Eerste hoofdstuk
Anderen hadden er een fictief boek over kunnen schrijven, een roman, over de gebeurtenissen die plaatsvonden in Vigata op de avond van de tiende december 1874, toen de pas geopende schouwburg Re d’Italia een paar uur na de inwijdingsvoorstelling in vlammen opging. Er zouden beslist niet weinig gelegenheden zijn geweest die het voornemen van een romanschrijver ten goede waren gekomen en die zich prima geleend zouden hebben om zijn verbeelding te voeden, omdat er al vanaf het begin allerlei dingen zeer onduidelijk waren, en die juist omdat ze naderhand niet werden opgehelderd vrij spel gaven aan de meest ondoordachte en krankzinnige veronderstellingen.
Ik voel het bijna als mijn plicht om niet te bezwijken voor de verleidingen van de verbeelding, juist omdat ik zelf, die destijds nog geen tien jaar oud was, als eerste alarm heb geslagen in Montelusa door mijn arme vader te waarschuwen, nu al jaren overleden, die de functie van mijningenieur bekleedde. Met zijn weergaloze altruïsme en ruimhartige bedoelingen haastte hij zich met enkele van zijn arbeiders naar Vigata met een door hemzelf ontworpen en gebouwd apparaat dat bedoeld was om branden te blussen of tenminste onder bedwang te krijgen. Met gepaste trots kan ik u zeggen dat het gebruik van bovengenoemd apparaat het toch al zwaarbeproefde plaatsje Vigata voor verdere schade heeft behoed.
Mijn bedoeling is dan ook, meer dan veertig jaar na de gebeurtenis, om me te beperken tot een eerlijk getuigenverslag en om deze geschiedenis te ordenen binnen de grenzen van een reconstructie die stevig verankerd is in de werkelijke feiten, zoals deze naar voren komen in politieverslagen, documenten, brieven en getuigenverklaringen.
Ik wil vooropstellen dat Vigata, in die jaren een dorp van zowel vissers als boeren, een bevolking van zevenduizend zielen telde en administratief onder het gewest Montelusa viel, al lag het geografisch gezien veel dichter bij een andere hoofdstad, Girgenti. Een kroniekschrijver uit die tijd, professor Baldassare Corallo, schreef: “Met de voortschrijdende groei van de economische omstandigheden begon ons plaatsje zich te ontwikkelen tot die burgerlijke welstand die kenmerkend was voor het Italiaanse leven. Ook de burgerij streefde ernaar een hoger cultureel nivea u te bereiken en omhelsde vol belangstelling de postulaten van de beschaving.”
Een van die postulaten was natuurlijk die van de bouw van een schouwburg, niet alleen als plek van vermaak, zij het dan op een hoog niveau, maar tegelijkertijd als een ideaal centrum om bijeen te komen, een soort gemeenschapshuis waar de bevolking zich zo nu en dan verzamelde, hetzij om de gevleugelde mening van een uitgenodigde kunstenaar aan te horen, hetzij om te discussiëren over de problemen die in het dorp speelden.
Het voorstel om een schouwburg te bouwen werd unaniem aangenomen tijdens een gemeenteraadsvergadering op 27 maart 1870; de uitvoering van het werk werd via openbare aanbesteding toegewezen aan het bedrijf Tempore Novo uit Misilmesi. Onmiddellijk deden er onder de bevolking kwaadwillige geruchten de ronde die insinueerden dat afgevaardigde Fiannaca, zij het niet in officiële vorm, aan het hoofd stond van het gecontracteerde bedrijf, en dat bovendien de burgemeester van Vigata, boekhouder Casimiro Pulitanò, een partijgenoot van hem was.
Een laaghartiger en leugenachtiger bewering over afgevaardigde Fiannaca is nauwelijks denkbaar, want zijn politieke loopbaan is immer een afspiegeling geweest van zijn onberispelijke morele rechtschapenheid: hij is twee regeringsperiodes met overgrote meerderheid gekozen en bekleedde zelfs, zeer eervol, het ambt van staatssecretaris van Binnenlandse Zaken. En dat is de zuivere waarheid.
Een anarchist, ene Federico Passerino, liet een verfoeilijk, schandelijk pamflet tegen de afgevaardigde drukken, waarin onder andere werd beweerd dat Fiannaca en burgemeester Pulitanò zogenaamd onder één hoedje hadden gespeeld met betrekking tot bovengenoemde aanbesteding. Hier moet wel bij gezegd worden dat Passerino, een goddeloze man die kind noch kraai heeft en nergens voor deugt, en geen van de eigenschappen heeft waarmee een man deel kan uitmaken van de burgerlijke gemeenschap, op een dag in het openbaar is gered door de afgevaardigde in eigen persoon omdat hij terecht werd aangevallen door enkele aanhangers van de politicus, verontwaardigd vanwege de vele insinuaties die dit verachtelijke individ u tegen de vlijt van Fiannaca spuwde. De afgevaardigde besloot, meer om de gemoederen te sussen dan om zijn persoonlijke genoegdoening, om de hogere wegen van het recht te bewandelen door geheel volgens de regels een aanklacht in te dienen met voldoende bewijslast tegen Passerino. Deze werd dan ook door de rechtbank van Montelusa veroordeeld wegens laster. Voor de volledigheid moet hier nog aan toegevoegd worden dat Passerino, zijn vrouw Margherita en zijn tweejarige zoontje Andrea, bijgenaamd Niria, op afschuwelijke wijze de dood vonden door de ontploffing van een bom die de anarchist bij hem thuis in elkaar probeerde te zetten. Ook bij die gelegenheid beweerden kwade tongen dat die bom in werkelijkheid door een open raam bij Passerino naar binnen was gegooid, en die geruchten leg ik enkel vast vanuit mijn verplichting tot objectiviteit. De meeste mensen herkenden in deze tragedie echter de hand van God.
Hoe dan ook, de opdrachtnemers kwamen hun contractuele verplichtingen na, zij het met enige verhoging van de kosten veroorzaakt door de devaluatie van de lire, zodat de schouwburg met slechts tien maanden vertraging ten opzichte van de in het aanbestedingscontract genoemde datum kon worden ingewijd.
Over de keus van de opera die tijdens de inwijding zou worden opgevoerd doen in de omgeving echter allerlei wilde geruchten de ronde. Het gewest Montelusa werd in die jaren bestuurd door twee uitmuntende vertegenwoordigers van de regering. De eerste was Zijne Excellentie de prefect cavaliere Eugenio Bortuzzi, Florentijn; de tweede was hoofdcommissaris van politie cavaliere Everardo Colombo, Milanees.
Zodra hij in deze contreien was gearriveerd begon Bortuzzi zich erop toe te leggen, zoals ook van hem verwacht werd, om persoonlijk kennis te maken met de mensen en de gebruiken van ons gewest, dat hij immers, zoals hij ook deed, op hoog nivea u zou moeten besturen. Door het rechtstreekse getuigenverslag van Carmelo Ferraguto, de destijds vijftienjarige zoon van wijlen Emanuele, door iedereen vertrouwelijk u zu Memè genoemd omdat hij altijd klaarstond als zijn medemensen hem nodig hadden, heb ik kunnen vernemen hoe Zijne Excellentie de prefect gebruikmaakte van de diensten van zijn vader, met volledige instemming van Ferraguto, door zich uitgebreid te laten onderrichten over de lokale gebruiken, zodat hij zich een zo nauwkeurig mogelijk beeld kon vormen van de situatie waarin het gewest zich bevond.
Helaas kon het verdienstelijke werk van Emanuele Ferraguto geen vervolg hebben omdat deze op barbaarse wijze werd vermoord door onbekende huurmoordenaars om eveneens onbekende redenen, terwijl hij volkomen argeloos bezig was met de fruitoogst op een van zijn velden.
Omdat hij cultureel een hoogstaand man was, en edel van inborst (en hoe kon het ook anders, gezien het feit dat Bortuzzi afkomstig was uit Florence, dé bakermat van de schone kunsten), voelde prefect Bortuzzi zich verplicht de Vigàtazers in te wijden in de schone kunsten, sterker nog, om ze vaderlijk te begeleiden op hun eerste stappen naar het hogere.
Als privé – persoon, en niet in zijn hoedanigheid als staatsvertegenwoordiger, liet hij zich tijdens een lunch bij vrienden thuis eens ontvallen tegenover markies Antonino Pio di Condò, voorzitter van de Raad van Beheer van de schouwburg, dat het zijn bescheiden mening was dat een opera als II birraio di Preston van de componist Luigi Ricci zeer geschikt zou kunnen zijn als eerste stap op een ideale Gradus ad Parnassum voor de Vigàtazers. Deze mening, die, ik zeg het nogmaals, enkel werd geuit met de bedoeling om gevoelens van weerzin te vermijden bij een bevolking die beslist nog niet in staat was om de schoonheid en diepzinnigheid van subtieler uitgevoerde en complexer opgebouwde opera’s naar waarde te schatten, leidde tot een alarmerend misverstand. Enkele leden van de Raad zagen in de tafelsuggestie van Zijne Excellentie een dwangbevel, of liever, dat wilden ze erin zien, wat mijlenver verwijderd was van de morele instelling van de prefect. Naar aanleiding van de verhitte schimpredes die daarop volgden, zag markies Antonino Pio di Condò zich genoodzaakt zijn ontslag in te dienen. In zijn plaats werd, na oeverloze discussies en vurige woordenwisselingen, commandeur Massimo Però gekozen, die op basis van gegronde aanwijzingen van een ander lid van de Raad, professor Artidoro Ragona (die zich speciaal naar Napels had begeven om een voorstelling van de opera in kwestie bij te wonen) Il birraio di Preston opnieuw voordroeg als inwijdingsopera.
Wat moet ik hier anders nog zeggen dan dat het verzet van een bepaald deel van de Raad daarna alleen nog maar heviger werd, dat de insinuaties toenamen, dat de boosaardigste geruchten zonder enige terughoudendheid de wereld in werden gestuurd? De ophef nam zozeer toe dat Zijne Excellentie Bortuzzi, zij het met grote tegenzin, zijn toevlucht moest nemen tot ontbinding van de Raad van Beheer en een buitengewoon commissaris moest instellen in de persoon van Sisinio Trincanato, een hoge functionaris van de prefectuur, wiens objectiviteit onomstreden was. Ook bij die gelegenheid beweerden kwade tongen dat Trincanato, aangezien hij de zwager was van signor Emanuele Ferraguto, zich op geen enkele wijze zou hebben kunnen onttrekken aan de gezamenlijke druk van de prefect en Ferraguto zelf. Zoals viel te verwachten toonde Trincanato echter ook bij deze gelegenheid zijn absolute oordeelsvrijheid aan. Meer dan dat: voordat hij zijn besluit nam vroeg hij enkele leden van de ontbonden Raad om hun mening en beraadslaagde met vooraanstaande burgers, en pas daarna trok hij zijn volkomen democratische conclusies. Op die manier kwam men uiteindelijk tot de definitieve keus voor de Birraio.
In tegenstelling tot wat erover werd geschreven en gezegd in de kranten en sociëteiten die de regeringspartij niet gunstig gestemd waren, werd het verloop van de voorstelling niet verstoord door relevante protestmanifestaties. Er werden uitroepen van verwondering geslaakt vanwege de prachtige decors en de schitterende kostuums, de geweldige muziek en de competentie van de uitvoerenden. Een enkele onbeschaafde uitdrukking werd wel gehoord van de kant van enige toeschouwers in de engelenbak, maar in die gevallen ging het meer om naïeve opmerkingen van mensen die nooit een voet in een schouwburg hadden gezet en geen idee hadden hoe ze zich dienden te gedragen. De taak om deze ongedisciplineerde toeschouwers op te roepen tot het correcte gedrag lag in principe bij de plaatselijke politiecommissaris Sebastiano Puglisi. Maar dat is nou juist het tere punt van heel de verschrikkelijke gebeurtenis, en wij zullen proberen het in het juiste licht te beschouwen. Puglisi was een vulgair man met een driftig temperament, die bovendien een overspelige relatie onderhield met een jonge vrouw uit Vigata, wier zuster, een weduwe, op tragische wijze de dood vond ten gevolge van de brand in de schouwburg. Wellicht om de ontrouwe vrouw te kunnen onderhouden met dure cadeaus, had Puglisi zich toegelegd op bescherming van de illegale loterij, een plaag die hier op het eiland destijds hoogtij vierde juist dankzij de bescherming van hen die deze praktijken eigenlijk hadden moeten opsporen en er een eind aan hadden moeten maken. De strijd die de prefect en de hoofdcommissaris onverwijld inzetten, bracht Puglisi’s betrokkenheid bij deze louche zaken aan het licht. Puglisi wist echter aan de galg te ontkomen, god mag weten hoe. Door een inschattingsfout van de hoofdcommissaris, een fout die te wijten was aan zijn aangeboren ruimhartigheid, kon de commissaris zijn functie behouden en zijn praktijken voortzetten. In plaats van tijdens de voorstelling tussenbeide te komen om te sussen, te kalmeren, te temperen, liet hij zich gaan in een soort hooghartige onverschilligheid, zoals bij een boosaardig karakter als het zijne past. Volledigheidshalve moet hierbij vermeld worden dat Puglisi twee dagen na de brand in de schouwburg smadelijk aan zijn einde kwam. Zoals hierna verklaard zal worden, had hij zich naar het huis van ene Diego Garzia gespoed, een jongeman uit een belangrijke, inmiddels verarmde familie, die wellicht juist vanwege de ongelukkige familietoestanden op het slechte pad was geraakt. Dat het ging om een bijeenkomst om nieuwe criminele plannen te smeden lijdt geen enkele twijfel: Puglisi begaf zich namelijk naar die ontmoeting gewapend met zijn persoonlijke revolver (zijn dienstwapen werd daarentegen aangetroffen in de la van zijn bureau op het politiebureau van Vigata). Bovendien, als het was gegaan om een operatie bedoeld om toekomstige acties van de criminelen te onderdrukken, had hij in de eerste plaats het hoofdbureau van politie moeten waarschuwen, en in de tweede plaats de mannen die onder hem werkten. Hij waarschuwde echter helemaal niemand, een teken dat hij er geen getuigen bij wilde hebben. In huize Garzia ontstond er blijkbaar een of andere ruzie, waarschijnlijk over de verdeling van de buit, een afrekening, zoals dat heet, zodat Garzia en Puglisi allebei hun wapen grepen en elkaar tegelijkertijd doodschoten. Het onderzoek dat terstond werd uitgevoerd door de nieuwe commissaris van Vigata, Catalanotti, heeft deze gang van zaken overduidelijk bevestigd.
Er is ook allerlei onzin uitgekraamd over de tussenkomst van een compagnie bereden militiesoldaten tijdens de gebeurtenissen die voorafgingen aan de brand in de schouwburg, de compagnie onder leiding van kapitein Villaroel (die zijn carrière uiteindelijk zou besluiten als kolonel der Koninklijke Carabinieri). Het is waar dat er een peloton militiesoldaten stond opgesteld aan de buitenkant van de schouwburg ter bescherming van de hoogwaardigheidsbekleders die bijeenkwamen, maar dat was eigenlijk voornamelijk bedoeld als erewacht. Ongeveer halverwege de tweede akte begon een groepje aangeschoten jongelui, dat er enkel op uit was om herrie te schoppen, wat te schreeuwen op het plein voor de schouwburg. Dat was de reden dat kapitein Villaroel besloot de toeschouwers mede te delen dat het niet de bedoeling was dat men een voor een of in kleine groepjes weg zou gaan: juist om te voorkomen dat er onaangename ontmoetingen zouden plaatsvinden. Wat echter onverklaarbaar lijkt is de paniekerige reactie die ontstond na de onverwachte valse noot van de toch eminente zangeres Maddalena Paolazzi. Een valse noot, dat is bekend, is een betreurenswaardig incident dat in elke schouwburg kan plaatsvinden, en ook de allerbeste zangers kan overkomen: maar nooit, sinds mensenheugenis, heeft een dergelijke fout, in geen enkele schouwburg ter wereld ooit zo’n krankzinnige angst veroorzaakt. Want iets anders kunnen we het niet noemen. Toch hebben wij voor dat op het eerste gezicht irrationele gedrag, door middel van langdurige onderzoeken en met behulp van vooraanstaande onderzoekers van de menselijke geest, een rationele verklaring weten te vinden die we hieronder uit de doeken zullen doen.
Rest ons nog te spreken over de brand. Het is vastgesteld dat deze zich minstens twee uur nadat de voorstelling was onderbroken openbaarde, toen de mensen allang weer rustig waren teruggekeerd naar de huiselijke beslommeringen van de late avond. De vraag waar het om draait is dus de volgende: wat was de oorzaak van die heftige brand?
Terwijl de vlammen nog huishielden in de schouwburg, raakte men er algemeen van overtuigd dat de ramp onbedoeld was veroorzaakt door een brandende sigarenpeuk die iemand per ongeluk had laten vallen in de buurt van iets brandbaars (een gordijn, een fauteuil, een tapijt). En de twee tussenliggende uren kunnen uitstekend worden verklaard als de tijdspanne die nodig is tussen het vallen van de sigaar, het smeulen, het ontstaan van de vlammen. Deze verklaring, ingegeven door het gezond verstand, wilde men koste wat kost aan de kant schuiven voor een andere die zich beter leende voor de bedoelingen van hen die deze gelegenheid wilden aangrijpen om vraagtekens te zetten bij het optreden van de gevestigde macht. Er werd bijvoorbeeld gesproken over de aanwezigheid in het dorp van een gevaarlijk lid van de Mazzini-sekte, en daarbij moeten we niet vergeten dat het eiland in die tijd werd overspoeld door een golf van republikeinse gevoelens, en dat Mazzini zelf een paar maanden later werd gearresteerd terwijl hij probeerde illegaal voet aan wal te zetten in Palermo. Hoe dan ook, van een eventueel bezoek aan Vigata van deze mysterieuze revolutionair is nooit enig spoor gevonden, noch bij het Koninklijk Hoofdbureau van Politie te Montelusa, noch bij het politiebureau te Vigata. Catalanotti, rechterhand van de beruchte Puglisi, verzekerde weloverwogen dat zijn meerdere hem nooit had verteld ervan op de hoogte te zijn dat er een onruststoker en vermeende brandstichter in het dorp aanwezig was.
Het boek van afgevaardigde Fiannaca (Siciliaanse strijd) bewijst de republikeinen van Vigata overigens alle eer, ofschoon ze zijn politieke tegenstanders waren, en oordeelt dat ze boven alle schandelijke verdenkingen van medeplichtigheid stonden. De hypothese van moedwillige brandstichting werd overigens ondersteund (zonder een bepaalde persoon als aanstichter van de schanddaad aan te wijzen) door een jonge schade-expert van ‘Verzekeringsmaatschappij Fondiaria’ die meende dat de brand was gesticht doordat er twee met petroleum gevulde spaarpotten met brandende lont in het ondertoneel van de schouwburg waren gegooid. Hoe vergezocht deze reconstructie was zou kort daarna worden bewezen door dottor Meli, die na de gewelddadige dood van commissaris Puglisi door hoofdcommissaris Colombo was belast met de verdere uitvoering van het onderzoek. Dottor Meli (die zijn carrière uiteindelijk op loffelijke wijze zou afsluiten als bekleder van een hoge post in Rome, bij het ministerie van Binnenlandse Zaken) toonde onweerlegbaar aan dat die twee spaarpotten toebehoorden aan de kinderen van de bewaker van de schouwburg, die ze uit kinderlijke argwaan in het ondertoneel hadden verstopt. Als doorslaggevende bewijslast vonden de onderzoekers vlak bij de brokstukken van de spaarpotten talloze muntjes die eerder niet ontdekt waren vanwege de schade die de brand had veroorzaakt.
Diezelfde brand leidde overigens, direct en indirect, tot het smartelijke, hartverscheurende verlies van drie mensenlevens.
En op dit punt voel ik mij gedwongen een onderwerp aan te snijden waar ik gezien de ernst van de zaak en de vieze smaak die deze oproept liever aan voorbij zou gaan. In enkele woorden: de vlammen van de brand sprongen ook over op een huis met drie verdiepingen dat vlak achter de schouwburg stond. Daar vonden twee mensen de dood, een jonge weduwe en een man die op het eerste gezicht het leven scheen te hebben gegeven tijdens een heldhaftige poging om haar te redden. Dat viel af te leiden uit de positie waarin de lijken zich bevonden. Het bleek echter te gaan om een even macabere als verachtelijke enscenering van commissaris Puglisi. De jonge weduwe was in haar slaap gestorven, gestikt door de rook, evenals de man, die haar minnaar was en in wiens omhelzing zij zich tot kort daarvoor schandelijk genoeg had gekoesterd. Onder druk van zijn geliefde, die de zus was van het slachtoffer, de weduwe, verplaatste en manipuleerde hij de lichamen om de schijn te wekken dat de weduwe alleen in haar bed lag en dat de man had geprobeerd via het balkon de kamer in te komen om haar te redden. Catalanotti doorzag dit laaghartige verzinsel onmiddellijk en schreef enkele uren daarna, na verificatie van alle aanwijzingen die het gelijk van zijn hypothese bewezen, een rapport aan dottor Meli die naderhand onherroepelijk de waarheid boven tafel wist te krijgen.
Wie echter wel het leven verloor in een heldhaftige poging om de jonge weduwe te redden was dokter Gammacurta, een van de beide artsen in Vigata. Toen hij bemerkte dat de vlammen het huis achter de schouwburg bedreigden, probeerde de dokter, die wist dat de weduwe, een patiënte van hem, op de bovenste verdieping woonde, haar te redden door boven op een zoutberg te klauteren, een voorraad die vrijwel tegen de achterkant van de woning aan lag. Zijn reddingspoging werd verijdeld door een hartinfarct dat hem trof tijdens zijn onbaatzuchtige en heroïsche daad. De wonden die op zijn lichaam werden aangetroffen zijn toe te schrijven, zoals de autopsie uitgevoerd door een politiearts van het hoofdbureau van politie uitwees, aan de talloze obstakels waar Gammacurta tijdens zijn hachelijke beklimming op stuitte.
Maar over die episode, en over talloze andere die nog niet aan bod zijn geweest, zullen we uitgebreid komen te spreken in de volgende hoofdstukken.