1

Hij werd met een schok wakker, helemaal bezweet en zwaar ademend. Even begreep hij niet waar hij was, maar toen bracht de lichte en regelmatige ademhaling van Livia, die naast hem lag te slapen, hem terug in de bekende en vertrouwde werkelijkheid. Hij was in zijn eigen slaapkamer in Marinella. Een scherpe pijnscheut was als een mes door de wond in zijn schouder geschoten en had hem ruw gewekt. Hij hoefde niet op z’n horloge op het nachtkastje te kijken om te weten dat het half vier ‘s-nachts was, om precies te zijn drie uur, zevenentwintig minuten en veertig seconden. Zo ging het nu al twintig dagen, want zo lang was het geleden dat Jamil Zarzis, handelaar in kinderen van illegalen. ‘s-nachts op hem geschoten had, en hem geraakt had ook, waarop hij Zarzis had doodgeschoten, twintig dagen, maar het leek wel of de tijd telkens precies op dat moment even stil bleef staan. Tak!, had het raderwerk in zijn hoofd gedaan, in dat deel van zijn hoofd waarmee je het verstrijken van de uren en de dagen meet, tak!, en sindsdien werd hij wakker als hij sliep, en als hij wakker was leek het wel of de dingen om hem heen heel geheimzinnig, haast onmerkbaar tot een halt kwamen. Hij wist best dat tijdens dat kortstondige vuurgevecht geen haar op zijn hoofd eraan gedacht had om te kijken hoe laat het was, maar toch – dat stond hem nog helder bij – had op het moment dat de door Jamil Zarzis afgevuurde kogel zijn vlees was binnengedrongen, een stem binnenin hem, heel onpersoonlijk, de stem van een vrouw, met een ietwat metalige klank, zoals je die wel hoort op het station of in de supermarkt, gezegd: “het is drie uur, zevenentwintig minuten en veertig seconden.”

Was u bij de commissaris?

Ja, dokter.”

Hoe heet u?

Fazio, dokter.”

Hoe lang geleden is hij gewond geraakt?

Nou, dokter, de schietpartij was tegen half vier. Dus iets meer dan een half uur geleden. Dokter…

Ja?

Is het ernstig?

Hij lag languit en bewoog zich niet, zijn ogen hield hij dicht. Daarom waren ze er allemaal van overtuigd dat hij bewusteloos was en dat ze dus rustig over hem konden praten. Maar hij hoorde en begreep alles, hij was tegelijkertijd lamgeslagen en helder, hij had alleen geen zin om zijn mond open te doen en zelf te antwoorden op de vragen van de dokter. De injecties die hij had gekregen om de pijn niet te voelen, die waren blijkbaar van invloed op zijn hele lichaam.

Wat een onzin! We moeten alleen die kogel er even uithalen, want die zit er nog in.”

Jezus nog aan toe!

Rustig maar! Dat is een kleinigheidje! Ik heb bovendien niet het idee dat die veel schade heeft aangericht; zijn arm zal hij met wat revalidatie weer voor honderd procent kunnen gebruiken. Sorry hoor, maar waarom blijft u nou zo bezorgd kijken?

Nou, ziet u, dokter, een paar dagen geleden ging de commissaris in zijn eentje op onderzoek uit…

Ook nu houdt hij zijn ogen, net als toen, dicht. Maar hij hoort ze niet meer praten, hun woorden worden overstemd door de branding. Er staat blijkbaar wind, het luik trilt helemaal bij elke vlaag, het is alsof het jammert. Gelukkig maar dat hij nog aan het herstellen is, zo kan hij nog lekker onder de dekens blijven liggen. Van dat idee knapt hij helemaal op en hij besluit om zijn ogen een klein beetje open te doen.

Waarom hoorde hij Fazio nou niet meer praten? Voorzichtig gluurde hij door zijn wimpers. De twee mannen waren wat verder bij het bed vandaan gaan staan, vlakbij het raam, Fazio had het woord en de dokter stond in zijn witte jas ernstig te luisteren. En plotseling begreep de commissaris dat hij het gesprek helemaal niet hoefde te horen om te weten wat Fazio aan de dokter stond te vertellen. Zijn vriend Fazio, zijn vertrouweling, was hem als Judas aan het verraden, hij vertelde klaarblijkelijk aan de dokter over die keer dat de commissaris krachteloos op het strand had gelegen, toen hij in zee zo’n vreselijke pijn op zijn borst had gekregen…En ja, dan weet je het wel, als een dokter zoiets te horen krijgt! Voor ze dan die verdomde kogel uit z’n lijf halen, gaan ze nu natuurlijk eerst met een kijker door hem heen, ze keren hem binnenstebuiten, ze hakken hem in mootjes, ze halen z’n vel er beetje bij beetje aj om te kijken wat eronder zit…

Zijn slaapkamer ziet er nog hetzelfde uit. Nee, toch niet. Anders, maar toch hetzelfde. Anders omdat er nu in de wandkast ook spulletjes van Livia staan, d’r handtas, haarspeldjes, en twee flesjes. En op de stoel aan de andere kant van de kamer liggen een bloes en een rok. En ook al kan hij ze niet zien, hij weet dat haar roze pantoffels ergens vlakbij het bed staan. Het vertedert hem. Hij ontdooit ervan, hij wordt helemaal week van binnen, hij smelt. Al twintig dagen overkomt hem dat nou telkens, en hij weet niet wat hij eraan moet doen. Om het minste of geringste kan hij zijn ontroering dan plotseling haast niet de baas. En hij schaamt zich voor die situatie, voor zijn breekbare emoties, het ergert hem, hij moet nu telkens een ingewikkelde verdediging op touw zetten om niet in de gaten te lopen. Maar bij Livia niet, bij haar lukt hem dat niet. En Livia heeft besloten dat ze hem wil helpen, en dat doet ze door hem nogal hard aan te pakken, ze wil hem de kans niet geven om te bezwijken. Maar het heeft allemaal geen nut, want ook door die liefdevolle houding van Livia spoelt een golf van ontroering en tevredenheid over hem heen. Want hij is blij dat Livia al haar vakantiedagen heeft opgenomen om voor hem te zorgen, en hij weet dat zelfs het huis in Marinella blij is dat Livia er is. Het lijkt wel of zijn slaapkamer, als je hem in het zonlicht ziet, meer kleur heeft gekregen sinds Livia er is, alsof de muren weer fris gewit zijn. Nu er toch niemand naar hem kijkt, kan hij met de punt van het laken een traantje wegpinken.

Alles is wit en in al dat wit zie je alleen het hruin (is dat ooit roze geweest? Eeuwen geleden dan zeker?) van zijn naakte huid. Wit is de zaal waar ze een elektrocardiogram van hem maken.

De dokter kijkt naar de lange reep papier, en schudt dan weifelend zijn hoofd. Montalhano stelt zich al angstig voor dat de grafiek waar de dokter naar kijkt, veel weg heeft van de lijn die de seismograaf in 1908 over het papier trok tijdens de aardbeving in Messina. Die is hij een keer tegengekomen in een historisch tijdschrift: een ontzettende en onzinnige wirwar, alsof de hand die die lijn getrokken had, gek van angst was geworden.

«Ze hebben me door!» denkt hij. «Ze hebben gemerkt dat mijn hart op wisselstroom werkt, zonder enige regelmaat, en dat ik op z’n minst drie infarcten heb gehad!»

Later komt er nog een andere dokter de kamer binnen, ook in een witte jas. Hij kijkt naar de streep, hij kijkt naar Montalhano, hij kijkt zijn collega aan.

We doen het nog een keer,” zegt hij.

Misschien kunnen ze hun ogen wel niet geloven, ze snappen maar niet hoe een man met zo’n elektrocardiogram nog in een ziekenhuisbed kan liggen, en niet op een marmeren tafel in het mortuarium. Ze bekijken de nieuwe grafiek, deze keer met hun hoofden vlak bij elkaar.

Laten we een hartfilmpje maken,” luidt hun vonnis, en ze zien er eerder verward dan overtuigd uit.

Montalbano heeft eigenlijk zin om tegen ze te zeggen dat het, als de zaken er zo voorstaan, ook weinig zin meer heeft om die kogel eruit te halen. Ze moeten hem maar rustig dood laten gaan. Maar hij heeft er potverdomme niet aan gedacht om een testament te maken. Het huis in Marinella moet bijvoorbeeld absoluut naar Livia gaan, zonder dat er een of andere verre neef op het toneel verschijnt die er recht op meent te hebben.

Want, ja, het huis in Marinella is nu al enige jaren van hem. Hij had nooit gedacht dat het hem zou lukken om dat nog eens te kopen, het kostte te veel voor iemand met zijn salaris, want daar hield hij maar weinig van over. En toen op een dag had de zakenpartner van zijn vader hem een brief gestuurd, en hem geschreven dat hij bereid was om het aandeel van Montalbano’s vader in het wijnhuis af te kopen. Dat leverde een aardig sommetje op. En dus had hij niet alleen geld genoeg gehad om het huis te kopen, maar er was nog genoeg over om op de bank te zetten. Voor als hij met pensioen was.

En dus had hij een testament moeten maken, aangezien hij, zijns ondanks, een heer was geworden met enig bezit. Maar eenmaal uit het ziekenhuis was het er toch weer niet van gekomen om naar de notaris te gaan. Mocht hij zichzelf er ooit toe kunnen zetten, dan zou Livia het huis krijgen, dat stond buiten kijf. Aan François…die zoon van hem die zijn zoon niet was, ook al had hij dat wel kunnen zijn, wist hij heel goed wat hij zou nalaten. Geld om een mooie auto te kopen. Hij zag het verontwaardigde gezicht van Livia al voor zich. Wat nou zeg? Ga je hem zo verwennen? Zeker wel. Een zoon die geen zoon is, maar die dat wel had kunnen (moeten?) zijn, zo iemand moet veel meer verwend worden dan een zoon die wel je zoon is. Dat sloeg als een tang op een varken, dat wilde hij wel toegeven, maar het sloeg toch wel degelijk ergens op. En Catarella? Want Catarella moest zeker ook in zijn testament staan. En wat zou hij die eens nalaten? Boeken in geen geval. Hij probeerde te bedenken hoe dat oude soldatenliedje ging, dat liedje dat ‘Testament van een officier’ heette of iets in die geest, maar het lukte hem niet. Zijn horloge! Juist ja, aan Catarella zou hij het horloge van zijn vader nalaten dat zijn vaders zakenpartner hem had opgestuurd. Zo zou Catarella het gevoel hebben dat hij bij de familie hoorde. Zijn horloge, iets anders zat er niet op.

In de kamer waar ze een hartfilmpje van hem maken, kan hij niet goed op de klok kijken, want hij heeft aldoor een soort grijze waas voor zijn ogen. De twee dokters kijken aldoor naar een of andere televisie, heel geconcentreerd, en af en toe verplaatsen ze de muis.

De dokter die hem zou gaan opereren, heet Strazzera, Amedeo Strazzera. Deze keer komt er uit de machine geen strook papier rollen, maar een hele rits foto’s, of iets dergelijks. De twee dokters blijven er maar naar kijken, en uiteindelijk zuchten ze alsof ze uitgeput zijn van een lange wandeling. Strazzera komt naar hem toe, terwijl zijn collega op een stoel gaat zitten, natuurlijk een witte stoel, en hem ernstig aanstaart. Dan buigt Strazzera zich naar voren. Montalbano denkt dat de dokter nu zal gaan zeggen: «Nou ophouden met doen of u nog leeft! Schaamt u zich niet!»

Hoe ging dat gedicht ook al weer?

Die arme man, had niets in de gaten, # frasl; hij vocht nog door, maar had het leven gelaten.”

Maar de dokter zegt niets, hij begint alleen met een stethoscoop te luisteren. Alsof hij dat niet al twintig keer heeft gedaan! Uiteindelijk gaat hij weer rechtop staan, kijkt naar zijn collega en vraagt:

Wat zullen we doen?

Ik zou hem aan Di Bartolo laten zien,” zegt de ander.

Di Bartolo! Een levende legende. Montalbano had hem jaren geleden een keer ontmoet. Onderhand is hij al oud, boven de zeventig, mager, met een witte baard waardoor hij iets weg heeft van een geit; hij is niet in staat om zich te conformeren aan het normale maatschappelijke verkeer, aan beschaafde omgangsvormen. Toen hij een keer iemand had onderzocht die bekend stond ah meedogenloze woekeraar, schijnt hij gezegd te hebben dat hij niet kon vertellen wat de man mankeerde, omdat hij geen hart had kunnen vinden. En een andere keer, had hij iemand die hij nog nooit had gezien aangesproken in een bar, een man die daar een kopje koffie stond te drinken, en hij had gezegd: “Weet u wel dat u binnenkort een hartinfarct krijgt?” En het mooie van het verhaal was dat die man toen onmiddellijk dat infarct had gekregen, misschien wel doordat zo’n beroemdheid als Di Bartolo het hem net verteld had. Maar waarom wilden die twee nu Di Bartolo roepen als er toch niets meer aan te doen was? Misschien wilden ze aan hun oude leermeester laten zien wat een uitzonderlijk geval hij was, iemand die het op onverklaarbare wijze vol hield met een hart dat leek op Dresden na het bombardement van de Amerikanen.

In afwachting van Di Bartolo besluiten ze hem eerst naar zijn kamer terug te brengen. Als ze de deur opendoen om de brancard door te laten, hoort hij de wanhopig roepende stem van Livia:

Salvo! Salvo!

Hij heeft geen zin om te antwoorden. Arme ziel! Ze was naar Vigàta gekomen om een paar dagen bij hem te zijn, en nou komt ze voor deze verrassing te staan.

“Wat een verrassing!” had Livia een dag eerder gezegd, toen hij, net terug van een controlebezoek aan het ziekenhuis van Montelusa, binnen was gekomen met een grote bos rozen in zijn hand. En ze was meteen in tranen uitgebarsten. “Hè, niet doen!”

Hij kon zich zelf ook nauwelijks goed houden. “En waarom zou ik dat niet mogen doen?”

“Maar dat heb je nog nooit eerder gedaan!”

“Alsof jij me ooit eerder een bos rozen hebt gegeven!” Hij legt heel voorzichtig, om haar niet wakker te maken, zijn hand op haar middel.

Misschien had hij er toen hij hem voor het eerst ontmoette niet op gelet, of anders was hij vergeten dat professor Di Bartolo er niet alleen uitzag als een geit, maar dat hij ook zo’n geluid maakte.

Goedendag samen,” mekkert hij, als hij binnenkomt met in zijn kielzog een tiental dokters, allemaal in een smetteloos witte jas; ze staan elkaar in de kamer te verdringen.

Goedendag,” antwoorden allen, oftewel alleen Montalbano, aangezien die zich als enige in de kamer bevindt op het moment dat de professor op de drempel verschijnt.

De professor loopt naar het bed toe en bekijkt hem aandachtig.

Ik zie tot mijn genoegen dat u ondanks mijn collega’s nog geheel toerekeningsvatbaar bent.”

Hij maakt een handgebaar en aan zijn zijde verschijnt Strazzera die hem de resultaten van het onderzoek overhandigt. De professor werpt een vluchtige blik op de eerste pagina en laat hem dan op het bed vallen, hetzelfde met de tweede pagina, de derde en ook de vierde. Kortom, het hoofd en het lichaam van Montalbano verdwijnen onder het papier. Dan hoort de commissaris eindelijk de stem van de professor; hij kan hem niet zien want op zijn gezicht zijn nou juist die hartfilmpjes terecht gekomen:

Mag ik weten waarom jullie me geroepen hebhen?

Het geblaat klinkt nogal geërgerd, de geit begint klaarblijkelijk pissig te worden.

“Nou, ziet u, professor,” klinkt aarzelend de stem van Strazzera, “het geval wil dat een van de assistenten van de commissaris ons heeft laten weten dat de commissaris een paar dagen geleden iets ernstigs is overkomen…

Wat? Hij kan Strazzera niet verstaan. Misschien fluistert die de professor een samenvatting in het oor van wat er vooraf is gegaan. Wat er vooraf is gegaan? Het is geen televisieserie. Strazzera had het erover dat hem iets ernstigs was overkomen. Is dat niet meer iets voor een soap op tv?

Haal hem eens voor me tevoorschijn,” beveelt de professor.

Ze rapen het papier van hem af en zetten hem voorzichtig rechtop. De dokters in het wit staan in een cirkel om zijn bed, in een gewijde stilte. Di Bartolo drukt de stethoscoop tegen hem aan, verplaatst die daarna een paar centimeter, daarna nog wat en dan stopt hij. Nu hij het gezicht van de professor van zo dichtbij ziet, valt het de commissaris op dat die voortdurend zijn kaken beweegt, alsof hij kauwgom aan het kauwen is. Dan heeft de commissaris het plotseling door: de professor is aan het herkauwen. Di Bartolo is echt een geit. Eentje die zich nu overigens al een hele poos niet verroert. Onbeweeglijk staat hij te luisteren. Wat horen zijn oren van wat er zich in mijn hart afspeelt? Vraagt Montalbano zich af. Stort de boel daarbinnen in? Vallen er plotseling overal gaten in? Ondergronds gerommel? Di Bartolo blijft eindeloos luisteren, hij verplaatst zijn hand geen millimeter bij die ene plek vandaan. Maar krijgt hij dan geen last van zijn rug als hij aldoor maar zo voorovergebogen staat? Het angstzweet breekt de commissaris uit. Dan gaat de professor weer rechtop staan.

Zo is het mooi geweest.”

Ze leggen Montaïbano weer neer.

Volgens mij,” concludeert zijne hoogheid, “kunnen jullie nog wel drie of vier keer op hem schieten en de kogels dan zonder verdoving verwijderen. Dat kan zijn hart zeker wel hebben.”

En hij loopt zo weg, zonder wie dan ook te groeten.

Tien minuten later ligt hij in de operatiekamer; het licht is helder wit. Iemand heeft een soort masker in zijn hand en zet dat op zijn gezicht.

Diep inademen,” zegt hij.

De commissaris gehoorzaamt. En dan weet hij niets meer.

«Hoe komt het,» vraagt hij zich af, «dat ze nog geen kleine capsule hebben bedacht, die je als je niet kunt slapen, in je neus stopt, je drukt erop, het gas komt eruit, of wat het dan ook wezen mag, en je valt als een blok in slaap?»

Dat zou handig zijn, een verdoving tegen slapeloosheid. Plotseling krijgt hij ontzettende dorst. Hij staat voorzichtig op om Livia niet wakker te maken, gaat de keuken in, en schenkt zich een glas mineraalwater in uit een al aangebroken fles. En nu? Hij besluit om maar even een beetje te gaan oefenen met zijn arm, want dat heeft een speciale verpleegkundige hem geleerd. Een, twee drie en vier. Een, twee, drie en vier. Die arm doet het prima, en dus kan hij rustig autorijden.

Dat had Strazzera goed gezien. Behalve dan dat zijn arm af en toe slaapt, net zoals dat wel eens met je been gebeurt als je te lang in dezelfde houding stil blijft staan, en dan voel je speldenprikken in je hele been. Of overal mieren. Hij neemt nog een glas water en gaat dan weer naar bed. Als Livia hem onder de dekens voelt kruipen, mompelt ze iets, draait zich om, en gaat met haar rug naar hem toe liggen.

Water,” smeekt hij als hij zijn ogen openslaat.

Livia schenkt een glas voor hem in, ze laat hem ervan drinken terwijl ze zijn hoofd ondersteunt met haar hand in zijn nek. Daarna zet ze het glas terug op het nachtkastje, en verdwijnt uit het gezichtsveld van de commissaris. Montalhano weet zichzelf een tikje omhoog te hijsen. Livia zit bij het raam. Naast haar zit dokter Strazzera en die zit heel zachtjes tegen haar te praten. Ineens hoort hij Livia zacht lachen. Nou, nou, wat is die dokter Strazzera geestig! Waarom zit hij zo tegen Livia aan? En waarom voelt zij zich niet verplicht om een stukje op te schuiven? Nou zal ik jullie!

Water!” schreeuwt hij woedend.

Livia springt geschrokken op.

Waarom drinkt hij zoveel?” vraagt ze.

Dat zal wel van de narcose komen,” zegt Strazzera. En dan:

Echt, Livia, die operatie was een fluitje van een cent. Bovendien heb ik het zo gedaan dat het een vrijwel onzichtbaar litteken wordt.”

Livia werpt hem een dankbare glimlach toe waar de commissaris nog veel razender van wordt.

Een onzichtbaar litteken! Nou dan kan hij zonder problemen aan de volgende Mister Spierbal verkiezingen meedoen.

Over die spier gesproken, of wat het dan ook wezen mag. Hij schuift opzij zonder de dekens te bewegen tot hij met zijn lichaam tegen de rug van Livia aanligt. Die lijkt dat contact wel op prijs te stellen; dat valt op te maken uit zacht gekreun in haar slaap. Montalbano maakt een kuiltje van zijn hand en strekt hem uit tot hij hem op een van haar borsten kan leggen. In een soort geconditioneerde reflex legt Livia haar eigen hand daar overheen. En daar stopt de hele operatie. Want Montalbano weet dondersgoed dat Livia, als hij verder zou gaan, direct op de rem zou gaan staan. Dat is de eerste nacht al gebeurd toen ze terug waren in Marinella.

“Nee, Salvo. Geen denken aan. Ik ben bang dat dat niet goed voor je is.”

“Toe nou, Livia, ik ben gewond aan mijn schouder, niet aan m’n…”

“Doe niet zo grof. Snap je dat dan niet? Ik zou me niet op mijn gemak voelen, ik zou aldoor bang zijn dat…”

Maar die spier, of wat het dan ook wezen mag, begrijpt niks van al die angst. Die heeft geen hersens, die is niet gewend aan overpeinzingen. Die is niet voor reden vatbaar. Die staat daar maar, barstend van woede en verlangen.

Angst. Vrees. Daar krijgt hij last van op de tweede dag na de operatie, als de wond ‘s-morgens tegen negenen behoorlijk pijn begint te doen. Waarom doet het zoveel pijn? Hebben ze, zoals zo vaak gebeurt, daarbinnen een stuk verbandgaas vergeten? En dan hoeft het nog geen eens verbandgaas te zijn, het kan ook een dertig centimeter lang operatiemes zijn. Livia heeft het direct in de gaten en belt met Strazzera. En die komt aangesneld, misschien is hij wel midden uit een openhartoperatie weggelopen. Maar zo stonden de zaken er nu eenmaal voor op dit moment: zodra Livia belde, vloog Strazzera naar haar toe. De dokter zegt dat het een volkomen voorspelbare reactie is, en dat er geen enkele reden voor Livia is om zich zorgen te maken. En hij geeft Montaïbano een spuitje. Er zijn nog geen tien minuten voorbij of er gebeuren twee dingen. Ten eerste begint de pijn over te gaan, en ten tweede zegt Livia:

De hoofdcommissaris is er.”

En ze gaat weg. Dan komen Bonetti-Alderighi en het hoofd van Bureau Korpsleiding, de heer Lattes, de kamer binnen. Lattes houdt zijn handen gevouwen, alsof hij zich aan een sterfbed bevindt.

Hoe gaat het, hoe gaat het?” vraagt de hoofdcommissaris.

Hoe gaat het, hoe gaat het?” echoot haltes er in een soort klaagzang achteraan.

En de hoofdcommissaris praat. Alleen hoort Montalbano niet meer dan korte stukjes, alsof een krachtige wind de woorden wegblaast die de ander uitspreekt.

…en derhalve heb ik u voorgedragen voor een eervolle vermelding…

…eervol…” herhaalt Lattes.

« Tiereliereliere, » zegt een stem in het hoofd van Montalbano.

Wind.

…in afwachting van uw terugkeer, zal de heer Augello…

«Tierelierelom,» zegt die stem binnen in zijn hoofd weer.

Wind.

Zijn ogen worden zwaar en vallen onverbiddelijk toe.

En nu zijn zijn ogen zwaar. Zou hij dan toch eindelijk in slaap kunnen vallen. Zo tegen het warme lichaam van Livia aan. Maar dat luik blijft verdomme maar jammeren bij elke windvlaag.

Wat nu? Het raam open doen en dat luik beter vastzetten? Geen denken aan, Livia zou absoluut wakker worden. Misschien kan hij er iets op vinden. Nee heb je, ja kun je krijgen. Niet langer tegen dat gepiep van het luik in proberen te gaan, maar er in meegaan, het geluid inbedden in het ritme van zijn eigen ademhaling.

“Iiiiiii!” zegt het luik.

“Iiiiiii!” fluistert Montalbano heel zachtjes.

“Uuuu!” zegt het luik.

“Uuuu!” echoot Montalbano.

Maar deze keer heeft hij het volume van zijn stem niet goed onder controle gehouden. Direct doet Livia haar ogen open, ze zit al half rechtop:

“Salvo! Voel je je niet goed?”

“Hoezo?”

“Je kreunde!”

“Dat zal in mijn slaap geweest zijn, sorry. Ga maar weer slapen.”

Klote raam!