Tobias staarde naar de beker chocolademelk die Kysia voor hem op het bureau had gezet. Hij kon er niet bij, dat zag hij zo. Als hij zijn arm zou strekken, zou hij misschien met het puntje van zijn middelvinger de beker kunnen aanraken, maar hem optillen was onmogelijk. Zijn benen bungelden onder de stoel. Bij de grond kon hij ook al niet.
'Je lust toch wel chocolademelk?' vroeg Kysia. 'Bijna alle kinderen houden van chocolademelk, en omdat je net als alle andere kinderen bent en niet wist wat je wilde drinken, heb ik het voor je ingeschonken.'
Tobias zweeg. Ik ben niet als alle kinderen, dacht hij.
'Of denk je daar anders over?' vroeg Kysia.
'Ik weet het niet,' zei Tobias.
'Dat is je lievelingszin, hè?' vroeg Kysia.
Tobias haalde zijn schouders op.
'Weet je, Tobias,' zei Kysia, 'alles wat je hier zegt blijft onder ons. Je hoeft niet bang te zijn dat je iemand pijn of verdriet doet als je iets anders zegt dan "ik weet het niet". Niemand hoort het, behalve ik. Weet je wie ik ben?'
'Nee,' zei Tobias.
'Ik ben Kysia, en ik ben psycholoog. Dat is een soort dokter, maar dan eentje zonder stethoscoop, pillen of operatietafel. Ik maak mensen beter door met hen te praten.'
'Ben ik dan ziek?' vroeg Tobias. Dat hij zich vreemd gedroeg wist hij, maar hij kon het niet helpen. De kwalijke gedachten die hij had, kon hij alleen uitbannen door bepaalde dingen te doen. Niet eerder had Tobias aan de mogelijkheid gedacht dat het misschien een ziekte was.
'Goede vraag,' zei Kysia. 'Ziek is niet het goede woord. De laatste tijd doe je wel dingen die je eerst niet deed en die je volgens mij ook niet prettig vindt om te doen. Klopt dat?'
'Ja,' zei Tobias.
'Maar je moet ze doen van jezelf.'
'Ja.' Tobias was blij dat iemand hem begreep.
'En wat gebeurt er als je ze niet doet?'
'Dan gaat het mis.'
'Wat gaat er mis?'
'Dan gebeurt er iets met mama.'
'Wat dan?'
'Dat moet ze naar de gevangenis.'
'Waarom?'
Tobias zweeg. Hij voelde tranen opwellen in zijn ogen en veegde ze met de mouw van zijn trui weg voordat Kysia ze kon zien.
'Waarom, Tobias? Omdat ze jou uit Polen heeft meegenomen?'
'Ja,' zei Tobias.
'Maar de politie zit toch niet achter haar aan?'
'Nee.' Tobias vocht tegen zijn tranen. Dit was niet leuk.
'Maar waarom ben je dan zo bang?' vroeg Kysia.
'Dat het door mij komt.'
'Wat?'
'Dat ze de gevangenis in moet.'
'Waarom dan?'
Nu hield Tobias het niet meer. Hij huilde zonder geluid te maken.
'Huilen is goed, lieverd,' zei Kysia. 'Denk maar rustig na.'
Hij kon het niet zeggen. Hij schaamde zich. Het was een nare gedachte geweest, die zomaar in hem op was gekomen en waar hij nu niet meer van afkwam. Had hij het maar nooit gedacht, die ene keer aan de Tsjechische grens. Het was maar één seconde geweest, of twee misschien, dat hij had overwogen om zijn moeder aan te geven. Het was zomaar een gedachte die in zijn hoofd floepte toen hij naar de holster van de douanier keek. De douanier die zijn moeder aanstaarde. Ze heeft me ontvoerd, dacht hij toen, maar hij zei het niet hardop. Hij was zo geschrokken van zijn eigen gedachten dat hij het idee meteen weer weg had gestopt, ver weg. Pas later kwam het telkens terug, als een soort opdracht. Het maakte hem angstig. Alleen als hij bepaalde dingen deed, hoefde hij niet bang te zijn dat hij zijn moeder zou verraden, terwijl hij dat eigenlijk helemaal niet wilde.
'Tobias?'
Het huilen hield op en Tobias keek naar Kysia.
'Ik kan je helpen,' zei Kysia. 'Alleen moet je me dan wel vertellen waarom je nu moet huilen.'
'Mijn hoofd zegt rare dingen.' Zo, het was eruit.
'Wat zegt je hoofd dan?'
'Dat ik mama ga verraden.'
'Wil je dat ook?'
'Nee. En ik wil het ook niet denken.'
'Ben je bang dat je het gaat doen?'
'Ja.'
'En daarom ren je steeds tien rondjes?' 'Ja.'
'Het zijn er precies tien, toch?' vroeg Kysia.
'Soms zijn het er meer,' zei Tobias. 'Ieder rondje moet in precies 357 stappen en als ik niet uitkom, moet ik het rondje opnieuw doen.'
'Waarom 357 stappen?'
'Dat zegt mijn hoofd.'
'Vind je rennen leuk?' vroeg Kysia.
'Eerst wel,' zei Tobias. 'Maar nu niet meer zo.'
'Wat vind je wel écht leuk?'
'Tekenen.'
'Het allerleukste van de wereld?' vroeg Kysia.
Tobias dacht na. Er was één ding dat hij nog leuker vond. 'Tennissen op de Wii,' zei hij.
'Hebben jullie een Wii thuis?'
'Nee, maar Tirza wel,' zei Tobias.
'Ik heb een idee,' zei Kysia. 'Ik ga je opdrachten geven. Iedere keer als je hoofd je vertelt dat je iets moet doen, probeer je die drang uit te stellen.'
Tobias keek haar vragend aan.
'Responspreventie heet dat,' zei Kysia, 'maar dat mag je meteen weer vergeten. Je zult merken dat als je niet meteen toegeeft, dat de drang na een tijdje minder wordt. De opdrachten schrijf ik op deze kaartjes en iedere keer dat het je lukt, mag je iets leuks gaan doen, zoals een halfuur tennis op de computer spelen.'
Dat klonk goed. 'Maar wij hebben geen Wii,' zei Tobias.
'Dat regel ik met je moeder,' zei Kysia, die een stapel kaartjes pakte en begon te schrijven. 'Niet rennen,' las Tobias mee. 'Volgende week wil ik horen hoe het is gegaan, oké?'
Tobias gleed van zijn stoel, pakte de beker chocolademelk en nam een slok.
'Lekker?' vroeg Kysia. 'En nu niet "ik weet het niet" zeggen!'
'Ik hou niet echt van chocola,' zei Tobias.
'Dan krijg je volgende week iets anders,' beloofde Kysia. 'Wat vind je lekker?'
'Aardbeienlimonade.'
Door het raam zag Tobias hoe zijn moeder haar kettingslot om een boom deed en haar fiets op slot zette. Ze keek bezorgd. Meteen voelde hij zich weer schuldig. 'Is het nu afgelopen?' vroeg hij. 'Ik wil naar buiten.'
'Ja,' zei Kysia. 'Hier zijn je opdrachten voor deze week,' en ze gaf hem een stapeltje kartonnen kaartjes. Het waren er zeven. Tobias deed een stapeltje van vier in zijn linkerjaszak en twijfelde wat hij met de andere drie zou doen. Hij zag dat Kysia op hem lette en stopte ze snel bij het andere stapeltje. Daar zou hij straks wel wat op verzinnen.
Kysia deed de deur voor hem open en Tobias stapte over de drempel zonder hem aan te raken. Hij draaide zich om naar Kysia en haalde zijn schouders op.
'Geeft niet, Tobias. We gaan eraan werken.'