Het was een plezier om het vuur aan te steken

Het was een plezier om het vuur aan te steken, dat sowieso, maar bij het zien van hoe het groeide, steeds hoger opsteeg, om zich heen greep, zingend alles verslond wat het aantrof, veranderde het plezier langzaam maar zeker in genot en kreeg je net zo’n stijve als wanneer je lag te neuken.

“Dat moet ik eens vaker proberen,” zei Traquandi bij zichzelf terwijl hij naakt op zijn rug ging liggen, zoals hij meestal deed als hij in slaap wilde vallen.

Op het bedje naast het zijne lag Dec u al een uur prinsheerlijk te slapen, met een diepe, regelmatige ademhaling alsof hij zichzelf een verhaaltje voor het slapengaan vertelde.

Die nacht werden ze gewekt door een aanhoudend gebons op de deur, een gebons dat niet zo heftig was dat het deed denken aan een bevel, maar meer aan een verzoek om binnengelaten te worden. Niettemin was het genoeg om het tweetal, dat op slag wakker was, ijselijke rillingen te bezorgen.

“Blijf stilliggen, niet opendoen,” beval Traquandi aan Dec u toen hij bemerkte dat de ander een kaars wilde aansteken, en hij greep het geweer vast dat zijn vriend hem had gegeven en dat hij aan het hoofdeinde van zijn bed had gezet.

Dec u kwam langzaam overeind, zonder een geluid te maken, en de Romein volgde zijn voorbeeld. Ze gingen allebei aan één kant van de deur staan, terwijl het gebons beleefd doch beslist aanhield.

“Wie is daar?” vroeg Dec u terwijl hij zijn stem een vastberaden klank probeerde mee te geven.

“Ik ben het, Decu, ik ben je neef Girlando.”

“Wie is dat verdomme?” vroeg de Romein.

“Dat is mijn neef, de zoon van een broer van mijn vader.”

“En wat moet hij op dit tijdstip?”

“Ik weet het niet. Ik zal het hem vragen.”

Dat was niet nodig, want de man aan de andere kant van de deur vervolgde: “Doe open, Decu, ik moet met je praten. Met jou en met die Romeinse picciotto die bij je is.”

Traquandi maakte letterlijk een sprong in de lucht, en zenuwachtig klemde hij zijn op slag bezwete handen om het geweer.

“Hoe weet hij verdomme dat ik hier ben? Dit gedoe zit me helemaal niet lekker.”

“Rustig, rustig!” antwoordde Decu. “Als hij weet dat jij hier bij mij verborgen zit, wil dat zeggen dat ze het ook op het politiebureau in Montelusa weten.”

Ineens ging Traquandi een lichtje op.

“Wil je me soms vertellen dat die vent hier buiten een smeris is?”

“Ja. Maar hij is op de eerste plaats mijn neef.”

“Wat heeft dat ‘op de eerste plaats’ te betekenen?”

“Dat heeft te betekenen dat het hier bij ons echt wat te betekenen heeft.”

“Denk toch na,” zei de stem van buiten. “Als ik jullie te pakken wilde nemen, had ik jullie wel te pakken genomen. Jullie lagen te slapen als baby’s. En trouwens, al zou ik het willen, ik zou het niet eens kunnen. Ik ben alleen en ongewapend. En daarbij, Decuzzo, heb ik jou ooit verraden?”

Die laatste woorden gaven de doorslag bij Decu.

“We kunnen hem wel vertrouwen,” zei hij met gedempte stem tegen Traquandi. En vervolgens zei hij hardop: “Over één minuut doe ik open.”

De Romein kleedde zich haastig aan, terwijl Dec u een lamp aanstak. Toen deed hij open.

Op de drempel stond een reusachtige man met zijn handen omhoog, en de lantaarn in zijn rechterhand wierp een lichtschijnsel op zijn grove gezicht, het gezicht van een hartelijke man die het goed voorhad met de hele wereld, mensen, planten en dieren.

“Wees gegroet, Decuzzo,” zei hij glimlachend. “Mag ik binnenkomen?”

Dec u gaf geen antwoord maar stapte opzij om hem erdoor te laten, terwijl de Romein de nieuwkomer tegen de achterste muur van de kamer opwachtte, met zijn geweer in de aanslag. De smeris scheen echter helemaal geen aandacht aan hem te schenken. Hij zette de lantaarn op de grond en ging op de dichtstbijzijnde stoel zitten, zodat het licht alleen op hem scheen, op zijn lachende gezicht, en de anderen in de schaduw bleven, alsof hij wilde bewijzen dat hij zichzelf blootgaf omdat hij niets te verbergen had.

“En?” vroeg Decu.

“Het is een ingewikkelde kwestie,” zei Girlando. “Ingewikkeld om uit te leggen en om te begrijpen.”

“Probeer je me soms te naaien?” was de lompe vraag van Traquandi die de plichtplegingen niet had begrepen.

“Nee,” zei de smeris terwijl hij een hand opstak. “Nee. Integendeel.”

“Nou, leg dan uit waar je voor komt, neef!”

“Decu, als jij nerveus bent, ben ik het ook. Want als ze er op het hoofdbureau achter komen dat ik hier bij jullie ben, kan ik op zijn minst fluiten naar mijn carrière. Dat moet duidelijk zijn. Laten we verstandig zijn en kijken hoe de zaken ervoor staan. Goed, die lul van een prefect van Montelusa besluit dat de nieuwe schouwburg van Vigata moet worden ingewijd met een kloteopera. En hij krijgt het ook nog voor elkaar, terwijl iedereen tegen hem is. En de opera eindigt zoals het wel moest eindigen, in een totale chaos. Zijn we het daarover eens?”

“We zijn het eens,” zei Decu, een beetje verwonderd omdat zijn neef zo om de hete brij heen draaide en hij niet begreep waar hij heen wilde.

“En wat gebeurt er?” vervolgde de smeris. “Twee uur nadat alle heisa is afgelopen en de rust is wedergekeerd, vliegt de schouwburg in brand. En dat is vreemd.”

“Waarom?” kwam Traquandi tussenbeide. “Vuur heeft tijd nodig om aan te wakkeren. Als iemand in het gedrang een sigaar op de grond heeft laten vallen…”

Girlando legde hem met één blik het zwijgen op.

“Ik heb geen tijd te verliezen. Als we elkaar in de zeik willen nemen met dat verhaal van die sigaar, sta ik op en ben ik weg.”

“Ga door,” zei Decu.

“Wij Vigàtazers kennen elkaar heel goed. En iedereen weet dat we tot de ergste dingen in staat zijn, maar dan wel meteen, in het heetst van de strijd, oog in oog. Nooit van zijn leven zouden wij zoiets naderhand doen, twee uur later, als we allang weer tot bedaren zijn gekomen. Wij bedenken niet achteraf wat we hadden willen doen, als een stelletje sukkels. Dus de schouwburg is niet afgebrand door een Vigàtazer, maar door iemand van buiten. Dat is precies de gedachte van commissaris Puglisi, die hij nog geen twee uur geleden op het hoofdbureau is gaan verkondigen.”

“Wie heeft het volgens Puglisi gedaan?” vroeg Dec u lijkbleek.

“Volgens Puglisi was het die Mazzini-aanhanger die uit Rome is gekomen en die sinds vier dagen in het dorp was.”

“Ik?” vroeg Traquandi hooghartig.

“Ja, u,” zei Girlando terwijl hij hem bedaard aankeek.

“Maar zelfs als dat waar was,” kwam Dec u tussenbeide. “Hoe zou Puglisi dat ooit kunnen bewijzen?”

“Als hij die meneer die hier voor me staat in zijn handen krijgt,” zei de smeris, “zorgt hij wel dat hij gaat praten, daarvoor kun je je hand in het vuur steken dat de schouwburg heeft afgebrand.”

Hij slaakte een zucht en stak een sigaar op aan het vlammetje van de lantaarn, terwijl hij de andere twee in hun sop liet gaarkoken.

“Maar ik denk er anders over,” zei Girlando na zijn eerste trekje aan de sigaar, terwijl hij de rook nakeek.

Aan die woorden van hem greep het tweetal zich vast als drenkelingen aan een stuk hout.

“Hoe dan?” vroegen ze bijna in koor.

“Ik denk dat de brand is aangestoken door Cocò Impiduglia, de gek van het dorp. Impiduglia kan amper praten, een hond heeft nog meer hersens dan hij, hij is minder dan een beest. Alle Vigàtazers weten dat hij maar één ding leuk vindt: alles wat hij tegenkomt in brand steken. We hebben hem al vier keer gearresteerd, en iedere keer omdat hij iets in brand had gestoken, de ene keer een stromijt, de andere keer een houten schuur. Ik denk heel eerlijk gezegd dat hij het ook deze keer heeft gedaan. Puglisi zit ernaast.”

“Als u er zo zeker van bent dat die klootzak van een gek de brand heeft aangestoken, waarom bent u dan vannacht hierheen gekomen om ons lastig te vallen?”

Traquandi was nerveus, hij had zijn zakdoek uit zijn zak gehaald en veegde voortdurend zijn mond af.

“Omdat het een ingewikkelde kwestie is. En dat zal ik nu uitleggen. Puglisi is er niet alleen van overtuigd dat de Mazzini-aanhanger uit Rome de schouwburg in brand heeft gestoken en twee doden op zijn geweten heeft, maar hij had ook nog eens het lef om tegen de hoofdcommissaris te zeggen dat als die het bevel had gegeven om de Romein onmiddellijk te arresteren, deze noch de kans noch de tijd had gehad om die verdomde schouwburg plat te branden. En dientengevolge is dus ook de hoofdcommissaris, nog altijd volgens de redenering van Puglisi, verantwoordelijk voor de hele toestand. En dat is een behoorlijk serieuze zaak, want Puglisi is zo koppig als een muilezel.”

“Wat wil dat verdomme zeggen?”

“Dat wil zeggen dat hij gewoon zijn eigen weg gaat, wat er ook gebeurt, hij laat zich nergens door van de wijs brengen, nog niet door de dood van Samson en alle Filistijnen. Ben ik duidelijk?”

“Volkomen,” zei Decu.

“Nu heb ik op eigen initiatief, zonder iets tegen iemand te zeggen, het besluit genomen om een manier te vinden om alles op te lossen. Aangezien de hoofdcommissaris Puglisi het bevel heeft gegeven om de Romein morgen vroeg in de ochtend te arresteren, bij het krieken van de dag, dat wil zeggen over een paar uur, ben ik snel hierheen gekomen. Als Puglisi hier aankomt en jou, Decu, hier slapend als een roosje aantreft, alleen, en zonder enig teken dat de Romein in je huis is geweest, wordt het allemaal één groot hersenspinsel van commissaris Puglisi. Er is geen bewijs, er is helemaal niks.”

“Ik snap het,” zei Traquandi. “Volgens u moet ik zo snel mogelijk maken dat ik hier wegkom.”

“Precies,” zei Girlando.

“Mij best. Maar moet ik nu zomaar vluchten? Waar moet ik heen? Waarheen?”

“Zomaar vluchten, dat niet. Dan zouden ze u zo te pakken hebben en dan hebben we stront aan de knikker, vooral ik, omdat ik u heb laten ontsnappen.”

“Maar wat moet ik dan doen?”

Girlando laste een gekunstelde pauze in en doofde zijn sigarenpeuk.

“Op de kruising honderd meter hiervandaan staat een vertrouweling van mij op u te wachten. Hij heet Laurentano en hij heeft twee paarden bij zich, waarvan er een voor u is. Als u nu zonder tijd te verliezen vertrekt, bent u morgen halverwege de ochtend in de buurt van Serradifalco, waar een van mijn mensen woont die u drie of vier dagen in huis kan houden. Daarna zal hij zelf kijken waar hij u het beste naartoe kan sturen.”

“Dus ik moet nu meteen weg?”

“Nou en of. Zoals ik het heb uitgedacht zal alles vanzelf goed komen. Puglisi vindt u niet, dus zijn hele theorie over wie de schouwburg heeft platgebrand is geen zak waard, mijn neef ontkent dat hij u ook maar heeft ontmoet, ik arresteer Cocò Impiduglia en zorg dat hij alles zegt wat ik wil, als het moet zelfs dat hij Rome in brand heeft gestoken ten tijde van Nero. En zo leven we allemaal nog lang en gelukkig, ook de hoofdcommissaris, net als in de sprookjes die de kinderen voor het slapengaan worden verteld. Geloof me, er is geen andere manier. Denk er samen maar even over na, ik ga alvast naar buiten, een luchtje scheppen.”

Ze dachten na, ze beraadslaagden, de ene keer raakten ze slaags, dan weer omhelsden ze elkaar, en uiteindelijk kwamen ze tot een besluit. Traquandi pakte zijn spullen, drukte Dec u de hand en vertrok in het gezelschap van de smeris.

“Blijf nog even wakker, ik moet nog even met je praten,” fluisterde Girlando tegen Dec u voordat hij met de Romein meeging.

Nog geen kwartier later keerde hij terug, hij was in zijn nopjes.

“Je Romeinse vriend is nu in goede handen. En jij mag mij wel bedanken. Als ik niet op dit idee was gekomen, had jij morgenvroeg in de bak gezeten en zou het niet mee zijn gevallen om je eruit te krijgen. Er zijn twee doden gevallen, Decuzzu, vergeet dat niet.”

“Wat moet ik doen als Puglisi komt?”

“Je moet helemaal niks doen. Of, nou ja, boos worden, verbazing tonen, woedend schreeuwen. Geef me intussen dat geweer, het lijkt me niks als Puglisi hierbinnen een vuurwapen aantreft. Ik gooi het in de put zodra ik buiten ben. Tegen Puglisi zeg je dat je niks van die Romein af weet, dat je hem nooit hebt gezien, dat je wat betreft dat gedoe in de schouwburg zo onschuldig bent als het kindje Jezus. Zelfs als hij je arresteert omdat hij zich dat in zijn kop heeft gezet, moet hij je na een halve dag noodgedwongen vrijlaten. En geef me nu maar eens een glas wijn, want ik heb het koud gekregen.”

Ze liepen over een landweg, het werd al licht. Ineens begon Laurentano, een boerenkinkel zoals Traquandi er de laatste tijd al zoveel had gezien, tegen de Romein te praten zonder zelfs maar zijn hoofd om te wenden.

“U komt uit Rome?”

“Uit Rome ja.”

“En hoe is Rome?”

“Mooi.”

“En de paus, hebt u die gezien?”

Traquandi begreep de vraag niet.

“Wat zegt u?”

“De paus, hebt u die gezien?”

“Nee. Nooit gezien.”

“Heilige Maria!” riep Laurentano verwonderd. “U komt uit Rome en u hebt nog nooit de paus gezien? Als ik in Rome woonde zat ik de hele dag op mijn knieën voor de kerk waar de paus woont, wachtend tot ik hem zag en tot ik hem vergiffenis kon vragen voor al mijn zonden. U bent toch zeker wel christelijk, of niet?”

Traquandi gaf geen antwoord. En Laurentano deed de hele verdere reis zijn mond niet meer open.

Bijna op hetzelfde moment dat Girlando met omhelzingen en zoenen afscheid nam van zijn neef Decu, betrad commissaris Puglisi de hal van huize Mazzaglia.

“Is don Pippino er ook?”

“Ja, maar hij ligt in bed, hij voelt zich niet goed. Ik zal hem even vragen of hij u kan ontvangen.”

Het dienstmeisje liep weg. En opnieuw werd Puglisi overvallen door de vermoeidheid van lichaam en geest die zich verborgen hield zolang hij praatte of bezig was, maar die de kop opstak zodra hij ook maar een paar tellen alleen was. Hij voelde dat hij niet op zijn benen kon blijven staan en zocht steun tegen de leuning van een stoel; hij had zelfs het idee dat er iets zwarts voor zijn ogen langs streek. Het meisje keerde terug.

“U kunt komen. Don Pippino voelt zich wat beter.”

Hij liep met haar mee naar de slaapkamer van Mazzaglia die met drie kussens in zijn rug op bed zat; hij had een bleek gezicht en hield zijn mond open alsof hij in ademnood was. Met een bevende hand gebaarde hij dat de commissaris op een fauteuil naast het bed moest plaatsnemen.

“Ik heb te weinig lucht om te praten,” zei don Pippino.

“Ik zie het. Daarom, met uw welnemen, zal ik u edele slechts één vraag stellen.”

Mazzaglia knikte van ja, hij vond het goed.

“Waar is de Romein?”

En aangezien Mazzaglia een hand had opgestoken als om hem tegen te houden, praatte Puglisi snel verder zonder hem de kans te geven zijn mond open te doen.

“Ik weet dat de Romein niet hier is, want u edele zou nooit onderdak verschaffen aan iemand die in staat is een schouwburg in brand te steken en zonder na te denken twee arme onschuldige mensen te vermoorden. U edele bent niet in staat tot dat soort dingen. En ik ben hier om te vragen: waar houdt die moordenaar zich schuil?”

“Ik weet het niet,” zei don Pippino met bijna onhoorbare stem.

“Ik weet één ding echter wel: dat u edele ziek bent geworden omdat u te maken hebt gehad met die misdadiger.”

Don Pippino sloot zijn ogen, het leek alsof zijn gezicht nog grauwer werd.

“U edele hoeft niet te praten, ik praat wel. Ik heb alles op een rijtje gezet. U edele laat zich niet in met zulk schorem als die Traquandi, en hetzelfde geldt voor don Nini Prestia, want dat is net zo’n heer als u edele. En ik durf mijn hand ervoor in het vuur te steken dat Bellofiore zich evenmin met zo iemand inlaat. En dan blijft er van jullie hele groep Mazzini-aanhangers slechts één naam over. Die van Decu. Heb ik het mis?”

Mazzaglia zei geen ja en geen nee.

“Is Dec u degene die de Romein onderdak verschaft?”

De oude man gaf geen kik.

“Dank u,” zei Puglisi terwijl hij opstond. “Ik ga hem te pakken nemen.”

De hand van don Pippino schoot omhoog en greep de arm van de commissaris stevig vast.

“Wees voorzichtig, die Romein is niks voor u.”