De wind kwam vanuit het westen

De wind kwam vanuit het westen, uit de buurt van Montelusa, een woedende wind, omdat het hem nooit zou lukken de zware wolken die boven Vigata hingen weg te vegen. Door een extra venijnige windvlaag werd de zware plank, die de onbekende dode als brug had neergelegd tussen de zoutberg en het dak van het huis om de woning van Concetta Lo Russo te bereiken, een paar millimeter omhooggetild, om vervolgens weer met een doffe klap op de dakgoot te ploffen. Commissaris Puglisi, die voor het raam stond, wendde zijn blik van de balk af en keek de slaapkamer rond, en wat hij zag verontrustte hem zeer. De wind had het roet van de wanden, de vloer en alle andere dingen in de kamer geblazen, en nu hing er een grote grijze stofwolk in de lucht, die de indruk wekte dat de twee doden op het bed weer tot leven waren gekomen en opnieuw bezig waren de liefde te bedrijven, met uiterst trage bewegingen. De commissaris deed de balkondeuren dicht maar liet de luiken open voor het licht, en precies op dat moment gaf de wind zich gewonnen en ging liggen om plaats te maken voor een dichte, gestage regen die roffelend op het dak terechtkwam. Puglisi had het koud, er ging een rilling over zijn rug, en nog een, hij bibberde ervan.

Hij hoorde dat iemand hem riep vanaf de trap, het was de stem van Agatina.

“Commissaris! Commissaris!”

Hij haastte zich de kamer uit, beende in twee stappen de voorkamer door en bleef op de overloop staan.

“Hier ben ik, signora Agatina. Kom maar naar boven, en wees voorzichtig met de treden.”

Toen de jonge vrouw hijgend naast hem stond, pakte hij haar hand vast en nam haar mee naar de voorkamer. Agatina zette grote ogen op en vroeg: “Waarom heeft ze haar huis zwart geverfd?”

“Het is niet geverfd, dat komt van de rook. En die rook is giftig, en dodelijk.”

Hij probeerde het haar zo voorzichtig en tactvol mogelijk te vertellen, maar Agatina was pienter en trok meteen haar conclusies.

“En waar was mijn zuster, in haar kamer?”

“Ja.”

“Sliep ze?”

“Ja.”

Het was menselijk onmogelijk om nog grotere ogen op te zetten, maar zij kreeg het toch voor elkaar en opende haar mond om een gil te slaken. Maar dat was nou net waar Puglisi absoluut niet tegen kon, tegen jammerende, huilende vrouwen. Door de plotselinge, harde uithaal van de commissaris klapte Agatina’s gezicht opzij, en ze viel tegen de muur aan. Puglisi drukte onmiddellijk zijn hele lijf tegen haar aan.

“Hou je mond. Niet bewegen en niet schreeuwen. Stil, anders sla ik je kop in gruzelementen. Hoor je me? Stil of ik sla je verrot. Kijk me aan, begrijp je me?”

Versuft keek ze hem even aan en knikte toen een paar keer om aan te geven dat ze het begrepen had en dat ze zich niet zou verroeren.

“Let op: ik neem je nu mee naar de andere kamer om je te laten zien wat er is gebeurd, maar jij zegt niks en doet niks.”

Hij draaide haar als een willoze pop met haar gezicht naar de muur, pakte haar van achteren bij haar middel, tilde haar op en droeg haar naar de andere kamer. Zodra Agatina de beide beelden op het bed in het oog had gekregen, golfde er onwillekeurig een stroom braaksel uit haar mond die de schoenen van de commissaris besmeurde. Ze stamelde wat onsamenhangende woorden. Puglisi hield haar nog steeds omhoog en bracht haar naar het keukentje, liet haar plaatsnemen op de enige stoel die bij het tafeltje stond. Toen pakte hij een aardewerken schaal, dompelde hem in de kruik om hem met water te vullen en begon Agatina’s mond en gezicht zorgvuldig schoon te maken.

“Voel je je nu wat beter?”

“Ja hoor.”

“Luister dan goed naar me: je zuster is gelukkig gestorven, in haar slaap, terwijl ze de liefde bedreef. Hoor je me?”

“Ja hoor.”

“Ze wist niet dat ze doodging, dat moet je van me aannemen, ze heeft geen pijn of angst gevoeld. Dat kan ik je verzekeren, want ik heb ervaring met die dingen.”

Ze leek wat tot bedaren te komen, ze kwam overeind en begon zelf haar gezicht te wassen, al trilde ze van top tot teen.

“Wie is hij, ken je hem?” vroeg Puglisi.

“Hij is er een van de familie Inclima. Die met dat ene oog.”

“Als hij zijn ogen open had gehad, zou ik hem herkend hebben,” zei de commissaris. “Hij heette Gaspano Inclima. Hoelang duurde het al?”

“Wat?”

“Sinds wanneer hadden ze iets met elkaar?”

“Ze hadden niks met elkaar.”

“O nee? Hoe wil je dan verklaren dat je zuster en Gaspano Inclima naakt op bed lagen te naaien?”

“Dat moet de eerste keer geweest zijn, commissaris. De eerste en de laatste keer.”

De eerste keer. Het eerste beetje geluk na vijf jaar strikt in acht genomen weduwschap, en dat had haar zus met haar leven moeten bekopen.

Wat is dat verdomme voor gerechtigheid van God en de aarde? vroeg Puglisi zich af, zonder zijn mond open te doen.

Alsof ze zijn gedachten had gelezen, echode Agatina: “Wat is dat nou voor gerechtigheid? Nu moet mijn zus het niet alleen met haar leven bekopen, maar ook nog met haar eer!”

En deze keer begon ze wel te huilen, met lange, wanhopige uithalen, en het was des te ontroerender omdat ze bijna geluidloos huilde, zonder te praten, zonder te jammeren, alleen snoof ze zo nu en dan.

“Wat is dat voor gerechtigheid?” mompelde ze weer. “Ook nog haar eer!”

Puglisi legde zijn hand op haar haren en liet hem daar stil liggen, zonder te proberen haar te strelen, hij wilde alleen laten weten dat hij er voor haar was. Toen deed Agatina iets vreemds. Ze rechtte haar rug, greep de hand die op haar hoofd rustte, keek ernaar, zag dat hij zwart was van het roet, helemaal vies, bracht hem naar haar lippen, drukte er een kus op, keek er opnieuw naar, bracht hem naar haar mond en begon hem zorgvuldig af te likken, als een hond. Toen hij helemaal schoon was legde ze hem tegen haar gezicht, nog altijd met haar eigen handen stevig eromheen geklemd. Ze bleven zwijgend staan, totdat Puglisi weer het woord nam.

“Jij blijft hier,” zei hij. “Verroer je niet, ook niet als je nieuwsgierig bent naar de geluiden die je hoort. Als alles in orde is, roep ik je.”

Hij ging terug naar de slaapkamer, liep naar de beide doden, stak een hand uit en raakte de lijken aan. Ze waren nog zacht en gaven nog mee, blijkbaar had de warmte van de rook het intreden van de rigor mortis vertraagd. Hij trok zijn jas, broek en overhemd uit, zodat hij alleen nog zijn onderbroek en wollen hemd aanhad. Hij slaakte een diepe zucht en ging aan de slag.

Nog geen half uur later keerde hij terug naar de keuken. Hij ging voor Agatina staan terwijl hij zijn overhemd dichtknoopte, en daarna dwong hij haar op te kijken door haar kin vast te pakken.

“Ik heb alles geregeld,” zei hij. “Kom op, ga mee kijken. Je moet de dingen aan iedereen vertellen zoals je ze nu te zien krijgt, je moet zeggen dat het de eerste keer dat je binnenkwam zo was.”

De vrouw stond op maar ging meteen weer zitten, haar benen werkten niet mee, ze kon niet op eigen kracht blijven staan. Puglisi greep haar beet bij haar oksels, die nat aanvoelden van het zweet, en trok haar overeind. Hij draaide haar om en duwde haar naar de kamer, waarbij hij haar dwong te lopen, al had Agatina het gevoel dat haar benen nu niet meer slap als ricotta waren, maar stijf als houten planken.

“Kijk,” zei hij enkel, terwijl hij voor de zekerheid een hand voor haar mond hield.

Het tafereel in de kamer was volkomen veranderd. Op het bed lag Concetta, niet meer naakt maar in ochtendjas, en het was net of ze rustig lag te slapen. De jongeman daarentegen lag volledig gekleed op de grond, met zijn voeten in de richting van het balkon en een arm op het bed. Hij lag met zijn gezicht naar beneden.

“Zie je dat? Onthoud wat je hier ziet,” zei de commissaris met zijn lippen bij Agatina’s oor. “Die jongen kwam toevallig langslopen en zag dat er brand was, en aangezien hij niet door de hoofdingang naar binnen kon vanwege het vuur, kwam hij op het idee om aan de achterkant naar binnen te gaan. Hij gebruikte een plank als brug tussen de zoutberg en het dak, klom eroverheen, sprong op het balkon, opende de deuren die je zus op een kier had laten staan en ging de slaapkamer in, waar hij echter werd overvallen door de dichte rook. Hij kreeg geen lucht meer en viel voorover, en tot overmaat van ramp waaiden de deuren toen weer dicht, zodat de kamer luchtdicht werd afgesloten en de jongeman is gestikt. Is dat helemaal duidelijk? Ik zal het je nog duidelijker zeggen: Gaspano lag niet met je zus te naaien, hij bevond zich alleen toevallig in deze kamer omdat hij haar in veiligheid wilde brengen. Snap je het? Kan ik op je rekenen?”

Ze gaf geen antwoord, en Puglisi bedacht verontrust dat ze er helemaal niet met haar hoofd bij was.

“Luister naar me. Als je niet hebt begrepen wat ik je heb verteld, en als je iets anders vertelt als je ernaar gevraagd wordt, dan kan ik mijn carrière wel in mijn reet stoppen. Ik heb dit hele theater alleen maar aangericht omdat ik het niet rechtvaardig vind, en omdat jij me erom gevraagd hebt.”

Agatina draaide met een ruk haar hoofd om en beet hem tot bloedens toe in zijn lippen. Onwillekeurig liet Puglisi haar los, hevig verrast. Toen was zij het die zijn armen vastgreep, en die hem achteruit in de richting van de keuken dirigeerde.

“Kom mee! Kom mee!”

Ze trilde helemaal, maar dan vanbinnen, zoals bij katten soms het geval is. In de keuken ging ze op de tafel liggen en trok Puglisi aan de revers van zijn jasje naar zich toe.

“Alsjeblieft! Alsjeblieft!” smeekte ze zwaar ademend.

“Nee,” zei Puglisi en hij probeerde haar vingers los te wurmen. Dat lukte hem, maar daardoor werd het alleen maar erger, want nu had Agatina haar handen vrij om hijgend haar armen om zijn hals te slaan.

“Laat me met rust,” zei Puglisi, die stond te trillen op zijn benen, en niet alleen vanwege de positie waarin hij zich bevond.

Ze begon hem over zijn hele gezicht en hals te kussen, als een vogeltje dat naar voedsel hapt: telkens pikte ze hem met haar snavel, deed haar hoofd naar achteren, en dan pikte ze opnieuw met haar snavel, waarna ze haar hoofd weer met een ruk naar achteren bewoog.

“Alsjeblieft,” zei Puglisi.

“Nee,” antwoordde ze. “Nee.”

“Nu ga ik Catalanotti halen en dan laat ik je naar huis brengen,” zei Puglisi. “Zorg jij intussen dat je er weer een beetje toonbaar uitziet.”

Agatina leek, na het voorval tussen hen beiden, waarbij ze bijtend en krabbend van de tafel op de grond waren gevallen, en intussen gewoon doorgingen met naaien, weer wat tot rust te zijn gekomen.

“Dat is goed,” zei ze.

Puglisi liep naar de overloop en riep de agent die op wacht stond. Catalanotti kwam als een speer naar boven, hij was zeer benieuwd wat er allemaal gebeurd zou kunnen zijn sinds de commissaris en vervolgens de vrouw het huis in waren gegaan. Er was behoorlijk wat tijd verstreken. Bij het zien van de twee lijken verbleekte hij, de kleur van hun gezicht en hun handen maakte hem aan het schrikken, het leken net poppen.

“O, minchia!”

Toen keek hij in de keuken en zag Agatina zitten, met haar ellebogen op tafel leunend en haar hoofd op haar handen steunend.

“Die jongeman, ik weet nog niet wie het is,” verklaarde Puglisi bedaard, “heeft geprobeerd de weduwe te redden, maar hij is gestikt door de rook.”

“Stakkers! Wat een stakkers, allebei,” zei Catalanotti vol medelijden, maar intussen keek hij met zijn ervaren politieogen om zich heen. Er klopte iets niet, maar hij kon er nog niet zijn vinger op leggen.

“Tja. Hij heeft zich dapper gedragen, maar hij had pech, die jongen, hij heeft een plank tussen de zoutberg en het dak van het huis gezet, is omhooggeklommen, en heeft de ruit kapotgeslagen om de balkondeur te kunnen openen…”

“Ho even,” zei Catalanotti zachtjes.

“Waarom?” vroeg de commissaris verwonderd.

“Omdat alle ruiten heel zijn, en als ze heel zijn kon hij niet de kamer binnenkomen, behalve als de vrouw ze van binnenuit had opengezet.”

Puglisi voelde zich als een kind dat op een leugentje betrapt was; het kwam gewoon door wat hij met Agatina gedaan had, anders had hij nooit zo’n beginnersfout gemaakt.

“Hm, ja,” mompelde hij beschaamd. “Hoe moeten we dat nou verklaren?”

“Dat is niet zo moeilijk,” zei Catalanotti. “Dat is zo te verklaren.”

Hij zette vier passen, liep om de dode heen naar de balkondeuren, maakte ze open, stapte in de stromende regen naar buiten, het was echt een wolkbreuk, haalde een roodwit geblokte zakdoek te voorschijn, wikkelde hem om zijn rechterhand, gaf een vuistslag op de ruit die het dichtst bij de klink zat, zodanig dat de scherven allemaal naar binnen vielen, en stapte weer de kamer binnen.

“Ga door, commissaris,” zei hij zonder een spier te vertrekken. “Nu klopt uw redenering dat het een lieve lust is.”

Puglisi kreeg de kans niet om verder te praten, want Catalanotti, die ineens van gedachten veranderde en een ernstig gezicht trok, was opnieuw op het balkon gestapt en tuurde ingespannen naar een bepaalde plek in de zoutberg.

“Wat is er?” vroeg Puglisi terwijl hij zich in de stromende regen bij hem voegde.

“Daar,” zei Catalanotti, wijzend op een plek halverwege de helling van de zoutberg. “Daar. Ik zag het net al vanuit een ooghoek, maar toen stond ik er niet bij stil. Pas later realiseerde ik het me. Kijk.”

Puglisi keek naar de plek die de ander hem met gestrekte arm aanwees. Te midden van het verblindende wit van het zout pronkte een soort roze-zwart gekleurde bal.

“Dat was er net nog niet,” zei Puglisi.

“Wanneer net?”

“De eerste keer dat ik hier naar buiten keek was dat er nog niet. Het wordt blijkbaar door de regen aan de oppervlakte gebracht. Watdenk je dat het is?” maar omdat hij het antwoord al wist, begon hij er zelf mee: “Volgens mij…”

“Een hoofd, commissaris. Het is het hoofd van een overledene,” zei Catalanotti, die bij plechtige gelegenheden graag een taal bezigde waarvan hij dacht dat het officieel Italiaans was. “Het hoofd van een overledene die op zout water is gezet.”

Terwijl Catalanotti, voordat hij signora Agatina naar huis bracht, die hij wonderlijk rustig vond gezien de vreselijke gebeurtenis, bij het bureau langsging om tegen zijn collega Burruano te zeggen dat hij zich naar de kantonrechter moest spoeden om deze op de hoogte te brengen van zijn ontdekking, begon commissaris Puglisi, die zich niet had ingesteld op deze nieuwe vermoeienissen, in de plensbui aan de beklimming van de berg.

Hij zat helemaal onder het zoute water, het was van top tot teen door zijn kleren heen gedrongen, Agatina’s beten en krassen brandden als de hel, hij gleed meerdere malen helemaal terug tot aan de voet van de berg, zodat hij telkens nog moeizamer de klim moest hervatten, zijn ogen traanden van het zout, maar eindelijk slaagde hij erin ter hoogte van het hoofd te komen. Hij herkende er onmiddellijk dokter Gammacurta in.

“Dokter! Dokter!” riep hij, tegen beter weten in.

Maar toen gebeurde er een soort wonder. Gammacurta opende zijn ogen, keek hem onderzoekend aan, en toonde een blik van herkenning.

“O, bent u het?” bracht hij met moeite uit, maar toch duidelijk verstaanbaar. “Goedemorgen.”

Hij liet zijn hoofd opzij vallen, sloot zijn ogen en stierf.

Puglisi bekeek hem van alle kanten: er was geen teken van verwonding. Toen begon hij het zout weg te schrapen rondom het hoofd en vervolgens rondom de borst, en algauw zag hij een rozige brij vrijkomen die bestond uit water, zout en bloed.