Het kiezelstrand van de Bestouan leek wel een mierenhoop. Door de mistral was het water zo afgekoeld dat vrijwel niemand zich erin waagde. Het hele gezelschap liep bepakt met matjes, emmers, schepnetten, duikbrillen en opblaasbeesten door naar de lage rots, waar zoals altijd nog wel plaats was. Het water was kraakhelder. Tobias lag meteen op zijn buik op een rots en hengelde met zijn schepnet naar een school kleine visjes.

Gelukkig konden alle kinderen zwemmen. De familietraditie bepaalde dat de IJzermannen altijd op de rotsen van de Bestouan zaten, behalve als er kleintjes zonder diploma bij waren die eventueel konden verdrinken. Dan zaten ze noodgedwongen op het strand, hoewel iedereen vond dat het strand voor mietjes was - het grote zandstrand bij het dorp al helemaal. Daar had zich al in geen dertig jaar een IJzerman vertoond. Dit was immers de mooiste plek op aarde, daar waren ze het allemaal over eens. Het heette hier niet voor niets Bestouan, een verbastering van het Engelse best one, ontstaan uit een Babylonische spraakverwarring tussen een Cassidien en een Britse badgast. Een lokale ambtenaar had het zo'n goede witz gevonden dat hij het strand officieel Bestouan had gedoopt.

De lage rots was in de zomermaanden het domein van de IJzermannen en van de Algerijnse families uit La Bédoele, een dorp tien kilometer het binnenland in. Ze gedoogden elkaar, jaar in jaar uit. Net als de IJzermannen kwamen deze families al generaties lang naar de rots. Er was altijd een blik van herkenning, een korte hoofdknik bij wijze van welkomstgroet, maar verder ging het contact niet. De begerige blikken die ze als ontluikende pubers hadden uitgewisseld hadden plaatsgemaakt voor iets anders, iets licht melancholisch, een wederzijds weet-je-nog-gevoel. Isabel vond het fascinerend om te zien hoe de kleine jochies door wie ze zich indertijd bewust was geworden van haar seksualiteit waren uitgegroeid tot iets te dikke mannen met gouden kettingen die schreeuwend communiceerden. Hoe meer lawaai, hoe meer indruk je maakte, leek hun overtuiging; hier golden de wetten van de apenrots en van de cicades. Altijd als de strijd tussen de mannen op zijn hardst woedde werd er gedoken vanaf het gevaarlijkste punt op het klif. De kunst was om zonder kleerscheuren in het ondiepe water vlak voor de lage rotspartij te landen, om de messcherpe rotspunten onder de oppervlakte te omzeilen en om zonder al te zichtbare verwondingen - hooguit met een pijnlijke rode huid van de platte landing - als een held weer het water uit te klauteren. Een te korte aanloop kon fataal zijn, maar dat was de helft van de lol. Eens in de zoveel tijd moest er een durfal met een dwarslaesie of een gebroken nek door de pompiers worden afgevoerd. Dan werd er een zomer niet gestunt, maar kennelijk was het volk uit La Bédoele kort van memorie of gewoon destructief, want het jaar erop werd er weer luchtacrobatiek bedreven alsof ze allemaal over ten minste zeven levens beschikten. Misschien was het juist dat ze niet veel te verliezen hadden, bedacht Isabel. Er was geen IJzerman die het ooit in zijn hoofd had gehaald om zijn leven op die manier in de waagschaal te stellen.

Voor de vorm had Isabel een boek meegenomen dat opengeslagen op haar schoot lag, maar ze had er nog geen letter in gelezen. Onafgebroken staarde ze naar de zee en naar Cap Canaille, het imposante rossige kalkstenen klif aan de overkant dat hoog boven het azuurblauwe water uit torende. De weerkaatsing van het helle zonlicht op de kaap en de gladde zeespiegel was betoverend. Alleen van de Provence kende Isabel die lichtende helderheid van het landschap. Ze veerde op toen ze de ijskoude greep van Tobias om haar middel voelde, die het er kennelijk toch op had gewaagd. Rillend kroop hij met zijn natte lijfje tegen haar aan.

'Wat zie je, mam?' vroeg hij.

'Cap Canaille. Prachtig, niet? Net een ansichtkaart. Wist je dat het een van de hoogste kliffen in Europa is?'

'Nee,' zei Tobias. 'Hoe hoog dan?'

'Bijna vierhonderd meter.'

'Zo hoog? Ik geloof het niet. Hij lijkt veel lager,' zei Tobias. 'Zullen we ernaartoe zwemmen?'

'Mooi niet, waaghals,' zei Isabel. 'De Cap is niet alleen hoger dan je denkt, maar ook veel verder. Je zou verdrinken, jongen, en ik erbij.'

'Hoezo?' vroeg hij. 'We kunnen toch goed zwemmen?'

'Er is maar één vrouw in heel Cassis die wel eens van de Bestouan naar Cap Canaille zwom en dat is de Zwarte Weduwe,' zei Isabel.

Tobias keek haar niet-begrijpend aan.

'Weet je waarom de Zwarte Weduwe zo wordt genoemd?' Hij schudde zijn hoofd.

'Omdat ze drie keer getrouwd is geweest en alle drie haar echtgenoten op dezelfde manier zijn doodgegaan. Verdronken, hier in de baai, ergens halverwege deze rots en de kaap.'

'Hoe dan?' vroeg Tobias.

'Ze verdronken omdat ze uitgeput waren. Het waren stuk voor stuk rijke mannen. De Zwarte Weduwe zocht ze daarop uit. Als ze smoorverliefd waren, daagde ze hen uit om met haar naar Cap Canaille te zwemmen, en macho als haar minnaars waren gingen ze op haar voorstel in. Meestal gaat het tot halverwege goed, maar dan komen vrijwel alle zwemmers in de problemen, omdat de Cap veel verder is dan ze denken. Hun spieren worden te moe om te zwemmen en ze verdrinken. Zo ook de onfortuinlijke rijkaards van de weduwe.'

'Waarom deed die weduwe dat?'

'Voor het geld. Toen de eerste man was verdronken, erfde ze zijn kapitaal en was ze meteen schatrijk. Na een tijdje trouwde ze opnieuw met een miljonair en haalde ze dezelfde truc uit. Ook hij haalde de overkant niet en weer erfde ze al zijn geld. Met rijke echtgenoot nummer drie gebeurde hetzelfde. Het laatste wat hij zag was Cap Canaille, en de elegante borstcrawl van zijn gewiekste vrouw. Nu zwemt ze alleen nog in haar geld.'

Tobias zat met open mond te luisteren.

'Zie je die villa daar op de rots?' Isabel wees naar een kapitaal pand dat uitkeek over zee, met palmbomen eromheen, een zwembad en een tennisbaan. 'Die heeft de Zwarte Weduwe laten bouwen van al dat geld. Daar schijnt ze nu nog te wonen. Met een verrekijker kan ze zo de plek zien waar al haar geliefden zijn verdronken.'

'Jezus, Isabel, waarom maak je dat kind bang? Moet je zien hoe hij kijkt!' zei Milou, die een duik had genomen en zich nu warmde aan de stenen.

'Ik ben niet bang,' zei Tobias.

'Goed zo,' zei Milou. 'Bovendien is het niet waar. Het is een legende.'

'Dat zeg jij,' zei Isabel.

'Wat is een legende?' vroeg Tobias.

'Dat is een verhaal dat niet per se waar is,' zei Milou. 'En dat verhaal wordt telkens door iedereen doorverteld en uiteindelijk gaat iedereen het geloven en komt het zelfs in boeken terecht.'

'Ik vraag wel aan papa of het waar is,' zei Tobias, 'die weet het wel.'

Onwillekeurig kromp Isabel ineen toen ze hoorde hoe haar zoon het woord papa uitsprak. Ze voelde hoe ze rood aanliep en veinsde een hoestbui. Tobias klopte zachtjes op haar rug.

'Dank je, lieverd,' zei Isabel, 'het gaat alweer.'

Alexandra, die even verderop naar haar iPod lag te luisteren, bekeek het tafereel argwanend vanachter haar zonnebril, of verbeeldde Isabel zich dat?

'Mag ik het fototoestel?' vroeg Tobias.

'Dat zit in de strandtas, pak het maar,' zei Isabel.

Tobias liep met de camera naar de punt van de rots en zoomde in op de rode villa. 'Ik maak een foto van het spookhuis,' zei hij. Met een trotse blik toonde hij het resultaat aan zijn grote zus.

'En nu een mooie van mij,' zei Alexandra, die rechtop ging zitten en haar haren losgooide terwijl ze wuft haar hoofd schudde. Ze fatsoeneerde het bovenstuk van haar bikini en kleurde haar lippen met een naar aardbeien geurende lipgloss. Met uiterste precisie koos Tobias de beste hoek, met de zon op zijn gebronsde rug, waarop de zachte donshaartjes helwit oplichtten. Hij wachtte net zo lang met het maken van de foto tot zijn zus haar toneelspel liet varen en hem haar meest ontwapenende lach toonde. Zwijgend sloeg Isabel het tafereel gade. De lichtheid ervan had een omgekeerd effect op haar gemoed.

Het gezelschap had zich in de haven op natuurlijke wijze opgesplitst. De kleine kinderen hadden geen zin in een terrasje en wilden een crêpe eten en daarna in de draaimolen - een onverstandige volgorde der dingen, maar ze volhardden. Behalve Tobias, die liever bij zijn moeder bleef. En zo kwam het dat Alexandra en Tobias onder de blauwe luifel van de Bar de la Marine aan een limoensorbet lurkten en Isabel, Karen, Julie en Maarten de tweede fles rosé leegden, bevangen door een onlesbare spanningsdorst.

De haven en het dorp waren op dit uur nog het territorium van de badgasten en de dagjesmensen die met hun verbrande lijven verkoeling zochten op de schaduwrijke terrassen aan het water of onder de platanen. Over pakweg een uur zou het volk dat zich nog durfde te vertonen in badkleding weinig subtiel worden weggekeken. De Fransen waren meesters in het werpen van afkeurende blikken en staken hun weerzin tegen ongemanierde toeristen niet onder stoelen of banken. In de haven van Cassis werd na half zeven louter gesoigneerd geflaneerd. De tijd begon te dringen. Isabel hief haar glas, dronk Karen, Julie en Maarten toe en zei: 'Santé, a la future. Mais maintenant c'est le moment... 'Ze nam een slok en wendde zich tot de kinderen.

'Jongens, mama moet jullie iets vertellen. Iets heel serieus.'

De kinderen keken op, niet langer in beslag genomen door de sorbetcoupes voor hun neus.

'Wat is er?' vroeg Alexandra.

'Niet schrikken, oké?' zei Isabel.

'Oké,' zei Alexandra.

'We gaan niet meer terug naar Polen,' zei Isabel.

'Nooit meer?' vroeg Tobias na een korte stilte.

Isabel schudde haar hoofd. 'Nooit meer,' zei ze. 'We gaan in Amsterdam wonen, dicht bij Maarten, Karen en Julie en alle anderen,' zei Isabel. 'Gezellig, hè?'

Tobias balde zijn vuisten en stak ze in de lucht. 'Yes!' zei hij en hij keek naar Alexandra, die tegen haar tranen vocht en een glimlach forceerde. Ze gaf Tobias een aai over zijn bol. Isabel pakte de hand van haar dochter en hield hem stevig vast. Alexandra beantwoordde de greep en kneep Isabels hand bijna tot moes. 'Ik wist het wel,' zei ze door haar tranen heen. 'Ik wist dat het vroeg of laat zou gebeuren. Maar niet zo snel. Ik hield rekening met volgend jaar, waarom weet ik niet.'

'Ben je verdrietig?' vroeg Karen.

'Meer geschrokken,' zei ze. 'Maar Marcus. Nu zie ik Marcus nooit meer,' zei ze.

'Je kunt hem misschien opzoeken in de vakantie,' opperde Karen.

Het gezicht van Alexandra klaarde weer wat op. 'Moet je zien hoe blij Tobias is,' zei ze en ze keek naar haar broertje die rond de tafel huppelde. 'Hij wil veel liever in Nederland wonen. Ik ben blij voor hem. En papa? Weet papa het al?'

'Nee, schat. Ik heb het geheim moeten houden. Stel je voor dat jullie weer een uitreisverbod hadden gekregen, weet je nog? Dan hadden we niet op vakantie gekund. Ik heb het jullie niet verteld, omdat jullie anders tegen papa hadden moeten jokken, en dat wilde ik niet.'

Alexandra keek bedrukt en zei: 'Dit gaat hij niet leuk vinden.'