Parijs

Kerstmis 2008

Bestaat er zoiets als gracieus sterven? Of is dat een contradictio in terminis, zoals een mooie dood? Dat de vrouw onder aan de trap dood was leed geen twijfel. Zoals ze daar lag, haar houding even elegant als onnatuurlijk, met haar rug hol als wassende maan, kon het niet anders dan dat ze veel botten had gebroken.

De hoge hakken van haar schoenen raakten net haar billen, en zo maakte ze op haar zij een soort vogelnestje op de antieke plavuizen vloer - een esthetisch beeld, alsof ze er zo was neergelegd. Ze bloedde uit haar rechteroor, er liep een stroompje langs haar hals dat uitmondde in een dieprode plas onder haar hoofd.

Het vergeelde tapijt op de trap had haar val weliswaar gebroken, maar haar botten hadden het door het repeterende beuken uiteindelijk toch begeven. Dertig treden, dat is zo'n drie keer koppeltjeduikelen, en dat is voor een vrouw van begin zeventig, zelfs voor een relatief lenig exemplaar, niet te doen.

Een fatale misstap, luidde een eerste observatie van de lijkschouwer, het lot van menige bejaarde in de grote stad die zich geen verzorgend personeel of een huis op de begane grond kan permitteren. Maar deze dodelijke val kwam niet door armoede.

De statige trap in Le Jardin des Hésperides, een appartementencomplex in het zestiende arrondissement van Parijs, leidde naar de woning van de overledene. Zo nam men althans aan, want de deur van het huis op de eerste verdieping stond op een kier en gaf toegang tot een prachtig vertrek met hoge plafonds, antieke kroonluchters, glas en staal: art nouveau.

De vrouw was in elk geval niet van honger omgekomen, zoveel was zeker. Ze was een chique vrouw geweest, haar kleding bevestigde dat: een deux-pièces van een bekende ontwerper, onmiskenbaar gedateerd, maar voor een vrouw van haar generatie elegant en gewaagd, zeker in combinatie met die hoge hakken.

Eigenlijk zag ze er, zelfs in haar toestand, tiptop uit; alsof het een speciale dag was en ze bezoek verwachtte. Maar ze was wellicht het type vrouw dat er altijd gesoigneerd bij liep, niets aan het toeval overlatend, altijd op alles voorbereid. Een vrouw die iedere ochtend volgens een vast ritueel haar toilet maakte, voor het geval iemand haar onverwachts een bezoek zou brengen. Of voor de onfortuinlijke omstandigheid dat iemand haar dood zou aantreffen - onder aan de trap.

Op een van de traptreden bolde het tapijt wat op, doordat de lijm in de loop der decennia was vergaan. Misschien was ze met haar hak blijven steken in de oneffenheid en zo voorover getuimeld? Ze had zich vast al maanden voorgenomen om de trap opnieuw te laten stofferen of om het loszittende deel te laten verlijmen. Maar nu was het te laat.

De bovenbuurvrouw, madame Bodin, die het lijk had gevonden, was begonnen over het dekselse polletje op de eenentwintigste trede. Ze had er zelf ook al een paar keer bijna haar nek over gebroken. Het toeval wilde dat zij en haar overleden buurvrouw onlangs hadden besloten om samen op te draaien voor de benodigde renovatie, hoewel ze aanvankelijk had gemeend dat het onderste deel van de trap eigenlijk onder de verantwoordelijkheid van de bewoner van de eerste verdieping viel. Madame Bodin had per slot van rekening een eigen stuk trap met dertig statige treden die ze tot haar domein rekende en die ze om de dag stofzuigde. De koperen leuning poetste ze twee keer per week, tegelijk met de deurkrukken.

Hoewel de buurvrouw meteen met clichés als 'een ongeluk zit in een klein hoekje' en 'een gewaarschuwd mens telt voor twee' begon te strooien, kon ze het onheil nauwelijks bevatten. Hoe had haar buurvrouw zo onoplettend kunnen zijn? 'Ze was een control freak op het neurotische af en ze hield bepaald niet van verrassingen,' zei ze. 'En waarom was ze eigenlijk naar beneden gegaan?' Madame Bodin filosofeerde hardop.

Niet om een wandeling te maken, want ze droeg geen mantel. Het had de hele dag gesneeuwd en niemand zou het in zijn hoofd halen om bij deze temperaturen zonder overjas naar buiten te gaan. Het vroor zeker acht graden. De meeste mensen zaten thuis, bij het haardvuur of de kachel, en genoten van een aperitief voor ze aan het kerstdiner zouden beginnen.

Het kon zijn dat ze toch bezoek verwachtte. In de oven lag een kalkoen te garen en op tafel stond een aangebroken fles rode wijn en twee glazen. Madame Bodin wist dat haar buurvrouw sinds de dood van haar man anderhalve maand geleden nog steeds iedere avond voor twee dekte en steevast twee glazen wijn inschonk. Ze kreeg vrijwel nooit bezoek, dus ook op een avond als deze lag dat niet voor de hand. Bovendien had ze vastbesloten geklonken toen ze zonder een greintje zelfmedelijden had aangekondigd dat ze een rustige en eenzame kerst tegemoet ging.

Madame Bodin vertelde dit alles aan de politie. Ze dacht hardop en concludeerde ten slotte dat haar buurvrouw zonder jas naar buiten was gegaan om de stoep te vegen: over de hele breedte van de portiek, tot aan de stoeprand, was de sneeuw verdwenen, zorgvuldig weggeveegd. Dat was prettig thuiskomen geweest voor madame Bodin. Maar waarom zou iemand die geen bezoek verwachtte het trottoir vegen? De buurvrouw begreep er steeds minder van.

Hoe minder madame Bodin ervan snapte, hoe duidelijker het voor de politie werd. Iemand had het nodig gevonden sporen in de sneeuw uit te wissen. Iemand die zichzelf had binnengelaten en de cijfercombinatie van het codeslot kende. En die persoon had op zijn weg naar buiten geen sporen achtergelaten; op de blinkende koperen kruk van de voordeur zaten slechts de vingerafdrukken van madame Bodin en haar dode buurvrouw.

Maar wat nog niemand wist, was dat de gouden tip door het slachtoffer zelf was achtergelaten. Uit haar spierwitte samengebalde vuist stak een stukje rode stof. Met haar ijzige greep hield ze een opgerold cadeaulint vast, een ogenschijnlijk onbetekenend reepje van nog geen halve meter.