we gaan doen. Eerst zul je me laten zien hoe deze computer werkt en hoe daardoor het schip bestuurd kan worden. Ik ben er zeker van dat dat niet veel tijd zal kosten.

Daarna zul jij in mijn schip overstappen, want tegen die tijd zal ik je geest hebben voorzien van de kennis om er mee om te gaan. Je zult geen moeite hebben om het te besturen, al moet ik je zeggen, zoals je ongetwijfeld bij de aanblik ervan al begrepen zult hebben, dat het buitengewoon primitief is. Zodra je het schip onder controle hebt, moet je het hier houden en op mij wachten.’

‘Hoe lang, Spreker?’

‘Totdat ik bij je kom. Ik verwacht niet zo lang weg te blijven dat je bezorgd moet zijn over de stand van je voorraden, maar als ik onverhoopt zou worden opgehouden kun je op weg gaan naar een van de bewoonde planeten van de Sayshell Unie en daar wachten. Waar je ook bent, ik zal je vinden.’

‘Zoals u zegt, Spreker.’

‘En maak je geen zorgen. Ik kan dit geheimzinnige Gaia aan en, als het nodig is, ook die vijf schepen van de Foundation.’

67

Littoral Thoobing was al zeven jaar ambassadeur van de Foundation op Sayshell. De post beviel hem wel.

Hij was groot en nogal fors gebouwd. Hij had een dikke bruine snor, hoewel het in die dagen zowel in de Foundation als op Sayshell mode was gladgeschoren te zijn. Zijn gezicht was overdekt met rimpels, hoewel hij pas vierenvijftig was en het vertoonde doorgaans een bestudeerde onverschilligheid. Het was niet gemakkelijk te zien hoe hij tegenover zijn werk stond.

Maar toch vond hij zijn positie wel plezierig. Zij hield hem weg van de politieke intriges op Terminus — en daar was hij blij om — en zij gaf hem de kans het leven te leiden van een Sayshelliaanse genotzoeker en zijn vrouw en dochter het leventje te bieden waaraan zij verslaafd waren geraakt. Hij was niet van zins zijn bestaan te laten verstoren.

Anderzijds had hij nogal een hekel aan Liono Kodell, misschien omdat deze er ook een snor op na hield, al was deze kleiner, korter en grijs-wit. In vroeger dagen waren zij tweeën de enige publieke figuren van prominente rang geweest die een snor hadden gedragen en dat had tot heel wat rivaliteit tussen hen beiden aanleiding gegeven. Nu (dacht Thoobing) was daar geen sprake meer van; die van Kodell mocht gewoon geen naam meer hebben.

Kodell was al Hoofd Veiligheid geweest toen Thoobing nog op Terminus was en ervan droomde met Harla Branno te wedijveren in de race om het Burgemeesterschap, totdat hij was weggekocht met deze ambassadeurspost. Branno had dat natuurlijk uit eigenbelang gedaan, maar hij was haar er per saldo toch erkentelijk voor.

Maar tegenover Kodell voelde hij geen erkentelijkheid. Misschien kwam dat door Kodells vastberaden opgewektheid, de manier waarop hij steeds zo’n aardig iemand bleef, ook als hij zojuist had besloten op welke precieze plek je keel zou worden doorgesneden.

Nu zat zijn hyper-ruimtelijke afbeelding hier tegenover hem, opgewekt als altijd, overstromend van jovialiteit. Zijn lichaam was zelf natuurlijk nog ginds op Terminus en dat bespaarde Thoobing in elk geval de noodzaak stoffelijke blijken van gastvrijheid te laten aanrukken.

‘Kodell,’ zei hij, ‘ik wil dat die schepen worden teruggetrokken.’

Kodell glimlachte zonnig. ‘Zeker, dat wil ik ook, maar de oude dame heeft het stevig in haar hoofd gezet.’

‘Jij hebt haar wel vaker tot andere gedachten weten te brengen.’

‘Bij gelegenheid, misschien. Als zij tot andere gedachten gebracht wilde worden. Deze keer wil zij dat niet. Thoobing, doe je werk. Houd Sayshell kalm.’

‘Ik denk niet aan Sayshell, Kodell. Ik denk aan de Foundation.’

‘Dat doen we allemaal.’

‘Kodell, draai er niet omheen. Ik wil dat je naar me luistert.’

‘Graag. Maar we maken hier op Terminus nogal drukke tijden door, dus ik kan niet eeuwig naar je luisteren.’

‘Ik zal het zo kort mogelijk houden voor zover dat bij een gesprek over de mogelijke vernietiging van de Foundation verantwoord is. Als deze lijn niet wordt afgetapt, zal ik open spreken.’

‘Er wordt niets afgetapt.’

‘Dan zal ik verder gaan. Een paar dagen geleden kreeg ik een boodschap van een zekere Golan Trevize. Ik herinner mij een Trevize uit de tijd van mijn eigen politieke loopbaan, een Commissaris van Transport.’

‘Een oom van de jongeman,’ zei Kodell. ‘Aha, je kent dus deze Trevize die mij een boodschap zond. Volgens de informatie die ik sindsdien heb verzameld was hij een Raadsheer die na de recente geslaagde bezwering van een Seldon Crisis werd gearresteerd en verbannen.’

‘Precies.’

‘Ik geloof het niet.’

‘Wat geloof je niet?’

‘Dat hij verbannen is.’

‘Waarom niet?’

‘Wanneer is er ooit eerder een burger van de Foundation in ballingschap gestuurd?’ vroeg Thoobing. ‘Hij wordt gearresteerd of niet gearresteerd. Als hij is gearresteerd, wordt hij al dan niet berecht. Als hij wordt berecht, wordt hij al dan niet veroordeeld. Als hij veroordeeld is, wordt hij beboet, gedegradeerd, van burgerschap vervallen verklaard, opgesloten, of geëxecuteerd. Niemand wordt in ballingschap gestuurd.’

‘Een keer moet de eerste zijn.’

‘Onzin. En dan weggestuurd met een zó geavanceerd ruimteschip? Je moet wel een buitengewoon grote dwaas zijn om niet in te zien dat hij een speciale missie uitvoert voor de oude dame. Wie denkt zij hiermee voor de gek te houden?’

‘Wat voor missie zou dat dan zijn?’

‘Waarschijnlijk het vinden van de planeet Gaia.’

Een deel van de opgewektheid verdween nu van Kodells gezicht. Er kwam een ongebruikelijke hardheid in zijn blik.

‘Ik weet dat u niet overmatig veel aandrang gevoelt om mijn uitlatingen voor waar te accepteren, meneer de ambassadeur, maar ik verzoek u met nadruk mij in dit geval te geloven. Noch de Burgemeester, noch ikzelf had ooit gehoord van Gaia op het moment dat wij Trevize in ballingschap stuurden. Wij hebben pas een paar dagen geleden voor het eerst de naam Gaia vernomen. Als u dat gelooft, kunnen wij dit gesprek voortzetten.’

‘Ik zal mijn neiging tot scepsis lang genoeg onderdrukken om dat te geloven, Hoofd, maar het kost mij moeite.’

‘Het is de pure waarheid, meneer de ambassadeur, en de reden waarom ik u nu plotseling op formele wijze aanspreek is de volgende: als dit alles voorbij is zult u bemerken dat u zekere vragen moet beantwoorden en dat u dat niet prettig zult vinden. U spreekt alsof Gaia een naam is die u bekend is. Hoe komt het dat u iets weet wat wij niet wisten? Is het niet uw plicht ervoor te zorgen dat wij evenveel als u weten over de politieke eenheid waar u gestationeerd bent?’

‘Gaia is geen deel van de Sayshell Unie,’ zei Thoobing op zachte toon. ‘In feite bestaat zij waarschijnlijk niet eens. Moet ik dan aan Terminus alle bakerpraatjes doorgeven die de bijgelovige onontwikkelden van Sayshell over Gaia weten te vertellen? Sommigen van hen beweren dat Gaia zich in de hyper-ruimte bevindt. Anderen zeggen dat Gaia een wereld is die aan Sayshell bovennatuurlijke bescherming biedt. Weer anderen verklaren dat zij destijds het Muildier op pad heeft gestuurd om de Melkweg te veroveren. Als u van plan bent de Sayshelliaanse regering te vertellen dat Trevize is uitgestuurd om Gaia te zoeken en dat vijf ultra-moderne schepen van de vloot van de Foundation zijn meegestuurd om hem te helpen bij het zoeken, zullen zij u nooit geloven. Het gewone volk mag die sprookjes over Gaia dan wel geloven, de regering doet dat niet — en zij zal ook niet aannemen dat de Foundation dat doet. Zij zullen het gevoel hebben dat u van plan bent Sayshell te dwingen lid te worden van de Foundation Federatie.’

‘En als we dat nu eens werkelijk van plan waren?’

‘Dat zou fataal zijn. Hoor eens, Kodell, wanneer hebben wij in onze vijfhonderdjarige geschiedenis nou ooit een aanvalsoorlog gevoerd? We hebben oorlogen gevoerd om te verhinderen dat we veroverd werden — een keer zonder succes — maar geen enkele oorlog is uitgelopen op een uitbreiding van ons territorium. Uitbreiding van de Federatie is steeds het gevolg geweest van vreedzame verdragen. Degenen die daar voordeel in zagen, hebben zich bij ons gevoegd.’

‘Is het niet mogelijk dat ook Sayshell de voordelen van een aansluiting inziet?’

‘In elk geval niet zolang onze schepen in zijn directe nabijheid blijven. Trek ze terug!’

‘Dat is niet mogelijk.’

‘Kodell, Sayshell is een prachtige reclame voor de ruimhartigheid van de Foundation Federatie. De planeet is bijna helemaal ingesloten door ons territorium, bevindt zich in een zeer kwetsbare positie, maar is niettemin tot nu toe veilig geweest, heeft haar eigen gang mogen gaan, en heeft zelfs vrijelijk een tegen de Foundation gerichte buitenlandse politiek mogen voeren. Hoe kunnen we de Melkweg nu beter tonen dat we niemand willen dwingen, en dat we iedereen in vriendschap benaderen? Als we Sayshell in bezit nemen, nemen we iets in bezit wat we in feite al hebben. In economisch opzicht zijn we hier tenslotte al de baas, zij het discreet. Maar als we haar nu met militair geweld in bezit nemen, adverteren we in de hele Melkweg dat we imperialisten zijn geworden.’

‘En als ik je zeg dat we werkelijk alleen maar belangstelling hebben voor Gaia?’

‘Dan geloof ik dat evenmin als de Sayshell Unie dat zal willen geloven. Deze man, Trevize, zendt me een boodschap dat hij op weg gaat naar Gaia en vraagt mij dat aan Terminus door te geven. Tegen beter weten in, gewoon omdat ik het moet, doe ik dat. De hyper-verbinding is nog maar nauwelijks verbroken en hup, daar is de vloot van de Foundation al onderweg. Hoe wil je Gaia bereiken zonder gebied van de Sayshell Unie te doorkruisen?’

‘Mijn beste Thoobing, je luistert niet goed naar je eigen woorden, geloof ik. Zei je niet een paar minuten geleden dat Gaia, als zij al bestaat, geen deel is van de Sayshell Unie? En ik mag aannemen dat je weet dat de hyper-ruimte voor iedereen vrij is en geen deel uitmaakt van iemands territorium. Hoe kan Sayshell zich dan beklagen als we van Foundationgebied (waar onze schepen zich nu bevinden) door de hyper-ruimte naar Gaiaans gebied bewegen zonder ook maar éen kubieke centimeter Sayshelliaans territorium te schenden?’

‘Sayshell zal die dingen op een andere manier uitleggen, Kodell. Als Gaia bestaat, wordt die planeet volledig omsloten door de Sayshell Unie, ook al maakt zij daar in politieke zin geen deel van uit. Voorts zijn er precedenten volgens welke zulke enclaves ten aanzien van vijandige oorlogsschepen geacht worden een deel te zijn van het omringende territorium.’

‘Die van ons zijn geen vijandige schepen. Wij hebben vrede met Sayshell.’

‘Ik verzeker je dat ze ons dan best eens de oorlog zouden kunnen verklaren. Zij zullen niet verwachten die oorlog door militaire overmacht te winnen, maar het is een feit dat die oorlog een golf van anti-foundation gevoelens zal teweegbrengen in de gehele Melkweg. De nieuwe, op expansie gerichte politiek van de Foundation zal tegen ons gerichte bondgenootschappen tot stand brengen. Sommige leden van de Federatie zullen hun standpunt tegenover ons nog eens goed bestuderen. Wij zouden de oorlog dan door interne wanorde kunnen verliezen en daardoor zouden we zeer zeker het groeiproces omkeren dat de Foundation vijf eeuwen lang zo goed van dienst is geweest.’

‘Kom, kom, Thoobing,’ zei Kodell onverschillig. ‘Je doet nu net alsof vijfhonderd jaar niets is, alsof wij nog steeds de Foundation zijn zoals die was in de tijd van Salvor Hardin toen die in gevecht was met het vestzakkoninkrijk van Anacreon. Wij zijn nu veel sterker dan het Imperium op het hoogtepunt van zijn macht is geweest. Een squadron van onze schepen zou tussen neus en lippen door met gemak de hele Galactische Vloot kunnen verslaan en een willekeurige Melkwegsector kunnen inlijven.’

‘We vechten niet tegen het Galactisch Imperium. We vechten tegen planeten en sectoren uit onze eigen tijd.’

‘Die zijn niet zo sterk vooruitgegaan als wij. Wij zouden nu de hele Melkweg kunnen veroveren.’

‘Volgens het Seldon Plan kunnen we dat pas over vijfhonderd jaar.’

‘Het Plan van Seldon onderschat de snelheid van technische vorderingen. We kunnen het nu doen. Begrijp me goed, ik zeg niet dat we het zullen doen of zelfs dat we het zouden moeten. Ik zeg alleen dat we het kunnen.’

‘Kodell, jij hebt je hele leven op Terminus gewoond. Jij kent de Melkweg niet. Onze vloot en onze technologie kunnen de verenigde strijdkrachten van de andere werelden wel verslaan, maar wij zijn niet in staat een Melkweg te regeren die tot in alle hoeken rebels en van haat vervuld is — en zo zal het er uitzien als we geweld gebruiken. Trek die schepen terug!’

‘Het is onmogelijk, Thoobing. Bedenk eens… Als Gaia nu eens niet een mythe is?’

Thoobing zweeg even en bestudeerde het gezicht van de ander alsof hij probeerde diens gedachten te lezen. ‘Een wereld in de hyper-ruimte geen mythe?’

‘Die hyper-ruimte is bijgeloof, maar ook bijgeloof kan een kern van waarheid bevatten. Deze banneling, Trevize, spreekt over Gaia als over een echte planeet in de echte ruimte. En als hij gelijk heeft?’

‘Onzin. Dat geloof ik niet.’

‘Nee? Neem het eens even aan. Een echte wereld die aan Sayshell veiligheid heeft geboden tegenover het Muildier en tegenover de Foundation.’

‘Nu spreek jij jezelf tegen. Hoe weet Gaia de Sayshellianen dan te beveiligen tegen de Foundation? Hebben wij dan geen schepen gestuurd?’

‘Niet naar Sayshell, maar naar Gaia dat zo geheimzinnig en onbekend is, dat zo weinig gebrand is op aandacht dat zij er de buurwerelden van weet te overtuigen dat zij zich in de hyper-ruimte bevindt, ook al is dat niet zo, en dat er zelfs in slaagt buiten de databanken van de beste en grootste computers met sterrenkaarten te blijven.’

‘Dan moet het een hoogst ongebruikelijke wereld zijn, een die menselijke geesten kan manipuleren.’

‘En zei je daarstraks niet dat Gaia, volgens een van de legenden, het Muildier uitzond om de Melkweg te veroveren? En was het Muildier niet in staat geesten te beïnvloeden?’

‘Is Gaia dan soms een wereld vol Muildieren?’

‘Weet jij zeker dat dat niet zo is?’

‘Waarom dan niet, in dat geval, een nieuwe wereld van de Tweede Foundation?’

‘Inderdaad, waarom niet? Moet dat niet onderzocht worden?’

Thoobings gezicht verstrakte. Tijdens zijn laatste vragen had hij sarcastisch geglimlacht, maar nu boog hij zijn hoofd en keek op van onder zijn wenkbrauwen. ‘Als je dat meent, is zo’n onderzoek dan niet gevaarlijk?’

‘Waarom zou dat gevaarlijk zijn?’

‘Jij beantwoordt mijn vragen met andere vragen omdat je geen redelijke antwoorden bij de hand hebt. Welk nut kunnen schepen hebben tegenover Muildieren of Tweede Foundationisten? Als zij bestaan, is het dan niet waarschijnlijker dat zij jullie naar je ondergang lokken? Hoor eens, je vertelt me dat de Foundation op dit moment in staat is een Imperium te stichten, ook al is de periode van het Seldon Plan pas halverwege. Toen heb ik je gewaarschuwd dat je te ver op de zaken vooruitliep en dat de verwikkelingen van het Plan je met geweld zouden stoppen. Als Gaia bestaat, en is wat jij zegt dat zij is, dan is dit alles misschien bedoeld als een manier om je met geweld te stoppen. Doe daarom nu vredig en zonder bloedvergieten wat je straks misschien na een pijnlijke ramp gedwongen wordt te doen: trek de schepen terug!’

‘Dat is niet mogelijk. In feite, Thoobing, is Burgemeester Branno van plan zich persoonlijk bij de schepen te voegen. Ook hebben verkenningsschepen zich al via de hyper-ruimte verplaatst naar verondersteld Gaiaans gebied.’

Thoobing sperde zijn ogen wijd open. ‘Dat wordt gegarandeerd oorlog!’

‘]ij bent onze ambassadeur. Verhinder dat. Geef de Sayshellianen elke geruststelling die zij willen hebben. Ontken elke kwade bedoeling onzerzijds. Vertel hun zo nodig dat het de moeite loont om zich rustig te houden en te wachten tot Gaia ons vernietigt. Zeg maar wat je wilt, maar houd hen rustig!’

Hij zweeg en bestudeerde de verbijsterde uitdrukking op Thoobings gezicht. ‘Echt, dat is alles! Voor zover ik weet zal er geen enkel schip van de Foundation landen op een planeet van de Sayshell Unie of in de echte ruimte opduiken waar deze behoort tot het territorium van de Unie. Anderzijds zal elk Sayshelliaans schip dat ons probeert aan te vallen buiten het territorium van de Unie — dus binnen het territorium van de Foundation — meteen worden verpulverd. Maak ook dat volstrekt duidelijk en houd de Sayshellianen kalm. Je zult krachtig ter verantwoording worden geroepen als je faalt. Je hebt tot dusverre een gemakkelijk baantje gehad, Thoobing, maar er staan je moeilijke tijden te wachten en de komende weken zullen van doorslaggevende betekenis zijn. Als je ons in de steek laat, zul je nergens in de Melkweg meer veilig voor ons zijn.’

Kodells gezicht was vrolijk noch vriendelijk toen het verdween nadat hij de verbinding had verbroken.

Met open mond staarde Thoobing naar de plek waar hij Kodell had gezien.

68

Golan Trevize woelde door zijn haar alsof hij op zijn gevoel de conditie van zijn geest probeerde vast te stellen. Abrupt zei hij tegen Pelorat: ‘Wat is jouw geestestoestand?’

‘Geestestoestand?’ vroeg Pelorat verwonderd.

‘Ja. Hier zijn we dan, in de val. Ons schip wordt van buitenaf gecontroleerd en onherroepelijk naar een wereld getrokken waar wij niets van af weten. Voel jij paniek?’

Pelorats langwerpige gezicht vertoonde een spoor van melancholie. ‘Nee,’ zei hij. ik voel me niet vrolijk. Ik voel een zekere bezorgdheid, maar ik ben niet in paniek.’

‘Ik ook niet. Is dat niet vreemd ? Waarom zijn we niet veel méér van streek dan we nu zijn?’

‘Dit is iets wat we hebben verwacht, Golan. Iets als dit.’

Trevize wendde zich tot het scherm. Het vertoonde nog steeds het beeld van het ruimtestation. Dat was nu groter, hetgeen betekende dat zij dichter bij waren.

In zijn ogen was het ruimtestation qua ontwerp niet al te indrukwekkend. Er was niets te zien wat op geavanceerde wetenschap zou kunnen wijzen. Eigenlijk zag het er veeleer ietwat primitief uit. Toch hield het dit schip in zijn greep.

‘Ik probeer heel logisch te denken, Janov,’ zei hij. ‘Met een koel hoofd! Ik vlei mij met de gedachte dat ik geen lafaard ben en dat ik mij onder spanningen goed weet te beheersen, maar ik heb een iets te hoge dunk van mijzelf, wat dat aangaat. Dat heeft iedereen. Ik zou nu eigenlijk op en neer moeten springen, en een beetje transpireren. We hebben dan inderdaad wel iets verwacht, maar dat neemt niet weg dat we hulpeloos zijn en misschien wel gedood zullen worden.’

‘Dat denk ik niet, Golan,’ zei Pelorat. ‘Als de Gaianen vanaf een afstand een schip in hun greep kunnen krijgen, zouden ze ons ook op een afstand kunnen doden, niet? En aangezien we nog in leven zijn…’

‘Dat wel, maar toch! Wij zijn te kalm, dat weet ik zeker. Ik denk dat ze ons op de een of andere manier hebben gekalmeerd.’

‘Waarom?’

‘Om ons geestelijk in goede conditie te houden, denk ik. Het is mogelijk dat zij ons willen ondervragen. En daarna zullen ze ons misschien doden.’

‘Als zij rationeel genoeg denken om ons te willen ondervragen, zullen zij misschien ook rationeel genoeg zijn om ons niet te doden zonder een goede reden.’

Trevize leunde achterover in zijn stoel (de stoel gaf tenminste nog mee — die werkte dus nog gewoon) en legde zijn voeten op het bureaublad dat de handgrepen naar de computer bevatte. ‘Ze kunnen best wel eens inventief genoeg zijn om een prima reden daarvoor te bedenken,’ zei hij. ‘Maar goed, zij hebben onze geest dan wel gemanipuleerd, maar slechts op bescheiden schaal. Zo zou het Muildier er bijvoorbeeld wel voor hebben gezorgd dat wij graag naar hem toe kwamen opgewonden, uitgelaten, van top tot teen smachtend om hem te ontmoeten.’ Hij wees naar het ruimtestation. ‘Heb jij die gevoelens, Janov?’

‘Bepaald niet!’

‘Merk je dat ik nog steeds in een toestand verkeer die me in staat stelt koel, analytisch te redeneren? Heel vreemd! Kan ik dat trouwens wel weten? Ben ik in paniek, onsamenhangend, krankzinnig, en heb ik alleen maar de illusie dat ik koel, analytisch redeneer?’

Pelorat haalde zijn schouders op. ‘Op mij maak je een normale indruk. Misschien ben ik even krankzinnig als jij en ten prooi aan dezelfde illusie, maar dat soort bespiegelingen brengt ons niet verder. De gehele mensheid zou een gezamenlijke krankzinnigheid kunnen delen en ten prooi zijn aan een gezamenlijke illusie, tijdens een leven in een gezamenlijke chaos. Het tegendeel kan niet bewezen worden, en we hebben dus geen andere keus dan onze zintuigen te vertrouwen.’ En hij vervolgde, nogal abrupt: ‘Ik heb trouwens zelf ook eens wat beredeneerd.’

‘Ja?’

‘Wel, we praten over Gaia als een wereld van Muildieren of wellicht als een herboren Tweede Foundation. Is het bij je opgekomen dat er nog een derde alternatief bestaat, dat meer voor de hand ligt dan de twee andere?’

‘Wat voor derde alternatief?’

Pelorats ogen leken zich naar binnen te richten. Hij keek Trevize niet aan en zijn stem klonk zacht en bedachtzaam. ‘We hebben hier een wereld, Gaia, die gedurende een periode van onbekende duur zijn uiterste best heeft gedaan een strikt isolement te handhaven. Zij heeft geen enkele poging gedaan om in contact te komen met andere werelden, zelfs niet de naburige planeten van de Sayshell Unie. Zij heeft in bepaalde opzichten geavanceerde technische kennis, als het verhaal van de ondergang van diverse vloten waar is, en zoals ook wel blijkt uit het feit dat wij nu hulpeloos zijn gemaakt en toch hebben zij geen pogingen ondernomen om hun machtsgebied uit te breiden. Zij vragen alleen met rust gelaten te worden.’

Trevize kneep zijn ogen samen. ‘En?’

‘Dat is allemaal hoogst onmenselijk. Meer dan twintigduizend jaar menselijke geschiedenis in de ruimte komt neer op een ononderbroken litanie van expansie en pogingen tot expansie. Zowat elke wereld die bewoonbaar is, is ook bewoond. Om bijna elke planeet is in dat proces strijd gevoerd en bijna elke wereld heeft op een of meer momenten wel overhoop gelegen met zijn buren. Als Gaia zo onmenselijk is dat zij in dit opzicht een uitzondering is, dan is zij misschien wel echt onmenselijk.’

Trevize schudde zijn hoofd. ‘Onmogelijk.’

‘Waarom onmogelijk?’ zei Pelorat op dringende toon. ’Ik heb je verteld hoe vreemd het is dat het mensenras de enige tot evolutie gekomen intelligentie in de Melkweg is. En als dat nu eens niet zo is? Zou er niet nog een ras kunnen zijn — ergens op een planeet — een ras dat die menselijke expansiedrang mist?’ Pelorat werd nog opgewondener. ‘En als er nou eens een miljoen intelligenties in de Melkweg zijn, en maar éen daarvan is expansief: wijzelf? De andere zouden allemaal thuisblijven, onopvallend, verborgen…’

‘Belachelijk!’ riep Trevize. ‘Die zouden wij zijn tegengekomen. Wij zouden geland zijn op hun planeten. Zij zouden allerlei soorten en stadia van technische kennis hebben bezeten, maar de meesten van hen zouden niet in staat zijn geweest ons tegen te houden. Maar wij zijn nooit zoiets tegengekomen. Bij Alle Ruimte! We hebben zelfs nooit ruïnes of andere overblijfselen gevonden van niet-menselijke beschavingen, is het wel? Jij bent de geschiedkundige, dus zeg het maar! Wel dan?’

Pelorat schudde zijn hoofd. ‘Nee, nooit. Maar toch zou er éen zo’n wereld kunnen zijn. Deze wereld bijvoorbeeld!’

‘Ik geloof het niet. Je zegt dat zij Gaia heet en dat dat een oude dialectversie van de naam “Aarde” is. Hoe kan dat niet-menselijk zijn?’

‘De naam “Gaia” is deze planeet gegeven door menselijke wezens. Wie kan zeggen om welke reden? De gelijkenis met een oude wereld kan toeval zijn geweest. Welbeschouwd is juist het feit dat wij naar Gaia zijn gelokt — zoals jij onlangs uitvoerig hebt beschreven en nu tegen onze wil daarheen worden getrokken het beste bewijs ten gunste van de niet-menselijkheid van de Gaianen.’

‘Hoezo? Wat heeft dat te maken met hun niet-menselijkheid?’

‘Zij zijn nieuwsgierig naar ons, menselijke wezens.’

‘Janov, je bent gek,’ zei Trevize. ‘Zij wonen al duizenden jaren in een Melkweg waarin ze worden omringd door mensen. Waarom zouden ze nu opeens nieuwsgierig zijn? Waarom niet lang geleden? En indien nu opeens, waarom naar ons? Als zij menselijke wezens en de menselijke cultuur willen bestuderen, waarom nemen ze dan de planeten van Sayshell niet? Waarom zouden zij helemaal tot op Terminus naar uitgerekend ons tweeën op zoek gaan?’

‘Misschien hebben zij belangstelling voor de Foundation.’

‘Onzin,’ zei Trevize heftig. ‘Janov, jij wilt een niet-menselijke intelligentie en dan moet je ook je zin krijgen. Volgens mij denk jij momenteel het volgende: als ik niet-menselijke wezens ga ontmoeten hoef ik mij er geen zorgen over te maken of ik gevangen word, hulpeloos ben, of zelfs gedood word — als ze mij in elk geval maar even tijd geven om mijn nieuwsgierigheid te bevredigen.’

Pelorat begon een verontwaardigde ontkenning te stotteren, maar hield zich toen in. Hij haalde diep adem en zei: ‘Ach, misschien heb je gelijk, Golan, maar toch zal ik nog eventjes bij mijn mening blijven. Ik denk niet dat we lang hoeven te wachten om te zien wie er van ons gelijk heeft. Kijk eens!’

Hij wees naar het scherm. Trevize, die in zijn opwinding zijn blik van het scherm had afgewend, draaide zijn hoofd. ‘Wat is dat?’ vroeg hij.

‘Is dat niet een schip dat zich losmaakt van het station?’

‘In elk geval is het iets,’ gaf Trevize met tegenzin toe. ‘Ik kan de details nog niet onderscheiden en ik kan de vergroting niet hoger instellen. Die is al maximaal.’ Na een poosje zei hij: ‘Het ding schijnt te naderen en ik veronderstel dat het een schip is. Zullen we wedden?’

‘Waarop?’ Trevizes stem klonk pesterig. ‘Als we ooit op Terminus terugkeren, laten we dan een heerlijk diner organiseren voor onszelf en de gasten die wij willen uitnodigen, eh, maximaal vier, zou ik zeggen. Ik zal de rekening betalen als dat naderende schip niet-menselijke wezens bevat, maar jij betaalt als er mensen in zitten.’

‘Akkoord,’ zei Pelorat.

‘Dat is dan afgesproken,’ zei Trevize. Hij tuurde naar het scherm in een poging nadere details waar te nemen en vroeg zich af of je van wat voor details ook redelijkerwijs mocht verwachten dat ze buiten twijfel aantoonden of de wezens aan boord menselijk dan wel onmenselijk waren.

69

Branno’s staalgrijze haar zat vlekkeloos in model en zij was zo onverstoorbaar alsof zij zich in het Burgemeesterlijk Paleis bevond. Zij liet op geen enkele manier blijken dat zij zich nu pas voor de tweede keer in haar leven in de diepe ruimte bewoog. (En de eerste keer, toen zij haar ouders had vergezeld op een vakantietocht naar Kalgan, mocht nauwelijks meetellen. Zij was toen pas drie jaar geweest.)

Met een zekere vermoeide zwaarwichtigheid zei ze: ‘Het is tenslotte Thoobings taak zijn mening te geven en mij te waarschuwen. Heel goed, hij heeft mij nu dus gewaarschuwd. Ik zal het hem niet kwalijk nemen.’

Kodell was aan boord gegaan van het schip van de Burgemeester om met haar te kunnen spreken zonder de psychologische remmingen van de holografische beeldvorming. ‘Hij is te lang op deze post gebleven,’ zei hij. ‘Hij begint te denken als een Sayshelliaan.’

‘Dat is een beroepsrisico van ambassadeurs, Liono. Laat ons wachten tot dit voorbij is. Dan krijgt hij een lange poos vrijaf en daarna benoemen wij hem op een andere standplaats. Hij is een kundig man. Tenslotte was hij zo kien dat hij Trevizes bericht zonder oponthoud doorgaf.’

Kodell glimlachte even. ‘Ja, tegen beter weten in, zo vertelde hij mij. “Ik deed dat omdat ik daartoe verplicht was,” zei hij. Weet u, mevrouw de Burgemeester, zelfs tegen zijn beter weten in was hij daartoe verplicht omdat ik meteen nadat Trevize de ruimte van de Sayshell Unie was ingegaan, ambassadeur Thoobing opdracht had gegeven alle berichten van en over Trevize terstond door te geven.’

‘O ja?’ Burgemeester Branno ging verzitten in haar stoel om zijn gezicht beter te kunnen zien. ‘Waarom deed je dat?’

‘Voor de hand liggende overwegingen, eigenlijk. Trevize gebruikte een modern type Foundationschip en dat zou de Sayshellianen zeker opvallen. Hij is een ondiplomatieke, jonge ezel en dat zou hun beslist ook opvallen. Hij zou dus wel eens in moeilijkheden kunnen raken. Elke Foundationist weet éen ding maar al te goed: als hij ergens in de Melkweg in de problemen raakt, kan hij de dichtstbijzijnde vertegenwoordiger van de Foundation te hulp roepen. Persoonlijk kan het mij niets schelen of Trevize in moeilijkheden raakt — daar wordt hij volwassener van — en dat kan absoluut geen kwaad maar u hebt hem uitgestuurd als een bliksemafleider en ik wilde er zeker van zijn dat u de aard van elke vorm van blikseminslag zou kunnen bestuderen. Daarom heb ik ervoor gezorgd dat de meest nabije vertegenwoordiger van de Foundation hem in het oog zou houden. Dat is alles.’

‘Aha! Wel, ik begrijp nu waarom Thoobing zo gespannen reageerde. Ik had hem namelijk een soortgelijke waarschuwing gestuurd. Aangezien hij het van ons beiden, onafhankelijk van elkaar, heeft gehoord, kun je hem amper verwijten dat hij gelooft dat de komst van een paar schepen van de Foundation heel wat meer te beduiden kan hebben dan in feite het geval is. Waarom heb je mij niet geraadpleegd, Liono, voordat je hem die waarschuwing deed toekomen?’

‘Als ik u betrok bij alles wat ik doe,’ zei Kodell koeltjes, ‘hield u geen tijd meer over om Burgemeester te zijn. Hoe komt het dat u mij niet hebt ingelicht over uw handelen terzake?’

Branno zei op zure toon: ‘Als ik jou inlichtte over al mijn handelen, Liono, zou je veel te veel aan de weet komen. Het is maar een onbelangrijke zaak, net als de alarmkreet van Thoobing en de eventuele stuipen van de Sayshellianen. Ik stel veel meer belang in Trevize.’

‘Onze verkenners hebben Compor gevonder. Hij is Trevize aan het volgen en beiden zijn ze heel voorzichtig op weg naar Gaia.’

‘Ik bezit de volledige rapporten van deze verkenners, Liono. Kennelijk nemen zowel Trevize als Compor Gaia ernstig.’

‘Iedereen steekt de draak met het bijgeloof aangaande Gaia, mevrouw de Burgemeester, maar iedereen denkt: “Maar stel nu eens dat…” Zelfs ambassadeur Thoobing lijkt bij dat onderwerp wat rusteloos te worden. Het zou een heel sluwe politiek van de kant van de Sayshellianen kunnen zijn. Een soort beschermende vernis. Als je verhalen verspreidt over een geheimzinnige en onoverwinnelijke wereld, blijven de mensen niet alleen uit de buurt van die planeet, maar ook uit die van naburige werelden zoals de Sayshell Unie.’

‘Zou het Muildier Sayshell om die reden ongemoeid hebben gelaten?’

‘Mogelijk.’

‘Maar je denkt toch zeker niet dat de Foundation zijn handen van Sayshell heeft afgehouden wegens Gaia? Er bestaan geen aanwijzingen dat wij ooit eerder van die planeet hebben gehoord.’

‘Ik geef toe dat Gaia in onze archieven en registers niet voorkomt, maar anderzijds is er geen andere plausibele verklaring voor onze afzijdigheid van de Sayshell Unie.’

‘Laten we dan maar hopen dat de Sayshelliaanse regering zelf overtuigd is, al is het maar een beetje, en al denkt Thoobing het tegendeel, dat Gaia inderdaad machtig en dodelijk is.’

‘Waarom dat?’

‘Omdat de Sayshell Unie in dat geval geen bezwaar zal maken tegen onze tocht naar Gaia. Hoe groter hun tegenzin om dat toe te laten, des te groter de overtuigingskracht waarmee zij zichzelf zullen overhalen om het toch maar goed te vinden, uiteraard in de hoop dat Gaia ons zal verzwelgen. Dat zal een heilzaam lesje zijn, zullen ze vinden, en toekomstige invallers zullen zich voortaan wel drie keer bedenken.’

‘En als ze nu eens gelijk hebben met die redenering, Burgemeester? Als Gaia echt dodelijk blijkt te zijn?’

Branno glimlachte. ‘Nu begin je zelf met je “Maar stel nu eens dat…”, Liono, nietwaar?’

‘Ik moet alle mogelijkheden te berde brengen, Burgemeester. Dat is mijn baan.’

‘Als Gaia dodelijk is, dan zal Trevize daarvan het slachtoffer zijn. Hij is mijn bliksemafleider en dat is zijn baan. En ook Compor, naar ik mag hopen.’

‘Hoezo hopen?’

‘Omdat hen dat overmoedig zal maken, en dat zou voor ons nuttig kunnen zijn. Zij zullen onze macht onderschatten en daardoor gemakkelijker aan te pakken zijn.’

‘En als wij nu eens degenen zijn die overmoedig zijn?’

‘Dat zijn we niet,’ zei Branno op vlakke toon.

‘Deze Gaianen, of wat ze ook zijn, kunnen wezens zijn waar wij geen idee van hebben en wier gevaar we op geen stukken na kunnen schatten. Ik merk dat alleen maar op, Burgemeester, omdat wij zelfs met die kleine mogelijkheid rekening moeten houden.’

‘Werkelijk? Waarom is die gedachte bij je opgekomen, Liono?’

‘Omdat ik denk dat u het gevoel hebt dat Gaia in het ergste geval de Tweede Foundation kan zijn. Ik vermoed zelfs dat u denkt dat Gaia de Tweede Foundation is. Maar al tijdens het Imperium had Sayshell een boeiende geschiedenis. Alléén Sayshell had een zekere mate van zelfbestuur. Alléén Sayshell werd uitgezonderd van de extreemste belastingheffingen onder de zogeheten Slechte Keizers. Kortom, zelfs ten tijde van het Imperium schijnt Sayshell al de bescherming van Gaia te hebben genoten.’

‘Nou, en?’

‘Wel, de Tweede Foundation werd door Hari Seldon in het leven geroepen tegelijkerijd met onze Foundation. De Tweede Foundation bestond nog niet ten tijde van het Imperium, maar Gaia wel. Daarom is Gaia niet de Tweede Foundation. Zij is iets anders en misschien wel iets ergers.’

‘Ik ben niet van plan me door het onbekende angst aan te laten jagen, Liono. Er zijn maar twee mogelijke bronnen van gevaar: fysieke wapens en mentale wapens. Op beide zijn wij ten volle voorbereid. Jij gaat terug naar je schip en houdt de vloot aan de grenzen van Sayshell. Dit schip zal als enige naar Gaia gaan, maar het zal voortdurend met jou in contact blijven. Ik verwacht dat je zo nodig in éen Sprong bij ons zult komen. Ga nu, Liono, en kijk niet zo ontdaan!’

‘Een laatste vraag? Weet u zeker waar u mee bezig bent?’

‘Heel zeker,’ zei ze grimmig. ‘Ook ik heb de geschiedenis van Sayshell bestudeerd en begrepen dat Gaia niet de Tweede Foundation kan zijn. Maar, zoals ik je al zei, ik heb het volledige rapport van de verkenners en daaruit blijkt…’

‘Ja?’

‘Wel, ik weet waar de Tweede Foundation zich bevindt, en we zullen met beide afrekenen, Liono. Eerst zullen we ons bezig houden met Gaia, en vervolgens met Trantor.’

XVII

GAIA

70

Het duurde uren voordat het schip vanaf het ruimtestation in de nabijheid van de Verre Ster was aangeland en die uren kwamen Trevize voor als een eeuwigheid.

In normale omstandigheden zou hij hebben geprobeerd signalen uit te zenden, in de verwachting antwoord te zullen krijgen. Zou antwoord zijn uitgebleven, dan zou hij ontwijkende manoeuvres hebben aangevangen.

Aangezien hij ongewapend was en er geen antwoord was gekomen, kon hij niets anders doen dan wachten. De computer reageerde op geen enkele opdracht die iets te maken had met de ruimte om het schip heen.

Gelukkig functioneerde binnenin nog alles naar behoren. De leefsystemen werkten perfect, zodat Pelorat en hijzelf fysiek niets te kort kwamen. Dat was echter nog minder dan een schrale troost. Zijn leven leek zich voort te slepen en de onzekerheid over wat hem te wachten stond woog als een loden last. Met enige ergernis stelde hij vast dat Pelorat doodkalm scheen. Terwijl Trevize geen spoortje honger voelde, leek Pelorat alles nog erger te willen maken door een blikje met kippenboutjes te openen. Eenmaal open kwam dit blikje snel en automatisch op temperatuur, waarna Pelorat het langzaam en methodisch begon leeg te eten.

‘Alle Ruimte, Janov!’ riep Trevize geïrriteerd. ‘Dat stinkt!’

Pelorat keek verbaasd en rook aan het blikje. ‘Volgens mij ruikt het volkomen normaal, Golan.’

Trevize schudde zijn hoofd. ‘Let maar niet op mij. Ik ben wat van streek. Maar gebruik alsjeblieft een vork, anders zullen je vingers de hele dag naar kip stinken.’

Pelorat keek verrast naar zijn vingers. ‘Neem me niet kwalijk! Dat had ik niet eens gemerkt. Ik was met mijn gedachten elders.’

Trevize zei hatelijk: ‘Zou je niet willen gokken wat voor soort onmensen de wezens in dat naderende schip zullen zijn?’ Hij schaamde zich dat hij minder kalmte vertoonde dan Pelorat. Tenslotte was hij een veteraan van de Marine (al had hij natuurlijk nooit aan gevechten deelgenomen) en Pelorat niet meer dan een historicus. Toch was zijn metgezel de rust zelve.

‘Het zou onmogelijk zijn te raden welke richting een evolutie zou inslaan onder omstandigheden die afwijken van de Aardse situtatie,’ zei Pelorat. ‘Het aantal mogelijkheden is misschien niet oneindig groot, maar wel zo talrijk dat je het aantal net zo goed “oneindig groot” kunt noemen. Ik kan echter voorspellen dat zij niet blindelings gewelddadig zijn en dat ze ons op een beschaafde manier zullen behandelen. Als dat niet zo was, zouden we nu al dood zijn.’

‘Jij kunt tenminste nog nadenken, Janov, mijn vriend. Jij kunt je kalmte nog bewaren. Mijn zenuwen schijnen zich los te willen rukken van het kalmerend middel dat ze ons hebben toegediend. Ik heb buitengewoon veel zin om op te staan en op en neer te gaan lopen. Waarom komt dat verrotte schip niet wat sneller!’

‘Ik ben een man die passieve bezigheden heeft, Golan,’ zei Pelorat. ik heb mijn hele leven over documenten gebogen gezeten in afwachting van de komst van andere documenten. Ik doe niets anders dan wachten. Jij bent een man van daden en jij bent ernstig van slag als daden niet mogelijk zijn.’

Trevize voelde hoe zijn spanning enigszins afnam. ‘Ik onderschat je gezonde verstand, Janov.’

‘Nee, dat doe je niet,’ zei Pelorat vredig, ‘maar zelfs een naïeve geleerde kan zijn leven soms op verstandige manier inrichten.’

‘En zelfs de slimste politicus faalt daarin soms.’

‘Dat heb ik niet gezegd, Golan.’

‘Nee, maar ik zeg dat. Laat ik dus omzien naar daden. Ik kan bijvoorbeeld verder gaan met mijn observaties. Het naderende schip is nu dichtbij genoeg om een bepaald primitieve aanblik te bieden, zo op het oog.’

‘Op het oog?’

‘Het kan tenslotte een produkt zijn van onmenselijke geesten en handen,’ zei Trevize. ‘In dat geval is het schip wellicht alleen schijnbaar primitief, maar in feite gewoon onmenselijk.’

‘Denk jij dat het een niet-menselijk produkt zou kunnen zijn?’ vroeg Pelorat, terwijl zijn gezicht een beetje rood aanliep.

‘Dat zou ik niet weten. Ik veronderstel dat technische produkten weliswaar van cultuur tot cultuur sterk kunnen variëren, maar toch nooit in die eindeloze mate waarin de produkten van genetische verschillen kunnen variëren.’

‘Dat is alleen maar een veronderstelling van jouw kant. Wij kennen alleen verschillende culturen. Wij kennen geen verschillende intelligente rassen en zijn derhalve niet in staat te beoordelen hoe verschillend hun technische produkten zijn.’

‘Vissen, dolfijnen, pinguins, pijl-inktvissen en zelfs de ambiflexen, die niet van Aardse oorsprong zijn (veronderstel dat de andere soorten dat wel zijn) — allemaal lossen ze het probleem van het zich voortbewegen door vloeibare stoffen op door middel van hun stroomlijning. Daardoor zijn ze qua uiterlijk niet zo verschillend van elkaar als op grond van hun genetische constructie verwacht zou kunnen worden. Iets dergelijks zou ook kunnen gelden voor technische produkten.’

‘De armen van de inktvis en de schroefvormige vibrators van de ambiflex verschillen geweldig veel van elkaar,’ antwoordde Pelorat, ‘en ook van de vinnen, de zwempoten en de ledematen van de gewervelde dieren. Iets dergelijks zou ook kunnen gelden voor technische produkten.’

‘In elk geval voel ik me een stuk beter,’ zei Trevize. ‘Onzinnige gesprekken met jou, Janov, kalmeren mijn zenuwen. En ik denk dat we nu gauw zullen weten waar we aan toe zijn. Het schip zal niet in staat zijn zich aan het onze vast te dokken, dus wat zich aan boord bevind zal naar ons toekomen via een ouderwets tuiertouw — of zij zullen ons ertoe weten over te halen die oversteek te maken — want de standaardsluis is onbruikbaar. Tenzij een niet-menselijke soort een geheel ander systeem heeft weten te bedenken.’

‘Hoe groot is het schip?’

‘Als we de computer van ons schip niet kunnen gebruiken om via radar de afstand van dat schip te bepalen, kunnen we het formaat ervan onmogelijk te weten komen.’

Een tuierkabel kronkelde naar de Verre Ster.

‘Ofwel er zijn mensen aan boord,’ zei Trevize, ‘ofwel de onmensen gebruiken hetzelfde systeem. Misschien zijn tuiers het enige systeem dat werkt.’

‘Zij zouden een buis kunnen gebruiken,’ zei Pelorat, ‘een horizontale ladder.’

‘Die dingen zijn niet buigzaam. Op die manier zou het veel te ingewikkeld worden om contact te maken. Je hebt iets nodig dat zowel sterk als buigzaam is.’

De tuierkabel hechtte zich met een doffe klap aan de Verre Ster, waarna de romp (en dus ook de lucht daarbinnen) begon te vibreren. Ze voelden de gebruikelijke trillingen en schokken toen het andere schip zijn snelheid en richting aanpaste aan die van de Verre Ster, waarbij de tuierkabel ten opzichte van beide schepen bewegingloos bleef en zich spande.

In de romp van het andere schip verscheen een zwarte vlek die zich vervolgens verwijdde als de pupil van een oog.

‘Een zich openend diafragma in plaats van een schuifpaneel,’ gromde Trevize.

‘Niet-menselijk?’

‘Niet noodzakelijkerwijs, geloof ik. Maar wel interessant.’

Er verscheen een gestalte.

Pelorat kneep zijn lippen even op elkaar en zei toen, met teleurstelling in zijn stem: ‘Wat jammer. Menselijk.’

‘Niet noodzakelijkerwijs,’ zei Trevize op kalme toon. ‘Het enige wat we kunnen zien is dat er vijf extremiteiten zijn. Dat kunnen een hoofd, twee armen en twee benen zijn, maar dat hoeft niet. Wacht!’

‘Wat?’

‘Het beweegt soepeler en sneller dan ik had verwacht. Aha!’

‘Wat?’

‘Er is een of andere aandrijving. Geen raketaandrijving, voor zover ik dat kan zien, maar ook niet het gewone hand over hand. Nog steeds: niet noodzakelijkerwijs menselijk.’

Ondanks de snelle nadering van de gestalte aan het tuiertouw leek het alsof zij ongelooflijk lang moesten wachten, maar tenslotte klonk er dan eindelijk het geluid van een contact.

‘Het komt binnen, wat het dan ook is,’ zei Trevize. ik voel de neiging het meteen bij zijn binnenkomst aan te vallen.’ Hij balde zijn vuist.

‘Ik denk dat we het beter kalmaan kunnen doen,’ zei Pelorat. ‘Het kon wel eens sterker zijn dan wij. Het kan onze geest beïnvloeden. Er zijn vast nog andere wezens in dat schip. We kunnen beter wachten tot we weten met wie of wat we te maken hebben.’

‘Je wordt met de minuut verstandiger, Janov,’ zei Trevize, ‘en ik onverstandiger.’

Zij hoorden hoe het schuifpaneel van de luchtsluis bewoog en tenslotte betrad de gestalte het inwendige van het schip.

‘Ongeveer normale grootte,’ mompelde Pelorat. ‘Het ruimtepak zou een menselijk wezen kunnen bevatten.’

‘Ik heb zo’n ontwerp nooit gezien of horen noemen, maar zo te zien valt het niet buiten de grens van de menselijke mogelijkheden. Dat zegt dus nog niets.’

De gestalte in het ruimtepak stond voor hen en een van de twee ledematen aan de romp bewoog zich naar boven, naar de ronde helm. Als deze van glas was, was dit slechts naar een zijde doorzichtig. Het binnenste van de helm was volmaakt onzichtbaar.

De arm raakte met een snelle beweging iets aan waarvan Trevize zo snel niet kon vaststellen wat het precies was, waarna de helm meteen loskwam van de rest van het pak en omhoog werd getild.

Aldus kwam het gezicht vrij van een jonge, ontegenzeggelijk mooie vrouw.

71

Pelorats uitdrukkingsloze gezicht vertoonde nu toch een vage glans van echte verbijstering. Aarzelend vroeg hij: ‘Bent u menselijk?’

De vrouw trok haar wenkbrauwen op en tuitte haar lippen. Uit die reactie was niet af te leiden of zij te maken had met een voor haar vreemde taal en dus de vraag niet begreep, dan wel of zij die wel begreep en zich er over verbaasde.

Haar hand bewoog zich snel naar de linkerkant van haar pak, waarna dat zich opende in twee helften die verbonden leken door scharnieren. Zij stapte eruit en het lege pak bleef even rechtop staan. Toen zakte het met een zachte, haast menselijke zucht in elkaar.

Nu zij uit het pak was gestapt, leek zij zelfs nog jonger. Haar kleding was licht en doorzichtig en liet haar ondergoed doorschemeren. Haar tuniekje reikte tot haar knieën.

Zij had kleine borsten, een slanke taille en ronde, volle heupen. Haar dijen — in vage contouren zichtbaar — waren weelderig, maar haar benen vernauwden zich tot sierlijke enkels. Zij had donkere, schouderlange haren, grote, bruine ogen en volle, lichtelijk asymmetrische lippen.

Zij bekeek even haar eigen lichaam en zei toen, daarmee aangevend dat zij Pelorat wel degelijk had begrepen: ‘Lijk ik dan niet menselijk ?’

Zij sprak Melkweg Standaard, zij het met een kleine aarzeling, alsof zij haar best deed de juiste uitspraak te treffen.

Pelorat knikte en zei met een glimlachje: ‘Dat kan ik niet ontkennen. Zeer menselijk. Heerlijk menselijk.’

De jonge vrouw spreidde haar armen alsof zij wilde uitnodigen tot een nader onderzoek. ‘Dat hoop ik, meneer. Er zijn mannen gestorven voor dit lichaam.’

‘Ik zou er liever voor leven,’ zei Pelorat, die zichzelf lichtelijk verbaasde bij het aanboren van dat adertje galanterie.

‘Een goede keuze,’ zei de vrouw plechtig. ‘Zodra dit lichaam is verworven, worden alle zuchten meteen zuchten van extase.’

Zij lachte en Pelorat lachte met haar mee.

Trevize had zijn voorhoofd gefronst tijdens deze woordenwisseling en flapte er nu uit: ‘Hoe oud ben je?’

De vrouw leek een beetje in elkaar te krimpen. ‘Drieëntwintig, meneer.’

‘Waarom ben je gekomen? Wat kom je hier doen?’

‘Ik ben gekomen om u naar Gaia te begeleiden.’ Haar beheersing van Melkweg Standaard leek iets te verminderen en haar klinkers werden tweeklanken: ‘gekoumen’ en ‘begelaiden’.

‘Een meisje om ons te begeleiden?’

De vrouw strekte zich in haar volle lengte uit en had plotseling het air van iemand die de leiding had.

‘Ik,’ zei ze, ‘ben even goed Gaia als wie dan ook. Ik was aan de beurt in het station.’

‘Jouw beurt? Was jij de enige die aan boord was?’

‘Meer was niet nodig,’ zei ze trots. ‘En nu is het station leeg?’

‘Ik ben er niet meer, heren, maar het is niet leeg. Het is er zelf.’

Het? Wat bedoel je daarmee?’

‘Het station. Het is Gaia. Het heeft mij niet nodig. Het houdt uw schip vast.’

‘Wat doe jij dan in het station?’

‘Het is mijn beurt.’

Pelorat had Trevize bij zijn mouw gepakt, maar deze had hem afgeschud. Hij probeerde het opnieuw. ‘Golan,’ zei hij dringend, half fluisterend, ‘schreeuw niet zo tegen haar. Zij is maar een meisje. Laat mij dit behandelen.’

Trevize schudde boos van nee, maar Pelorat vervolgde: ‘Jonge vrouw, wat is je naam?’

De vrouw glimlachte met een plotselinge zonnigheid alsof zij reageerde op de vriendelijke grondtoon van Pelorats stem. ‘Blits,’ zei ze.

‘Blits?’ zei Pelorat. ‘Dat is een leuke naam. Maar je volle naam zal toch zeker wel langer zijn?’

‘Natuurlijk! Een naam van maar éen lettergreep, dat zou me wat moois zijn! Dat zou in elke sectie meteen worden nagedaan en dan zouden we ze niet uit elkaar kunnen houden en dan zouden de mannen doodgaan voor het verkeerde lichaam. Mijn naam luidt voluit Blitsenobiarella.’

‘Nou, dat is nogal een mondvol!’

‘Wat? Zeven lettergrepen? Dat is niet veel. Ik heb vrienden met vijftien lettergrepen in hun naam en zij kunnen voortdurend nieuwe afkortingen voor hun roepnaam uitproberen. Ik heb al vanaf mijn vijftiende jaar vastgezeten aan dat Blits. Mijn moeder noemde me “Nobby”, als u zich daar iets bij kunt voorstellen.’

‘In Melkweg Standaard betekent ‘blits’ iets leuks zoals vlot en eigentijds,’ zei Pelorat.

‘In de Gaiaanse taal ook. Die wijkt niet zo erg veel af van Melkweg Standaard. En “vlot” is de indruk die ik probeer te wekken.’

‘Mijn naam is Janov Pelorat.’

‘Dat weet ik. En de andere heer, de schreeuwer, is Golan Trevize. Het is ons doorgegeven vanaf Sayshell.’

Trevize kneep zijn ogen samen en vroeg meteen: ‘Hoe kreeg je die boodschap?’

Blits draaide zich in zijn richting en zei kalm: ‘Ik kreeg haar niet. Gaia.’

‘Juffrouw Blits,’ zei Pelorat, ‘mogen mijn partner en ik even onder vier ogen overleggen?’

‘Ja, natuurlijk, maar daarna moeten we op pad, weet u.’

‘Het zal niet lang duren.’ Hij pakte Trevize krachtig bij de arm, waarna deze hem onwillig volgde naar de andere kamer.

‘Wat betekent dit allemaal?’ fluisterde Trevize. ‘Ik weet zeker dat zij ons hier kan verstaan. Zij kan waarschijnlijk onze gedachten lezen, dat vermaledijde schepsel!’

‘Of ze dat nu kan of niet, we hebben even een kort moment van psychologisch isolement nodig. Hoor eens, oude makker, laat haar met rust. We kunnen niets beginnen, en het heeft geen zin dat op haar af te reageren. Zij kan waarschijnlijk evenmin iets doen. Zij is maar een boodschappenmeisje. Zo lang zij aan boord is zijn wij waarschijnlijk veilig. Zij zouden haar niet aan boord hebben gelaten als zij van plan waren het schip op te blazen. Als je haar blijft afblaffen zullen ze haar misschien weghalen en het schip — met ons — vernietigen.’

‘Ik haat het hulpeloos te zijn,’ zei Trevize mokkend.

‘Wie niet? Maar door je te gedragen als een blaffende hond word je niet minder hulpeloos. Het maakt je alleen maar een hulpeloze blaffende hond. Sorry, oude makker, als ik je nu wat al te kritisch toespreek. Je moet me maar vergeven als ik te streng lijk ten opzichte van jou, maar het meisje kan er ook niets aan doen.’

‘Janov, ze is jong genoeg om je eigen jongste dochter te kunnen zijn.’

Pelorat leek een beetje te verstijven. ‘Des te meer reden om haar vriendelijk te behandelen. En ik begrijp niet wat je met die opmerking wilt suggereren.’

Trevize dacht even na. Toen klaarde zijn gezicht op. ‘Heel goed. Jij hebt gelijk. Ik heb ongelijk. Ik vind het wel zeer ergerlijk dat ze een meisje hebben gestuurd. Ze hadden bijvoorbeeld een militaire officier kunnen sturen om ons, zo te zeggen, enige waarde te geven. Maar een meisje? En ze blijft maar vertellen dat Gaia verantwoordelijk is.’

‘Waarschijnlijk verwijst zij naar een heerser die de naam van de planeet als eretitel draagt, of misschien naar de Raad van deze planeet. We zullen daar wel achter komen, maar vermoedelijk niet als wij haar dat rechtstreeks vragen.’

‘Mannen zijn gestorven voor haar lichaam!’ zei Trevize. ‘Ha! Haar bekkenpartij is te massief!’

‘Niemand vraagt jou voor haar te sterven, Golan,’ zei Pelorat sussend. ‘Kom, gun haar dat gevoel voor zelfspot. Zelf vind ik dat eigenlijk wel amusant en ontwapenend.’

Bij hun terugkeer vonden zij Blits over de computer gebogen. Zij bekeek de onderdelen daarvan, maar hield haar handen op haar rug alsof zij bang was iets aan te raken.

Zij keek op bij hun binnenkomst, terwijl zij hun hoofd bogen onder de lage deurstijl. ‘Dit is een verbazingwekkend schip,’ zei ze. ‘De helft van wat ik zie begrijp ik niet, maar als jullie soms een welkomstcadeau zoeken: dit is het! Het is prachtig. Hiermee vergeleken is mijn schip lelijk.’

Haar gezicht toonde nu onverholen nieuwsgierigheid. ‘Zijn jullie werkelijk van de Foundation?’

‘Hoe weet jij van het bestaan van de Foundation ?’ vroeg Pelorat.

‘Dat leren we op school. Voornamelijk in verband met het Muildier.’

‘Waarom in verband met het Muildier, Blits?’

‘Hij is een van ons, beste… Welke lettergreep van jouw naam mag ik gebruiken, meneer?’

‘Jan of Pel,’ zei Pelorat. ‘Welke van beide wil je?’

‘Hij was een van ons, Pel,’ zei Blits met een vriendschappelijke glimlach. ‘Hij is op Gaia geboren, maar niemand schijnt te weten waar precies.’

‘Hij zal wel een Gaiaanse held zijn, Blits, nietwaar?’ vroeg Trevize. Hij was plotseling op een vastberaden, haast agressieve manier vriendelijk en wierp Pelorat een verzoenende blik toe. ‘Noem me Trev,’ zei hij nog.

‘O nee!’ zei zij meteen. ‘Hij was een misdadiger. Hij verliet Gaia zonder toestemming en dat mag niemand. Niemand weet hoe hij dat deed, maar hij vertrok, en ik denk dat hij daarom ook zo slecht aan zijn einde is gekomen. De Foundation heeft hem uiteindelijk verslagen.’

‘De Tweede Foundation?’ vroeg Trevize.

‘Zijn er dan meer dan een? Als ik diep nadacht zou ik dat misschien wel weten, maar ik heb eigenlijk niet veel belangstelling voor geschiedenis. Ik zie het zo: ik heb belangstelling voor wat Gaia het beste vindt. Als geschiedenis mij niet interesseert is dat omdat er genoeg echte historici zijn of omdat ik er weinig aanleg voor heb. Ik zal zelf waarschijnlijk een opleiding tot ruimtetechnicus krijgen. Ik krijg steeds weer dingen zoals dit te doen en ik schijn dat wel fijn te vinden en het ligt voor de hand dat ik het niet fijn zou vinden als…’

Zij sprak heel snel, haast ademloos en Trevize had geen andere keus dan haar botweg in de rede te vallen. ‘Wie is Gaia?’

Blits keek verwonderd. ‘Gewoon, Gaia. Alsjeblieft, Pel en Trev, laten we nu op weg gaan. We moeten naar het oppervlak.’

‘We bewegen nu al in die richting, nietwaar?’

‘Ja, maar langzaam. Gaia voelt dat jullie veel sneller kunnen bewegen als jullie de vermogens van het schip inschakelen. Willen jullie dat doen?’

‘We kunnen het,’ zei Trevize grimmig. ‘Maar als ik de controle over ons schip terugkrijg, zou ik me dan niet veel liever in de tegengestelde richting uit de voeten willen maken?’

Blits lachte. ‘Jij bent grappig. Natuurlijk kun je geen enkele richting inslaan die Gaia niet wenst. Je kunt wel sneller gaan in een richting die Gaia wel wenst. Snap je?’

‘We snappen het,’ zei Trevize, ‘en ik zal proberen mijn gevoel voor humor binnen de perken te houden. Waar op het oppervlak moet ik landen.’

‘Dat doet er niet toe. Ga maar gewoon recht naar beneden, dan kom je vanzelf op de goede plaats terecht. Daar zal Gaia voor zorgen.’

Pelorat zei: ‘Zul jij bij ons blijven, Blits, en erop toezien dat wij netjes worden behandeld?’

‘Dat kan ik wel doen, geloof ik. Eens kijken, het gebruikelijke honorarium voor mijn diensten dit soorten diensten, bedoel ik — kan worden bijgeboekt op mijn kredietkaart.’

‘En die andere soort diensten?’

Blits giechelde. ‘Jij bent een aardige oude man.’

Pelorat knipoogde.

72

Blits reageerde met naïeve opgetogenheid op de snelle daling naar het oppervlak van Gaia. ‘Ik voel helemaal geen versnelling,’ zei ze.

‘Het is een zwaartekrachtaandrijving,’ zei Pelorat. ‘Alles versnelt tegelijkertijd, wijzelf inbegrepen, dus we voelen niets.’

‘Maar hoe werkt dat dan, Pel.’

Pelorat haalde zijn schouders op. ‘Ik denk dat Trev het weet,’ zei hij, ‘maar ik geloof niet dat hij nu echt in de stemming is om daarover te praten.’

Trevize had zich haast roekeloos in het zwaartekrachtveld van Gaia gestort. Het schip volgde zijn besturingsaanwijzingen, maar, zoals Blits waarschuwend had gezegd, slechts binnen zekere grenzen. Een poging om de lijnen van de gravitatiekracht in een schuine hoek te kruisen werd aanvaard — echter pas na een zekere aarzeling. Een poging om naar boven te stijgen werd volledig genegeerd.

Het schip was nog steeds niet in zijn macht. Pelorat zei op milde toon: ‘Ga je niet wat erg snel naar beneden, Golan?’

Trevize probeerde zijn stem een effen klank te geven en geen spoor van woede te laten blijken, vooral ter wille van Pelorat. ‘De jongedame zegt dat Gaia wel voor ons zal zorgen.’

‘Vast en zeker, Pel,’ zei Blits. ‘Gaia zou dit schip niets laten doen dat niet veilig is. Hebben jullie iets eetbaars aan boord?’

‘Zeker wel,’ zei Pelorat. ‘Wat wil je hebben?’

‘Geen vlees, Pel,’ zei Blits op zakelijke toon. ‘Maar ik wil wel vis of eieren. En ook groente, als jullie die hebben.’

‘Een deel van ons voedsel is Sayshelliaans, Blits,’ zei Pelorat. ‘Ik weet ook niet precies wat daar in zit, maar misschien vind jij het lekker.’

‘Nou, ik zal wel eens proeven,’ zei Blits twijfelend.

‘Zijn de mensen van Gaia vegetariërs?’ vroeg Pelorat.

‘Ja, velen.’ Blits knikte heftig met haar hoofd. ‘Het hangt ervan af welke voedingsstoffen het lichaam in bepaalde gevallen nodig heeft. De laatste tijd heb ik geen trek gehad in vlees, dus ik neem aan dat mijn lichaam geen vlees nodig heeft. Ook heb ik geen zin in zoetigheid. Kaas vind ik lekker, en garnalen. Ik geloof trouwens dat ik eigenlijk wat moet afslanken.’ Zij gaf een harde, doffe klap op haar rechterbil. ‘Hier zou ik vijf of zes pondjes moeten kwijtraken.’

‘Ik zie niet in waarom,’ zei Pelorat. ‘Het lijkt me heerlijk comfortabel om op te zitten.’

Blits draaide haar hoofd om haar achterste zo goed mogelijk te kunnen bekijken. ‘Ach, het doet er ook niet toe. Je gewicht gaat omhoog of omlaag naar gelang de omstandigheden. Ik moet me daar niet druk om maken.’

Trevize mengde zich niet in het gesprek omdat hij het druk had met de Verre Ster. Hij had iets te lang gewacht met het kiezen van een omwentelingsbaan en de onderste lagen van de atmosfeer van de planeet gierden nu langs de romp. Stukje bij beetje onttrok het schip zich geheel aan zijn invloed. Het was alsof iemand anders had leren omgaan met de gravitatiemotoren. Op eigen houtje verlegde de Verre Ster haar koers met een boog naar hogere, dunnere luchtlagen, waar zij snel vaart minderde. Vervolgens bepaalde zij zelf een koers die haar met een flauwe boog zachtjes naar beneden bracht.

Blits had de gierende geluiden van de luchtweerstand genegeerd en snoof met intense belangstelling de geur op die opsteeg uit het heet wordende etensblik. ‘Dat moet wel goed zijn, Pel,’ zei ze, ‘want als dat niet zo was, zou het niet lekker ruiken en dan zou ik het niet willen eten.’ Zij stak een sierlijk vingertje naar binnen en likte dat vervolgens af. ‘Je hebt goed geraden, Pel. Het zijn garnalen of iets wat er op lijkt. Lekker!’

Met een ontevreden gebaar wendde Trevize zich af van de computer. ‘Jonge vrouw,’ zei hij, alsof hij haar voor het eerst zag.

‘Mijn naam is Blits,’ zei Blits vastberaden.

‘Blits dan. Jij kende onze namen.’

‘Ja, Trev.’

‘Hoe wist jij dat?’

‘Het was belangrijk dat ik ze wist om mijn taak goed te kunnen verrichten. Daarom wist ik ze dus.’

‘Weet jij wie Munn Li Compor is?’

‘Als het voor mij belangrijk was, zou ik het weten. Aangezien ik niet weet wie hij is, zal meneer Compor niet hierheen komen. Trouwens,’ ze zweeg een ogenblik, ‘niemand zal hierheen komen, alleen jullie twee.’

‘We zullen zien.’

Hij keek naar beneden. Het was een planeet met veel wolken. Het was geen ononderbroken wolkenlaag, maar een opmerkelijk gelijkmatige lappendeken van wolkenformaties die het onmogelijk maakte enig deel van het planeetoppervlak echt goed waar te nemen.

Hij stelde in op microgolven en het radarscherm kwam tot leven. Het oppervlak leek wel een afspiegeling van het wolkendek. Het was, zo te zien, een wereld van eilanden — ongeveer zoals Terminus, maar in sterkere mate. Geen van de eilanden was erg groot en geen ervan was erg geïsoleerd. Het leek alsof hij een wereldwijde archipel naderde. De baan van het schip stond hoeksgewijs op het equatoriale snijvlak, maar niettemin zag hij geen tekenen van ijskappen.

Ook zag hij niet de onmiskenbare tekenen van een ongelijkmatig bewoningspatroon, zoals je die bijvoorbeeld mocht verwachten in de lichtpunten aan de nachtzijde.

‘Zal ik in de buurt van de hoofdstad landen, Blits ?’ vroeg Trevize.

‘Gaia zal je neerzetten op een plaats die haar goed uitkomt,’ zei Blits op onverschillige toon.

‘Ik zou de voorkeur geven aan een grote stad.’

‘Bedoel je een omvangrijke mensenmassa?’

‘Ja.’

‘Dat is een zaak van Gaia.’

Het schip vervolgde zijn glijvlucht naar beneden en Trevize probeerde zichzelf te vermaken met gissingen naar de vraag op welk eiland zij zouden landen. Welk eiland het ook zou worden, het zag ernaar uit dat zij nu binnen een uur geland zouden zijn.

73

Het schip landde kalm, haast vederlicht, zonder het geringste schokje en zonder enig storend zwaartekracht-effect. Zij stapten een voor een uit: eerst Blits, daarna Pelorat en tenslotte Trevize.

Het weer leek op dat van de vroege zomer in Terminus Stad. Er waaide een mild briesje. Het licht van een, zo op het oog, late-ochtend-zon scheen helder neer vanuit een wolkenbespikkelde hemel. De bodembedekking was groen. Naar de ene kant strekten zich rijen bomen uit die deden denken aan een goed onderhouden boomgaard en aan de andere kant was in de verte de kustlijn te zien.

Ze hoorden een zwak zoemen dat kon wijzen op de aanwezigheid van insecten. Verder het wieken van een vogel of een ander vliegend wezen boven en naast hen en tenslotte het zacht ratelend geluid van iets dat wellicht een landbouwmachine kon zijn.

Pelorat was de eerste die iets zei en hij noemde niets van de dingen die hij hoorde en zag. In plaats daarvan haalde hij gretig adem en zei: ‘Ha, dat ruikt lekker, net als verse appeltaart.’

‘Wat we daar zien is waarschijnlijk een appelboomgaard,’ zei Trevize. ‘Het is best mogelijk dat ze appeltaarten aan het bakken zijn!’

‘Op jullie schip daarentegen,’ zei Blits, ‘rook het naar… wel, het stonk.’

‘Je hebt je niet beklaagd toen je binnen was,’ mopperde Trevize.

‘Ik moest beleefd zijn. Ik was een gast in jullie schip.’ ‘Wat is er verkeerd aan beleefd te blijven?’

‘Ik ben nu op mijn eigen planeet. Jullie zijn de gasten. Jullie moeten beleefd zijn.’

‘Wat die geur betreft heeft zij vermoedelijk gelijk, Golan,’ zei Pelorat. ‘Is het niet mogelijk ons schip op de een of andere manier te ventileren?’

‘Ja,’ zei Trevize, knippend met zijn vingers, ‘dat is mogelijk als dit kleine schepsel ons kan verzekeren dat het schip met rust gelaten zal worden. Zij heeft al laten blijken dat zij het aardig in haar macht heeft.’

Blits ging zo rechtop mogelijk staan en zei: ‘Ik ben niet bepaald klein en als het voor het schoonmaken van jullie schip genoeg is dat we het met rust laten, dan zal het mij een waar genoegen zijn het met rust te laten!’

‘En dan kunnen we worden gebracht naar degene die jij Gaia noemt?’ vroeg Trevize.

Blits leek geamuseerd. ‘Ik weet niet of je dit zult geloven, Trev, maar ik ben Gaia.’

Trevize staarde haar aan. Hij had de uitdrukking ‘zijn gedachten op een rij zetten’ vaak in figuurlijke zin horen gebruiken, maar voor het eerst van zijn leven had hij nu het gevoel dat hij dat proces letterlijk doormaakte. Tenslotte zei hij: ‘Jij?’

‘Ja. En de grond. En die bomen. En dat konijn daarginds in het gras. En de man die jullie door de bomen kunnen zien. De hele planeet en alles wat zich hier bevindt is Gaia. Wij zijn allemaal individuen, wij zijn allemaal afzonderlijke organismen, maar wij delen een gezamenlijk bewustzijn. De levenloze planeet zelf in de geringste mate, de verschillende levensvormen in een verschillende mate, en wij mensen in de hoogste mate maar delen doen we dit bewustzijn allemaal.

‘Ik denk, Trevize,’ zei Pelorat, ‘dat zij bedoelt te zeggen dat Gaia een soort groepsbewustzijn is.’

Trevize knikte. ‘Dat had ik al begrepen. Maar in dat geval, Blits, wie bestuurt deze planeet dan?’

‘Zij bestuurt zichzelf,’ zei Blits. ‘Die bomen groeien in keurig rechte rijen omdat zij dat zelf zo willen. Zij vermenigvuldigen zich slechts in die mate die nodig is om degene te vervangen die om een of andere reden afsterven. Menselijke wezens oogsten de appels die zij nodig hebben. De andere dieren, met inbegrip van de insecten, nemen hun deel maar niet méér dan hun deel.’

‘En de insecten weten hoe groot hun deel is?’ vroeg Trevize.

‘Ja, dat weten zij, in zekere zin. Het regent als het nodig is en soms regent het tamelijk hard als dat nodig is en soms is het erg droog als dat noodzakelijk is.’

‘En de regen weet dus wat hem te doen staat?’

‘Ja, dat weet hij,’ zei Blits in volle ernst. ‘In je eigen lichaam weten alle afzonderlijke cellen toch ook wat ze moeten doen? Wanneer ze moeten groeien en wanneer ze daarmee moeten ophouden? Wanneer ze bepaalde stoffen moeten vormen en wanneer niet? En als zij ze vormen: niet te veel, niet te weinig, maar precies genoeg? Elke cel is tot op zekere hoogte een onafhankelijk chemisch fabriekje, maar allemaal maken ze gebruik van een gezamenlijke bron van ruwe grondstoffen die via een gemeenschappelijk transportsysteem worden aangevoerd, allemaal storten ze hun afval in gemeenschappelijke afvoerkanalen, en allemaal dragen ze bij aan een gezamenlijk groepsbewustzijn.’

‘Maar dat is hoogst opmerkelijk!’ riep Pelorat enthousiast. ‘Jij zegt dus dat deze planeet een superorganisme is en dat jij een cel bent in dat organisme.’

‘Ik beschrijf een analogie, niet een gelijkheid. Onze positie is analoog aan die van cellen, maar niet daaraan gelijk. Begrijp je?’

‘In welk opzicht,’ vroeg Trevize, ‘zijn jullie dan geen cellen?’

‘Wij bestaan zelf uit cellen en in dat opzicht hebben wij een individueel groepsbewustzijn. Dit groepsbewustzijn, dus het bewustzijn van een afzonderlijk organisme — in mijn geval dat van een menselijk wezen…’

‘Met een lichaam waar mannen voor sterven.’

‘Precies. Mijn bewustzijn is veel verder gevorderd dan dat van elke afzonderlijke cel — ongelooflijk veel verder. Het feit dat wij op onze beurt weer deel uitmaken van een nog groter groepsbewustzijn op een hoger niveau reduceert ons echter nog niet tot het niveau van cellen. Ik blijf een menselijk wezen, maar boven ons bestaat er een groepsbewustzijn dat even ver buiten mijn bereik is als mijn eigen bewustzijn buiten het bereik is van een willekeurige cel in een van mijn spieren.’

Trevize zei: ‘Maar iemand moet toch opdracht hebben gegeven om ons schip gevangen te nemen!’

‘Nee, niet iemand! Gaia heeft dat bevolen. Wij allemaal hebben dat bevolen.’

‘Ook de bomen en de grond, Blits?’

‘Hun bijdrage was gering, maar niet afwezig! Hoor eens, als een componist een symfonie schrijft, vraag jij dan welke cel van zijn lichaam daartoe opdracht gaf en welke cel de compositie realiseerde?’

Pelorat zei: ‘En ik neem aan dat de zogeheten groepsgeest van het groepsbewustzijn veel sterker is dan elke individuele geest, precies zoals een spier veel sterker is dan een afzonderlijke spiercel. Daarom kan Gaia ons schip op afstand in haar greep krijgen door onze computer te sturen, iets waartoe geen van de afzonderlijke individuen op de planeet in staat zou zijn geweest.’

‘Jij begrijpt het uitstekend, Pel,’ zei Blits.

‘En ik begrijp het ook,’ zei Trevize. ‘Zo moeilijk is dat niet. Maar wat willen jullie van ons? Wij zijn niet gekomen om jullie aan te vallen. Wij zijn gekomen om informatie te verzamelen. Waarom hebben jullie ons gevangen genomen?’

‘Om met jullie te praten.’

‘Dat hadden jullie ook kunnen doen toen we in het schip waren.’

Blits schudde haar hoofd en keek ernstig. ‘Ik ben niet degene die dat kan doen.’

‘Maar jij bent toch een deel van de groepsgeest?’

‘Ja, maar ik kan niet vliegen als een vogel, zoemen als een insect, zo hoog opgroeien als een boom. Ik doe wat ik het beste kan doen en het is niet het beste dat ik jullie de informatie geef — al zou de kennis daartoe mij gemakkelijk verstrekt kunnen worden.’

‘En wie heeft besloten dat niet aan jou op te dragen?’

‘Wij allemaal.’

‘En wie zal ons de informatie dan geven?’

‘Dom.’

‘Wie is Dom?’

‘Wel,’ zei Blits, ‘zijn volle naam is Endomandiovizamarondeyaso — en nog wat. Verschillende mensen gebruiken verschillende lettergrepen bij verschillende gelegenheden, maar ik ken hem als Dom en ik denk dat jullie die lettergreep ook zullen gebruiken. Hij heeft waarschijnlijk een groter aandeel in Gaia dan wie dan ook en hij woont op dit eiland. Hij vroeg jullie te mogen zien en dat werd toegestaan.’

‘Wie stond dat toe?’ vroeg Trevize, maar hij gaf meteen zelf antwoord: ‘Ja, ik weet het, dat deden jullie allemaal.’

Blits knikte.

‘Wanneer zullen we Dom ontmoeten, Blits?’ vroeg Pelorat.

‘Nu meteen. Als jullie mij volgen zal ik je nu naar hem toe brengen, Pel. En jou natuurlijk ook, Trev.’

‘En zul jij ons daarna verlaten?’ vroeg Pelorat.

‘Heb je liever van niet, Pel?’

‘Nee, eigenlijk niet.’

‘Zie je wel,’ zei Blits, terwijl zij over een glad geplaveid pad langs de boomgaard voortliepen, ‘mannen raken binnen de kortste keren aan mij verslaafd. Zelfs waardige oudere heren ontvlammen in jeugdige vurigheid.’

Pelorat lachte, ik zou niet teveel rekenen op mijn jeugdig vuur, Blits, maar als ik dat had zou ik het niet ongaarne voor jou laten branden.’

‘O, maar je moet je jongensachtige vurigheid niet onderschatten,’ zei Blits. ‘Ik doe wonderen.’

Trevize klonk ongeduldig. ‘Als we op onze plaats van bestemming zijn, hoe lang zullen we dan nog moeten wachten op deze Dom?’

Hij wacht al op jullie. Tenslotte heeft Dom-via-Gaia jarenlang moeite gedaan om jullie hier te krijgen.’

Trevize bleef plompverloren staan en keek snel naar Pelorat. Diens lippen vormden zwijgend de woorden: Jij had gelijk.

Blits keek recht voor zich uit en zei kalm: ik weet, Trev, dat jij vermoedde dat ik/wij/Gaia belang stelden in jou.’

‘Ik/wij/Gaia?’ vroeg Pelorat zachtjes. Zij keek hem aan en glimlachte. ‘Wij gebruiken een hele reeks van verschillende persoonlijke voornaamwoorden om de nuances van individualiteit aan te duiden die wij op Gaia kennen. Ik zou je dat precies kunnen uitleggen, maar voorlopig geeft “ik/wij/Gaia” ruwweg aan wat ik globaal bedoel. Kom, loop verder, Trev. Dom wacht en ik wil je benen niet dwingen om zich tegen hun wil te bewegen. Dat is een onaangenaam gevoel, als je er niet gewend aan bent.’

Trevize liep verder. De blik die hij op Blits wierp bestond voor honderd procent uit diep vertrouwen.

74

Dom was een al wat oudere man. Hij zei de tweehonderddrieënvijftig lettergrepen van zijn naam op en door de variaties in klank en klemtoon klonk dat als een lied.

‘In zekere zin,’ zei hij, ‘is die naam een korte levensbeschrijving van mijzelf. Hij vertelt de luisteraar — of lezer, of voeler wie ik ben, welke rol ik heb gespeeld in het geheel, wat ik bereikt heb. Al meer dan vijftig jaar stel ik mij er echter tevreden mee gewoon Dom genoemd te worden. Als er sprake is van andere Doms kan ik Domandio genoemd worden, en in mijn verschillende professionele contacten worden ook andere varianten gebruikt. Een keer per Gaiaans jaar — op mijn verjaardag — wordt mijn volle naam in gedachten opgezegd, zoals ik hem zojuist luid op voor jullie heb gereciteerd. Dat is heel effectief, maar mij persoonlijk brengt het in verlegenheid.’

Hij was groot en slank — bijna broodmager. Zijn diepliggende ogen straalden een misplaatst lijkende jeugdigheid uit, maar zijn bewegingen waren nogal traag. Zijn scherpe neus was groot en smal en had trillende neusvleugels. Zijn handen waren overdekt met zichtbare aderen, maar toonden geen enkel teken van aderverkalking of andere ziekten. Hij droeg een lange mantel die even grijs was als zijn haren. Deze hing tot zijn enkels. Zijn sandalen lieten zijn tenen vrij.

‘Hoe oud bent u, meneer?’ vroeg Trevize.

‘Noem me alsjeblieft Dom, Trev. Het gebruik van andere aanspreekwijzen leidt tot formaliteit en belemmert de vrije uitwisseling van gedachten tussen jou en mij. In Melkweg Standaard Jaren ben ik iets ouder dan drieënnegentig, maar het echte feest komt over een paar maanden als ik negentig word volgens de Gaiaanse jaartelling.’

‘Ik zou u niet meer gegeven hebben dan vijfenzeventig, me… Dom,’ zei Trevize.

‘Volgens Gaiaanse maatstaven ben ik niets bijzonders in leeftijd of uiterlijk, Trev. Maar kom, hebben jullie genoeg gegeten?’

Pelorat keek neer op zijn bord en de daar nog liggende restanten van een hoogst onopmerkelijke en onverschillig toebereide maaltijd. Ietwat schuchter zei hij: ‘Dom, mag ik eens een pijnlijke vraag stellen ? Als hij beledigend is, zeg het dan, alsjeblieft, dan trek ik hem in.’

‘Ga je gang,’ zei Dom glimlachend. ‘Ik ben graag bereid alles van Gaia uit te leggen wat jullie nieuwsgierigheid opwekt.’

‘Waarom?’ vroeg Trevize onmiddellijk.

‘Omdat jullie geëerde gasten zijn. Mag ik nu Pels vraag vernemen?’

‘Alle dingen op Gaia maken deel uit van éen groepsbewustzijn,’ zei Pelorat. ‘Hoe komt het dan dat jij, als onderdeel van de groep, dit kunt eten — wat toch kennelijk een ander onderdeel van de groep was.’

‘Dat is waar. Maar alle dingen hebben hun eigen cyclus. Wij moeten eten, en alles wat eetbaar is, plantaardig en dierlijk — en ook de levenloze stoffen — is deel van Gaia. Maar anderzijds, weet je, doden wij niets voor ons plezier of voor de sport, en ook veroorzaken wij bij het doden geen nodeloze pijn. En ik vrees dat we ook geen moeite doen om onze maaltijden bijzonder smakelijk te maken, want geen Gaiaan eet meer of andere dingen dan hij moet eten. Jij genoot niet bijzonder van deze maaltijd, Pel? Trev? Wel, maaltijden zijn er niet om ervan te genieten.

En wat er gegeten wordt blijft uiteindelijk een deel van het collectieve planetaire bewustzijn. Voor zover delen daarvan worden opgenomen in mijn lichaam, zal dat deelnemen aan een groter part van het totale bewustzijn. Als ik sterf, zal ook ik gegeten worden — al is het maar door ontbindingsbacteriën — en dan zal ik participeren in een veel kleiner deel van het geheel. Maar op een dag zullen delen van mij weer deel uitmaken van andere menselijke wezens, en van velen.’

‘Een soort zielsverhuizing,’ zei Pelorat.

‘Een verhuizing van wat, Pel?’

‘Ik heb het over een oude mythe die op sommige werelden gangbaar is.’

‘Ah, die ken ik niet. Die moet je mij bij gelegenheid eens vertellen.’

‘Maar jouw individuele bewustzijn, dus het gedeelte in jou dat de ware Dom is,’ zei Trevize, ‘zal nooit weer ten volle worden gereconstrueerd.’

‘Nee, natuurlijk niet. Maar doet dat er iets toe? Ik zal nog steeds deel uitmaken van Gaia en daar komt het op aan. Er zijn mystici onder ons die zich afvragen of we maatregelen moeten nemen om groepsgeheugens van eerdere bestaanswijzen op te bouwen, maar het Gaia-gevoel zegt ons dat er geen praktische manier is om dat te doen en dat het geen nuttig doel dient. Het zou bovendien ons bewustzijn van het heden maar vertroebelen. Natuurlijk kan het Gaia-gevoel zich wijzigen als de tijden veranderen, maar in de afzienbare toekomst acht ik de kans daarop niet groot.’

‘Waarom moet jij sterven, Dom? vroeg Trevize. ‘Kijk eens, jij bent al negentig. Zou het collectieve groepsbewustzijn niet…’

Voor het eerst fronste Dom zijn voorhoofd. ‘Nooit,’ zei hij. ‘Mijn bijdrage is aan beperkingen onderhevig. Elk nieuw individu is een gewijzigde rangschikking van genen en moleculen tot iets geheel nieuws. Nieuwe talenten, nieuwe vermogens, nieuwe bijdragen aan Gaia. We moeten ze hebben en de enige manier om dat te bereiken is dat wij plaats maken. Ik heb meer gedaan dan de meesten, maar ook ik heb mijn grenzen en die nader ik nu. Wij hebben even weinig begeerte om na onze tijd voort te leven dan om voor onze tijd te sterven.’

Alsof hij besefte dat hij de avond plotseling een sombere toets had gegeven, ging hij nu staan en stak zijn armen naar het tweetal uit. ‘Kom, Trev, Pel, laat ons naar mijn werkkamer gaan. Daar zal ik jullie een paar van mijn persoonlijke kunstvoorwerpen laten zien. Jullie willen een oude man zijn kleine ijdelheid vast wel vergeven, hoop ik.’

Hij ging hen voor naar een andere kamer. Op een kleine, ronde tafel lag een reeks paarsgewijs verbonden rookkleurige lenzen.

‘Dit zijn Deelnemingen die door mij zijn ontworpen,’ zei Dom. ‘Ik ben niet een van de grootmeesters, maar ik specialiseer mij in levenloze objecten, en dat is iets waar de grootmeesters zich maar zelden mee bezig houden.’

‘Mag ik er een in mijn handen pakken?’ vroeg Pelorat. ‘Zijn ze breekbaar?’

‘Nee, nee. Je kunt ermee kaatsen op de vloer, als je wilt. Of misschien toch maar liever niet. De schokken zouden de scherpte van het zicht kunnen aantasten.’

‘Hoe moet je ze gebruiken, Dom?’

‘Je moet ze op je ogen leggen. Ze blijven vanzelf zitten. Ze laten geen licht door. Integendeel, ze verduisteren het licht dat je anders maar zou afleiden, al genereren ze hun eigen beelden in jouw brein eveneens via de oogzenuwen. In wezen word je bewustzijn daardoor aangescherpt en daardoor word je in staat gesteld bewust kennis te nemen van andere facetten van Gaia. Met andere woorden: als je naar die muur daar kijkt, zul je die muur waarnemen op de manier waarop hij zichzelf waarneemt.’

‘Fascinerend,’ mompelde Pelorat. ‘Mag ik het eens proberen?’

‘Natuurlijk, Pel. Maak maar een willekeurige keuze. Ze hebben allemaal een verschillende constructie die de muur — of een van de andere levenloze dingen die je bekijkt — vanuit een verschillend aspect van het bewustzijn van dat object laat zien.’

Pelorat plaatste een paar lenzen op zijn ogen en het leek alsof zij zich daar onmiddellijk vastkleefden. Dat gevoel leek hem even te verrassen, maar daarna bleef hij lange tijd bewegingloos staan.

‘Als je genoeg hebt gezien,’ zei Dom, ‘moet je je handen tegen de twee zijkanten van de Deelneming plaatsen en die naar elkaar toe drukken. Dan laten ze meteen los.’

Pelorat deed wat hem gezegd werd. Hij knipperde snel met zijn ogen en wreef er in met zijn handen.

‘Hoe vond je het?’ vroeg Dom.

‘Het is moeilijk te beschrijven,’ zei Pelorat. ‘De muur leek te twinkelen en te glitteren, en af en toe leek hij vloeibaar te worden. Hij leek ribben te hebben, en nu en dan asymmetrisch te worden. Ik… het spijt me, Dom, maar ik vond het geen aantrekkelijk gezicht.’

Dom zuchtte. ‘Jij neemt niet deel aan Gaia, dus jij zult wel niet zien wat wij zien. Daar was ik al een beetje bang voor. Jammer! Deze Deelnemingen worden in de eerste plaats gewaardeerd om hun esthetische waarde, maar ik verzeker je dat ze ook praktisch nut hebben. Een gelukkige muur is een muur die lang voortleeft, dus een praktische, een bruikbare muur!’

‘Een gelukkige muur?’ vroeg Trevize met een vage glimlach.

Dom zei: ‘Een muur ervaart een vage gewaarwording die analoog is aan ons begrip “geluk”. Een muur is gelukkig als hij een mooi ontwerp heeft, deugdelijk gefundeerd is, uit symmetrische, evenwichtige onderdelen is opgebouwd, en geen onaangename spanningen produceert. Een goed ontwerp kan tot stand komen op basis van de wiskundige principes van de mechanica, maar het gebruik van een passende Deelneming kan zorgen voor een verfijnde afstemming tot op nagenoeg atomair niveau. Geen enkele beeldhouwer hier op Gaia is in staat een werkelijk eersteklas werk te maken als hij niet beschikt over een uitstekende Deelneming en de dingen die ik maak gelden als voortreffelijke exemplaren op dit gebied — al zeg ik het zelf.’

‘Bezielde Deelnemingen zijn niet mijn terrein,’ vervolgde Dom met het enthousiasme dat men verwacht van iemand die zijn stokpaardje berijdt, ‘maar zij geven ons op analoge wijze een rechtstreekse gewaarwording van ecologisch evenwicht. Het ecologische evenwicht op Gaia is nogal simpel, zoals trouwens op alle planeten, maar hier hebben we tenminste nog de hoop het ingewikkelder te kunnen maken en daardoor het potentieel van ons collectieve bewustzijn aanzienlijk te verrijken.’

Trevize stak zijn hand op om Pelorat tot zwijgen te manen en zei: ‘Hoe weet je dat een planeet een ingewikkelder ecologische balans kan verdragen als alle planeten alleen maar een simpel evenwicht kennen?’

‘Aha,’ zei Dom, terwijl zijn ogen slim glommen, ‘jij stelt de oude man op de proef. Jij weet even goed als ik dat het oorspronkelijke thuis van de mensheid, de Aarde, een buitengewoon ingewikkeld ecologisch evenwicht kende. Alleen de secundaire werelden, de afgeleide werelden, hebben een simpel evenwicht.’

Pelorat wilde niet blijven zwijgen. ‘Maar dat is precies het probleem waar ik mijn leven aan heb gewijd! Waarom heeft alleen de Aarde een zo ingewikkelde ecologie gekend? Waardoor onderscheidde zij zich van de andere planeten? Waarom hebben ettelijke miljoenen andere werelden in de Melkweg, werelden die in staat waren leven in stand te houden, alleen onbeduidende plantjes tot ontwikkeling gebracht en alleen een paar kleine, onintelligente dierlijke vormen van leven?’

‘Daar hebben wij een verhaal over, een fabel wellicht,’ zei Dom. ik kan niet instaan voor het waarheidsgehalte daarvan. Zo op het eerste gezicht lijkt dat verhaal eigenlijk meer op fantasie dan op iets anders.’

Op dit moment kwam Blits binnen. Zij had niet deelgenomen aan de maaltijd. Ze glimlachte naar Pelorat. Zij droeg een zilverkleurige bloes van een zeer doorschijnende stof.

Pelorat ging meteen staan. ‘Ik dacht dat jij ons had verlaten.’

‘Helemaal niet. Ik moest rapporten schrijven, werk afmaken. Mag ik er nu bijkomen, Dom?’

Dom was eveneens opgestaan (al was Trevize blijven zitten). ‘Je bent van harte welkom en balsem voor deze oude ogen.’

‘Om u te balsemen heb ik deze bloes aangetrokken. Pel staat boven zulke dingen en Trev heeft er een hekel aan.’

‘Als jij denkt dat ik boven zulke dingen verheven ben, Blits,’ zei Pelorat, ‘zou ik je op een dag nog aardig kunnen verrassen!’

‘Dat zou een verrukkelijke gewaarwording zijn,’ zei Blits, terwijl ze ging zitten. Ook de twee mannen namen weer plaats, ik wil jullie gesprek niet onderbreken.’

‘Ik stond op het punt onze gasten het verhaal van de Eeuwigheid te vertellen,’ zei Dom. ‘Om het te begrijpen moeten jullie eerst weten dat er heel veel verschillende Universa kunnen bestaan — in feite een oneindig groot aantal. Elke afzonderlijke gebeurtenis die plaatsvindt kan hetzij wel, hetzij niet plaatsvinden, en wel op manier zus of manier zo, en elk van de alternatieve mogelijkheden uit een geweldig groot aantal zal leiden tot een toekomstige loop van de gebeurtenissen die zich althans in enige opzichten onderscheidt van andere verlopen.

Blits had best op een ander ogenblik dan nu kunnen binnenkomen. Of zij had al iets eerder bij ons kunnen zijn, of veel eerder. Of ze had nu kunnen binnenkomen, maar met een ander bloesje aan. Of zelfs mèt dit bloesje aan: zij had niet uitdagend hoeven te glimlachen naar oudere mannnen wat gelukkig tot de vriendelijke gewoonten van haar hart behoort. In elk van deze alternatieve gevallen — en in elk van de talloze andere alternatieven die mogelijk zijn — zou het Heelal daarna een andere loop hebben genomen. Dat geldt tevens voor alle variaties in alle andere gebeurtenissen, hoe klein ook.’

Trevize bewoog zich rusteloos in zijn stoel, ik geloof dat dit een gebruikelijke speculatie uit de sfeer van de kwantum-mechanica is, en al een zeer oude, eigenlijk.’

‘Aha, je hebt ervan gehoord. Laat ik dan verder gaan. Stel dat het menselijke wezens mogelijk zou zijn het gehele oneindige aantal van Universa te bevriezen, om naar believen van het ene Universum over te stappen naar het andere, en zelf te kiezen welke van de Universa men het “echte” wilde maken — wat dat woord in dit verband ook moge betekenen.’

‘Ik hoor je woorden,’ zei Trevize, ‘en ik kan mij de voorstelling die je beschrijft ook wel voor de geest halen, maar ik ben niet in staat mijzelf het geloof aan te praten dat zoiets werkelijk zou kunnen gebeuren.’

‘Ik ook niet, in het algemeen gesproken,’ zei Dom, ‘en daarom zeg ik ook dat dit nog het meest lijkt op een fabel. Niettemin zegt deze fabel dat er echt mensen waren die als het ware uit de tijd konden stappen en op hun gemak de eindeloze mogelijkheden van potentiële werkelijkheden konden bestuderen. Deze mensen werden de Eeuwigen genoemd en als zij buiten de tijd waren bevonden zij zich, naar verluidt, in de Eeuwigheid.

Het was hun taak een Werkelijkheid te kiezen die voor de mensheid het meest geschikt was. Zij experimenteerden eindeloos, en wat dat betreft gaat het verhaal in op de kleinste details, want ik moet jullie nog vertellen dat het is neergelegd in een episch geschrift van buitensporige lengte. Uiteindelijk vonden zij, aldus het verhaal, een Universum waarin de Aarde de enige planeet van de hele Melkweg was waar een ingewikkeld ecologisch systeem bestond en waar een intelligente soort voorhanden was die in staat was een geavanceerde technologie tot stand te brengen.

Dat, zo besloten zij, was voor de mensheid de meest veilige situatie. Zij bevroren die stand van zaken tot Werkelijkheid en staakten hun activiteiten. Nu leven wij in een Melkweg die uitsluitend door menselijke wezens is gekoloniseerd en die verder tot op grote hoogte wordt bevolkt door de planten, dieren en microscopische levensvormen die zij, gewild of ongewild, van planeet tot planeet met zich hebben meegesleept en die daar het inheemse leven gewoonlijk hebben verdrongen.

Ergens in de vage mist van de waarschijnlijkheid bestaan andere Werkelijkheden, waarin de Melkweg het tehuis is van talloze intelligente soorten, maar die zijn onbereikbaar. In onze Werkelijkheid zijn wij alleen. Uit elke handeling of gebeurtenis in onze Werkelijkheid ontspruiten nieuwe takken, waarvan er telkens maar éen de voortzetting van de Werkelijkheid is. Er zijn dus grote, wellicht oneindig grote aantallen alternatieve Universa die uit het onze voortkomen, maar waarschijnlijk hebben zij allemaal met elkaar gemeen dat de Melkweg slechts door éen intelligent ras wordt bewoond. Of misschien moet ik zeggen dat ze allemaal op een verwaarloosbaar klein percentage na dit met elkaar gemeen hebben, want het is gevaarlijk mogelijkheden uit te sluiten als je in een kansberekening te maken hebt met oneindigheden.’

Hij stopte, haalde licht zijn schouders op en besloot: ‘Zo luidt het verhaal tenminste. Het dateert al van vóór de stichting van Gaia. Ik sta niet in voor de waarheid ervan.’

De drie anderen hadden geboeid geluisterd. Blits knikte alsof zij het verhaal al ooit eerder had gehoord en nu in gedachten naging of Dom het accuraat verteld had.

Pelorat reageerde door bijna een minuut lang op welhaast plechtige wijze te zwijgen. Daarna sloeg hij met gebalde vuist op de leuning van zijn stoel.

‘Nee,’ zei hij met aangedane stem, ‘dat brengt ons niet verder. Er is geen manier denkbaar om de waarheid van dat verhaal door waarneming of redenering te bewijzen, dus het kan nooit meer worden dan een speculatief idee, maar stel eens dat het waar is! Het Universum waarin wij leven is nog steeds datgene waarin alleen de Aarde een rijkdom aan levensvormen en een intelligente soort heeft voortgebracht. Daaruit volgt dat in dit Universum, of het nu het enige is dan wel éen uit oneindig vele mogelijkheden, uitgerekend de Aarde een of andere unieke eigenschap moet bezitten. Wij zouden nog steeds dolgraag willen weten waar dit unieke uit bestaat.’

Er volgde een stilte. Tenslotte was het Trevize die zich bewoog en zijn hoofd schudde.

‘Nee, Janov,’ zei hij, ‘zo werkt dat niet. Laten we zeggen dat er een kans is van éen op de miljard triljoen, dat is 1021, dat er van de een miljard bewoonbare planeten in de Melkweg door puur toeval uitsluitend op de Aarde een rijke ecologie en tenslotte intelligent leven konden ontstaan. Als dat zo is, zou die mogelijkheid zich dus voordoen in éen van de 1021 potentiële Werkelijkheden die de Eeuwigen hebben afgezocht. Dat éne Universum hebben zij vervolgens uitgekozen. Wij leven daarom in een Universum waarin de Aarde als enige planeet een complexe ecologie, een intelligente levensvorm en een groot technisch kunnen heeft ontwikkeld — maar niet omdat de Aarde iets bijzonders zou hebben. Die dingen zijn gewoon bij toeval op de Aarde ontstaan en nergens anders.’

Trevize dacht even na en vervolgde toen: ‘In feite kunnen we best veronderstellen dat er andere potentiële Universa zijn waarin alleen Gaia een intelligente levensvorm heeft ontwikkeld, of alleen Sayshell, of alleen Terminus, of een andere planeet die in deze Werkelijkheid misschien totaal geen leven kent. Al die bijzondere gevallen vormen samen een verwaarloosbaar klein percentage van het totale aantal Werkelijkheden waarin de Melkweg meer dan een intelligente levensvorm bezit. Als de Eeuwigen lang genoeg hadden gezocht, zo neem ik aan, zouden zij een potentiële Werkelijkheid hebben kunnen vinden waarin elke afzonderlijke bewoonbare planeet een eigen intelligente levensvorm had ontwikkeld.’

Pelorat zei: ‘Zou je niet even goed kunnen zeggen dat er een Werkelijkheid werd gevonden waarin de Aarde om de een of andere reden afweek van wat zij in andere Werkelijkheden was? En dat zij door die afwijking specifiek geschikt was om leven te doen ontstaan? Je kunt trouwens nog verder gaan en beweren dat de gehele Melkweg in die bijzondere Werkelijkheid anders was dan in alle andere Werkelijkheden, en wel op zodanige wijze dat alleen de Aarde intelligent leven zou kunnen voortbrengen.’

‘Dat kun je wel zeggen,’ zei Trevize, ‘maar mijn versie van het verhaal lijkt me aanzienlijk meer voor de hand te liggen.’

‘Dat is een volstrekt subjectief oordeel…’ begon Pelorat op enigszins verhitte toon, maar Dom onderbrak hem en zei: ‘Dit zijn maar spitsvondigheden in de logica. Kom, laat ons deze avond niet bederven die althans voor mij zo plezierig en ontspannend is.’

Pelorat deed zijn best om zich in te houden en slaagde erin zijn kalmte te hervinden. Tenslotte glimlachte hij en zei: ‘Zoals je wilt, Dom.’

Trevize had af en toe een blik geworpen op Blits die quasi-preuts met haar handen op haar schoot zat. ‘En hoe is deze wereld ontstaan, Dom?’ vroeg hij. ‘Gaia en haar groepsbewustzijn?’

Dom liet zijn oude hoofd achterover leunen en lachte op tamelijk hoge toon. Met pretrimpeltjes rond zijn ogen zei hij: ‘Nog meer fabeltjes ! Ik denk daar soms over na als ik de bij ons voorhanden verslagen over de menselijke geschiedenis lees. Hoe zorgvuldig die rapporten ook zijn genoteerd, opgeborgen en in registers verwerkt, na verloop van tijd worden ze vaag en mistig. De verhalen groeien door aanslibbing. Fabels hopen zich op — als stof. Als het tijdsverloop maar groot genoeg is, wordt de geschiedenis vanzelf steeds stoffiger — en uiteindelijk blijven er alleen maar fabels over.’

‘Wij, historici, kennen dat proces, Dom,’ zei Pelorat. ‘Wij hebben een zekere voorliefde voor fabels. “Het valselijk dramatische verdrijft het waarlijk saaie,” zei Liebel Gennerat ongeveer vijftien eeuwen geleden. Dat heet tegenwoordig de Wet van Gennerat.’

‘O ja?’ zei Dom. ‘Ik meende nog wel dat die gedachte een cynisch bedenksel van mijzelf was. Wel, de Wet van Gennerat vult ons verre verleden met schittering en onzekerheid. Weten jullie wat een robot is?’

‘Dat hebben we op Sayshell vernomen,’ zei Trevize droog.

‘Hebben jullie er een gezien?’

‘Nee. Men vroeg ons daar het zelfde en nadat we ontkennend hadden geantwoord, werd het ons uitgelegd.’

‘Ik begrijp het. De mensheid leefde ooit samen met robots, weet je, maar dat pakte niet goed uit.’

‘Dat werd ons duidelijk gemaakt.’

‘De robots waren grondig geïndoctrineerd met de zogeheten Drie Wetten van de Robotica, die al uit de prehistorie dateerden. Over de mogelijke aard van die Drie Wetten zijn er verschillende lezingen. De meest orthodoxe versie van de tekst luidt als volgt: “1) Een robot mag een menselijk wezen geen schade doen, noch door passief optreden, toestaan dat een menselijk wezen schade wordt gedaan; 2) een robot moet opdrachten van menselijke wezens uitvoeren, tenzij deze orders in strijd zijn of komen met de Eerste Wet; 3) een robot moet zichzelf beschermen, tenzij deze bescherming in strijd is of komt met de Eerste of de Tweede Wet.” Toen de robots steeds slimmer en handiger werden, legden zij deze Wetten, met name de zeer ruime Eerste, op een voortdurend ruimer wordende manier uit. Tenslotte wierpen zij zich in toenemende mate op als de beschermers van de mensheid. Die bescherming verstikte de mensen en werd ondraaglijk.

De robots waren buitengewoon aardig en zachtmoedig. Wat zij deden was uiterst humaan en zonder enige twijfel gericht op het welzijn van allen — wat het geheel alleen maar ondraaglijker leek te maken. Elke vooruitgang in de robotica maakte de situatie erger. Er werden robots ontwikkeld die beschikten over telepathische vermogens, met als gevolg dat zelfs de gedachten van de mensen werden bewaakt en dat het menselijke handelen meer dan ooit onderworpen was aan het toezicht van de robots. Uiterlijk begonnen de robots steeds meer op mensen te lijken, maar hun gedrag bleef onmiskenbaar dat van robots, dus dat humanoïde karakter maakte hen alleen maar des te weerzinwekkender. Daar moest natuurlijk een einde aan komen.’

‘Hoezo “natuurlijk”?’ vroeg Pelorat, die geboeid had geluisterd.

‘Daarvoor hoef je de logische redenering alleen maar tot het bittere einde door te voeren,’ zei Dom. ‘Tenslotte werden de robots namelijk zo geavanceerd dat ze net menselijk genoeg waren om te begrijpen waarom menselijke wezens er een hekel aan hadden om voor hun eigen bestwil van alle menselijke geneugten verstoken te moeten blijven. Op de duur moesten de robots noodgedwongen inzien dat de mensheid misschien toch maar beter voor zichzelf kon zorgen, hoe slordig en ondoelmatig ook. En daarom, zo verluidt het, waren het de robots die erin slaagden de Eeuwigheid te scheppen en zelf de Eeuwigheid te worden. Zij vonden een Werkelijkheid waarin de mensen naar hun mening zo veilig mogelijk zouden zijn — namelijk als enige bewoners van de Melkweg. Na ons aldus op de best mogelijke manier beschermd te hebben, en om de Eerste Wet niet alleen naar de letter maar ook naar de geest te gehoorzamen, hebben de robots zich vervolgens vrijwillig teruggetrokken. Sindsdien is de mensheid zo goed en zo kwaad als het ging voortgegaan — maar alléén.’

Dom pauzeerde. Hij keek beurtelings naar Trevize en Pelorat en vroeg toen: ‘Nou, geloven jullie dat allemaal?’

Trevize schudde langzaam zijn hoofd. ‘Nee. Er is niets van dit alles terug te vinden in welke van de historische verhandelingen dan ook die ik ooit heb gelezen. Wat zeg jij, Janov?’

‘Er zijn mythen die hier in bepaalde opzichten mee verwant lijken,’ zei Pelorat.

‘Kom nou, Janov, er zijn mythen die vaag lijken op alles wat we hier met ons allen kunnen bedenken! Als je maar vindingrijk bent in je interpretatie! Ik heb het over echte geschiedenis — betrouwbare bronnen.’

‘Nou, ja, die zijn er niet, voor zover ik weet.’

‘Dat verbaast mij niet,’ zei Dom. ‘Voordat de robots zich terugtrokken waren er vele groepen mensen weggegaan om robotloze planeten in de diepe ruimte te koloniseren en om zelf weer de grenzen van hun vrijheid te kunnen bepalen. In het bijzonder waren deze groepen afkomstig van de overbevolkte Aarde, die een lange traditie van verzet tegen de robots kende. De nieuwe werelden werden als het ware met schone lei gesticht en de bewoners wilden absoluut niet herinnerd worden aan de bittere ervaringen met hun kindermeisjes, de robots. Die schreven ze niet op en ze vergaten ze.’

‘Dat lijkt me onwaarschijnlijk,’ zei Trevize.

Pelorat wendde zich naar hem toe. ‘Nee, Golan, dat is niet helemaal onwaarschijnlijk. Een samenleving heeft de neiging haar eigen geschiedenis te schrijven en daarbij het minder glorieuze verleden weg te laten, hetzij door dat gewoon te vergeten, hetzij door het bedenken van volstrekt fictieve heroïsche gebeurtenissen. De regering van het Imperium probeerde alle kennis van de pre-Keizerlijke tijden te onderdrukken om daardoor het mystieke aura van een eeuwigdurende heerschappij meer geldingskracht te geven. Verder zijn er ook bijna geen documenten die betrekking hebben op de tijd vóór de reizen door de hyper-ruimte, en je weet maar al te goed dat zelfs het bestaan van de Aarde zélf tegenwoordig aan de meeste mensen niet bekend is.’

‘Het een of het ander, Janov,’ zei Trevize. ‘Als de Melkweg de robots vergeten is, hoe kan Gaia ze zich dan nog herinneren?’

Blits kwam plotseling tussenbeide met een hoge sopraanlach. ‘Wij zijn anders.’

‘Ja?’ vroeg Trevize. ‘In welk opzicht?’

‘Wacht even, Blits,’ zei Dom, ‘laat dit aan mij over. Wij zijn anders, mannen van Terminus. Van alle groepen die de robotoverheersing ontvlucht zijn, zijn wij, die tenslotte op Gaia terecht kwamen (in het spoor van anderen die zich vestigden op Sayshell), de enigen die van de robots de kunst van de telepathie hadden geleerd.

Het is een kunst, moet je weten. Zij ligt opgesloten in de menselijke geest, maar moet daaruit op een heel subtiele en moeizame manier worden ontwikkeld en opgebouwd. Het duurt generaties voordat het volle potentieel bereikt is, maar als het begin eenmaal goed is, volgt de rest van het proces vanzelf. Wij zijn er meer dan twintigduizend jaar mee gaande geweest en volgens het gevoel-van-Gaia is ons volle potentieel nu nog steeds niet bereikt. Het is al lang geleden dat onze groeiende telepathie ons attent maakte op ons groepsbewustzijn: eerst het bewustzijn dat wij deelden met de mensen, later ook dat met de dieren, de planten en tenslotte, nog maar een paar eeuwen geleden, met de levenloze materie van de planeet zelf.

Omdat wij dit proces hebben herleid tot de robots, hebben wij hen niet vergeten. Wij beschouwden hen niet als onze kindermeisjes maar als onze leraren. Wij waren van mening dat zij onze geest hadden geopend voor iets wat wij nooit meer zouden willen missen. Wij denken met dankbaarheid aan hen terug.’

Trevize zei: ‘Maar zoals jullie ooit kinderen waren ten opzichte van de robots, zo zijn jullie nu kinderen ten opzichte van het groepsbewustzijn. Hebben jullie je menselijkheid nu niet evenzeer verloren als toen?’

‘Dat is verschillend, Trev. Wat wij nu doen is onze eigen keuze. Onze eigen keuze: daar komt het op aan. Het wordt ons niet van buitenaf opgedrongen, maar het ontwikkelt zich van binnenuit. Dat is iets wat wij nooit vergeten. Wij zijn ook nog afwijkend op een andere manier. Wij zijn uniek in de Melkweg. Er is geen andere wereld als Gaia.’

‘Hoe kun je dat weten?’

‘Wij zouden het weten, Trev. Wij zouden het groepsbewustzijn van een planeet nog herkennen als deze zich aan het andere einde van de Melkweg bevond. Wij kunnen bijvoorbeeld de eerste sporen van een dergelijk bewustzijn waarnemen in jullie Tweede Foundation, zij het pas sinds een eeuw of twee.’

‘Ten tijde van het Muildier?’

‘Ja. Een van de onzen.’ Dom keek grimmig. ‘Hij was een afvallige en hij verliet ons. Wij waren zo naïef te denken dat dat niet mogelijk was, daarom traden wij niet tijdig op om hem tegen te houden. Toen wij vervolgens onze aandacht richtten op de Buitenwerelden, ontdekten wij het bestaan van wat jullie de Tweede Foundation noemen, en wij lieten het aan hen over.’

Trevize keek een poosje uitdrukkingsloos voor zich uit en mompelde toen: ‘Daar gaan onze geschiedenisboeken!’ Hij schudde zijn hoofd en zei, nu weer met zijn normale stemvolume: ‘Dat was nogal laf van Gaia, niet? Hij was immers jullie verantwoordelijkheid?’

‘Je hebt gelijk. Maar toen wij onze ogen eindelijk op de Melkweg richtten, zagen wij iets waar wij tot dan toe blind voor waren geweest. Daardoor bleek de tragedie van het Muildier achteraf ons leven gered te hebben. Bij die gelegenheid hebben wij namelijk ontdekt dat een gevaarlijke crisis ons uiteindelijk zou overvallen. En dat is ook gebeurd zij het dat wij nu de gelegenheid hebben gehad om maatregelen te treffen, en wel dankzij het incident met het Muildier.’

‘Wat voor crisis?’

‘Een crisis die ons bedreigt met vernietiging.’

‘Dat kan ik niet geloven. Jullie hebben het Imperium, het Muildier en Sayshell buiten de deur weten te houden. Jullie hebben een groepsbewustzijn dat in staat is een schip op miljoenen kilometers afstand uit de ruimte te plukken. Wat hebben jullie te vrezen? Kijk eens naar Blits. Zij ziet er niet in het minst ongerust uit. Zij vindt vast niet dat er sprake is van een crisis.’

Blits had een van haar welgevormde benen over de stoelleuning gelegd en wenkte Trevize toe met haar tenen. ‘Natuurlijk ben ik niet bezorgd, Trev. Jij zult het opknappen.’

Ik?’ roep Trevize luidkeels.

‘Gaia heeft je hierheen gebracht door middel van honderd subtiele trucjes,’ zei Dom, ‘en jij bent degene die deze crisis het hoofd moet bieden.’

Trev staarde hem aan. De verbijstering op zijn gezicht maakte langzaam plaats voor toenemende woede. ‘Ik? Waarom, bij Alle Ruimte, uitgerekend ik? Ik heb hier niets mee te maken.’

‘Desalniettemin, Trev,’ zei Dom met een haast hypnotiserende rust, ‘jij. Alleen jij. In de gehele ruimte: enkel en alleen jij.’

XVIII

BOTSING

75

Stor Gendibal naderde Gaia bijna even voorzichtig als Trevize had gedaan en toen haar ster een waarneembaar schijfje was geworden dat nog alleen door sterke filters bekeken kon worden, verminderde hij vaart om na te denken.

Sura Novi zat naast hem. Nu en dan keek zij bedeesd naar hem op.

‘Meester?’ vroeg zij zachtjes.

‘Wat is er, Novi?’ reageerde hij afwezig.

‘Bent u ongelukkig?’

Hij wierp haar een snelle blik toe. ‘Nee. Bezorgd. Dat woord ken je nog? Ik probeer te besluiten of we nu snel moeten verdergaan of dat ik nog langer zal wachten. Zal ik eens erg dapper zijn, Novi?’

‘Ik denk dat u altijd erg dapper bent, Meester.’

‘Erg dapper zijn is soms hetzelfde als erg dwaas zijn.’

Novi glimlachte. ‘Hoe kan een meesterklerk nu dwaas zijn? Dat is een zon, nietwaar, Meester?’ Zij wees naar het scherm.

Gendibal knikte. Na een korte aarzeling vroeg Novi: ‘Is dat de zon die op Trantor schijnt? Is dat de zon van Toes?’

‘Nee, Novi,’ zei Gendibal, ‘dit is een heel andere zon. Er zijn heel veel zonnen, miljarden zonnen.’

‘Ah! Met mijn hoofd heb ik dat geweten, maar ik kon het mezelf niet doen geloven. Hoe komt het, Meester, dat je kunt weten met je hoofd en toch niet geloven?’

Gendibal glimlachte vaag. ‘In je hoofd, Novi…’ begon hij en toen hij dat zei, bemerkte hij dat hij automatisch haar geest was binnengegaan. Hij streelde deze zachtjes, zoals steeds wanneer hij zichzelf daar aantrof niet meer dan een sussende aanraking van een paar uitlopers van haar geest om haar kalm en onbezorgd te houden — en zou zich daarna, zoals altijd, weer meteen hebben teruggetrokken, als er niet iets was geweest dat hem weerhield.

Wat hij gewaar werd kon alleen in geestvaardigheidstermen worden beschreven, maar in overdrachtelijke zin leek het alsof Novi’s geest gloeide.

Het was een uiterst zwakke, amper waarneembare gloed. Deze kon alleen het gevolg zijn van de aanwezigheid van een geestesveld dat van buiten afkomstig was, een geestveld van zodanige zwakke kracht dat de meest verfijnde opsporingszenuwen in Gendibals eigen, uitstekend getrainde brein het maar nauwelijks vermochten waar te nemen, zelfs tegen de achtergrond van Novi’s kristalheldere breinstructuur.

‘Novi, hoe voel je je?’ vroeg hij op scherpe toon.

Ze sperde haar ogen open. ‘Ik voel mij goed, Meester.’

‘Ben je duizelig, in de war? Doe je ogen dicht en blijf absoluut stil zitten tot ik roep: “Nu”.’

Gehoorzaam sloot zij haar ogen. Zorgvuldig verwijderde Gendibal alle irrelevante gevoelens uit haar denken, bracht haar gedachten tot rust, kalmeerde haar emoties, koesterde, streelde… Hij liet niets anders voortbestaan dan de gloed en deze was zo zwak dat hij zichzelf bijna kon wijsmaken dat hij niets zag.

‘Nu!’ zei hij, en Novi deed haar ogen open.

‘Hoe voel je je, Novi?’

‘Heel kalm, Meester. Uitgerust.’

Het was duidelijk dat de gloed veel te zwak was om op haar van invloed te kunnen zijn.

Hij wendde zich tot de computer en begon ermee te hannesen. Hij moest toegeven dat de computer en hij niet bijster goed bij elkaar bleken te passen. Misschien kwam dat doordat hij gewend was rechtstreeks met zijn geest te werken en niet via een intermediair. Maar nu was hij op zoek naar een schip, niet naar een geest, en de eerste verkenning kon veel doelmatiger worden gedaan met de hulp van de computer.

Al gauw vond hij het soort schip waarvan hij verwacht had dat het in de buurt zou zijn. Het was een half miljoen kilometer van hem vandaan en qua ontwerp leek het op de zijne, maar het was veel groter en vollediger uitgerust.

Toen hij het schip eenmaal met behulp van de computer had gelokaliseerd, kon Gendibal rechtstreeks gebruikmaken van zijn geestvaardigheid. Hij zond een intense, scherp gerichte geeststraal uit en betastte — althans volgens het geestvaardigheidsequivalent daarvan het schip van buiten en van binnen.

Vervolgens zond hij zijn geest naar Gaia, haar aldus vele miljoenen kilometers naderend — en trok hem weer terug. Geen van beide speurtochten had hem voldoende aanwijzingen opgeleverd om met zekerheid te stellen welk van de beide objecten — of wellicht geen van beide? — de bron was van het geestveld.

‘Novi,’ zei hij, ‘ik wil dat je heel dicht bij me komt zitten voor wat er nu gaat volgen.’

‘Meester, is er gevaar?’

‘Jij hoeft je helemaal niet bezorgd te maken, Novi. Ik zal erop toezien dat jou volstrekt niets kan overkomen.’

‘Meester, ik ben niet bezorgd omdat mij iets kan overkomen. Als er gevaar is, wil ik in staat zijn u te helpen.’

Gendibal voelde een zekere vertedering. ‘Novi,’ zei hij, ‘je hebt me al geholpen. Dankzij jou heb ik iets opgemerkt wat ik beslist niet over het hoofd had mogen zien. Zonder jou zou ik behoorlijk diep in de nesten zijn geraakt, waar ik alleen met de grootste moeite weer uit had kunnen komen.’

‘Heb ik dat met mijn geest gedaan, Meester, zoals u me ooit hebt uitgelegd?’ vroeg Novi stomverbaasd.

‘Precies, Novi. Geen enkel instrument heeft die gevoeligheid. Ook mijn eigen geest is niet zo gevoelig; die zit veel te ingewikkeld in elkaar.’

Novi’s gezicht kreeg een verrukte uitdrukking. ‘Ik ben zo dankbaar dat ik kan helpen.’

Gendibal glimlachte en knikte haar toe. En daarna drong de somber stemmende wetenschap tot hem door dat hij ook nog andere hulp nodig zou hebben. Een kinderachtig gevoel in zijn binnenste kwam daartegen in opstand. Dit was zijn taak, enkel en alleen die van hem.

Maar hij kon het niet in zijn eentje af. De overmacht groeide…

76

Op Trantor voelde Quindor Shandess zijn verantwoordelijkheid als Eerste Spreker als een loden last op hem drukken. Sedert Gendibals schip in de duisternis achter de dampkring was verdwenen, had hij de Tafel niet meer bijeengeroepen. Hij was verzonken geweest in zijn eigen gedachten.

Was het verstandig geweest Gendibal toe te staan in zijn eentje te vertrekken? Gendibal was briljant, maar niet zo briljant dat er geen ruimte overbleef voor roekeloosheid. Gendibals grote fout was zijn arrogantie, zoals de grote fout van Shandess zelf was (overwoog hij bitter) dat de jaren tot slijtage hadden geleid.

Steeds weer drong zich de gedachte aan hem op dat Preem Palver een gevaarlijk precedent had geschapen toen hij zich in de Melkweg had gestort om dingen recht te zetten. Zou iemand zich ooit met Preem Palver kunnen meten? Zelfs Gendibal? En Palver had zijn vrouw bij zich gehad.

Zeker, Gendibal had deze Toesvrouw meegenomen, maar zij was van geen belang. Palvers vrouw was zelf een Spreker geweest.

Terwijl hij op berichten van Gendibal wachtte, voelde Shandess hoe hij van dag tot dag ouder werd. Elke dag dat die berichten uitbleven, werd zijn gespannen gevoel erger.

Het had een hele groep schepen moeten zijn, een vloot!

Nee. De Tafel zou dat niet hebben toegestaan.

En toch…

Toen het bericht eindelijk kwam, lag hij te slapen een uitgeputte slaap die hem geen echte rust bracht. Het was een winderige avond geweest en hij had om te beginnen al moeite gehad de slaap te vatten. Als klein kind had hij zich verbeeld in de wind allerlei stemmen te horen.

Alvorens te worden ondergedompeld in een uitgeputte sluimering had hij in zijn laatste bewuste gedachten een prachtig droomkasteel opgebouwd rond de geneugten van zijn pensionering — een hartewens die gepaard ging met de wetenschap dat die nu niet vervuld kon worden, aangezien Delarmi hem dan zou opvolgen.

En toen kwam het bericht. Hij ging rechtop in bed zitten, meteen klaarwakker.

‘Alles in orde met je?’ vroeg hij.

‘Uitstekend, Eerste Spreker,’ zei Gendibal. ‘Zullen wij visueel verbinding maken om geconcentreerder van gedachten te kunnen wisselen?’

‘Straks misschien,’ zei Shandess. ‘Zeg me eerst wat de situatie is.’

Gendibal sprak zorgvuldig, want hij had bemerkt dat de ander net wakker was geworden en voelde bovendien een intense vermoeidheid. Hij zei: ik ben in de buurt van een bewoonde planeet die Gaia heet en wier bestaan, voor zover ik weet, in geen enkel galactografisch register ook maar wordt aangeduid.’

‘Is dit de wereld van degenen die het Plan hebben bewaakt? De antiMuildieren?’

‘Dat is mogelijk, Eerste Spreker. Er zijn redenen om dat te denken. In de eerste plaats heeft het schip met Trevize en Pelorat zich tot dicht bij Gaia begeven; waarschijnlijk is het er geland. In de tweede plaats bevindt zich hier in de ruimte, ongeveer een half miljoen kilometer van mij vandaan, een oorlogsschip van de Foundation.’

‘Zo veel belangstelling moet een reden hebben!’

‘Eerste Spreker, het ene zou wel eens kunnen samenhangen met het andere. Ik ben hier alleen omdat ik Trevize volg, en het oorlogsschip is hier wellicht om dezelfde reden. Blijft alleen de vraag over waarom Trevize hier is.’

‘Ben je van plan hem tot op de planeet te volgen, Spreker?’

‘Ik heb gespeeld met die gedachte, maar er is iets tussen gekomen. Ik ben nu honderd miljoen kilometer van Gaia verwijderd en ik bespeur in de ruimte rondom mij een geestesveld — een homogeen, zij het uitzonderlijk zwak veld. ik zou het helemaal niet hebben opgemerkt als de geest van de Toesvrouw niet als een soort vergrootglas zou hebben gewerkt. Zij heeft een uitzonderlijke geest. Speciaal voor dit doel heb ik erin toegestemd haar mee te nemen.’

‘Dan had je kennelijk gelijk in je veronderstelling daaromtrent. Denk je dat Spreker Delarmi dit heeft geweten?’

‘Toen zij er op aandrong dat ik de vrouw mee zou nemen? Dat lijkt mij sterk! Maar ik heb er met genoegen mijn voordeel mee gedaan, Eerste Spreker.’

‘Daar ben ik blij om. Ben je van mening, Spreker Gendibal, dat die planeet de oorsprong is van het veld?’

‘Om dat vast te stellen zou ik metingen moeten verrichten op ver van elkaar gelegen plekken om te zien of het veld een bolvormige symmetrie vertoont. Mijn geestsondering is niet meer dan éen doorsnede. Volgens mij is het waarschijnlijk, maar niet zeker. Toch lijkt het mij niet verstandig verder onderzoek te verrichten met dat oorlogsschip van de Eerste Foundation in de buurt.’

‘Dat vormt toch geen bedreiging!’

‘Misschien toch wel. Ik kan er tot nu toe niet helemaal zeker van zijn dat het niet zelf de bron is van het geestveld, Eerste Spreker.’

‘Maar zij…’

‘Eerste Spreker, met respect, sta mij toe u in de rede te vallen. Wij weten niet welke technische vooruitgang de Eerste Foundation kan hebben geboekt. Zij treden op met een merkwaardig zelfvertrouwen en hebben voor ons misschien onaangename verrassingen in petto. We moeten zien vast te stellen of zij wellicht vormen van geestvaardigheid hebben verworven door middel van een van hun vele apparaten. Om kort te gaan, Eerste Spreker, ik sta ofwel tegenover een oorlogsschip vol geestvaardigen ofwel tegenover een hele planeet vol van hen!

Als het het oorlogsschip is zal de geestvaardigheid wel veel te beperkt zijn om mij onschadelijk te maken, maar zij kan voldoende zijn om mij op te houden en te belemmeren — en dan kunnen de puur fysieke wapens van het schip toereikend zijn om mij te vernietigen. Als anderzijds de planeet de bron van het veld is, en ik kan dat veld al op zo’n enorm grote afstand bespeuren, dan moet er wel sprake zijn van een reusachtige intensiteit — méér dan ik aankan.

In beide gevallen zal het noodzakelijk zijn een netwerk te spannen — en wel een volledig netwerk — met behulp waarvan zo nodig alle steun van Trantor tot mijn beschikking kan worden gesteld.’

De Eerste Spreker aarzelde. ‘Een volledig netwerk? Dat is nog nooit gebruikt, zelfs nog nooit voorgesteld — behalve ten tijde van het Muildier.’

‘De crisis zou wel eens beduidend groter kunnen zijn dan die van het Muildier, Eerste Spreker.’

‘Ik verwacht niet dat de Tafel daarmee zal instemmen.’

‘Ik denk niet dat u de Tafel om toestemming moet vragen, Eerste Spreker. U zou de noodtoestand moeten uitroepen.’

‘Welk excuus heb ik daarvoor?’

‘Zeg hen wat ik u verteld heb, Eerste Spreker.’

‘Spreker Delarmi zal zeggen dat jij een waardeloze lafaard bent die van angst krankzinnig is geworden.’

Gendibal zweeg even voordat hij antwoord gaf en zei toen: ik neem aan dat zij iets dergelijks zal zeggen, Eerste Spreker. Laat haar maar zeggen wat zij wil, daar kom ik wel overheen. Nu staat niet mijn trots of mijn eigenliefde op het spel, maar het naakte bestaan van de hele Tweede Foundation.’

77

Harla Branno glimlachte grimmig, waardoor haar rimpels nog diepere groeven in haar huid trokken, ik denk dat we nu wel kunnen doorzetten,’ zei ze. ‘Ik ben er klaar voor.’

‘Weet u nog steeds precies waar mee u bezig bent ?’ vroeg Kodell.

‘Als jij werkelijk dacht dat ik zo gek was als je voorwendt te denken, Liono, zou je er dan op gestaan hebben in dit schip bij mij te blijven ?’

Kodell haalde zijn schouders op en zei: ‘Waarschijnlijk wel. Dan zou ik hier zijn met het oog op het minieme kansje, mevrouw de Burgemeester, dat ik u zou kunnen tegenhouden, afleiden, vertragen, voordat u te ver ging. En als u niet gek bent, dan zou ik natuurlijk…’

‘Ja?’

‘Wel, dan zou ik natuurlijk niet graag zien dat de geschiedenisboekjes alleen en uitsluitend aan u alle eer geven. Laat er dan maar vermeld staan dat ik in uw gezelschap was. Misschien wordt er dan zelfs in het midden gelaten aan wie de grootste verdienste in werkelijkheid moest worden toegeschreven…’

‘Slim, Liono, slim — maar vergeefse hoop. Ik ben bij te veel Burgemeesters de werkelijke macht achter hun troon geweest om het plausibel te maken dat ik een dergelijk verschijnsel zou kunnen toelaten tijdens mijn eigen Burgemeesterschap.’

‘We zullen zien.’

‘Nee, dat zullen we niet. Zulke historische oordelen worden pas geveld lang na onze dood. Ik maak mij echter geen zorgen. Niet over mijn plaats in de geschiedenis en evenmin over dat daar.’ Zij wees naar het scherm.

‘Het schip van Compor,’ zei Kodell. inderdaad, Compors schip,’ zei Branno, ‘maar zonder dat Compor aan boord is. Een van onze verkenningsschepen nam de wisseling van bemanning waar. Compors schip ontmoette een ander schip. Twee mensen van dat schip stapten over naar dit schip en Compor zelf begaf zich kort daarna naar het vreemde schip.’

Branno wreef zich in haar handen. ‘Trevize heeft zijn rol uitstekend vervuld. Ik wierp hem de ruimte in om als bliksemafleider te dienen en dat is precies wat hij heeft gedaan. Hij trok de bliksem aan. Het schip dat Compor ontmoette was er een van de Tweede Foundation.’

‘Ik vraag mij af hoe u daar zeker van kunt zijn,’ zei Kodell. Hij haalde zijn pijp te voorschijn en begon die langzaam te stoppen met tabak.

‘Omdat ik mij altijd al heb afgevraagd of Compor niet onder de invloed van de Tweede Foundation verkeerde. Zijn leven verliep te gladjes. Voor hem verliep altijd alles precies naar wens. En bovendien was hij een kei in jaagtochten door de hyper-ruimte. Zijn verraad tegenover Trevize kan gemakkelijk worden uitgelegd als een alledaagse stap van een ambitieus man, maar hij deed het met een zo overbodige grondigheid dat het leek alsof er méér op het spel stond dan alleen persoonlijke ambitie.’

‘Allemaal gissingen, Burgemeester!’

‘Aan de gissingen kwam een einde toen hij Trevize even gemakkelijk na meervoudige Sprongen bleek te kunnen volgen als na een enkele Sprong.’

‘Hij beschikte over de hulp van de computer, Burgemeester.’

Maar Branno wierp haar hoofd naar achteren en lachte.

‘Mijn beste Liono, jij hebt het zo druk met het bedenken van ingewikkelde intriges dat je uit het oog verliest hoe doelmatig soms juist heel simpele maatregelen kunnen zijn! Ik heb Compor uitgezonden om Trevize te volgen, niet omdat het nodig was Trevize te volgen. Dat was toch nergens voor nodig? Ook al zou hij zijn acties nog zo graag verborgen willen houden, Trevize zou onvermijdelijk sterk de aandacht trekken op elke niet-Foundation planeet die hij bezocht. En in noodgevallen zou hij zich onmiddellijk tot vertegenwoordigers van de Foundation wenden om hulp te krijgen, zoals op Sayshell trouwens gebleken is. Op die manier zouden wij voortdurend van al zijn gangen meteen op de hoogte zijn — Compor of geen Compor.’

‘Nee,’ zo vervolgde zij op peinzende toon, ‘Compor werd er op uitgestuurd om Compor te testen. En daarin zijn we geslaagd, want we hebben hem met opzet een defecte computer gegeven. De gebreken waren niet zodanig dat de computer het schip niet meer kon besturen, maar volstrekt toereikend om te verhinderen dat de computer hem zou kunnen helpen bij het volgen van een meervoudige Sprong. En toch wist Compor daar zonder moeite in te slagen.’

‘Ik merk dat er veel is wat u mij niet vertelt, Burgemeester, tot u de tijd gekomen acht om dat alsnog te doen.’

‘Ik houd alleen dingen voor je achter, Liono, als ik weet dat het geen kwaad kan dat je ze niet weet. Ik bewonder je en gebruik je, maar mijn vertrouwen wordt afgeperkt door scherpe grenzen, zoals omgekeerd ook jouw vertrouwen tegenover mij — en neem maar niet de moeite dat te ontkennen!’

‘Dat zal ik niet doen,’ zei Kodell droog, ‘en op een goede dag, mevrouw de Burgemeester, zal ik zo vrij zijn u daaraan te herinneren. Maar ondertussen: zijn er misschien nog andere dingen die ik moet weten? Dat schip dat Compor ontmoette, wat was dat voor een schip? Als Compor bij de Tweede Foundation hoort, geldt dat waarschijnlijk ook voor dat schip.’

‘Het is altijd een genoegen met jou te spreken, Liono. Jij hebt de dingen snel door. Weet je, de Tweede Foundation doet geen moeite om zijn sporen te verbergen. Als zij het nodig vinden ze alsnog uit te wissen, beschikken zij altijd over methoden om dat voor elkaar te brengen. Een Tweede Foundationist zou het nooit in zijn hoofd halen om bij wijze van vermomming een schip van andermans makelij te gebruiken, ook al zouden zij weten hoe exact wij de herkomst van een schip kunnen bepalen op basis van zijn energiepatroon. Zij zouden die kennis altijd weer kunnen verwijderen uit de geest van degenen die haar hadden verworven, dus waarom de moeite genomen zich te verstoppen? Welnu, ons verkenningsschip was in staat binnen enkele minuten de herkomst vast te stellen van het schip dat Compor ontmoette.’

‘En ik neem aan dat de Tweede Foundation die kennis straks uit onze geest zal wegwissen?’

‘Als ze dat kunnen,’ zei Branno. ‘Maar misschien zullen ze ontdekken dat er een paar dingen zijn veranderd.’

‘Daarstraks zei u dat u wist waar de Tweede Foundation is,’ zei Kodell. ‘U wilde eerst Gaia onder handen nemen, en daarna Trantor. Ik leid hieruit af dat het andere schip afkomstig was van Trantor.’

‘Dat is juist. Verbaast je dat?’

Kodell schudde traag zijn hoofd. ‘Achteraf gezien niet. Ebling Mis, Toran Darell en Bayta Darell bevonden zich alle drie op Trantor toen het Muildier werd gestopt. Arkady Darell, Bayta’s grootmoeder, was op Trantor geboren en bevond zich op Trantor, naar gezegd wordt, toen de Tweede Foundation zelf werd gestopt. Volgens haar verslag van de gebeurtenissen werd er een sleutelrol gespeeld door een zekere Preem Palver, een Trantoriaanse handelaar, die telkens precies op de juiste momenten opdook. Ik denk dat het eigenlijk wel voor de hand lag dat de Tweede Foundation zich op Trantor bevond. Trouwens, ook Hari Seldon zelf woonde daar toen hij de twee Foundations stichtte.’

‘Heel voor de hand liggend, ja, alleen heeft niemand de mogelijkheid geopperd. Daar heeft de Tweede Foundation wel voor gezorgd. Dat is wat ik bedoelde toen ik zei dat zij hun sporen niet hoeven te verbergen. Zij kunnen er gemakkelijk voor zorgen dat er niemand naar die sporen kijkt. En ze kunnen de herinnering aan die sporen achteraf zonder moeite uit iemands geest verwijderen.’

Kodell zei: ‘Laat ons in dat geval niet te snel in een richting zoeken waarvan zij misschien juist willen dat we er zoeken. Hoe denkt u dat het kwam dat Trevize kon concluderen tot het bestaan van de Tweede Foundation? Waarom heeft de Tweede Foundation dat niet verhinderd?’

Branno stak haar knokige vingers op en telde: ‘Ten eerste is Trevize een zeer ongebruikelijke man. Ondanks zijn evidente onvermogen tot voorzichtigheid heeft hij iets speciaals, al ben ik er nog niet precies achter wat dat is. Hij is misschien een heel bijzonder geval. Ten tweede was de Tweede Foundation in elk geval wel op de hoogte. Compor was Trevize meteen op het spoor en hij heeft dat aan mij gerapporteerd. Ze hebben erop vertrouwd dat ik Trevize wel zou stoppen, zonder dat de Tweede Foundation tot openlijke inmenging hoefde over te gaan. Ten derde: toen ik niet precies reageerde zoals zij hadden verwacht — geen executie, geen gevangenis, geen geheugenwissing, geen psychische sonde in zijn brein — en hem alleen maar de ruimte in stuurde, is de Tweede Foundation een stap verder gegaan. Zij gingen tot rechtstreekse bemoeienis over door een van hun schepen achter hem aan te sturen.’

En met onderdrukt genoegen voegde zij eraan toe: ‘Ha, wat een voortreffelijke bliksemafleider!’

‘En wat is onze volgende stap?’ vroeg Kodell.

‘We gaan die Tweede Foundationist die we nu tegenover ons hebben, uitdagen. Om je de waarheid te zeggen: al op dit moment bewegen wij ons kalmpjes in zijn richting.’

78

Gendibal en Novi zaten vlak naast elkaar samen naar het scherm te kijken.

Novi was bang. Voor Gendibal was dat even duidelijk te merken als het feit dat zij haar uiterste best deed dat gevoel te onderdrukken. Gendibal kon op dit moment ook niets doen om haar in die worsteling te helpen, want hij achtte het niet raadzaam haar geest thans te beïnvloeden. Dat zou alleen maar haar weerkaatsing van het zwakke geestveld dat hen omringde vertroebelen.

Het oorlogsschip van de Foundation naderde langzaam, maar doelbewust. Het was een groot schip dat misschien wel een bemanning van zes personen had, als je mocht uitgaan van vroegere ervaringen met oorlogsschepen van de Foundation. Gendibal was er zeker van dat de wapens van dat schip toereikend zouden zijn om een vloot van de gezamenlijke schepen van de Tweede Foundation tegen te houden en zo nodig te vernietigen — als die vloot althans alleen op haar fysieke wapenen zou moeten vertrouwen.

In de huidige omstandigheden maakte de nadering van dit oorlogsschip tot een enkel schip, bemand door een Tweede Foundationist, op zichzelf al bepaalde gevolgtrekkingen mogelijk. Zelfs als de inzittenden van het schip over een zekere geestvaardigheid beschikten, zou het niet waarschijnlijk zijn dat zij zich op deze manier in de klauwen van de Tweede Foundation wierpen. De nadering getuigde dus van een zekere onwetendheid — al was het niet duidelijk tot op welke hoogte daarvan sprake was.

Het kon betekenen dat de kapitein van het oorlogsschip niet had gemerkt dat Compor vervangen was, of dat hij het wel gemerkt had, maar niet wist dat die ander iemand van de Tweede Foundation was. Of misschien had hij zelfs geen flauw idee wat een Tweede Foundationist voor iemand was.

Gendibal wilde elke mogelijkheid onder ogen zien. Als ze in dat schip nu eens wel over een zekere geestvaardigheid beschikten en niettemin op deze zelfverzekerde manier naar hem toe kwamen? Dat kon dan alleen betekenen dat de bevelhebber leed aan grootheidswaan of dat zij beschikten over veel grotere psychische vermogens dan Gendibal voor mogelijk wenste te houden.

Maar het was niet voldoende dat hij iets voor onmogelijk hield…

Zorgvuldig doorzocht hij Novi’s geest. Novi kon een geestesveld niet bewust waarnemen, iets waartoe Gendibal uiteraard wel in staat was. Maar Gendibals geest was in dit opzicht minder zuiver en minder fijngevoelig dan die van Novi. Dit was een paradox die in de toekomst nader bestudeerd moest worden en die op de lange duur wellicht tot resultaten zou leiden die veel belangrijker waren dan het acute probleem van dit naderend schip.

Gendibal had deze mogelijkheid meteen intuïtief begrepen toen hij de ongebruikelijke effenheid en symmetrie van Novi’s geest voor het eerst had opgemerkt. Hij voelde een zekere sombere trots op zijn intuïtieve vermogens. Sprekers waren altijd zeer trots geweest op hun intuïtieve vermogens, maar in hoeverre werd die trots in feite ingegeven door hun onvermogen bepaalde zaken met alledaagse, degelijke methoden te doorgronden en het feit dat zij dientengevolge niet begrepen wat zij nu eigenlijk deden? Het was maar al te gemakkelijk pure onwetendheid te verdoezelen achter het toverwoord ‘intuïtie’. Hoe groot was het gedeelte van die onwetendheid dat het directe gevolg kon zijn van hun onderschatting van het belang van de natuurwetenschappen ten opzichte van de geestvaardigheid?

En hoeveel daarvan was dan weer te herleiden tot blinde zelfgenoegzaamheid? Als hij Eerste Spreker was, dacht Gendibal, zou dat grondig veranderen. De kloof tussen de natuurwetenschappelijke kennis van de beide Foundations zou verkleind moeten worden. De Tweede Foundation kon niet eeuwig de mogelijkheid laten voortbestaan dat zij zou worden vernietigd zodra het monopolie van geestvaardigheid ook maar enigszins zou worden aangetast.

En misschien werd dat monopolie nu al aangetast! Misschien had de Eerste Foundation vooruitgang geboekt, of misschien was er een bondgenootschap tussen de Eerste Foundation en de anti-Muildieren. (Die gedachte kwam nu voor het eerst bij hem op en hij huiverde.)

De gedachten over dit onderwerp schoten door zijn geest met de snelheid die typerend is voor Sprekers en terwijl hij nadacht bleef hij tevens uiterst attent op de gloed in Novi’s geest — die echo van het geestesveld dat hen omringde. Het oorlogsschip van de Foundation kwam naderbij, maar de gloed werd niet feller.

Dit was op zichzelf nog geen absoluut bewijs dat het oorlogsschip niet beschikte over vormen van geestvaardigheid. Het was algemeen bekend dat geestvelden niet voldeden aan de wet van de kwadratische vermeerdering: de toeneming van hun sterkte kwam niet overeen met het kwadraat van de afstandsvermindering tussen uitstralende en opvangende geest. In zoverre verschilden geestvelden van de elektromagnetische velden en de zwaartekrachtvelden. Maar hoewel de geestvelden in sterkte minder varieerden naar afstand dan die andere veldsoorten, was er toch ook bij geestvelden een zekere relatie tussen sterkte en afstand. De weerkaatsing in Novi’s geest zou merkbaar helderder moeten worden naarmate het oorlogsschip dichterbij kwam — althans iets helderder.

(Hoe kwam het toch dat geen enkele Tweede Foundationist in alle vijf eeuwen sedert Hari Seldon ooit op het idee was gekomen de wiskundige relatie te berekenen tussen afstand en geestvaardigheid? Deze verwaarlozing van de exacte wetenschappen moest nu maar eens uit zijn, nam Gendibal zich plechtig voor.)

Als het oorlogsschip geestvaardigheid ter beschikking had en als de bemanning er zeker van was dat ze te maken hadden met iemand van de Tweede Foundation, dan lag het voor de hand dat de intensiteit van het geestveld tot maximale hoogte zou zijn opgevoerd naarmate de ontmoeting naderbij kwam. En in dat geval zou Novi’s geest dus beslist een of ander teken van de toename van die intensiteit hebben moeten registreren.

En toch was daar geen sprake van.

Daarom sloot Gendibal vol vertrouwen de mogelijkheid uit dat het oorlogsschip over geestvaardigheid beschikte. Het kwam in volstrekte onwetendheid naderbij en stelde als dreiging dus lang niet zo veel voor als hij gevreesd had.

Het geestveld was uiteraard nog steeds aanwezig, maar het moest zijn oorsprong hebben op Gaia. Dat was op zichzelf al onthutsend, maar zijn directe probleem was het schip. Als hij dat eenmaal had uitgeschakeld, kon hij zijn volle aandacht richten op de planeet van de anti-Muildieren.

Hij wachtte. Het oorlogsschip zou een of andere manoeuvre uitvoeren, of het zou dicht genoeg in de buurt komen om hem gelegenheid te geven effectief in de aanval te gaan.

Het schip kwam steeds dichterbij, tamelijk snel nu, maar deed nog altijd niets. Tenslotte was Gendibal ervan overtuigd dat de kracht van zijn aanval nu toereikend zou zijn. Zij zouden geen pijn voelen, maar alleen ongemak: allen aan boord zouden plotseling vaststellen dat zij de grote spieren van hun rug en hun ledematen alleen nog op uiterst trage manier konden gebruiken.

Gendibal concentreerde het van hem uitgaande geestveld tot een bundel. Hij vergrootte de intensiteit en overbrugde met de snelheid van het licht de kloof tussen de schepen. (De twee schepen waren dicht genoeg bij elkaar om contact door de hyper-ruimte, en het daarbij onvermijdelijk verlies aan nauwkeurigheid, overbodig te maken.)

En vervolgens trok hij zijn geest in kille verbijstering terug.

Het oorlogsschip van de Foundation beschikte over een effectief geestscherm dat zich hechter samentrok naarmate het aanvallende veld in kracht toenam. Het schip kwam dus achteraf gezien niet uit pure onwetendheid naderbij. Het had een onverwacht, zij het passief wapen.

79

‘Aha!’ riep Branno uit. ‘Hij heeft een aanval geprobeerd, Liono. Kijk!’

De naald van de psychometer bewoog en trilde in een schoksgewijze uitslag.

De ontwikkeling van het geestscherm had geleerden van de Foundation honderdtwintig jaar bezig gehouden in het geheimste van alle wetenschappelijke projecten, wellicht met uitzondering van Hari Seldons eenzame speurtocht naar de mogelijkheid van psychohistorische analyses, destijds. Vijf generaties hadden gezwoegd aan een geleidelijke verbetering van een apparaat, waarvan de werking overigens voor de theoretici nog grotendeels een raadsel was.

Er zou echter geen vooruitgang mogelijk zijn geweest zonder de uitvinding van de psychometer. Deze kon dienen als een gids en toonde in elke stadium de richting en de mate van vooruitgang. Niemand wist uit te leggen hoe het ding werkte, maar alle tekenen wezen erop dat hij het onmeetbare mat en het onbeschrijfbare kwantificeerde. Branno had het gevoel (en dat werd ook door sommigen van de geleerden gedeeld) dat de Foundation op het gebied van de geestbeïnvloeding gelijkwaardig zou zijn aan de Tweede Foundation zodra zij de werking van de psychometer kon verklaren.

Maar dat was iets voor de toekomst. Op dit ogenblik zou het scherm op zichzelf voldoende moeten zijn. Het werd immers in de rug gesteund door een verpletterende overmacht in fysieke bewapening.

Branno zond een boodschap en gebruikte daarvoor een mannelijke stem waaruit alle emotionele bijklanken waren weggefilterd. Het resultaat was ijzig vlak.

‘Bericht voor het schip Heldere Ster en zijn bemanning. U hebt met geweld een schip van de Marine van de Foundation Federatie in bezit genomen, hetgeen een daad van piraterij is. U wordt gesommeerd het schip en uzelf terstond aan ons over te geven. Bij weigering vallen wij aan.’

Het antwoord kwam met een natuurlijk stemgeluid. ‘Burgemeester Branno van Terminus, ik weet dat u aan boord bent. De Heldere Ster werd niet door piraterij verkregen. De legale kapitein, Munn Li Compor van Terminus, heeft mij vrijwillig uitgenodigd aan boord te komen. Ik vraag u een periode van wapenstilstand om enkele zaken te bespreken die voor ons beiden in gelijke mate van belang zijn.’

‘Laat mij het woord voeren, Burgemeester,’ fluisterde Kodell tot Branno.

Zij hief haar hand in een afwerend gebaar. ‘Dat is mijn verantwoordelijkheid, Liono.’

Zij stelde de zender bij en sprak met een stem die nauwelijks minder krachtig en gevoelloos was dan de kunstmatige stem die zojuist gebruikt was.

‘Man van de Tweede Foundation, zie uw positie onder ogen! Als u zich niet onmiddellijk overgeeft kunnen wij uw schip opblazen in minder tijd dan het een lichtstraal kost om van ons schip naar het uwe te geraken — en wij zijn van plan dat ook te doen. Wij zullen daar niets bij verliezen, want u beschikt niet over kennis die het voor ons van belang maakt u in leven te houden. Wij weten dat u van Trantor komt en zodra wij met u hebben afgerekend zullen wij gereed zijn om met Trantor af te rekenen. Wij zijn bereid u een paar ogenblikken te geven om uw zegje te doen, maar aangezien u ons niet veel waardevols te vertellen kunt hebben, zijn wij niet bereid al te lang naar u te luisteren.’

‘Laat mij in dat geval snel ter zake komen,’ zei Gendibal. ‘Uw scherm is niet volmaakt en kan dat ook niet zijn. U hebt het overschat en mij onderschat. Ik kan uw geest in mijn greep nemen en hem sturen. Wellicht niet zo gemakkelijk als wanneer er geen scherm was geweest, maar nog altijd gemakkelijk. Zodra u tracht een of ander wapen te gebruiken zal ik u terstond aanvallen. Daarbij moet u zich het volgende goed voor ogen houden. Zonder scherm kan ik uw geest voorzichtig behandelen en hoef ik geen blijvende schade aan te richten. Nu moet ik echter eerst uw scherm doorboren, iets waartoe ik in staat ben en daarna zal ik niet meer voorzichtig of terughoudend kunnen zijn. Uw geest zal evenzeer worden verbrijzeld als het scherm, en dat effect zal onomkeerbaar zijn. Met andere woorden: u kunt mij niet tegenhouden, maar anderzijds kan ik u wel stoppen als ik word gedwongen iets te doen wat erger is dan u doden. U zult dan een geestloos lichaam zijn. Wilt u dat riskeren?’

‘U weet dat u niet kunt wat u zegt,’ zei Branno.

‘Wilt u dan het risico lopen van de gevolgen die ik u heb beschreven?’ vroeg Gendibal met een air van koele onverschilligheid.

Kodell boog zich naar Branno toe en fluisterde: ‘In Seldons Naam, Burgemeester…’

Gendibal zei (niet onmiddellijk, want licht en alles wat met lichtsnelheid reisde had een goede seconde nodig om de afstand tussen de twee schepen te overbruggen): ‘Ik volg uw gedachten, Kodell. U hoeft niet te fluisteren. Ik volg ook de gedachten van de Burgemeester. Zij aarzelt, dus u hebt nog geen reden om al meteen in paniek te zijn. En het blote feit dat ik dit weet is al een duidelijk bewijs dat uw scherm lekt.’

‘Het kan krachtiger worden gemaakt,’ zei de Burgemeester uitdagend.

‘Dat geldt ook voor mijn geestvaardigheid,’ zei Gendibal.

‘Maar ik zit hier op mijn gemak en gebruik alleen elektrische energie om het scherm intact te houden, en ik beschik over genoeg energie om dat scherm gedurende zeer lange tijd in stand te houden. U moet psychische energie gebruiken om het scherm te doordringen en u zult vermoeid raken.’

‘Ik ben niet moe,’ zei Gendibal. ‘Op dit ogenblik is geen van u beiden in staat een order te geven aan een bemanningslid van uw schip of aan een bemanningslid van enig ander schip. Ik kan dat voor elkaar krijgen zonder uw geest schade aan te doen, maar u moet niet proberen onverhoeds aan die controle te ontsnappen, want als ik dan mijn inspanning navenant moet vergroten, zult u de door mij al beschreven gevolgen aan den lijve ondervinden.’

‘Ik zal wachten,’ zei Branno. Zij legde haar handen op haar schoot en wekte de indruk over een onverzettelijk geduld te beschikken. ‘U zult moe worden. Ik zal dan geen opdracht geven u te vernietigen, want u bent dan onschadelijk geworden. Mijn order zal zijn de hoofdvloot van de Foundation naar Trantor te sturen. Als u die planeet wilt redden, moet u zich nu overgeven. Uw organisatie zal een tweede vernietigingsgolf niet overleven — anders dan de eerste, de Grote Plundering.’

‘Ziet u niet in, Burgemeester, dat ik, als ik moe word, wat niet zal gebeuren, mijn wereld op simpele manier kan redden door u te vernietigen voordat mijn vermogen om dat te doen te ver is verminderd?’

‘Dat zult u niet doen. Het is uw hoofddoel dat het Seldon Plan wordt gevolgd. Het doden van de Burgemeester van Terminus zou een geweldige slag zijn voor het prestige en de betrouwbaarheid van de Eerste Foundation. Dat zou zijn macht enorm verminderen en allerlei van zijn vijanden aanmoedigen, hetgeen zou leiden tot een breuk in het Plan die voor jullie bijna even erg is als een vernietiging van Trantor. U kunt zich maar beter overgeven.’

‘Bent u van plan te gokken op mijn onwil u te doden?’

Branno’s boezem rees toen zij diep inademde, en daalde toen zij langzaam uitademde.

‘Ja,’ zei ze vervolgens met vaste stem.

Kodell, die naast haar zat, verbleekte.

80

Gendibal staarde naar de gestalte van Branno zoals die in de ruimte vlak voor de wand werd geprojecteerd. Het beeld was tengevolge van het geestscherm enigszins bibberend en onscherp. De man naast haar was zo nevelig dat zijn gezicht nauwelijks te herkennen was, want Gendibal wilde aan hem geen energie verspillen. Hij moest zich concentreren op de Burgemeester.

Uiteraard had zij op haar beurt geen beeld van hem. Zij kon bijvoorbeeld onmogelijk weten dat ook hij gezelschap had. Zij kon niets afleiden uit zijn gezichtsuitdrukking, zijn lichaamstaal. In dit opzicht was zij in het nadeel.

Alles wat hij had gezegd was waar. Hij kon haar uitschakelen ten koste van een uiterste geestelijke krachtsinspanning, maar als hij dat deed zou hij niet kunnen verhinderen dat haar geest onherstelbaar werd beschadigd.

Maar alles wat zij had gezegd was eveneens waar. Door haar te vernietigen zou hij het Plan evenzeer schaden als het Muildier had gedaan. De schade zou nu zelfs wel eens nog groter kunnen zijn, want het Plan was inmiddels veel verder gevorderd en er zou dus minder tijd zijn om de schade te herstellen.

En om het erger te maken was daar ook Gaia nog, een onbekende grootheid — nog steeds met een geestveld dat zwak, maar intrigerend aanwezig was.

Hij raakte even Novi’s geest aan om vast te stellen of de gloed er nog steeds was. Ja, hij was er nog, onveranderd.

Zij kon die aanraking onmogelijk gevoeld hebben, maar zij keerde zich naar hem toe en zei, fluisterend van ontzag: ‘Meester, ik zie daar een vage nevel. Bent u aan het praten?’

Zij moest die nevel gevoeld hebben via de smalle verbinding tussen hun beider geesten. Gendibal hield een vinger tegen zijn lippen. ‘Wees niet bang, Novi. Doe je ogen dicht en rust.’

Hij verhief zijn stem. ‘Burgemeester Branno, in dit opzicht is uw gok zo gek nog niet. Ik wens u niet meteen te vernietigen omdat ik denk dat u naar rede zult luisteren als ik een zeker iets aan u uitleg, en dat er daarna wederzijds geen redenen meer zullen zijn om elkaar te vernietigen.

Veronderstel eens, Burgemeester, dat u wint en dat ik mij overgeef. Wat gebeurt er dan? In een orgie van zelfvertrouwen en misplaatst geloof in uw scherm zullen u en uw opvolgers proberen uw macht over de Melkweg overhaast uit te breiden. Door dat te doen zult u in feite de vestiging van het Tweede Imperium vertragen, want al doende zult u het Seldon Plan verwoesten.’

‘Het verbaast mij niet,’ zei Branno, ‘dat u mij niet meteen wenst te vernietigen, en ik denk dat u, zoals u daar zit, noodgedwongen zult moeten beseffen dat u mij helemaal niet durft te vernietigen.’

‘Misleid uzelf niet met ego-strelende onzin,’ zei Gendibal. ‘Luister naar mij. De meerderheid van de Melkweg is nog steeds geen deel van de Foundation, en tot op grote hoogte zelfs anti-Foundation. Zelfs binnen de Foundation Federatie zijn er delen die de tijd van hun onafhankelijkheid nog niet vergeten zijn. Als de Foundation in de roes van mijn overgave te snel oprukt, zal zij de rest van de Melkweg verlossen van zijn zwakste punt tot nu toe: de verdeeldheid en de besluiteloosheid. U zult hen ertoe dwingen zich uit vrees aaneen te sluiten en u zult de neiging tot interne opstanden binnen de Federatie aanwakkeren.’

‘Uw dreiging is geen knuppel, maar een strospriet,’ zei Branno. ‘Wij hebben genoeg macht om welke tegenstander op onze sloffen te kunnen overwinnen, zelfs als alle planeten buiten de Federatie tegen ons zouden samenspannen, en zelfs als deze dan nog werden geholpen door een muiterij op de helft van de werelden van de Federatie zelf. Dat zou geen probleem zijn.’

‘Geen direct probleem, Burgemeester. Maak niet de vergissing alleen te letten op de gevolgen die meteen zichtbaar zullen zijn. U kunt een Tweede Imperium stichten door het simpelweg uit te roepen, maar u kunt het niet in stand houden. U zult het om de tien jaar opnieuw moeten veroveren.’

‘Dan zullen we dat maar doen tot de werelden uitgeput zijn, zoals ook u straks uitgeput zult zijn.’

‘Zij zullen niet moe worden, en ik evenmin. En bovendien zal die cyclus niet erg lang voortduren, want uw pseudo-Imperium wordt nog bedreigd door een tweede en groter gevaar. Aangezien het Imperium alleen in stand kan worden gehouden door een steeds sterkere en steeds beter geoefende militaire macht, zullen de generaals van de Foundation voor het eerst in de historie belangrijker en machtiger worden dan de civiele autoriteiten. Het pseudo-Imperium zal uiteenvallen in militaire provincies waar de plaatselijke commandanten de macht in handen zullen hebben. Er zal anarchie ontstaan, en een verval tot barbaarse toestanden dat wel eens langer zou kunnen duren dan de dertigduizend jaar die door Seldon werden voorzien voordat hij zijn Plan in werking stelde.’

‘Kinderachtige bedreigingen. Zelfs als de berekeningen volgens het Seldon Plan dit allemaal voorspellen: het gaat maar om voorspellingen, niet om onvermijdelijkheden.’

‘Burgemeester Branno,’ zei Gendibal op vurige toon, ‘vergeet dat Plan van Seldon nu maar. U kunt de wiskunde ervan niet begrijpen en u kunt zich de patronen ervan niet voor de geest halen. Maar misschien hoeft u dat ook niet. U bent een ervaren politicus, en ook een goede, gezien de positie die u inneemt. Meer nog: ook een dappere, gezien het gokspel waarmee u zich op dit ogenblik inlaat. Gebruik daarom uw politieke talent. Kijk eens naar de politieke en militaire geschiedenis van de mensheid en voeg daaraan toe uw kennis van de menselijke natuur de manier waarop mensen, inclusief politici en militairen, handelen, reageren en met elkaar omgaan. En zeg dan nog eens dat ik geen gelijk heb.’

‘Zelfs als u gelijk had,’ zei Branno, ‘is dit een risico dat wij moeten nemen, Tweede Foundationist. Onder een goede leiding en met een niet aflatende technische vooruitgang, zowel in geestvaardigheid als in de natuurwetenschappen, moeten wij stand kunnen houden. Juist deze vooruitgang is door Hari Seldon niet op adequate wijze voorzien. Dat kon hij ook niet. Op welke plaats laat het Plan zien dat de Eerste Foundation een geestscherm zou ontwikkelen? Waarom zouden wij ons trouwens nog iets van het Plan aantrekken? Wij zullen het wagen een Tweede Imperium te stichten buiten het Plan om. Zonder Plan te mislukken zou uiteindelijk immers nog een beter lot zijn dan te slagen met het Plan. Wij voelen niets voor een Imperium waarin wij de speelpoppen zouden zijn van de verborgen meesters van de Tweede Foundation.’

‘U zegt dat alleen maar omdat u niet beseft wat mislukking zou betekenen voor de bevolking van de hele Melkweg.’

‘Misschien!’ zei Branno onbewogen. ‘Begint u vermoeid te raken, Tweede Foundationist?’

‘Helemaal niet. Laat mij u een alternatieve actie voorstellen, een mogelijkheid waaraan u nog niet hebt gedacht, en waarbij ik mij niet aan u hoef over te geven, noch omgekeerd. We bevinden ons in de nabijheid van een planeet die Gaia heet.’

‘Dat is mij bekend.’

‘Is het u ook bekend dat deze planeet waarschijnlijk de geboorteplaats van het Muildier was?’

‘Uw bewering op zichzelf is voor mij geen toereikend bewijs.’

‘De planeet is omringd door een geestesveld. Zij is de woonplaats van vele Muildieren. Als u uw droom van de vernietiging van de Tweede Foundation vervult, zult u zichzelf tot slaaf maken van deze planeet bestaande uit Muildieren. Hebben de Tweede Foundationisten u trouwens ooit enig kwaad gedaan, afgezien van ingebeeld of eventueel denkbaar kwaad? En besef eens hoeveel kwaad éen enkel Muildier u heeft kunnen aandoen.’

‘Ik heb nog steeds niet meer dan uw bewering.’

‘Zo lang wij hier blijven kan ik u ook niet meer geven. Daarom stel ik een wapenstilstand voor. Houd uw scherm intact, als u mij niet vertrouwt, maar wees bereid met mij samen te werken. Laten wij deze planeet samen benaderen. Als u er dan van overtuigd bent geraakt dat zij gevaarlijk is, zal ik haar geestveld uitschakelen en zult u uw vloot opdracht geven haar in bezit te nemen.’

‘En dan?’

‘Dan zal het tenminste nog alleen gaan om de Eerste tegen de Tweede Foundation, en hoeven wij geen rekening meer te houden met krachten van buiten. Het zal dan een duidelijk gevecht worden, en nu durven we geen van beiden te strijden. Het lot van beide Foundations staat op het spel.’

‘Waarom hebt u dit niet meteen verteld?’

‘Ik dacht u ervan te kunnen overtuigen dat wij geen vijanden van elkaar zijn en dat we kunnen samenwerken. Aangezien het eerste mij kennelijk niet is gelukt, stel ik voor dat wij in elk geval samenwerken.’

Branno zweeg met gebogen hoofd, verzonken in gedachten. Toen zei ze: ‘U probeert mij in slaap te sussen met wiegeliedjes. Hoe kunt u in uw eentje het geestesveld van een hele planeet vol Muildieren onschadelijk maken? Die gedachte is zo belachelijk dat ik uw hele voorstel niet kan vertrouwen.’

‘Ik ben niet alleen,’ zei Gendibal. ’Ik heb de verzamelde macht van de gehele Tweede Foundation achter mij. Ik zal die kracht in een goede baan leiden en aldus afrekenen met Gaia. Sterker nog, ik kan op elk gewenst moment uw scherm wegvagen alsof het maar een spinnenweb was.’

‘Als dat zo is, waarom hebt u dan mijn hulp nodig?’

‘In de eerste plaats omdat het niet genoeg is als het geestesveld wordt uitgeschakeld. De Tweede Foundation kan niet altijd en eeuwig maar bezig blijven dat veld uit te schakelen, zo min als ik altijd en eeuwig maar deze spirituele dialoog met u kan blijven voeren. Wij hebben de fysieke kracht nodig waarover uw schepen beschikken. En ten tweede: als ik u er niet met redelijke argumenten van kan overtuigen dat de twee Foundations elkaar als bondgenoten zouden moeten zien, zal een gezamenlijk waagstuk van uiterst groot belang misschien slagen waar ik faalde. Wellicht spreken daden duidelijker taal dan woorden.’

Opnieuw zweeg Branno even voordat zij zei: ‘Ik ben bereid Gaia dichter te naderen en in die nadering samen te werken. Verder beloof ik niets.’

‘Dat zal genoeg zijn,’ zei Gendibal. Hij boog zich over zijn computer.

Novi zei: ‘Nee, Meester, tot nu toe kwam het er niet op aan, maar nu moet u alstublieft verder niets doen. We moeten wachten op Raadsheer Trevize van Terminus.’

XIX

BESLISSING

81

Ietwat kribbig zei Janov Pelorat: ‘Werkelijk, Golan, niemand schijnt rekening te houden met het feit dat dit voor het eerst in een tamelijk lang leven is — ook weer niet zo vreselijk lang, Blits, geloof me — dat ik door de Melkweg reis. En iedere keer als ik op een planeet geland ben moet ik weer weg voordat ik een kans heb gehad de dingen eens goed te bekijken. Dit is nu al de tweede keer!’

‘Ja,’ zei Blits, ‘maar als je die eerste planeet niet zo overhaast had verlaten zou het wie-weet-hoe-lang hebben geduurd voordat je mij ontmoette. De eerste keer is daarmee dus dubbel en dwars gecompenseerd.’

‘Dat is zo, eerlijk, mijn lieve, dat is zo.’

‘En deze keer, Pel, zul je dan wel van de planeet afzijn, maar je hebt mij — en ik ben Gaia, een stukje ervan, en tegelijk het geheel.’

‘Dat ben je zeker, en ik zou beslist geen ander stukje willen hebben.’

Trevize had met een frons in zijn voorhoofd naar de woordenwisseling geluisterd en zei nu: ‘Dit is walgelijk. Waarom is Dom niet met ons meegegaan ? Alle Ruimte, ik zal nooit wennen aan die éénlettergrepige namen. Tweehonderd vijftig lettergrepen in een naam en we gebruiken er maar éen van! Waarom is hij niet gekomen met al zijn tweehonderdvijftig lettergrepen? Als dit allemaal zo belangrijk is, als het bestaan van heel Gaia ervan afhangt, waarom is hij dan niet meegekomen om ons te leiden?’

Ik ben hier, Trev,’ zei Blits, ‘en ik ben evenzeer Gaia als hij is.’ En met een snelle zijdelingse, opwaartse blik vanuit haar ogen: ‘Heb je er dan een hekel aan dat ik je “Trev” noem?’

‘Inderdaad. Ik heb evenveel recht op mijn gewoonten als jij op de jouwe. Mijn naam is Trevize. Drie lettergrepen: Tre-vi-ze.’

‘Met plezier. Ik wil je niet boos maken, Trevize.’

‘Ik ben niet boos. Ik erger me.’ Hij ging plotseling staan en liep van de ene kant van de kamer naar de andere. Hij stapte daarbij over de uitgestrekte benen van Pelorat (die ze schielijk introk) en liep vervolgens weer terug. Hij bleef staan, draaide zich om en keek Blits aan.

Hij wees naar haar met zijn vinger. ‘Kijk! Ik ben niet meer mijn eigen baas. Ik ben van Terminus naar Gaia gemanipuleerd, en zelfs toen ik dat dóór begon te krijgen, kon ik er geen einde aan maken. En als ik dan eindelijk op Gaia ben terechtgekomen wordt me verteld dat mijn komst uitsluitend als doel had Gaia te redden. Waarom? Hoe? Wat hebben Gaia en ik met elkaar te maken? Hoezo moet ik haar redden? Is er niemand anders onder de triljarden bewoners van de Melkweg die dat klusje kan opknappen?’

‘Alsjeblieft, Trevize,’ zei Blits. Plotseling hing er een terneergeslagen sfeer om haar heen. Haar jongensachtige vrolijkheid was verdwenen. ‘Wees niet boos. Zie je, ik gebruik je naam correct en ik ben ernstig. Dom heeft je gevraagd geduldig te zijn.’

‘Bij Elke Planeet Van De Melkweg, bewoonbaar of niet, ik wil niet geduldig zijn! Als ik dan zo belangrijk ben heb ik toch minstens wel recht op een verklaring! Om te beginnen vraag ik je opnieuw waarom Dom niet met ons is meegekomen. Is het voor hem niet belangrijk genoeg om hier in de Verre Ster bij ons te zijn?’

‘Hij is hier, Trevize,’ zei Blits. ‘Omdat ik hier ben, is hij ook hier, en is iedereen van Gaia hier — ieder levend wezen en elk zandkorreltje van de planeet.’

Jij bent ervan overtuigd dat dat het geval is, maar ik kan niet denken op die manier. Ik ben geen Gaiaan. We kunnen niet de hele planeet meeslepen in mijn schip, er kan maar éen persoon mee. Wij hebben jou, en Dom is een deel van jou. Uitstekend. Maar waarom hebben we niet Dom genomen, en jou een deel van hem laten zijn?’

‘Onder andere,’ zei Blits, ‘omdat Pel, ik bedoel Pel-o-rat, gevraagd heeft of ik met jou aan boord wilde komen. Ik, niet Dom.’

‘Pure hoffelijkheid. Dat moet je toch niet serieus nemen!’

‘Nou, hoor eens, mijn beste,’ zei Pelorat, die met rood aanlopend gezicht opsprong, ‘Ik was wel degelijk serieus. Zo gemakkelijk kom je niet van me af. Ik accepteer het feit dat het niet van belang is welk deel van het Gaiaanse geheel aan boord is, en voor mij is het plezieriger Blits hier bij ons te hebben dan Dom, en dat zou voor jou ook moeten gelden. Kom, Golan, nu doe je kinderachtig.’

‘O ja ? O ja ?’ zei Trevize met een gezicht als een donderwolk. ‘Goed dan. Ik ben kinderachtig. Maar niettemin’ (hij wees weer naar Blits) ‘zeg ik dit: ik weet niet wat ik geacht word te doen, maar ik verzeker je dat ik het niet zal doen als ik niet word behandeld als een menselijk wezen. Twee vragen om mee te beginnen. Wat word ik verondersteld te doen? En waarom ik?’

Blits deinsde achteruit met opengesperde ogen. ‘Alsjeblieft, ik kan je dat nu nog niet vertellen,’ zei ze. ‘Niemand op Gaia kan je dat vertellen. Om te beginnen moet je naar de plek komen zonder vooraf iets te weten. Je moet het allemaal ter plaatse uitvinden. En dan moet je doen wat je moet doen — maar op een kalme, onbewogen manier. Als je blijft zoals je nu bent zal er niets van terechtkomen en dan is het einde van Gaia hoe dan ook genaderd. Jij moet je gevoelens in dit opzicht veranderen en ik weet niet hoe ik ze moet veranderen.’

‘Zou Dom dat weten als hij hier was geweest?’ vroeg Trevize onbarmhartig.

‘Dom is hier,’ zei Blits. ‘Hij/ik/wij weten niet hoe wij jou moeten veranderen of kalmeren. Wij begrijpen een mens niet die zijn plaats in het geheel der dingen niet aanvoelt, die zich geen onderdeel voelt van een groter geheel.’

‘Dat klopt niet,’ zei Trevize. ‘Jullie konden mijn schip vastgrijpen op een afstand van meer dan een miljoen kilometer — en jullie konden ons kalm houden toen wij ons hulpeloos voelden. Wel, kalmeer me dan nu ook maar. Doe maar niet alsof jullie daartoe niet in staat zijn.’

‘Maar wij mogen het niet. Nu niet. Als we je nu op eigen manier aanpasten of veranderden zou je voor ons even weinig waarde hebben als een willekeurig ander mens uit de Melkweg en konden we je niet gebruiken. Wij kunnen jou alleen gebruiken omdat jij jij bent en dat moet je dus blijven. Als we jou op dit ogenblik op welke manier dan ook aantasten, zijn wij verloren. Alsjeblieft. Je moet kalmeren uit eigen, vrije wil.’

‘Geen sprake van, juffrouw, tenzij je me iets meer vertelt over de dingen die ik wil weten.’

‘Blits, laat mij het eens proberen,’ zei Pelorat. ‘Ga alsjeblieft naar de andere kamer.’

Blits verliet de kamer, langzaam achterwaarts lopend. Pelorat deed de tussendeur achter haar dicht.

‘Zij kan alles horen en zien… voelen,’ zei Trevize. ‘Wat maakt het uit?’

‘Het maakt mij iets uit,’ zei Pelorat. ‘Ik wil met jou alleen zijn, ook al is die afzondering maar een illusie. Golan, jij bent bang.’

‘Wees geen dwaas!’

‘Natuurlijk ben je bang. Je weet niet waar je heengaat, wat je te wachten staat, wat je moet doen. Je hebt het recht bang te zijn.’

‘Maar ik ben niet bang!’

‘Jawel, dat ben je wel. Misschien ben je niet bang voor fysiek gevaar, zoals ik dat ben. Ik ben bang geweest om mij in de ruimte te wagen, bang voor elke nieuwe planeet die ik zag, bang voor alle onbekende dingen die ik tegenkwam. Tenslotte heb ik een halve eeuw lang een afgeschermd, teruggetrokken en beperkt leven geleid, terwijl jij in de Marine hebt gezeten en in de politiek, en in het volle en jachtige leven thuis en in de ruimte. Toch heb ik geprobeerd niet bang te zijn en jij hebt mij daarbij geholpen. In de tijd die we samen hebben doorgebracht heb je veel geduld met mij gehad, je bent vriendelijk en vol begrip geweest, en dankzij jou ben ik erin geslaagd mijn angsten te overwinnen en me goed te gedragen. Laat mij nu die gunst retourneren door jou te helpen.’

‘Ik zeg je immers dat ik niet bang ben!’

‘Natuurlijk ben je dat wel. Al was het alleen maar wegens de verantwoordelijkheid die je zult dragen. Kennelijk hangt het lot van een hele planeet van jou af. Als je faalt zul je moeten leren leven met het besef een hele wereld vernietigd te hebben. Waarom zou je die mogelijkheid onder ogen moeten zien als het gaat om een wereld die niets voor jou betekent? Welk recht hebben zij jou deze last op te leggen ? Jij bent niet alleen bang dat je zult falen, zoals ieder ander in jouw plaats dat ook zou zijn, maar je bent ook woedend omdat zij jou in een positie hebben gebracht waarin je bang moet zijn.’

‘Je ziet het helemaal verkeerd.’

‘Dat geloof ik niet. Laat mij daarom jouw plaats innemen. Ik zal het doen. Wat ze ook van je verlangen, ik zal optreden als je plaatsvervanger. Ik neem aan dat het niet iets zal zijn wat grote fysieke kracht vereist of bovenmatige vitaliteit, want in dat geval hadden ze net zo goed een of ander simpel technisch apparaat kunnen nemen. Ik neem ook aan dat het niet iets is waarbij geestvaardigheid nodig is, want daarover beschikken zijzelf in ruim voldoende mate. Het zal iets zijn dat… Wel, ik weet het niet, maar als je die twee overbodige eigenschappen even weg denkt, beschik ik zo’n beetje over dezelfde kwaliteiten als jij, en ik ben bereid de verantwoordelijkheid te nemen.’

‘Waarom ben je zo graag bereid die last op je te nemen?’ vroegTrevize op scherpe toon.

Pelorat keek naar de grond, alsof hij bang was de ander recht in de ogen te zien. ‘Ik heb een vrouw gehad, Golan,’ zei hij. ‘Ik heb ook andere vrouwen gekend. Toch zijn ze voor mij nooit erg belangrijk geweest. Boeiend. Aangenaam. Maar nooit erg belangrijk. Maar deze…’

‘Wie? Blits?’

‘Zij is in zekere zin… anders… voor mij.’

‘Bij Terminus, Janov, zij hoort elk woord wat je zegt!’

‘Dat maakt niet uit. Zij weet het toch al. Ik wil haar een genoegen doen. Ik wil die taak op mij nemen, wat het ook voor een taak is. Ik wil elk risico lopen, elke verantwoordelijkheid dragen, als mij dat een klein kansje geeft dat zij… me welgezind zal zijn.’

‘Janov, ze is nog een kind.’

‘Zij is geen kind. En wat jij van haar denkt maakt mij niets uit.’

‘Begrijp je niet hoe zij je moet zien?’

‘Als een oude man? Wat geeft dat? Zij is deel van een groter geheel en ik ben dat niet. Alleen dat werpt al een onneembare muur tussen ons op. Maar ik vraag dan ook niets anders van haar dan dat ze…’

‘Je welgezind zal zijn?’

‘Ja. Of welke andere gevoelens zij ook voor mij over wil hebben.’

‘En om die reden wil je mijn taak overnemen? Janov, je hebt niet goed geluisterd. Zij willen jou niet hebben. Om de een of andere onbegrijpelijke, bezopen reden willen ze mij!’

‘Als ze jou niet kunnen hebben en er toch iemand beschikbaar moet zijn, zal ik beslist beter zijn dan helemaal niemand.’

Trevize schudde zijn hoofd. ‘Ik kan mijn oren niet geloven. Je leeftijd is je in je bol geslagen en je hebt de jeugd weer ontdekt. Janov, je probeert de held uit te hangen, want je wilt sterven voor haar lichaam.’

‘Zeg dat niet, Golan. Dit onderwerp leent zich niet voor humor.’

Trevize wilde gaan lachen, maar toen hij Pelorats ernstige gezicht zag, schraapte hij in plaats daarvan zijn keel. ‘Je hebt gelijk,’ zei hij. ‘Neem me niet kwalijk. Roep haar binnen, Janov. Roep haar binnen.’

Blits kwam binnen. Zij leek een beetje kleiner geworden. Met een zacht stemmetje zei ze: ‘Het spijt me, Pel. Jij kunt geen vervanger zijn. Het moet Trevize zijn of niemand.’

‘Goed dan,’ zei Trevize. ik zal rustig zijn. Wat het ook moge zijn, ik zal proberen het te doen. Alles wat nodig is om Janov ervan te weerhouden op zijn leeftijd nog de romantische held te spelen.’

‘Ik ken mijn leeftijd,’ mompelde Pelorat.

Blits liep langzaam naar hem toe en legde haar hand op zijn schouder. ‘Pel, ik… ben je erg welgezind.’

Pelorat keek een andere kant op. ‘Het is wel in orde, Blits. Je hoeft niet zo aardig voor mij te zijn.’

‘Ik ben niet aardig, Pel. ik ben je zeer welgezind.’

82

Eerst vaag, maar steeds duidelijker besefte Sura Novi dat zij Suranoviremblastiran was en dat zij als kind ‘Su’ was geweest voor haar ouders en ‘Vi’ voor haar vrienden.

Zij was dat natuurlijk niet echt vergeten, maar die kennis zat nogal diep in haar binnenste begraven. Nooit eerder zo diep als in de afgelopen maand, want nog nooit was zij zo lang zo dicht bij een zo’n sterke geest in de buurt geweest.

Maar nu was de tijd daar. Zij wilde het niet eigener beweging. Dat was niet nodig. Heel de rest van haar wezen duwde haar deel van zichzelf naar het oppervlak toe, ter wille van de behoeften van het geheel.

Dat ging gepaard met een zeker gevoel van onbehagen, een soort jeuk, maar daar kwam al gauw de troost van de ware eigenheid voor in de plaats. In vele jaren was zij niet zo dicht bij de planeet Gaia geweest.

Zij herinnerde zich een van de levensvormen waar zij als kind op Gaia verzot op was geweest. Zij had de gevoelens daarvan toen vaag herkend als een deel van zichzelf en nu herkende zij ze in alle helderheid bij haarzelf. Zij was een vlinder die zich ontpopte uit haar cocon.

83

Stor Gendibal staarde Novi gespannen en doordringend aan. Hij was zo verrast dat het maar een haartje scheelde of hij was zijn greep op Burgemeester Branno kwijtgeraakt. Dat dit niet gebeurde was wellicht te danken aan een plotselinge steun van buitenaf — die hij voor het moment overigens negeerde.

‘Wat weet jij van Raadsheer Trevize, Novi?’ vroeg hij. En vervolgens, in kille verwarring bij de plotselinge en steeds toenemende ingewikkeldheid van haar geest, riep hij uit: ‘Wat ben jij?’

Hij probeerde haar geest gevangen te houden, maar ontdekte dat deze ondoordringbaar was geworden. Op dat moment beseft hij pas echt dat zijn greep op Branno werd gesteund door een greep die sterker was dan de zijne. ’Wat ben je?’ herhaalde hij.

Novi’s gezicht vertoonde een spoor van tragiek. ‘Meester,’ zei ze, ‘Spreker Gendibal, mijn ware naam is Suranoviremblastiran en ik ben Gaia.’

Dat was alles wat zij met woorden uitdrukte, maar Gendibal had in een plotselinge woede zijn eigen geestvaardigheid verhoogd. Hij maakte zijn geest los van de ondersteunende kracht en hield, geholpen door zijn verhoogde adrenalinepeil, Branno in zijn eentje in de greep, krachtiger dan voorheen, terwijl hij tevens een hevige, stille worsteling voerde met de geest van Novi.

Met gelijke vaardigheid hield zij hem op afstand, maar zij kon haar geest niet voor hem gesloten houden of misschien wilde zij dat niet.

Hij sprak haar aan op de manier waarop hij een collega-Spreker zou aanspreken. ‘Jij hebt een spelletje gespeeld, mij bedrogen, mij hierheen gelokt, en jij bent er een van het soort waartoe ook het Muildier behoorde.’

‘Het Muildier was een afvallige, Spreker. Ik/wij zijn geen Muildieren. Wij/ik zijn Gaia.’

De gehele essentie van Gaia werd overgebracht in de complexe totaalsom van haar communicatie — op een vollediger wijze dan met enkel woorden mogelijk zou zijn geweest.

‘Een als geheel levende planeet,’ zei Gendibal.

‘En met een geestesveld dat als geheel groter is dan dat van u als individu. Alsjeblieft, verzet u niet tegen die kracht. Ik vrees het gevaar u kwaad te doen, want dat wil ik niet.’

‘Zelfs als totale planeet zijn jullie niet sterker dan de som van mijn collega’s op Trantor. Ook wij zijn in zekere zin een als geheel bestaande planeet.’

‘Het zijn maar een paar duizend mensen die hun geestvaardigheid bundelen. U kunt niet rekenen op hun steun, Spreker, want die heb ik geblokkeerd. Controleer het maar, dan kunt u het zelf vaststellen.’

‘Wat zijn je voornemens, Gaia?’

‘Ik zou graag willen dat u mij Novi noemt, Spreker. Wat ik nu doe, doe ik als Gaia. Maar tevens ben ik Novi, en met betrekking tot u ben ik alleen maar Novi.’

‘Wat zijn je voornemens, Gaia?’

Er was een trillend geestvaardigheidsequivalent van een zucht en Novi zei: ‘We zullen in een drievoudige patstelling blijven. U zult Burgemeester Branno ondanks haar scherm in de greep houden, en ik zal u daarbij helpen, en wij zullen niet moe worden. U zult uw greep op mij handhaven, naar ik aanneem, en ik de mijne op u. Ook wij zullen allebei niet moe worden. En zo blijft het dus.’

‘En met welk doel?’

‘Dat heb ik u al gezegd. We wachten op Raadsheer Trevize van Terminus. Hij zal de patstelling doorbreken als hij dat wil.’

84

De computer aan boord van de Verre Ster spoorde de twee schepen op en Golan Trevize liet ze beide verschijnen op het nu in twee helften verdeelde scherm.

‘Het waren allebei schepen van de Foundation. Het ene leek als twee druppels water op de Verre Ster en was ongetwijfeld Compors schip. Het andere was groter en zag er aanzienlijk geduchter uit.

Hij wendde zich tot Blits en zei: ‘Nou, weet jij wat hier allemaal aan de hand is? Is er nu iets wat je mij kunt vertellen?’

‘Ja. Maak je maar niet ongerust. Ze zullen je geen kwaad doen.’

‘Waarom is iedereen er toch van overtuigd dat ik continu zit te trillen van paniek?’ vroeg Trevize geprikkeld.

‘Laat haar praten, Golan,’ zei Pelorat haastig. ‘Kat haar niet af.’

Trevize stak zijn armen op in een ongeduldig gebaar van overgave, ik zal niet meer katten. Spreek, dame.’

Blits zei: ‘In het grote schip bevindt zich het hoofd van uw Foundation. Met haar…’

‘Het hoofd ?’ riep Trevize verbijsterd uit. ‘Je bedoelt onze Oude Dame Branno?’

‘Dat is vast haar titel niet,’ zei Blits met een begin van een glimlach om haar lippen. ‘Maar het is een vrouw, dat klopt.’ Zij zweeg even alsof zij aandachtig moest luisteren naar de resterende delen van het organisme waarvan zij een deeltje uitmaakte. ‘Haar naam is Harlabranno. Het lijkt merkwaardig als je maar vier lettergrepen hebt en toch zo belangrijk bent in je eigen wereld, maar ik neem aan dat de planeten buiten Gaia hun eigen gewoonten hebben.’

‘Dat neem ik ook aan,’ zei Trevize nuchter. ‘Jij zou haar Brann noemen, denk ik. Waarom is zij hier? Waarom is zij niet thuis op… O, ik begrijp het. Gaia heeft ook haar hierheen gelokt. Waarom?’

Blits beantwoordde die vraag niet. ‘Bij haar is Lionokodell, vijf lettergrepen; hij is ondergeschikt aan haar,’ zei ze. ‘Dat komt mij voor als gebrek aan respect. Hij is een belangrijke ambtenaar op jouw wereld. Er zijn nog vier anderen die de scheepswapenen bedienen. Wil je hun namen weten?’

‘Nee. Ik neem aan dat er in het andere schip éen man is, Munn Li Compor, en dat hij de Tweede Foundation vertegenwoordigt. Kennelijk hebben jullie de twee Foundations bijeengebracht. Waarom?’

‘Zo is het niet precies, Trev… ik bedoel, Trevize…’

‘Ga je gang maar, noem me Trev. Dat kan me geen lor schelen.’

‘Niet precies zo, Trev. Compor heeft dat schip verlaten en zijn plaats is ingenomen door twee mensen. De ene is Storgendibal, een belangrijke functionaris van de Tweede Foundation. Hij wordt een Spreker genoemd.’

‘Een belangrijke functionaris? Hij beschikt zeker over geestvaardigheid, naar ik aanneem?’

‘O ja, zeer veel.’

‘Zijn jullie in staat hem in toom te houden?’

‘Zeker. De tweede persoon bij hem aan boord is Gaia.’

‘Een van jullie mensen?’

‘Ja. Haar naam is Suranoviremblastiran. De naam zou veel langer moeten zijn, maar zij is zo lang van mij/ons weg geweest.’

‘Is zij in staat een hoge functionaris van de Tweede Foundation in het gareel te houden?’

‘Niet zij, maar Gaia houdt hem in het gareel. Zij/ik/wij/allen zijn in staat hem te verpletteren.’

‘En gaat zij dat doen? Gaat zij hem en Branno vernietigen? Wat heeft dit te betekenen? Gaat Gaia de Foundations verwoesten en een eigen Galactisch Imperium stichten? Een nieuw Muildier? Een groter Muildier…’

‘Nee, nee, Trev. Wind je niet op. Dat moet je niet doen. We zijn alle drie in een patstelling. We wachten.’

‘Waarop?’

‘Op jouw beslissing.’

‘Daar gaan we weer. Welke beslissing? Waarom ik?’

‘Alsjeblieft, Trev,’ zei Blits. ‘Het zal spoedig worden uitgelegd. Ik/ wij/zij hebben zoveel gezegd als ik/wij/zij nu kunnen.’

85

Branno zei vermoeid: ‘Het is duidelijk, Liono, dat ik een vergissing heb gemaakt, en misschien een fatale.’

‘Moet dat worden toegegeven?’ mompelde Kodell van achter lippen die zich niet bewogen.

‘Zij weten wat ik denk. Het kan geen kwaad het dan ook maar uit te spreken. En jouw gedachten kennen ze eveneens, ook al beweeg jij je lippen nog zo weinig. Ik had moeten wachten tot ons scherm beter was.’

‘Hoe had u dat kunnen weten, Burgemeester?’ zei Kodell. ‘Als we hadden gewacht tot we dubbel en dwars, honderd procent, waterdicht zeker waren geweest, zouden we eeuwig hebben moeten wachten. Zeker, ik zou zelf ook wel willen dat we niet hierheen waren gekomen. Het zou beter zijn geweest de experimenten te laten uitvoeren door iemand anders, bijvoorbeeld uw bliksemafleider, Trevize.’

Branno zuchtte, ik wilde hen geen waarschuwing geven, Liono. Toch wijs je hiermee de kern van mijn vergissingen aan. Ik had misschien moeten wachten tot ons scherm redelijk ondoordringbaar was. Niet volmaakt ondoordringbaar, maar redelijk. Ik wist wel dat er nu nog aanzienlijke lekkages waren, maar ik kon het niet verdragen nog langer te moeten wachten. Om die lekkages te verhelpen zou meer tijd nodig zijn geweest dan mijn ambtsperiode toestond. Ik wilde dat het zou worden gedaan tijdens mijn periode, en ik wilde persoonlijk ter plekke zijn. Daarom heb ik mijzelf, dwaas die ik ben, wijsgemaakt dat het scherm toereikend was. Ik wilde van geen voorzichtigheid horen. Zo heb ik ook jouw twijfels genegeerd.’

‘We kunnen nog steeds winnen als we geduld hebben.’

‘Kun jij bevel geven op het andere schip te schieten?’

‘Nee, dat kan ik niet, Burgemeester. Die gedachte is voor mij op de een of andere manier onverdraaglijk.’

‘Ook voor mij. En als jij of ik er in zouden slagen dat bevel te geven, weet ik zeker dat de bemanning het niet zou uitvoeren — dat zij daartoe niet in staat zou zijn.’

‘Niet onder de huidige omstandigheden, Burgemeester, maar die omstandigheden kunnen veranderen. Kijk eens: er verschijnt een nieuwe acteur op het toneel.’

Hij wees naar het scherm. De scheepscomputer had het scherm onmiddellijk in twee helften gesplitst toen het nieuwe schip binnen bereik kwam. Het tweede schip was nu te zien op de rechterhelft van het scherm.

‘Kun je dat beeld vergroten, Liono?’

‘Geen probleem. Die Tweede Foundationist is heel bekwaam. We mogen vrijelijk alles doen waar hij geen last van heeft.’

‘Wel,’ zei Branno, na het scherm bestudeerd te hebben, ‘dat is de Verre Ster, zo te zien. Ik mag aannemen dat Trevize en Pelorat aan boord zijn.’ En bitter: ‘Tenzij ook zij vervangen zijn door Tweede Foundationisten. Mijn bliksemafleider is werkelijk uiterst doeltreffend geweest. Was alleen ons scherm maar wat deugdelijker geweest!’

‘Geduld!’ zei Kodell.

De bestuurdersruimte van het schip werd plotseling gevuld met de klank van een stem. Branno kon op de een of andere manier aanvoelen dat deze niet uit normale klankgolven bestond. Zij hoorde de stem direct in haar geest en een korte blik op Kodell was voldoende om haar duidelijk te maken dat ook hij de stem hoorde.

‘Kunt u mij verstaan, Burgemeester Branno?’ vroeg de stem. ‘Als dat zo is, behoeft u dat niet hardop te zeggen. Uw gedachte zal voldoende zijn.’

‘Wat bent u?’ vroeg Branno kalm.

‘Ik ben Gaia.’

86

De drie schepen waren volledig bewegingloos ten opzichte van elkaar. Alle drie draaiden zij langzaam rond de planeet Gaia, als een verre, driedelige satelliet van de planeet. En alle drie begeleiden zij Gaia op haar eindeloze tocht rond de zon.

Trevize zat naar het scherm te kijken. Hij was het raden naar zijn mogelijke rol moe — de rol waarvoor ze hem meer dan duizend parsecs hadden laten reizen.

De klank in zijn geest verraste hem niet. Het leek wel alsof hij er op had zitten wachtten.

‘Kunt u me verstaan, Golan Trevize?’ zei de stem. ‘Als dat zo is, behoeft u het niet hardop te zeggen. Uw gedachte zal voldoende zijn.’

Trevize keek om zich heen. Pelorat was kennelijk stomverbaasd en keek alle kanten uit om de bron te vinden. Blits bleef rustig zitten, haar handen gevouwen op haar schoot. Trevize twijfelde geen moment dat ook zij de stem vernam.

Hij negeerde het bevel zich te beperken tot gedachten en zei met opzettelijk sterk gearticuleerde klanken: ‘Als ik niet te horen krijg wat hier allemaal aan de hand is, zal ik niets doen van wat mij gevraagd wordt.’

‘U zult het zo meteen weten,’ zei de stem.

87

Novi zei: ‘U zult mij allemaal in uw geest horen. Het staat u allen vrij mij in gedachten te antwoorden. Ik zal het zo regelen dat u elkaar allemaal kunt verstaan. Zoals u allen weet bevinden wij ons dicht genoeg bij elkaar om bij de normale snelheid van geestvelden, de snelheid van het licht, geen last te hebben van hinderlijke tijdsintervals. Om te beginnen: onze bijeenkomst hier is garrangeerd.’

‘Op welke manier?’ klonk Branno’s stem.

‘Niet door aantasting van de geest,’ zei Novi. ‘Gaia heeft zich niet rechtstreeks met uw geesten bemoeid. Dat is niet onze stijl. Wij hebben alleen gebruik gemaakt van uw ambities. Burgemeester Branno wilde onmiddellijk een Tweede Imperium stichten. Spreker Gendibal wilde Eerste Spreker worden. Het was voor ons voldoende deze begeerten aan te wakkeren en om daarna voorzichtig en weloverwogen mee te deinen op hun golven.’

‘Het is mij bekend hoe ik hierheen ben gemanipuleerd,’ zei Gendibal stijfjes. Hij wist het maar al te goed. Hij wist waarom hij zo begerig was geweest zich in de ruimte te begeven, zo begerig Trevize na te zetten en hij wist hoe overtuigd hij was geweest van zijn eigen kunnen. Geen probleem! Het kwam allemaal door Novi. O, Novi!

‘U was een bijzonder geval, Spreker Gendibal. Uw ambitie was krachtig, maar u had gevoeligheden die kwetsbare plekken veroorzaakten. U was een persoon die aardig zou zijn tegenover iemand waarvan u in uw hele opleiding had geleerd dat zij in alle opzichten uw mindere was. Ik buitte dat voordeel uit en gebruikte het tegen u. Ik/ wij ben/zijn daarover beschaamd. Het excuus is dat de toekomst van de Melkweg op het spel staat.’

Novi zweeg even en daarna werd haar stem (hoewel zij geen gebruik maakte van haar eigen stembanden) somberder, evenals haar gezicht.

‘De tijd was aangebroken. Gaia kon niet langer meer wachten. Meer dan een eeuw lang waren de mensen van Terminus bezig geweest met het ontwikkelen van een geestscherm. Als zij nog een generatie hun gang hadden kunnen gaan zouden zij zelfs voor Gaia onbereikbaar zijn geworden en daarna zouden zij hun fysieke wapens onbelemmerd hebben kunnen gebruiken. De Melkweg zou niet in staat zijn geweest hen te weerstaan en er zou terstond een Tweede Galactisch Imperium zijn gesticht, naar het model van Terminus — ondanks het Plan van Seldon, ondanks de mensen van Trantor, ondanks Gaia. Burgemeester Branno moest er op de een of andere manier toe verleid worden in actie te komen nog voordat het scherm geperfectioneerd was.

Verder was daar Trantor. Het Seldon plan verliep ongestoord, want Gaia zelf deed haar best de gebeurtenissen in de juiste banen te leiden. Gedurende meer dan een eeuw waren er passieve Eerste Sprekers geweest, zodat Trantor in een sluimerend bestaan was verzand. Maar nu maakte Stor Gendibal een steile carrière. Hij zou zeker Eerste Spreker worden en onder zijn leiding zou Trantor een actieve rol gaan spelen. Trantor zou zich beslist gaan toeleggen op fysieke macht; hij zou het gevaar van de kant van Terminus doorzien en er maatregelen tegen nemen. Als hij tegen Terminus kon optreden voordat het scherm geperfectioneerd was, zou het Plan van Seldon verder worden gevolgd tot het ontstaan van een Tweede Galactisch Imperium, nu naar het model van Trantor — ondanks de mensen van Terminus, en ondanks Gaia. Derhalve moest Gendibal er op de een of andere manier toe gebracht worden in actie te komen nog voordat hij Eerste Spreker werd.

Omdat Gaia tientallen jaren zorgvuldig voorbereidingen heeft getroffen, hebben wij de twee Foundations op het juiste ogenblik op de juiste plaats bijeengebracht. Ik herhaal dit alles vooral met de bedoeling dat Raadsheer Golan Trevize van Terminus het goed begrijpt.’

Trevize onderbrak de stem meteen en negeerde wederom de mogelijkheid de communicatie te beperken tot gedachten. Op vastberaden toon zei hij: ‘Ik begrijp het niet. Wat is er verkeerd aan die twee versies van een Galactisch Imperium?’

Novi zei: ‘Het Tweede Galactisch Imperium volgens het model van Terminus zal een militair keizerrijk zijn, gebaseerd op strijd, gehandhaafd door strijd, en tenslotte vernietigd door strijd. Het zal niets méér zijn dan een herboren Eerste Imperium. Dat is de mening van Gaia.

Het Tweede Galactisch Imperium volgens het model van Trantor zal een bevoogdend Keizerrijk zijn, gebaseerd op berekening, gehandhaafd door berekening, en in eindeloze doodsheid levend door berekening. Het zal een doodlopende weg zijn. Dat is de mening van Gaia.’

‘En wat heeft Gaia als alternatief aan te bieden?’ vroeg Trevize.

‘Een groter Gaia! Galaxia! Elke bewoonde planeet op dezelfde wijze levend als Gaia is. Elke levende planeet vervolgens verbonden met elkaar in een gemeenschappelijk leven over de grenzen van de hyper-ruimte heen! En ook elke onbewoonde planeet zal vervolgens deelnemen. Elke ster. Elk vleugje interstellair gas. Uiteindelijk misschien zelfs het grote zwarte gat in de kern! Een levende Melkweg, een Melkweg die een aangenaam oord kan worden voor elke levensvorm, ook de vormen die we nog niet kennen. Een manier van leven die fundamenteel verschilt van alles wat we tot nu toe hebben gekend, en die in geen van de oude fouten zal vervallen.’

‘Maar nieuwe fouten zal bedenken,’ mompelde Gendibal sarcastisch.

‘We hebben ze als Gaia in duizenden jaren afdoende bestreden.’

‘Maar niet op de schaal van de Melkweg.’

Trevize negeerde de korte gedachtenwisseling en keerde terug naar zijn uitgangspunt. ‘En wat is mijn rol in dat geheel?’

De stem van Gaia — verklankt via Novi’s geest weerklonk met een donderend geluid: ‘Kies! Welk alternatief moet het zijn?

Hierna volgde een diepe stilte. Na lange tijd klonk eindelijk de stem van Trevize in die stilte nu tenslotte via zijn geest, want hij was te verbouwereerd om zijn mond te gebruiken. De stem klonk zacht, maar nog steeds enigszins uitdagend. ‘Waarom ik?’

Novi sprak. ‘Hoewel wij inzagen dat het moment was gekomen waarop ofwel Terminus ofwel Trantor te sterk werd om nog te worden tegengehouden — of, erger nog, dat beide zo machtig konden worden dat er een dodelijke impasse zou ontstaan die de Melkweg zou ruïneren — konden wij nog niets ondernemen. Voor onze doeleinden hadden we iemand nodig, een speciaal iemand, met een talent voor correctheid. Wij vonden u, Raadsheer. Nee, wij mogen die verdienste niet opeisen. Het volk van Trantor vond u door middel van een man die Compor heet, al wisten zij niet wat zij gevonden hadden. Het feit dat zij u vonden, vestigde onze aandacht op u. Golan Trevize, u bezit het talent om correcte keuzes te maken.’

‘Dat ontken ik,’ zei Trevize.

‘Van tijd tot tijd voelt u een bepaalde zekerheid in u. En wij willen uit naam van de Melkweg dat u deze keer een dergelijke zekerheid voelt. U wilt de verantwoordelijkheid wellicht niet aanvaarden. U zult misschien uw best doen om geen keuze te maken. Niettemin zult u beseffen dat het juist is wel te kiezen. U zult er zeker van zijn. En dan zult u een keuze maken. Toen wij u eenmaal hadden gevonden, wisten wij dat onze speurtocht voorbij was. Jarenlang hebben wij ons daarna ingespannen om een verloop van gebeurtenissen te ensceneren dat ertoe zou leiden — zonder directe inmenging in uw geesten — dat u alle drie, Burgemeester Branno, Spreker Gendibal en Raadsheer Trevize, op hetzelfde ogenblik in de nabijheid van Gaia zou zijn. Daarin zijn wij geslaagd.’

‘Is het niet zo, Gaia, als jullie willen dat ik je zo noem, dat jullie op deze plek in de ruimte, op dit moment zowel de Burgemeester als de Spreker kunnen overweldigen?’ vroeg Trevize. ‘Is het niet zo dat jullie die levende Melkweg, als ik het zo mag uitdrukken, ook kunnen opbouwen zonder dat ik ook maar iets doe? Waarom doen jullie dat dan niet?’

‘Ik weet niet of ik u dat naar volle tevredenheid kan uitleggen,’ zei Novi. ‘Gaia werd duizenden jaren geleden gesticht met behulp van robots die ooit, een korte poos, de menselijke soort gediend hebben, maar die dat nu niet meer doen. Zij hebben ons krachtig ingeprent dat we alleen kunnen overleven door een strikte toepassing van de Drie Wetten van de Robotica op alles wat leeft. In die visie luidt de Eerste Wet: “Gaia mag leven geen schade toebrengen, noch, door passief optreden, toestaan dat leven schade wordt toegebracht.” Wij hebben deze regel tijdens onze gehele geschiedenis gehoorzaamd en we kunnen niet anders.

Het resultaat is dat we nu hulpeloos zijn. Wij kunnen onze visie ten aanzien van een levende Melkweg niet opdringen aan triljarden mensen en ontelbaar veel andere wezens zonder daarbij wellicht talloos velen schade te doen. Ook kunnen we niet werkeloos toezien hoe de Melkweg zichzelf grotendeels vernietigt in een strijd die wij wellicht hadden kunnen voorkomen. Wij weten niet of actie dan wel passiviteit onzerzijds de Melkweg het duurste te staan zal komen. En als wij kiezen voor actie weten wij niet of de keuze voor Trantor dan wel die voor Terminus de Melkweg de minste schade zal berokkenen. Laat daarom Raadsheer Trevize beslissen. Welke beslissing hij ook neemt, Gaia zal er zich aan houden.’

‘Hoe denken jullie dat ik die beslissing kan nemen? Wat moet ik doen?’

‘U hebt uw computer,’ zei Novi. ‘De mensen van Terminus wisten dat niet toen zij hem maakten, maar hij is nog beter dan zij gedacht hadden. De computer aan boord van uw schip heeft een stukje Gaia in zich. Leg uw handen in de grepen en denk na. U zou bijvoorbeeld kunnen bedenken dat het scherm van Burgemeester Branno ondoordringbaar is. Als u dat doet is het mogelijk dat zij haar wapens onmiddellijk zal gebruiken om de twee andere schepen onschadelijk te maken of te vernietigen, en om Gaia en later Trantor met geweld in bezit te nemen.’

‘En dan ondernemen jullie niets om haar tegen te houden?’ vroeg Trevize verbaasd.

‘Helemaal niets. Als u er zeker van bent dat overheersing door Terminus de Melkweg minder schade zal toebrengen dan de andere alternatieven, zullen we die overheersing met genoegen steunen ook al leidt dat tot de vernietiging van onszelf.

Anderzijds kunt u het geestesveld van Spreker Gendibal aantreffen en u kunt dan eventueel uw computer-versterkte kracht bij de zijne voegen. In dat geval zal hij zich ongetwijfeld van mij weten los te rukken en verder geen last meer van mij hebben. Hij kan dan de geest van de Burgemeester manipuleren en in samenspel met haar vloot Gaia fysiek uitschakelen, en vervolgens toezien op een verder weer vlekkeloos verloop van het Seldon Plan.

Gaia zal niet optreden om dat te verhinderen. Maar u kunt ook mijn geestveld aantreffen en u daarbij aansluiten — en dan zal het proces op gang komen dat leidt naar een levende Melkweg, niet tijdens deze generaties of de volgende, maar na eeuwen harde arbeid. In die eeuwen zal het Plan van Seldon voortgang vinden. De keuze is aan u.’

‘Wacht!’ riep Burgemeester Branno. ‘Neem nog niet meteen een beslissing. Mag ik iets zeggen?’

‘U mag vrijelijk spreken/ zei Novi. ‘Dat geldt ook voor Spreker Gendibal.’

‘Raadsheer Trevize,’ zei Branno. ‘De laatste keer dat wij elkaar op Terminus zagen, hebt u gezegd: “Misschien komt er ooit een tijd, mevrouw de Burgemeester, dat u mij iets zult vragen; ik zal wel zien hoe ik dan reageer, maar daarbij zal ik deze laatste twee dagen beslist niet vergeten”. Ik weet niet of u dit toen hebt voorzien, of dat het alleen maar een soort intuïtieve ingeving van u was, dan wel dat het een kenmerkend staaltje was van wat deze vrouw uw talent voor correctheid noemt — deze vrouw die het heeft over een levende Melkweg. In elk geval hebt u gelijk gekregen. Ik vraag u een dienst ter wille van de Federatie.

Ik neem aan dat u wellicht de neiging hebt u op mij te wreken voor het feit dat ik u gearresteerd en verbannen heb. Ik verzoek u daarbij te bedenken dat ik dat heb gedaan in het belang van de Foundation Federatie. Zelfs als ik ongelijk had of zelfs als ik handelde uit vuig eigenbelang, bedenk dat ik het heb gedaan — en niet de Federatie. Vernietig nu niet de gehele Federatie om uw gram te halen voor iets wat ik alleen u heb aangedaan. Bedenk dat u een Foundationist bent en een menselijk wezen, en dat u geen nummer wenst te zijn in de bloedeloze rekensommen van Trantor of nog minder dan een nummer in die Melkwegwijde warboel van leven en niet-leven. U wilt dat uzelf, uw afstammelingen, uw medemensen onafhankelijke organismen zijn die beschikken over een vrije wil. Dat is het enige wat telt.

De anderen kunnen nu wel beweren dat ons Imperium zal leiden tot bloedvergieten en ellende, maar dat hoeft helemaal niet het geval te zijn. Het zal onze vrije keuze zijn of dat gebeurt of niet. We kunnen ook een andere keuze doen. En in elk geval is het beter ten onder te gaan in het bezit van een vrije wil dan in betekenisloze veiligheid voort te bestaan als een tandrad in een machine. U hebt wel gemerkt dat van u nu een beslissing wordt gevraagd in uw kwaliteit van een mens die een vrije wil heeft. Deze dingen van Gaia zijn niet in staat een beslissing te nemen omdat hun constructie dat niet toestaat, en daarom doen zij een beroep op u. En zij zullen zichzelf vernietigen als u hen daarom verzoekt. Is dat het soort Melkweg dat u verlangt?’

‘Ik weet niet zeker of ik over een vrije wil beschik, Burgemeester,’ zei Trevize. ‘Misschien is mijn geest op subtiele manier zodanig aangepast dat ik vanzelf het gewenste antwoord zal geven.’

‘Uw geest is volstrekt onaangeroerd,’ zei Novi. ‘Als wij onszelf ertoe konden brengen uit eigenbelang met uw geest te knoeien, zou deze hele ontmoeting zinloos zijn. Als wij in dat opzicht onze principes niet in ere hielden, zouden wij hebben kunnen voortgaan op de weg die onszelf het aangenaamste is zonder ons druk te maken over de grotere behoeften en bedoelingen van de mensheid als geheel.’

‘Ik geloof dat het mijn beurt is om te spreken,’ zei Gendibal. ‘Raadsheer Trevize, laat u niet leiden door eng chauvinisme. Het feit dat u op Terminus geboren bent moet u niet de overtuiging ingeven dat Terminus belangrijker is dan de Melkweg. Vijf eeuwen lang heeft de Melkweg zich nu geëvolueerd volgens de lijnen van het Seldon Plan. Zowel binnen als buiten de Foundation Federatie heeft dat proces zich voortgezet. U bent, en was, een veel belangrijker onderdeel van het Seldon Plan dan wanneer u slechts een van de gewone Foundationisten zou zijn geweest. Doe niets wat het Plan verstoort, noch uit een bekrompen opvatting van patriottisme, noch uit een romantisch verlangen naar wat nieuw en onbekend is. De Tweede Foundationisten zullen de vrije wil van de mensen op geen enkele manier ontkrachten. Wij zijn gidsen, geen tirannen.

En wij hebben een Tweede Galactisch Imperium te bieden dat fundamenteel verschilt van het Eerste. In de menselijke geschiedenis zijn er in al die tienduizenden jaren van reizen door de hyper-ruimte nog geen tien achtereenvolgende jaren te vinden waarin de gehele Melkweg vrij was van bloedvergieten en moordpartijen, zelfs niet in de perioden dat de Foundation zelf in vrede leefde. Als u kiest voor Burgemeester Branno zal dat in de toekomst eindeloos zo verder gaan. Hetzelfde trieste, oude liedje. Het Plan van Seldon omvat de belofte ons daar eindelijk van te verlossen — niet ten koste van de prijs slechts een atoom te worden in een Melkweg van atomen, en te worden gereduceerd tot het niveau van gras, bacteriën en stof.’

Novi zei: ‘Ik ben het eens met wat Spreker Gendibal zegt over het Tweede Imperium van de Eerste Foundation. Met wat hij zegt over zijn eigen Imperium ben ik het niet eens. De Sprekers van Trantor zijn tenslotte onafhankelijke menselijke wezens met een vrije wil, en zij zijn hetzelfde als zij altijd al zijn geweest. Kennen zij dan geen vernietigende onderlinge concurrentie, politieke intriges voor niets terugdeinzende ambities? Is er niet sprake van twisten en zelfs van haat aan de Tafel van de Sprekers — en zullen zij altijd gidsen zijn die u durft te volgen? Verlang Spreker Gendibals erewoord en stel hem dan die vraag.’

‘Niemand hoeft mijn erewoord te verlangen,’ zei Gendibal. ‘Ik geef vrijwillig toe dat wij aan de Tafel haat, competitie en verraad kennen. Maar als een beslissing eenmaal is genomen, wordt zij door iedereen gerespecteerd. Er heeft nog nooit een uitzondering op die regel plaatsgevonden.’

‘En wat gebeurt er als ik geen keuze wil maken ?’ vroeg Trevize.

‘U moet,’ zei Novi. ‘U zult weten dat het correct is een keuze te maken en derhalve zult u de keuze ook maken.’

‘En als ik probeer te kiezen, maar het niet kan?’

‘U moet.’

‘Hoeveel tijd heb ik?’

‘Tot u er zeker van bent,’ zei Novi, ‘hoeveel tijd dat ook kost.’

Trevize bleef zwijgend zitten.

Ook de anderen zwegen en Trevize had het gevoel dat hij het bloed door zijn aderen hoorde stromen.

Hij hoorde Burgemeester Branno vastberaden roepen: ‘Vrije wil!’

Spreker Gendibals stem zei gebiedend: ‘Begeleiding en vrede!’

Novi zei smachtend: ‘Leven…’

Trevize draaide zich om en zag dat Pelorat hem met intense blik aankeek. ‘Heb je dat allemaal gehoord, Janov?’

‘Ja, Golan, alles.’

‘Wat vind jij ?’

‘De beslissing is niet aan mij.’

‘Dat weet ik. Maar wat vind jij?’

‘Ik weet het niet. Alle drie alternatieven beangstigen mij. En toch komt er een merkwaardige gedachte bij me op…’

‘Ja?’

‘Toen we voor het eerst de ruimte ingingen heb je mij de Melkweg laten zien. Weet je nog?’

‘Natuurlijk.’

‘Je versnelde de tijd en de Melkweg draaide waarneembaar om zijn as. En toen zei ik, alsof ik dit moment van nu voorzag: “De Melkweg lijkt wel een levend wezen dat voortkruipt door de ruimte”. Denk je niet dat de Melkweg in zekere zin nu al een levend geheel is?’

Trevize herinnerde zich dat ogenblik en had plotseling zijn zekerheid. Hij wist opeens weer dat hij toen het gevoel had gehad dat ook Pelorat een vitale rol te spelen zou hebben. Hij draaide zich gehaast om — hij wenste geen tijd om na te denken, om te twijfelen, om onzeker te worden.

Hij plaatste zijn handen in de grepen en dacht krachtige gedachten met een intensiteit die hij nooit eerder had gekend.

Hij had zijn beslissing genomen — de beslissing die het lot van de Melkweg zou bepalen.

XX

SLOT

88

Burgemeester Branno had alle reden tot tevredenheid. Het staatsbezoek had niet lang geduurd, maar het was zeer vruchtbaar geweest.

In een opzettelijke poging haar overmoedigheid in te dammen zei ze: ‘We kunnen hen natuurlijk niet voor honderd procent vertrouwen.’

Ze keek naar het scherm. De schepen van de Vloot verdwenen een voor een in de hyper-ruimte, op weg naar hun thuisbasis.

Het was buiten kijf dat Sayshell door hun aanwezigheid was geïmponeerd, maar zij zouden ongetwijfeld twee dingen hebben opgemerkt: ten eerste dat de schepen voortdurend in het deel van de ruimte waren gebleven dat tot de Foundation behoorde en ten tweede dat ze meteen en werkelijk waren vertrokken toen Branno eenmaal had gezegd dat ze zouden vertrekken.

Anderzijds zou Sayshell ook beslist niet vergeten dat die schepen binnen een dag weer aan zijn grens zouden kunnen opduiken of zelfs nog sneller. Het was een manoeuvre geweest die zowel een demonstratie van macht als een vertoon van goede wil was.

Kodell zei: ‘Volkomen juist, we kunnen hen niet compleet vertrouwen, maar dat is met geen enkele planeet in de Melkweg het geval. Het is voor Sayshell een kwestie van eigenbelang dat ze zich stipt aan de overeenkomst houden. Wij zijn heel genereus geweest.’

‘Veel zal ervan afhangen hoe de details worden uitgewerkt en ik voorspel dat dat nog maanden in beslag zal nemen,’ zei Branno. ‘De grote lijnen kunnen in een oogwenk worden aanvaard, maar dan komen de schaduwpartijen en arceringen: hoe moeten we die quarantaine voor invoer en uitvoer precies regelen, hoe moeten we de waarde van hun graan en hun vee vergelijken met die van ons graan en ons vee, en dat soort dingen.’

‘Dat weet ik. Maar tenslotte zal het lukken, en dat zal dan uw verdienste zijn, Burgemeester. Het was een stoutmoedige onderneming, en ik moet toegeven dat ik de wijsheid ervan heb betwijfeld.’

‘Kom, Liono. Het kwam er gewoon op neer dat de Foundation het zelfrespect van Sayshell moest ontzien. Zij hebben een zekere onafhankelijkheid weten te bewaren, al sinds de vroegste tijden van het Keizerrijk. Daar moet je eigenlijk bewondering voor hebben.’

‘Ja, zeker nu we daar niet langer hinder van zullen ondervinden.’

‘Precies. Daarom hoefden wij niets anders te doen dan onze eigen trots een klein beetje in te tomen om naar hen toe een zeker gebaar te maken. Ik geef toe dat het mij ook enige moeite heeft gekost om te besluiten dat ik, de Burgemeester van een Melkwegwijde Federatie, me zou verlagen tot het bezoeken van een provinciaals sterrengroepje, maar toen ik die beslissing eenmaal had genomen viel het allemaal best wel mee. En het deed hun een genoegen. Wij moesten de gok nemen dat zij zouden instemmen met een bezoek toen we onze schepen eenmaal naar hun grenzen hadden gebracht, maar wij hoefden alleen maar ietwat nederig te doen en breed te glimlachen.’

Kodell knikte. ‘We lieten machtsvertoon achterwege om die macht aldus te verduidelijken.’

‘Precies. Wie citeer je nu?’ ‘Ik geloof dat het voorkwam in een van de stukken van Eriden, maar ik weet het niet zeker. We kunnen het een van onze literaire bollebozen vragen als we weer thuis zijn.’

‘Als ik eraan denk. We moeten het wederbezoek van de Sayshellianen aan Terminus zo snel mogelijk regelen en ervoor zorgen dat zij volledig als gelijken worden behandeld. En ik vrees, Liono, dat jij dan zeer stringente veiligheidsmaatregelen zult moeten treffen. Onder onze heethoofden zullen er wel een paar verontwaardigd zijn en het zou niet verstandig zijn de Sayshellianen te confronteren met zelfs maar zoiets onschuldigs en voorbijgaands als een protestdemonstratie.’

‘Volledig mee eens,’ zei Kodell. ‘Tussen haakjes, het was een slimme zet van u dat u Trevize op pad zond.’

‘Mijn bliksemafleider? Hij heeft, eerlijk gezegd, beter gefunctioneerd dan ik had verwacht. Hij viel plompverloren Sayshell binnen en trok hun bliksem aan, in de vorm van protesten, met een snelheid die ik niet voor mogelijk had gehouden. Bij Alle Ruimte! Dat was een uitstekend excuus voor mijn bezoek: bezorgdheid dat een van de burgers van de Foundation hen had lastig gevallen en dank voor hun verdraagzaamheid!’

‘Slim! Maar denkt u niet dat het beter zou zijn geweest als wij Trevize met ons mee terug hadden genomen?’

‘Nee. In het algemeen gesproken zie ik hem overal liever dan thuis. Op Terminus zou hij een storend element zijn. Zijn onzinpraat over de Tweede Foundation was een perfecte aanleiding om hem weg te sturen en we rekenden natuurlijk op Pelorat om hem naar Sayshell te brengen, maar ik wil niet dat hij terugkeert om die nonsens verder te verbreiden. Je weet maar nooit waar dat toe zou kunnen leiden.’

Kodell grinnikte, ik geloof niet dat er lichtgeloviger typen bestaan dan intellectuele academici van de Universiteit. Ik vraag mij wel eens of wat Pelorat nog méér van ons geslikt zou hebben, als we dat hadden gewild.’

‘Het geloof in het feitelijke bestaan van de mythische Sayshelliaanse planeet Gaia was voor ons meer dan genoeg — maar genoeg daarvan. Bij onze terugkomst zullen wij tegenover de Raad staan en we hebben haar instemming nodig voor het verdrag. Gelukkig hebben wij nu een verklaring van Trevize — met stem-afdruk en alles — dat hij Terminus vrijwillig heeft verlaten. Ik zal officieel mijn spijt betuigen voor Trevizes kortstondige arrestatie en dat zal de Raad tevreden stellen.’

‘De gladstrijkerij laat ik in het volste vertrouwen aan u over,’ zei Kodell droog. ‘Hebt u echter rekening gehouden met de mogelijkheid dat Trevize zijn speurtocht naar de Tweede Foundation wellicht zal voortzetten?’

‘Laat hem maar,’ zei Branno schouderophalend. ‘Zo lang hij dat maar niet doet op Terminus. Dat zal hem bezig houden en hij zal er niets mee opschieten. Het zogenaamde voortbestaan van de Tweede Foundation is onze mythe van de eeuw, zoals het bestaan van Gaia de mythe van Sayshell is.’

Zij leunde achterover en zag er bepaald opgewekt uit. ‘En nu hebben wij Sayshell in onze greep, en tegen de tijd dat zij dat zelf inzien zal het te laat zijn om uit die greep nog los te komen. En zo zal de groei van de Foundation steeds aanhouden, een gestage en onafwendbare groei.’

‘En dat zal volledig uw verdienste zijn, Burgemeester.’

‘Dat was mij niet geheel ontgaan,’ zei Branno. Hun schip glipte weg in de hyper-ruimte en keerde in de omgeving van Terminus terug in de ruimte.

89

Spreker Stor Gendibal was weer in zijn eigen schip en had alle reden tot tevredenheid. De ontmoeting met de Eerste Foundation had niet lang geduurd, maar was buitengewoon vruchtbaar geweest.

Hij had een boodschap naar huis gestuurd waarin hij zijn gevoelens van triomf zorgvuldig had beteugeld. Op dit ogenblik was het voldoende de Eerste Spreker te laten weten dat alles goed was verlopen (zoals deze trouwens al had kunnen afleiden uit het feit dat de gezamenlijke geestvaardigheid van de Tweede Foundation uiteindelijk toch niet ingeschakeld had hoeven te worden. De details zouden later wel worden besproken.

Hij zou beschrijven hoe een zorgvuldige, en heel minieme, ingreep in de geest van Burgemeester Branno haar obsessie van een Keizerlijke grootsheid had omgezet in een begeerte naar praktische handelsverdragen. En hoe een zorgvuldige ingreep bij de leider van Sayshell — vanaf een flinke afstand verricht — ertoe had geleid dat deze de Burgemeester uitnodigde voor overleg en hoe vervolgens een wederzijdse toenadering tot stand was gekomen zonder dat nog verdere ingrepen nodig waren geweest. En dat Compor vervolgens in zijn eigen schip naar Terminus was teruggekeerd om erop toe te zien dat de overeenkomst zou worden nageleefd. Welbeschouwd, dacht Gendibal met innige tevredenheid, was het nagenoeg een schoolvoorbeeld van grootse resultaten als gevolg van minieme, maar fijnzinnige toepassing van geestvaardigheid.

Hij was er zeker van dat dit de genadeslag zou zijn voor Spreker Delarmi en zou leiden tot een benoeming van hemzelf als Eerste Spreker zodra hij de details tijdens een formele bijeenkomst van de Tafel zou hebben uiteengezet.

Voor zichzelf wilde hij het belang van Sura Novi’s aanwezigheid niet ontkennen, maar het was niet nodig dat aspect tegenover alle Sprekers te benadrukken. Niet alleen was zij onmisbaar geweest voor zijn overwinning, maar zij verschafte hem nu ook het excuus dat hij nodig had om zich te verkneukelen in zijn kinderlijke behoefte (een zeer menselijke behoefte, en ook Sprekers zijn maar mensen) aan loftuitingen — want van haar mateloze bewondering was hij bij voorbaat verzekerd.

Hij wist dat zij absoluut niet had begrepen wat er allemaal was gebeurd, maar zij besefte dat hij de zaken aardig naar zijn hand had weten te zetten en om die reden glom zij van trots. Hij liefkoosde de gladde contouren van haar geest en voelde de warmte van die trots.

‘Zonder jou had ik het niet kunnen doen, Novi,’ zei hij. ik heb het aan jou te danken dat de Eerste Foundation… de mensen in het grote schip…’

‘Ja, Meester, ik weet wie u bedoelt.’

‘Dankzij jou wist ik dat zij een geestscherm hadden en een zekere geestvaardigheid, zij het een zwakke. Door de effecten in jouw geest kon ik de karakteristieken van beide gegevens nauwkeurig bepalen. Daardoor wist ik hoe ik het ene doelmatig kon doordringen en het andere doelmatig kon afbuigen.’

‘Ik begrijp niet precies wat u zegt, Meester,’ zei Novi aarzelend, ‘maar ik zou u graag nog veel meer hebben geholpen als ik dat had gekund.’

‘Dat weet ik, Novi. Maar wat je deed was ruimschoots genoeg. Het is verbazend hoe gevaarlijk zij hadden kunnen zijn. Maar nu zijn ze betrapt terwijl noch hun scherm, noch hun geestesveld al sterk genoeg is. Ze kunnen nog worden tegengehouden. De Burgemeester gaat nu terug. Zij heeft het scherm en het geestveld vergeten en verheugt zich over het afsluiten van een handelsverdrag met Sayshell, dat daardoor feitelijk een deel van de Federatie wordt. Ik zal niet ontkennen dat er nog heel wat meer moet worden gedaan om hun ontwikkeling van het scherm en het geestveld te neutraliseren — daar zijn we tot nu toe veel te nalatig in geweest — maar dat zal beslist nog gebeuren.’

Hij piekerde even over dat onderwerp en vervolgde met zachtere stem: ‘We hebben wat de Eerste Foundation betreft veel te veel als vanzelfsprekend aangenomen. We moeten hen veel scherper in het oog houden. We moeten de hele Melkweg op de een of andere manier dichter bijeen brengen. Wij moeten onze geestvaardigheid gebruiken om een hechtere samenwerking en een groter groepsbewustzijn te creëren. Dat zou passen in het Plan. Ik ben daarvan overtuigd en zal ervoor zorgen.’

Novi’s stem klonk bezorgd. ‘Meester?’

Gendibal glimlachte plotseling. ‘Het spijt me, ik sprak in mijzelf. Novi, je kent Rufirant, nietwaar?’

‘Die dikkoppige boer die u aanviel? Nou en of!’

‘Ik ben ervan overtuigd dat agenten van de Eerste Foundation, gewapend met persoonlijke geestschermen, dat gearrangeerd hebben, en ook andere rare dingen die ons zijn overkomen. Hoe heb ik zo blind kunnen zijn! Maar anderzijds werd ik ertoe verlokt de hele Eerste Foundation eenvoudig over het hoofd te zien door die mythe over een geheimzinnige planeet: het Sayshelliaanse bijgeloof betreffende Gaia. Ook in dat opzicht was het een uitkomst dat ik jouw geest bij de hand had. Daardoor wist ik vast te stellen dat de oorsprong van het geestesveld in het oorlogsschip te vinden was, en nergens anders.’

Hij wreef zich in zijn handen.

‘Meester?’ vroeg Novi verlegen. ‘Ja, Novi?’

‘Zult u niet beloond worden voor wat u hebt gepresteerd?’

‘Zeker wel. Shandess zal aftreden en ik zal Eerste Spreker worden. Dan zal ik mijn kans krijgen om van de Tweede Foundation een actieve factor te maken en de ontwikkeling van de Melkweg te versnellen.’

‘Eerste Spreker?’

‘Ja, Novi. Ik zal de belangrijkste en machtigste klerk van allemaal zijn.’

‘De belangrijkste?’ Zij zag er ongelukkig uit.

‘Waarom kijk je zo bedroefd, Novi? Wil je dan niet dat ik beloond word?’

‘Jawel, Meester, zeker. Maar als u de meest belangrijke klerk wordt van allemaal wilt u vast geen Toesvrouw meer bij u in de buurt. Dat zou niet passend zijn.’

‘Dacht je dat? Wie zou het mij beletten?’ Hij voelde een golf van genegenheid voor haar. ‘Novi, jij zult bij me blijven waarheen ik ook ga of wat ik ook ben. Denk je dat ik het risico wil lopen dat ik met een van de wolven die we soms aan de Tafel hebben te maken krijg zonder jouw geest bij de hand te hebben? Zelfs al voordat zij het zelf weten zal jouw onschuldige, absoluut pure geest mij zeggen wat hun emoties zijn. Trouwens…’ Hij leek zich te verbazen over een gedachte die plotseling bij hem opkwam. ‘Trouwens, nog afgezien daarvan, ik… ik vind het prettig je bij me te hebben en ben van plan je bij me te houden. Als jij dat ook wilt, tenminste.’

‘O, Meester!’ fluisterde Novi. Hij legde zijn arm rond haar middel en zij legde haar hoofd tegen zijn schouder. Diep in haar, waar de omringende geest van Novi zich er nauwelijks van bewust kon zijn, bleef de kern van Gaia om de gebeurtenissen te sturen. Deze kern was afgeschermd met een ondoordringbaar masker, want alleen op deze manier was een voortzetting van de grootse taak mogelijk.

En dat masker, dat omhulsel, dat toebehoorde aan een Toesvrouw, was volkomen gelukkig. Het was zelfs zo gelukkig dat Novi bijna verzoend was met de afstand die haar scheidde van haarzelf/hen/allen, en dat zij er tevreden mee was dat zij tijdens een onbepaald lange toekomst alleen nog zou zijn wat zij leek te zijn.

90

Pelorat wreef zich in de handen en zei, met zorgvuldig beheerst enthousiasme: ‘Wat ben ik blij weer op Gaia terug te zijn.’

‘Hmm,’ mompelde Trevize afwezig.

‘Weet je wat Blits mij verteld heeft? De Burgemeester keert terug naar Terminus met een handelsverdrag met Sayshell op zak. De Spreker van de Tweede Foundation keert terug naar Trantor en is ervan overtuigd dat hij alles geregeld heeft. En die vrouw, Novi, is met hem mee om ervoor te zorgen dat hij de veranderingen zal aanbrengen die nodig zijn om Galaxia, de levende Melkweg, voor te bereiden. En geen van beide Foundations heeft ook maar het flauwste idee van het bestaan van Gaia. Het is haast niet te geloven!’

‘Ik weet het,’ zei Trevize. ‘Mij is dat allemaal ook verteld. Maar wij weten dat Gaia bestaat, en wij kunnen er over praten.’

‘Blits denkt van niet. Zij zegt dat niemand ons zou geloven, en dat wij dat maar al te goed zouden weten. Trouwens, persoonlijk ben ik helemaal niet van plan Gaia nog ooit te verlaten.’

Trevize leek op te schrikken uit zijn mijmeringen. Hij keek op en zei: ‘Wat?’

‘Ik blijf hier. Weet je, ik kan het amper geloven. Nog maar een paar weken geleden leidde ik een eenzaam bestaan op Terminus — het leven dat ik al tientallen jaren kende, ondergedompeld in documentatie en gedachten, nooit dromend van iets anders dan dat ik bij mijn dood nog steeds zou zijn ondergedompeld in documentatie en gedachten, en nog steeds een eenzaam leven zou leiden — zelfgenoegzaam voortvegeterend. En toen werd ik plotseling, geheel onverwacht, een reiziger door de Melkweg. Ik raakte betrokken bij een crisis in de Melkweg. En, lach niet, Golan, ik vond Blits.’

‘Ik lach niet, Janov,’ zei Trevize, ‘maar weet je wel zeker waar je mee bezig bent?’

‘Ja! Die kwestie van de Aarde is voor mij niet meer belangrijk. Het feit dat zij de enige was met een zeer gedifferentieerde ecologie en met intelligent leven is op bevredigende manier verklaard. De Eeuwigen, weet je nog?’

‘Ja, ik weet het. En daarom blijf jij dus op Gaia?’

‘Beslist. De Aarde is het verleden en ik heb genoeg van het verleden. Gaia is de toekomst.’

‘Jij maakt geen deel uit van Gaia, Janov. Of denk je dat je er een deel van kunt worden?’

‘Blits zegt dat ik er in zekere zin een deeltje van kan worden — niet in biologische zin, maar eerder intellectueel. Zij zal me natuurlijk helpen.’

‘Maar zij is er wel een deel van. Hoe kunnen jullie twee dan een gezamenlijk leven leiden, gezamenlijke standpunten vinden, gezamenlijke interesses delen?’

Zij waren buiten en Trevize keek met een ernstige blik naar het vruchtbare eiland, en daar achter de zee, en daar weer achter, aan de horizon, purperkleurig door de verre afstand, een ander eiland — alles vredig, beschaafd, levend, en een geheel.

‘Janov, zij is een hele wereld, jij bent een nietig individu,’ zei hij. ‘En als zij nu eens genoeg van je krijgt? Zij is jong…’

‘Golan, daaraan heb ik gedacht. Dagenlang heb ik aan niets anders gedacht. Ik verwacht dat zij genoeg van mij zal krijgen. Ik ben geen romantische dwaas. Maar wat zij mij voordien geeft zal voor mij genoeg zijn. Zelfs nu al heeft zij mij genoeg geschonken. Ik heb van haar meer gekregen dan ik in dit leven voor mogelijk had gehouden. Zelfs als ik haar vanaf dit moment nooit meer zou terugzien, zou ik nog het gevoel hebben een winnaar te zijn.’

‘Ik geloof je niet,’ zei Trevize op vriendelijke toon. ‘Ik denk dat je wel een romantische dwaas bent, maar, begrijp me goed, ik zou niet willen dat je iets anders was. Janov, we kennen elkaar nog niet erg lang, maar we zijn nu weken lang elke seconde bij elkaar geweest en, het spijt me als het wat raar klinkt, ik ben erg op je gesteld geraakt.’

‘Ik ook op jou, Golan,’ zei Pelorat.

‘En ik wil niet dat je ergens spijt van krijgt. Ik moet met Blits praten.’

‘Nee, nee, alsjeblieft niet. Jij zult haar de les lezen.’

‘Nee, dat zal ik niet doen. Het gaat niet alleen over jou, en ik wil onder vier ogen met haar spreken. Alsjeblieft, Janov, ik wil het niet achter je rug om doen, dus sta mij toe privé met haar te praten en een paar zaken op een rij te zetten. Als de uitkomst mij bevredigt zal ik je mijn hartelijkste gelukwensen geven, en alles wat je maar wilt, en dan zal ik nooit meer zeuren, wat er ook gebeurt.’

Pelorat schudde zijn hoofd. ‘Jij zult alles bederven.’

‘Ik beloof je dat niet te doen. Alsjeblieft, Janov.’

‘Nou, vooruit dan. Maar wees voorzichtig, mijn beste, ja?’

‘Je hebt mijn allerplechtigste belofte.’

91

‘Pel zegt dat je mij wilt spreken,’ zei Blits.

‘Ja,’ zei Trevize.

Zij waren binnen, in het kleine flatje dat hem was toegewezen.

Zij ging sierlijk zitten, sloeg haar benen over elkaar en keek hem onderzoekend aan. Haar prachtige bruine ogen leken te gloeien en haar lange, donkere haar glansde.

‘Jij mag mij niet bijzonder, is het wel?’ vroeg zij. ‘Je hebt mij vanaf het begin niet erg gemogen.’

Trevize bleef staan. ‘Jij bent je bewust van geesten en van wat zij denken,’ zei hij. ‘Jij weet hoe ik over jou denk, en waarom.’

Blits schudde langzaam haar hoofd. ‘Jouw geest is voor Gaia taboe. Dat weet je. Wij hadden jouw beslissing nodig en het moest de beslissing zijn van een heldere, niet aangeroerde geest. Toen we je schip gevangen namen heb ik Pel en jou in een kalmerend geestveld gebracht, maar dat was noodzakelijk. Anders zou je geest door paniek of woede misschien beschadigd worden, en op het cruciale moment onbruikbaar. Maar dat was absoluut alles, ik mocht beslist niet verder gaan en heb dat ook niet gedaan. Ik weet dus niet wat je denkt.’

‘De beslissing die ik moest nemen, is nu genomen,’ zei Trevize. ‘Ik besloot ten gunste van Gaia en Galaxia. Waarom praat je nu dan nog voortdurend over een heldere, onaangeroerde geest? Jullie hebben wat jullie wilden hebben en jullie kunnen nu naar goeddunken met mij omgaan.’

‘Helemaal niet, Trev. Misschien hebben wij in de toekomst nog andere beslissingen nodig. Jij blijft jezelf en zo lang je leeft zul je een zeldzame natuurlijke hulpbron binnen de Melkweg zijn. Ongetwijfeld zijn er nog anderen zoals jij in de Melkweg en ook in de toekomst zullen er anderen komen, maar nu kennen we jou — en jou alleen. Je bent voor ons nog steeds onaantastbaar.’

Trevize dacht na. ‘Jij bent Gaia en ik wil niet praten met Gaia. Ik wil met jou praten als individueel wezen, als dat iets te betekenen heeft.’

‘Het heeft iets te betekenen. Het is beslist niet zo dat wij uitsluitend als eenheid bestaan. Ik kan Gaia een poos uitschakelen.’

‘Ja,’ zei Trevize, ‘ik denk ook dat je dat kunt. Heb je het nu gedaan?’

‘Ja.’

‘Laat mij je dan vertellen dat je spelletjes hebt gespeeld. Je bent misschien mijn geest niet binnengegaan om mijn beslissing te beïnvloeden, maar je hebt dat toch zeker wèl gedaan bij Janov, niet?’

‘Denk jij dat ik dat heb gedaan?’

‘Dat denk ik, ja. Op het cruciale ogenblik herinnerde Janov mij aan zijn eigen visie op de Melkweg als een levend geheel en die gedachte bracht mij ertoe mijn beslissing op dat moment te nemen. De gedachte mag dan misschien van hemzelf zijn geweest, maar zij werd door jouw geest naar boven gehaald, nietwaar?’

‘De gedachte was in zijn geest, maar daar waren vele gedachten,’ zei Blits. ‘Ik effende de weg voor die bij hem aanwezige herinnering aan een bepaald beeld van de Melkweg — en ik effende de weg niet voor andere gedachten die hij had. Deze speciale gedachte glipte derhalve gemakkelijk vanuit zijn bewustzijn en werd onder woorden gebracht. Let wel, ik heb de gedachte dus niet geschapen. Zij was al aanwezig.’

‘Niettemin kwam dat neer op een indirecte bemoeienis met de volmaakte onafhankelijkheid van mijn beslissing, nietwaar?’

‘Gaia vond het nodig.’

‘O ja? Wel, als dat je een beter of edeler gevoel geeft, Janovs opmerking bracht me ertoe de beslissing juist op dat ogenblik te nemen, maar het was de beslissing waarvan ik denk dat ik haar ook had genomen als hij niets had gezegd of zelfs als hij had geprobeerd mij over te halen tot een andere beslissing. Ik wil dat jullie dat weten.’

‘Ik ben opgelucht,’ zei Blits koeltjes. ‘Was dit de reden waarom je mij wilde spreken?’

‘Nee.’

‘Wat is er dan verder nog?’

Nu ging Trevize zitten in een stoel die hij tegenover de hare had gezet, zodat hun beider knieën elkaar bijna raakten. Hij boog zich naar haar toe. ‘Toen wij Gaia naderden, was jij de bemanning van het ruimtestation. Jij was degene die ons gevangen nam, jij kwam naar ons toe om ons te halen. Jij bent sindsdien voordurend bij ons gebleven, afgezien van die maaltijd bij Dom, die je niet samen met ons hebt genoten. En in het bijzonder: jij was degene die bij ons aan boord was in de Verre Ster toen de beslissing viel. Steeds jij.’

‘Ik ben Gaia.’

‘Dat is nog geen verklaring. Een konijn is Gaia. Een kiezelsteen is Gaia. Alles op de planeet is Gaia, maar niet alles is in gelijke mate Gaia. Sommigen zijn meer Gaia dan anderen. Waarom jij?’

‘Wat denk je zelf?’

Trevize waagde de beslissende stap. Hij zei: ik denk dat jij Gaia niet bent. Ik denk dat jij meer bent dan Gaia.’

Blits maakte een spottend geluid.

Trevize liet zich niet van de wijs brengen. ‘Op het moment dat ik het besluit nam, zei de vrouw die bij de Spreker was…’

‘Hij noemde haar Novi.’

‘Zei deze Novi, dan, dat Gaia gesticht was door robots die niet meer bestaan en dat Gaia was geleerd een versie van de Drie Wetten van de Robotica in acht te nemen.’

‘Dat klopt.’

‘En er bestaan geen robots meer?’

‘Dat zei Novi.’

‘Dat zei ze niet. Ik herinner mij haar woorden nog precies: “Gaia werd duizenden jaren geleden gesticht met behulp van robots die ooit, een korte poos, de menselijke soort gediend hebben, maar die dat nu niet meer doen”.’

‘Nou, Trev, dat betekent toch dat zij niet meer bestaan?’

‘Nee, het betekent alleen dat zij niet meer dienen. Kan het niet zijn dat zij nu heersen?’

‘Belachelijk!’

‘Of toezicht houden? Waarom was jij aanwezig toen de beslissing moest worden genomen? Dat leek mij niet strikt noodzakelijk. Tenslotte was Novi degene die de zaken in de hand had, en zij was Gaia. Waar was jij voor nodig? Tenzij…’

‘Ja? Tenzij?’

‘Tenzij jij de toezichthouder bent wiens rol het is ervoor te zorgen dat Gaia de Drie Wetten niet vergeet. Tenzij jij dus een robot bent die zo verbluffend knap gemaakt is dat hij niet van een mens kan worden onderscheiden.’

‘Als ik niet onderscheiden kan worden van een mens,’ zei Blits met een spoor van sarcasme in haar stem, ‘hoe komt het dan dat jij dat wel kunt?’

Trevize leunde achteruit. ‘Jullie hebben me immers allemaal verzekerd dat ik het talent heb zekerheid te kennen? Zekerheid bij het nemen van beslissingen, het zien van oplossingen, het trekken van correcte conclusies. Zelf heb ik dat nooit beweerd. Jullie zeggen dat van mij. Welnu, vanaf het moment dat ik jou voor het eerst zag heb ik mij niet op mijn gemak gevoeld. Ergens klopte er iets niet met jou. Ik ben minstens even gevoelig voor vrouwelijke aantrekkingskracht als Pelorat — meer dan hij zelfs, meen ik — en jij bent een vrouw met grote uiterlijke schoonheid. Toch heb ik mij geen moment ook maar in het minst tot jou aangetrokken gevoeld.’

‘Mijn wereld stort ineen.’

Trevize negeerde die opmerking. ‘Toen jij voor het eerst in ons schip verscheen,’ vervolgde hij, ‘hadden Janov en ik juist van gedachten gewisseld over de mogelijkheid van een niet-menselijke beschaving op Gaia, en toen Janov jou zag vroeg hij in zijn onschuld: “Bent u menselijk?” Misschien moet een robot de waarheid zeggen, maar die kan natuurlijk best ontwijkend zijn. Jij zei alleen: “Lijk ik dan niet menselijk?” Ja, je ziet er menselijk uit, Blits, maar laat mij de vraag herhalen. Ben jij menselijk?’

Blits zei niets en Trevize ging verder, ik geloof dat ik zelfs op dat eerste moment al het gevoel had dat jij geen vrouw was. Jij bent een robot en op de een of andere manier bespeurde ik dat. En omdat ik die indruk had gekregen, hadden alle daarna volgende gebeurtenissen een bepaalde betekenis — met name jouw afwezigheid tijdens het diner.’

‘Denk je dat ik niet kan eten, Trev?’ vroeg Blits. ‘Weet je dan niet meer dat ik in jouw schip een of ander garnalenmaaltje heb genuttigd? Ik verzeker je dat ik in staat ben tot eten en tot alle andere natuurlijke functies. Inclusief seks, als je dat soms wilde vragen. Maar dat alles bij elkaar bewijst nog niet dat ik geen robot ben, dat wil ik niet ontkennen. Duizenden jaren geleden hadden de robots al het toppunt van perfectie bereikt en konden zij alleen op het gebied van de geest nog worden onderscheiden van mensen, en dan nog alleen door degenen die over geestvaardigheid beschikten. Spreker Gendibal zou wellicht in staat zijn geweest te zeggen of ik een robot ben of niet, als hij de moeite had genomen mij maar éen keer in ogenschouw te nemen. Maar dat deed hij natuurlijk niet.’

‘Ik ben niet geestvaardig en toch ben ik ervan overtuigd dat jij een robot bent.’

‘Maar wat dan nog?’ vroeg Blits. ‘Let wel, ik geef niets toe, maar ik ben nieuwsgierig. Wat dan?’

‘Je hoeft niets toe te geven. Ik weet dat je een robot bent. Als ik nog een laatste bewijsje nodig had, heb je me dat gegeven door je kalme verzekering dat je Gaia tijdelijk kon uitschakelen om als een individu met mij te praten. Ik geloof niet dat je daartoe in staat zou zijn als je werkelijk een onderdeel van Gaia was maar dat ben je niet. Jij bent een toezichthouder namens de robots en derhalve geen onderdeel van Gaia. Nu ik het daar toch over heb: hoeveel van die toezichthouders heeft Gaia eigenlijk nodig? Hoeveel zijn er?’

‘Ik herhaal het: ik geef niets toe, maar ik ben nieuwsgiering. Wat zou het als ik een robot was?’

‘In dat geval zou ik van je willen weten: wat wil je van Janov Pelorat? Hij is mijn vriend en in zekere zin is hij een kind. Hij denkt dat hij van je houdt. Hij denkt dat hij alleen maar hoeft te hebben wat jij hem wilt geven en zelfs dat jij hem al genoeg hebt gegeven. Hij heeft geen ervaring met — en zelfs geen flauw idee van — de pijn die het verliezen van een liefde oproept, en trouwens ook niet met de pijnlijke ontdekking dat jij geen mens bent…’

‘Ken jij dan de pijn van een verloren liefde?’

‘Ik heb enige ervaring. Ik heb niet zo’n afgeschermd leven geleid als Janov. Ik heb mijn leven niet laten verspillen en verdoven door een intellectuele speurtocht die alle andere dingen opslokte, zelfs vrouw en kind. Maar hij wel. En nu geeft hij dat alles plotsklaps op voor jou. Ik wil niet dat hem kwaad geschiedt. Als ik Gaia heb gediend, heb ik recht op een beloning — en mijn beloning zal zijn dat jij belooft dat Pelorats welzijn geen moment in gevaar zal komen.’

‘Zal ik doen alsof ik een robot ben en je antwoorden?’

‘Ja. En nu meteen,’ zei Trevize.

‘Goed dan. Stel dat ik een robot ben, Trev, en stel dat ik een positie als toezichthouder bekleed. Stel dat er enkelen zijn, een heel klein aantal, die een soortgelijke rol hebben als ik, en stel dat wij elkaar maar hoogst zelden ontmoeten. Stel dat onze drijvende kracht bestaat uit de behoefte zorg te dragen voor menselijke wezens en stel dat er geen echte menselijke wezens zijn op Gaia, omdat alles hier deel uitmaakt van een groter, wereldwijd organisme.

Stel dat het ons bevrediging geeft zorg te dragen voor Gaia — maar niet volle bevrediging. Stel dat er nog iets primitiefs in ons schuilt dat verlangt naar een menselijk wezen zoals die bestonden in de tijd dat robots werden uitgevonden en geperfectioneerd. Begrijp me niet verkeerd. Ik beweer niet dat ik duizenden jaren oud ben (als ik een robot zou zijn). Ik ben zo oud als ik je gezegd heb dat ik was, of, als ik een robot zou zijn, zo lang besta ik. Maar (als ik een robot was), mijn fundamenteel ontwerp zou nog zijn zoals het altijd is geweest en als gevolg daarvan zou ik graag voor een mens willen zorgen.

Pel is een echt menselijk wezen. Hij is geen deel van Gaia. Hij is te oud om daar ooit nog echt deel van te kunnen uitmaken. Hij wil bij mij op Gaia blijven, want hij heeft tegenover mij niet de gevoelens die jij hebt. Hij denkt niet dat ik een robot ben. Wel, ik wil hem ook hebben. Als je aanneemt dat ik een robot ben, zul je begrijpen dat ik dat wil. Ik ben in staat tot alle menselijke gevoelens en ik zou van hem houden. Als jij blijft bij je mening dat ik een robot ben, acht je mij misschien niet in staat tot liefde in de meer mystieke, menselijke betekenis, maar je zou niet in staat zijn mijn optreden en mijn reacties te onderscheiden van die van de “ware” liefde — dus wat zou het ertoe doen?’

Zij zweeg en keek hem aan met onwrikbare trots in haar blik.

‘Wil je daarmee zeggen dat je hem niet in de steek zou laten?’ vroeg Trevize. ‘Als jij aanneemt dat ik een robot ben, dan zul je ongetwijfeld zelf wel inzien dat ik hem op grond van de Eerste Wet nooit in de steek kan laten, tenzij hij mij zelf daartoe opdracht gaf, en ik er bovendien van overtuigd was dat hij het echt meende, en dat ik hem meer pijn zou doen door bij hem te blijven dan door weg te gaan.’

‘Maar zou een jongere man…’

‘Wat voor jongere man? Jij bent een jongere man, maar ik heb bepaald niet de indruk dat jij mij even hard nodig hebt als Pel. Sterker nog, jij wilt mij niet eens hebben, dus de Eerste Wet zou mij verbieden pogingen te ondernemen om jou aan mij te binden.’

‘Niet ik. Een andere jonge man.’

‘Er zijn geen andere. Buiten Pel en jou is er immers niemand anders hier die menselijk is op niet-Gaiaanse manier?’

‘En als je geen robot bent?’ vroeg Trevize met zachtere stem.

‘Aha, je kunt niet kiezen!’ zei Blits.

‘Ik zei: als je geen robot bent.’

‘In dat geval zou ik zeggen dat het je niets aangaat. Dan is het iets waar niemand anders dan Pel en ik zich mee moeten bemoeien.’

‘Dan keer ik terug naar mijn uitgangspunt/ zei Trevize. ‘Ik wil een beloning en mijn beloning moet zijn dat jij hem voortreffelijk zult behandelen. Ik zal niet blijven hameren op het punt van je identiteit. Beloof me gewoon, als het ene denkende wezen tegenover een ander denkend wezen, dat jij Pelorat goed zult behandelen.’

‘Ik zal hem uitstekend behandelen,’ zei Blits zachtjes, ‘niet om jou te belonen, maar omdat ik het zelf graag wil. Het is mijn eerlijk verlangen. Ik zal hem uitstekend behandelen.’

Zij riep. ‘Pel!’ En nogmaals: ‘Pel!’

Pelorat kwam binnen. ‘Wat is er, Blits?’

Blits stak haar hand naar hem uit. ‘Ik denk dat Trev iets wil zeggen.’

Pelorat nam haar uitgestoken hand aan en vervolgens omvatte Trevize de twee handen met de zijne. ‘Janov,’ zei hij, ‘ik ben erg blij voor jullie beiden.’

‘O, mijn beste!’ zei Pelorat.

‘Ik zal Gaia waarschijnlijk verlaten,’ zei Trevize. ‘Ik ga daar nu met Dom over praten. Ik weet niet of, en wanneer, wij elkaar ooit zullen terugzien, Janov, maar we hebben samen in elk geval een prima tijd gehad.’

‘Een prima tijd,’ zei Pelorat met een glimlach.

‘Vaarwel, Blits, en bij voorbaat dank.’

‘Vaarwel, Trev.’

Trevize zwaaide nog eenmaal met zijn hand en verliet toen het huis.

92

Dom zei: ‘Je hebt het goed gedaan, Trev. Je hebt trouwens gedaan wat ik dacht dat je zou doen.’

Zij zaten weer aan een maaltijd die even onaantrekkelijk was als de eerste, maar Trevize vond het niet erg. Hij zou hierna misschien nooit meer op Gaia hoeven te eten.

‘Ik deed wel wat ook jij naar mijn mening gedaan zou hebben,’ zei hij, ‘maar misschien niet om de reden die ik volgens jou zou moeten hebben gehad.’

‘Maar je was toch bepaald wel zeker van de correctheid van je beslissing?’

‘Ja, maar niet omdat ik een of ander mystiek alleenvertoningsrecht van correctheid en zekerheid heb. Dat ik voor Galaxia koos was het gevolg van een normale redenering — het soort redenering dat ook ieder ander had kunnen volgen om tot een beslissing te komen. Wil je dat ik het uitleg?’

‘Heel graag, Trev.’

‘Er waren drie dingen die ik had kunnen doen,’ zei Trevize. ‘Ik had mij kunnen aansluiten bij de Eerste Foundation, bij de Tweede Foundation, of bij Gaia.

Als ik mij had gevoegd bij de Eerste Foundation, zou Burgemeester Branno onmiddellijk in actie zijn gekomen om de Tweede Foundation en Gaia met geweld in haar macht te krijgen. Als ik mij had gevoegd bij de Tweede Foundation, zou Spreker Gendibal onmiddellijk actie hebben ondernomen om de Eerste Foundation, en Gaia in zijn greep te krijgen. In beide gevallen zouden de gebeurtenissen van onomkeerbare aard zijn geweest — en als ik een foutieve keuze had gemaakt, zouden de gevolgen onomkeerbaar rampzalig zijn geweest.

Als ik mij echter bij Gaia voegde, zouden zowel de Eerste Foundation als de Tweede Foundation ieder voor zich de indruk hebben dat zij een betrekkelijk kleine overwinning hadden behaald. Daarna zou alles op gelijke voet doorgaan zoals vroeger, want ik had al begrepen dat de opbouw van Galaxia generaties, zelf eeuwen lang zou duren.

Door mij aan te sluiten bij Gaia vond ik dus een manier om de zaken te vertragen en om er zeker van te zijn dat er nog tijd zou zijn om een en ander te veranderen, of zelfs ongedaan te maken, als mijn beslissing niet de juiste zou blijken te zijn geweest.’

Dom fronste zijn wenkbrauwen. Zijn oude, bijna lijkkleurige gezicht bleef voor het overige uitdrukkingsloos. Met zijn piepend stemgeluid zei hij: ‘En ben jij van mening dat jouw beslissing onjuist kan blijken?’

Trevize haalde zijn schouders op. ‘Ik denk het niet, maar er is iets wat ik moet doen om het met zekerheid te weten. Het is mijn bedoeling de Aarde te bezoeken, als ik die planeet tenminste kan vinden.’

‘Wij zullen je zeker niet tegenhouden als je van hier wilt vertrekken, Trev.’

‘Ik pas niet in jullie wereld.’

‘Evenmin als Pel, maar net als hij ben je van harte welkom om hier te blijven. Maar we zullen je beslist niet tegenhouden. Zeg me eens, waarom wil je de Aarde bezoeken?’

‘Ik dacht eigenlijk dat je dat wel begreep,’ zei Trevize.

‘Nee, dat is niet zo.’

‘Je hebt een stukje informatie voor mij achtergehouden, Dom. Misschien had je daar goede redenen voor, maar ik betreur het wel.’

‘Ik kan je niet volgen,’ zei Dom.

‘Hoor eens, Dom. Om mijn beslissing te kunnen nemen heb ik gebruik gemaakt van mijn computer. Tijdens een kort ogenblik maakte mijn geest contact met de geesten van degenen om mij heen: Burgemeester Branno, Spreker Gendibal, Novi. Ik ving een paar glimpjes op van een aantal dingen die mij ieder voor zich, los van elkaar, maar weinig zeiden — zoals bijvoorbeeld de verschillende manipulaties die Gaia door middel van Novi op Trantor heeft uitgevoerd en die ervoor moesten zorgen dat de Spreker zich naar Gaia zou begeven.’

‘Ja?’

‘Een van die kleine dingen was het feit dat uit de Bibliotheek van Trantor alle verwijzingen naar de Aarde verwijderd waren.’

‘De verwijzingen naar de Aarde verwijderd?’

‘Precies. Derhalve moet de Aarde belangrijk zijn. En het blijkt dat niet alleen de Tweede Foundation er niets van mag weten, maar dat ik dat evenmin mag. Maar als ik de verantwoordelijkheid moet nemen voor de richting waarin de Melkweg zich zal ontwikkelen, ben ik niet bereid onwetendheid op enig gebied te accepteren. Zou je mij niet willen vertellen waarom het zo belangrijk was dat de gegevens over de Aarde geheim bleven?’

‘Trev,’ zei Dom op plechtige toon, ‘Gaia weet niets af van een weghalen van gegevens. Helemaal niets!’

‘Bedoel je dat Gaia daarvoor niet verantwoordelijk is?’

‘Dat bedoel ik, ja.’ Trevize dacht een poosje na. Het puntje van zijn tong streek langzaam en aarzelend over zijn lippen. ‘Wie was hier dan wel verantwoordelijk voor?’

‘Ik weet het niet. Ik begrijp ook niet waarom het nodig was.’

De twee mannen staarden elkaar aan. Toen zei Dom: ‘Je hebt gelijk. Het leek alsof wij tot een zeer bevredigende oplossing waren gekomen, maar zo lang dit punt niet is opgehelderd mogen wij niet rusten. Blijf nog een tijdje bij ons en laat ons eens zien wat we kunnen bedenken. Daarna kun je vertrekken. Je mag dan rekenen op onze volle steun.’

‘Dank je,’ zei Trevize.

NAWOORD VAN DE SCHRIJVER

Dit boek kan afzonderlijk worden gelezen, maar het is een vervolg op de Foundation Trilogie die bestond uit drie delen, namelijk De Foundation, De Foundation en het Imperium en De Tweede Foundation.

Daarnaast heb ik andere boeken geschreven die zich weliswaar niet direct met de Foundations bezighouden, maar die zich wel afspelen in wat we ‘het universum van de Foundations’ kunnen noemen.

Zo spelen de gebeurtenissen in The Stars, Like Dust (Een oceaan van sterren) en in The Currents of Space (Spionage in de ruimte) zich af in de tijd dat Trantor zich ontwikkelde tot een Imperium, terwijl Pebble in the Sky (Tussen twee voetstappen) speelt tijdens het hoogtepunt van de macht van het Eerste Galactische Imperium. In dit laatste boek staat de Aarde centraal en in mijn nieuwste boek wordt soms zijdelings naar feiten uit Pebble verwezen.

In geen van de eerdere boeken over het universum van de Foundation kwamen robots voor. In dit nieuwe boek wordt echter wel naar robots verwezen. In dit verband wijs ik graag op mijn serie robotboeken. De korte verhalen vindt u in The Complete Robot, terwijl de twee romans, The Caves of Steel (De stalen holen) en The Naked Sun (De blote zon), de robot-periode tijdens de kolonisatie van de Melkweg beschrijven.

Als u een verslag wenst over de Eeuwigen en de wijze waarop zij de menselijke geschiedenis aanpasten, zult u dat aantreffen (overigens in een vorm die niet helemaal consistent is met die in dit nieuwe boek) in The End of Eternity (Het einde van de Eeuwigheid).

NAWOORD VAN DE VERTALER

De Foundation trilogie werd in 1970 door Bruna in Nederlandse vertaling uitgegeven. In navolging van die vertaling heb ik het woord ‘Foundation’ onvertaald gelaten, en het woord ‘Mule’ vertaald met ‘Muildier’. Dat wil echter niet zeggen dat ik de vroegere vertaling in alle details heb gevolgd. Zo heb ik het woord ‘Galaxis’ steeds vervangen door ‘Melkweg’ (met als bijvoeglijk naamwoord weer wel ‘galactisch’), en zovoort. Dat is overigens geen kwestie van ‘beter’ of ‘slechter’, maar enkel een consequente keuze.