Zevende hoofdstuk
„KOM JIJ MAAR EENS MEE, MANNETJE"
Vrijdag 29 juli, 2 uur 's nachtsBas had alle moeite om zich
staande te houden, zo'n zwaai maakte de trein ineens. Hij hoorde
het schurend geluid van wissels en begreep dat ze een groot station
naderden, maar dat hield nog niet in dat ze daar zouden stoppen. Ze
waren al verscheidene stations gepasseerd, maar de trein was er
telkens in volle vaart langsgereden.
Slechts één keer had de trein gestopt, volkomen onverwachts, zonder
dat er ook maar iets op wees dat zij in de buurt van een station
waren. Hij had het er op gewaagd en zijn hoofd naar buiten gestoken
om poolshoogte te nemen. Een eindje voor de locomotief had hij een
vurig rood puntje gezien: het sein stond op onveilig.
Hij had er om zich heen getuurd: het landschap was volkomen leeg
geweest en verlaten. Hij had wel naar buiten kunnen springen, maar
wat zou hij daar wijzer van zijn geworden?Nu leek het hem toch toe
dat de trein vaart begon te minderen. Bas durfde het nog niet te
geloven. Het kon best zijn, dat de trein alleen wat langzamer moest
rijden, omdat ze over een groot emplacement kwamen.
De vaart vertraagde steeds meer. Met groter tussenpozen klonk het
gedaver van de rail-lassen en ze passeerden het ene wissel na het
andere. Met een schok kwam de trein tot stilstand. Bas tuimelde
bijna ondersteboven, zo onverhoeds hielden ze toch nog stil. Hij
greep zich vast en wachtte af of de trein inderdaad bleef staan.
Toen dat het geval bleek te zijn, klom hij uit de wagon.
Hij keek om zich heen of hij iemand zag. Naast hem reed een trein
voorbij. Hij sprong opzij. Het was ook hier een rangeerterrein en
hij moest dus op zijn hoede zijn.
In het donker naderde iemand. Hij had een uniform aan en Bas
herkende hem als een conducteur. Hij ging naar de man toe. Die keek
verrast op.
„Wat doe jij hier? Je mag hier niet komen, " zei de conducteur.
„Ik... " begon Bas.
„Je had al lang in bed moeten liggen. Zorg maar dat je gauw van het
terrein af komt, anders krijg je nog een proces-verbaal. "
„Waar ben ik hier ergens?" informeerde Bas.
„Wou je zeggen dat je niet eens weet waar je bent?"
„Nee, echt niet. Het is teveel om u dat allemaal te vertellen.
Ik moet zo gauw mogelijk naar de politie toe. "
„Ik denk dat ik je daar maar eens naar toe zal brengen, wantik
vertrouw dit niet helemaal. "
„Hoe gauwer ik bij de politie ben, des te beter, " drong Bas
aan.
De conducteur scheen er niet veel van te begrijpen. Argwanend keek
hij Bas eens aan. „Wou je werkelijk naar de politie?" „Ja, en zo
gauw mogelijk. "
„Kom dan maar mee. Ik zal je de weg wel wijzen. " De spoorman
bracht hem naar de uitgang van het emplacement. Hinkend ging Bas
met hem mee. Zijn been deed hem weer danig pijn en wanneer hij
uitgleed in de losse kiezel tussen de rails, dan leek het of ze met
gloeiende naalden in de wond staken.
De conducteur stond hem juist te vertellen, hoe hij het
gemakkelijkst het politiebureau kon vinden, toen er een agent kwam
aanfietsen. Hij riep de politieman aan en vertelde hem dat Bas zo
gauw mogelijk naar het bureau wilde. „Heb je wat op je kerfstok,
jongeman?" informeerde de agent nieuwsgierig.
„Ik heb nieuws over de Zwarte Ruiter. "
„De Zwarte Ruiter? Ben je vanavond naar een beetje eenwilde film
geweest?"
Bas begreep dat de agent niet kon weten wie de Zwarte Ruiter kon
zijn, want die naam had hij zelf slechts bedacht. „Over de
ontvoering van Ria Dekkers, " verduidelijkte hij. „Heb je de daders
gevonden?" „Ik weet waar Ria opgesloten zit. "
„Jij moet 's avonds vroeger naar bed toegaan, vriend, " zei de
agent spottend. „Dan zul je misschien niet zo hardop lopen te
dromen. "
„Het is de waarheid, " verzekerde Bas. „Maar we mogen geen ogenblik
tijd verliezen. Op het bureau zal ik alles precies vertellen. Het
is van het grootste belang. " De agent haalde zijn schouders
op.
„Ik zal je meenemen, maar als het allemaal maar fantasie is, ben je
nog niet met mij klaar. Dan kom je vannacht vast te zitten, zowaar
als ik hier sta. En ik vertel je geen sprookje. " Bas mocht achter
op de fiets van de agent zitten. Dat spaarde hem een wandeling uit,
maar hij vroeg zich af of hij daar erg gelukkig mee moest zijn. De
fiets was wel enkele jaren jonger dan die van hemzelf, maar veren
deed ze evenmin en de straten waren bepaald niet zo vlak als een
biljartlaken. Ieder hobbeltje — en het waren er nogal wat — voelde
hij in zijn gewonde been en zijn gezicht vertrok wel eens van de
pijn. Maar hij liet niets horen en klemde zijn tanden op elkaar. Er
was al veel te veel tijd verloren gegaan en hij moest nu niet gaan
zeuren over een pijnlijk been. Op het politiebureau luisterde men
eerst met duidelijk ongeloof naar zijn verhaal, maar naarmate hij
verder kwam en van zijn ontdekking in de telefooncel en later op de
Buitenweg vertelde, werd de belangstelling toch groter. De
inspecteur belde op naar Bas' woonplaats.
„Dus u hebt al bericht ontvangen dat een zekere Bas Banning
verdwenen is?" hoorde Bas hem zeggen. „Die zit hier bij ons. Hij
beweert tenminste dat hij het is. " Kennelijk werd van de andere
kant het signalement opgegeven, want de inspecteur nam Bas
nauwkeurig op. „Ja, dat klopt allemaal, " zei hij tenslotte. Laten
we dus aannemen dat hij het is. Is hij inderdaad gisteren met een
van jullie radiowagens mee geweest?" De inspecteur luisterde weer.
„Ja, dat heeft hij ons verteld. Dan is het mogelijk dat ook de rest
van zijn verhaal waar is. Hij beweert namelijk de ontvoerders van
Ria Dekkers op het spoor te zijn. " De inspecteur vertelde hetgeen
hij van Bas had gehoord. Het werd een lang gesprek over en weer,
maar tenslotte legde de inspecteur de hoorn neer. „Ze gaan er op
uit om te controleren of je geen fantasietjes hebt opgehangen. In
elk geval dringen ze er erg op aan dat jij zo gauw mogelijk naar
hen toekomt. Ik moet eens kijken hoe laat er een trein vertrekt.
"
Hij haalde een spoorboekje te voorschijn en zocht tot hij de goede
pagina had gevonden.
„Om zes uur gaat de eerste pas. Het loopt nu naar drieën. Je zou
dus ruim drie uur moeten wachten, dat is te lang. Dan zullen we je
met de auto brengen. Of heb je erg veel slaap?"
Bas knikte van nee. „Ik heb in de trein wat geslapen. " „Nou, als
ik je ogen anders zie, " zei de inspecteur, „kun je nog best een
paar uur slaap gebruiken. Maar het is misschien toch wel het beste
dat je zo gauw mogelijk vertrekt. " Hij belde op dat er een auto in
gereedheid moest worden gebracht en stond op. Bas volgde zijn
voorbeeld. Onwillekeurig kreunde hij even, omdat zijn been ineens
gemeen pijn deed.
„Wat is er?" vroeg de inspecteur.
„Niks, " antwoordde Bas afwerend. De politieman liet zich echter
niet afschepen. Hij kwam achter zijn bureau vandaan. „Wat heb je
daar?" wees hij naar Bas' been. „Ik heb me bezeerd, maar het heeft
niks te betekenen. " „Ik wil het toch wel eens zien. "
De zakdoek zat vastgeplakt van het bloed en Bas moest even zijn
tanden op elkaar zetten, voor hij de wond vrij had. Een van de
agenten kwam met een E. H. B. O. -kistje. De wond werd uitgewassen
en flink met jodium bestreken. De tranen sprongen Bas in de ogen,
zo beet het vocht. De agent brachtwat gaas op de wond en plakte dat
met enkele enorme pleisters vast.
„Zo, nou moet je er wel tegen kunnen, " meende de agent. „Hopelijk
krijg je geen infectie. Kom mee, dan gaan we nog even een kop
koffie pakken voor we wegrijden. " Tien minuten later waren ze
onderweg. Er was geen verkeer te zien en de auto schoot als een
bescheiden racewagen vooruit. Het ging Bas toch nog niet snel
genoeg. Hij was razend benieuwd of de politie nog iets in het huis
aan de Buitenweg had gevonden. Of was ze al te laat gekomen? Hij
vreesde van wel, maar zekerheid daarover zou hij pas kunnen
krijgen, als ze op de plaats van bestemming waren. Wat hem betrof,
kon er dan ook niet snel genoeg gereden worden.
7 uur 's morgensRia was de wanhoop nabij, toen ze eindelijk uit de
verdoving ontwaakte. Haar hoofd deed nog pijn van de verraderlijke
slag, die haar getroffen had en ze voelde zich suf, net alsof ze
met open ogen lag te slapen. Het drong niet scherp tot haar door in
wat voor situatie zij precies verkeerde en dat was maar goed ook,
anders zou zij zich helemaal geen raad hebben geweten.
Ze voelde zich wanhopig en radeloos, maar kon daaraan geen uiting
geven. Ze kwam niet overeind van het bed, waarop men haar had
gelegd. Loom bleef ze liggen en ze miste alle energie om na te gaan
in wat voor kamer ze zich nu bevond. Toen ze de stem van Bas
Banning had gehoord, was de moed in haar opgevlamd. Ze had niet
anders verwacht of het zou een kwestie van hoogstens nog een uur
zijn en dan zou ze door de politie bevrijd worden. Maar het was
heel anders gelopen. De bende had haar naar een nieuwe schuilplaats
gebracht en de politie zou haar niet kunnen vinden. Wie weet waar
ze nu was. Misschien wel in een heel andere stad, uren ver. Ze was
buiten kennis geweest, terwijl ze haar wegbrachten en ze had er dan
ook geen flauw vermoeden van hoelang ze onderweg waren geweest.
Ze had er zo op gerekend gauw vrij te zijn. En nu? Heel deze
geschiedenis betekende natuurlijk een oponthoud. Ze wist niet wat
de bende met haar van plan was, maar je kon zo wel begrijpen dat er
door deze verandering van schuilplaats vertraging was ontstaan. Ze
waren nu vast al wel een dag verder. Ze had alle begrip van tijd
verloren, maar dat het nu zeker vrijdag was, kon ze zo wel
aannemen. Dat zou misschien wel inhouden dat ze vóór aanstaande
dinsdag niet vrij zou zijn en dus niet op tijd naar Amerika kon
vertrekken.
Ria kreunde even. Niet alleen van de pijn, al leek het of ze haar
voortdurend met een rubber hamer tegen het achterhoofd sloegen. Het
was ook van wanhoop. „Moeder!" kreunde ze dan. Ze zou wel willen
huilen, maar ze kon het niet meer. Het zou ook niet helpen. Dit
verdriet was te groot voor tranen. Je kon het niet uithuilen.
„Moeder... "
Als ze maar niet zo eenzaam was. Ze was volkomen alleen in deze
ondoordringbare duisternis en geluidloze stilte. Niemand kon haar
moed inspreken, niemand naar haar luisteren. Zij had slechts haar
angst en verdriet. Waarom moest haar dit alles overkomen? Ze zag
geen uitweg meer. Alles leek haar even donker als de inktzwarte
duisternis om haar heen.
De venijnige pijn in haar hoofd hield aan. Ze wrong haar handen
samen. Wat zou er gebeuren? Zouden ze haar nog ooit vrijlaten? En
waarom was ze wanhopig alleen? „Moeder!" kreunde ze weer...
4. 30 uur 's middags Toen Bas ontwaakte, had hij zo'n vaag gevoel
dat hij iets vergeten had. Hij had iets moeten doen of zeggen en
dat was niet gebeurd. Maar wat was dat? Vergeefs pijnigde hij zijn
hersenen, maar het wilde hem niet te binnen schieten. Daarom
probeerde hij het uit zijn hoofd te zetten. Hij stond op en ging
zich wassen. Hij had anders een behoorlijke ruk gemaakt, zag hij op
zijn horloge. Om zes uur was hij vanmorgen thuis gekomen. Nadat hij
zijn ouders, die reeds door de politie gewaarschuwd waren dat hij
terecht was, verteld had wat hij allemaal had meegemaakt, was hij
in bed gedoken en had hij aan één stuk doorgeslapen tot over
vieren. Al die avonturen waren hem blijkbaar toch niet in de koude
kleren gaan zitten. Wanneer ze nu nog iets hadden opgeleverd, was
het niet zo erg geweest. Maar de politie was te laat aan de
Buitenweg gearriveerd. De vogels bleken reeds gevlogen te zijn. Wel
had men er sporen gevonden die er op wezen dat de bende hier haar
onderdak had gehad, maar geen aanwijzingen waarheen zij gevlucht
waren. „Was maar eerder bij ons gekomen, " had commissaris Verberne
gezegd, die het onderzoek leidde. Bas had schuldbewust geknikt. Hij
had zichzelf al genoeg verwijten gemaakt, maar gedane zaken nemen
nu eenmaal geen keer.
Terwijl hij zijn haar stond te kammen, schoot hem te binnen wat hij
vergeten had. Hij had commissaris Verberne wel verteld van die ene
foto waarop de telefooncel afgebeeld stond, maar niet over die
andere opname, waarop die auto voorkwam. Dezelfde auto, die hij
gisteravond had gezien en waarvan hij het nummer wist. Hij moest
het contactdrukje van die bewuste foto ophalen en nagaan of het
nummer daarop hetzelfde was. Indien dat het geval was, moest hij de
foto naar de politie brengen. Hij zou aanstonds maar meteen naar
mijnheer Heiligers toegaan om het contactje op te zoeken. Haastig
at hij enkele boterhammen en wilde weggaan. „Zou je niet liever
thuis blijven, jongen?" vroeg zijn moeder. „Waarom. Ik loop nu heus
geen gevaar meer. " „Je kan nooit weten. Ik heb gisteren en
vannacht al zo in angst gezeten. "
„Die kerels zijn nu natuurlijk al lang de stad uit. Die hebben vast
wel in een andere plaats hun bivak opgeslagen. Van mij hebben ze
trouwens niets meer te vrezen, want ik kan immers niet weten waar
ze nu zitten. "
„Ik zie je toch niet graag gaan, " hield zijn moeder aan.
„Ja maar, moeder, ik kan toch niet in huis blijven zitten totze die
kerels gevangen hebben genomen? Ik ga alleen maareven naar mijnheer
Heiligers en naar Harry. "
„Kom dan in ieder geval direct door naar huis. Ik zou megeen raad
weten, als je lang weg bleef. "
„Met een uurtje ben ik terug, " beloofde Bas. Dat kon hijwel doen,
maar er zouden heel wat uurtjes verlopen voorhij weer thuis zou
zijn.
„Meneer is er niet, meneer, " vertelde Bertus hem, toen hij bij het
huis van de fotograaf had aangebeld. „Mag ik dan even naar zijn
kamer? Ik heb daar iets laten liggen, " vroeg Bas, toen de
huisknecht hem uitvoerig uiteen had gezet dat meneer voorlopig niet
thuis zou komen. Bertus keek hem zuinig aan.
„Ik mag dat helemaal niet toestaan, meneer. Er is gisteren gestolen
en ik heb van meneer strikte opdracht gekregen niemand op zijn
kamer te laten, als hij er zelf niet is., Ik vil je levend, Bertus,
' zei hij,, als ik merk dat er iemand op mijn kamer is geweest. Ik
vil je levend, ' ja, dat zei meneer en daar heb ik dus rekening mee
te houden. " „Maar ik ben toch een vertrouwde?"
Bertus knikte, knikte nog eens, maar maakte geen aanstalten om hem
door te laten.
Bas bleef aandringen en tenslotte kreeg hij het toch gedaan dat hij
even naar de kamer toe mocht. Hij had net zo goed niet kunnen gaan,
want de bewuste contactdrukjes waren er niet meer. Bertus had hem
alleen gelaten en hij had dan ook alle gelegenheid om zorgvuldig
naar de foto's te zoeken, maar hij vond slechts twee vellen met
contactdrukjes, het derde, en juist dat waarop de beide belangrijke
opnamen voorkwamen, was spoorloos. Had de fotograaf het meegenomen?
Het was mogelijk. Het kon ook zijn, dat een bendelid nu ook de
contactdrukken had gestolen. Bas had de lade, waarin het vel had
moeten liggen, nog willen doorzoeken om na te gaan of er misschien
een zwart ruitertje achtergelaten was, maar hijhoorde iemand naar
de kamer toekomen en daarom duwde hij de lade haastig dicht. Bertus
keek om de deur. „Heeft meneer het gevonden?" informeerde hij. Bas
knikte van ja. De huisknecht hield de deur nu open als een teken
voor Bas dat hij maar weg moest gaan. Dat deed de jongen dan ook.
Hij verliet het huis, pakte zijn fiets, die de politie in de
zijstraat van de Buitenweg had gevonden en in de loop van de morgen
bij hem thuis had bezorgd, en reed naar Harry toe. Hij wilde zijn
vriend even gaan vertellen dat hij zijn regenjas nog niet
terugkreeg, omdat die tijdens de avonturen van gisteravond en
vannacht zo smerig was geworden, dat zijn moeder haar eerst wilde
laten stomen. Terwijl hij rustig voortfietste, kreeg hij ineens een
gevoel of hij gevolgd werd. Even later was het zekerheid geworden.
Hij merkte dat op enige afstand achter hem voortdurend een auto
bleef rijden.
Je ziet nou ook overal gevaar, probeerde hij zich nog gerust te
stellen. Maar hij was er wel haast zeker van dat hij zich niet kon
vergissen. Waarom bleef die auto anders achter hem rijden? Hij
minderde vaart en ook de auto begon langzamer te rijden.
Ik zal jullie hebben, grijnsde Bas. Even verderop was een straat,
die voor auto's verboden was. Die schoot hij in. En nu meteen door
naar de politie, dacht hij eerst, maar clan kwam er een ander plan
bij hem op. Hij moest zien dat hij het nummer van die auto te
pakken kreeg. Misschien was het toch maar verbeelding van hem
geweest dat hij achtervolgd werd, maar ieder spoortje en elke
aanwijzing, hoe klein ook, die iets met de ontvoering van Ria te
maken kon hebben, was van het allergrootste belang.
Hij wipte van zijn fiets en ging er mee naar een rijwielstalling.
Te voet keerde Bas terug naar het punt, waar hij de zijstraat
ingeschoten was. De auto was er niet meer, maar Bas ontdekte iets
anders: het miezerige mannetje in de wijde regenjas. Nu wist hij
genoeg. Het mannetje was uit de auto gestapt en stond hier
natuurlijk op de uitkijk.
Nou moet je toch heel handig zijn, dacht de jongen, wil je mij te
zien krijgen. Hij schoot een portiek in en bleef daar het mannetje
gadeslaan. Dat scheen erg weinig geduld te hebben, want Bas bevond
zich nauwelijks in zijn schuilplaats of het ventje liep weg.
Ik zou de politie moeten opbellen, dacht Bas, maar dat is te
riskant. Dat kereltje kan intussen verdwenen zijn. Ik moet hem
achterna. Misschien kom ik dan iets te weten. Het kostte hem weinig
moeite de man te blijven volgen. Door zijn lichte regenjas was hij
gemakkelijk te herkennen, ook al bevond hij zich nu en dan tussen
groepen mensen. Hij had geen haast. Op zijn gemak slenterde hij
voort. Op de nodige afstand, zodat de man niets zou merken, bleef
Bas hem volgen.
Ze gingen straat in, straat uit. Het werd nu moeilijker om de man
op het spoor te blijven. Ze kwamen in stille straten, waar zich
slechts weinig mensen bevonden en Bas moest daar de afstand tussen
hen beiden wel vergroten, wilde de man niet merken dat hij gevolgd
werd. Gelukkig sloeg hij niet al te veel zijstraten in en Bas
verloor hem dan ook niet uit het oog. Ze kwamen op een weg, die
langs de schutting van een fabrieksterrein liep. Huizen stonden er
niet. De weg was verlaten.
Op een gegeven ogenblik hield de man daar stil bij een bord met
aanplakbiljetten. Bas vroeg zich af wat daar voor bijzonders te
zien zou zijn, want tot nog toe had de man voor niets aandacht
getoond. Hij was steeds in hetzelfde tempo doorgelopen, alsof hij
regelrecht naar een bepaald adres op weg was. Bas bleef nu
natuurlijk ook staan en enkele tellen later kreeg hij het antwoord
op zijn vraag, waarom de man daar was blijven staan. Er stopte een
auto achter de jongen en voor hij goed en wel wist wat er aan de
hand was, hadden de beide inzittenden hem overmeesterd en in de
auto geduwd. Grijnzend draaide het mannetje zich van het bord af en
kwam nu ook naar de wagen toe. Als in een bliksemflits werd het Bas
toen allemaal duidelijk. Met open ogen was hij in de val ge-lopen,
die ze voor hem hadden opgezet. Het mannetje was niet bij de
zijstraat gaan staan om Bas te achtervolgen. Het was zijn bedoeling
geweest dat de jongen hèm na zou gaan. In die opzet was hij
geslaagd en zo had hij de jongen naar een stille straat langs een
fabrieksterrein gelokt, waar geen sterveling te zien was. Volgens
afspraak had daar de auto met andere leden van de bende staan
wachten en die hadden Bas overvallen.
Bas werd zo woedend op zichzelf, omdat hij zich had laten
misleiden, dat hij overeind sprong. Hij sprong op om bij het
portier te komen. Hij had niet eens de gelegenheid spijt te krijgen
van zijn onbesuisde daad, want in hetzelfde ogenblik kreeg hij een
slag op zijn hoofd. Het werd hem zwart voor de ogen en hij viel
neer.
8. 30 uur 's avondsZe hadden niet eens de moeite genomen om hem te
boeien, ontdekte Bas, toen hij uit zijn verdoving ontwaakte. Zijn
hoofd klopte van de pijn. Ze hadden flink raak geslagen, maar toch
niet zo erg of zijn hersenen werkten al spoedig weer op volle
kracht. Kreunend kwam hij overeind. Hij moest zien te ontdekken
waar hij zich bevond. De ruimte,waarin ze hem hadden opgesloten,
was stikdonker, maar na enig zoeken vond hij een lichtschakelaar.
Er ging een klein lampje aan, dat zich ergens aan de muur bevond.
Hij zat in een kolenkelder, merkte hij. In de hoek lag nog wat
cokes. Hij gaf zich niet veel kans om hier uit te komen, maar hij
zou op onderzoek moeten. Met de deur viel nietste beginnen. Die was
zwaar en massief. Er was geen verwikken of verwegen aan. Een raam
was er niet, maar wel bevond zich in een van de muren een stalen
plaat, die met een hangslot bevestigd was. Daar zou zich wel het
stortgat voor de kolen bevinden, veronderstelde Bas. Als dat luik
open te krijgen was, zou hij waarschijnlijk in de tuin kunnen
komen. Maar hoe moest hij dat luik forceren? Hij bekeek het slot
eens. Het was een doodeenvoudig hangslot, maar vrij
groot.
Kapot zou hij het in geen geval kunnen krijgen. Maar Bas herinnerde
zich een truc, die zijn vriend Harry hem eens had laten zien. Harry
was een knutselaar en interesseerde zich voor alle mogelijke
technische puzzles. In detectiveverhalen hadden ze wel eens gelezen
hoe een inbreker met een haarspeld een slot had open gekregen. Ze
hadden zich afgevraagd hoe hij dat nu precies had gedaan. Harry had
het niet bij de vraag gelaten. Hij had enkele haarspelden
opgeduikeld en was daarmee aan het experimenteren gegaan op een
groot hangslot, net zo een, als aan dit luik hing. Hij schoof de
haarspeld met het gesloten gedeelte in het sleutelgat en draaide
haar voorzichtig in de richting, waarin de sleutel bewogen moest
worden. De eerste maal verboog hij de speld, maar de tweede maal
gaf er binnen in het slot iets mee en het sprong open.
„ Als we ooit eens niet meer weten wat we moeten doen, kunnen we
altijd nog inbreker worden, " had Bas gelachen. Die woorden
herinnerde hij zich nu. Als hij een haarspeld had, zou hij zijn
krachten op dit slot kunnen beproeven. Maar hij droeg geen spelden
in zijn haar en liep er ook niet mee in zijn zak. Hij zocht zijn
broekzakken af: een mes, zakdoek, twee sleutels, een paar
elastiekjes en enkele paperclips. Een paperclip, daar zou je het
ook mee kunnen proberen. Hij boog een clip open en schoof die in
het sleutelgat. Hij draaide naar rechts en stuitte op een
weerstand. Langzaam bleef hij de clip naar rechts bewegen. Er gaf
niets mee. De clip raakte helemaal verbogen en daardoor
onbruikbaar. Met een nijdig gebaar gooide Bas het stukje opzij.
Niks gedaan. Hij zou hier moeten blijven zitten... Maar het was
helemaal niet iets voor Bas om zich gewonnen te geven. Even later
stond hij dan ook met een nieuwe clip bij het slot en nu was het
raak, hij kreeg het slot open. „ Het insigne handige jongen heb je
onderhand wel verdiend, Bas, " feliciteerde hij zichzelf. Hij
opende de plaat. Er viel licht naar binnen. Het was nog niet
donker, dat zou nog wel een uurtje duren, zag hij op zijn horloge.
Het luik sloot eensmalle gemetselde trechter af, maar waar die
uitkwam, kon hij niet onderscheiden. Naar boven klauteren durfde
hij nog niet. Hij moest wachten tot het helemaal donker was
geworden en men hem van het huis uit niet zou kunnen zien. Het leek
hem niet gemakkelijk om door die smalle opening te ontsnappen, maar
hij zou het moeten proberen. Het was zijn enige kans.
Bas sloot het stalen luik. Hij deed het slot er op, maar durfde dat
niet dicht te drukken, uit vrees dat hij het straks misschien niet
meer zou kunnen openen. Maar wanneer er nu iemand binnenkwam, zou
hij misschien in de gaten krijgen, dat het slot niet goed dicht
was. Ook daar wist Bas raad op. Hij duwde het slot zo ver mogelijk
aan, maar zorgde er voor dat de pal nog net niet pakte. Dan trok
hij een pleister los van zijn been, haalde de bovenkant er van
enkele malen flink door het kolengruis, dat op de grond lag, en
plakte het slot zo vast dat het leek of het goed gesloten was.
Tenminste dat hoopte hij. Als iemand het eens nauwkeurig zou
bekijken, zou hij natuurlijk direct ontdekken wat er gebeurd was.
Het was nu half negen. Met goed een uur zou het donker zijn en dan
zou hij de sprong moeten wagen.
9. 45 uur 's avondsHet begon te regenen. Dat was een meevaller,
vond Bas. Wat hem betrof mocht het nu pijpestelen gieten, dan had
hij de zekerheid dat het aardedonker was en zou waarschijnlijk
niemand hem uit de kelder naar buiten zien klauteren. Het was nu
kwart voor tien. Hij moest het er maar meteen op wagen. Even vroeg
hij zich af of hij toch niet een half uur zou wachten. Maar als er
dan iemand de kelder inkwam? Hij hield het trouwens niet uit. Zó
zat hij in spanning of hij er in zou slagen te ontvluchten, dat hij
om de twee minuten op zijn horloge keek of het nog geen tijd was.
Bas draaide het licht uit en luisterde bij de deur of hij enig
geluid hoorde. Het was stil in huis en van buiten klonk alleen het
gedruis van de regen.
Onhoorbaar gleed Bas door het donker naar het luik, liet het omlaag
en klom naar buiten. Tenminste, dat probeerde hij, maar zo
eenvoudig bleek dat niet te gaan. De koker was vrij smal en glad
gemetseld, zodat hij nergens een houvast had. De bovenkant kon hij
met zijn handen niet bereiken. Met zijn schouders werkte hij zich
een eindje omhoog maar bleef dan steken. Zijn voeten hadden geen
steun en bungelden langs de keldermuur. Hij zou niet lang in deze
houding kunnen volharden, begreep hij. Het regenwater spatte hem in
het gezicht. Een druppel kwam in zijn oog terecht. Dat begon te
tranen, hij kon niet eens zijn hand vrij maken om het droog te
wrijven. In de verte rommelde het. Onweer, ook dat nog... Bas
probeerde verder te klauteren. Hij schaafde zijn knieën en scheurde
zijn nagels. Plotseling werd hij verblind door bliksemlicht, dat
langs de hemel spatte. Het begon nu te gieten. Met bakken werd het
water omlaag gesmeten. Bas had het gevoel of hij met zijn kleren
aan onder de douche stond.
Nauwelijks was de donder uitgerold, of opnieuw sloeg er
bliksemlicht over de omgeving. Of het van de schrik was of niet,
dat wist Bas zelf niet eens, maar in het ogenblik dat de donder met
ratelende slagen ontplofte, gaf hij zichzelf een woeste ruk en met
zijn ene hand wist hij de bovenrand van de trechter te grijpen.
Stukje voor stukje hees hij zich verder. Nog wat gespartel, voor
zover dat mogelijk was in de enge ruimte van de stortkoker, en hij
kon helemaal naar buiten klauteren. Wanneer hij nog niet kletsnat
was, werd hij het nu wel, want hij was op handen en voeten midden
in een diepe plas beland. Om goed wakker te blijven, lachte Bas
zenuwachtig. Achter een struik gehurkt zat hij in de stromende
regen te loeren of de omgeving veilig was. Hij bevond zich aan de
zijkant van het huis. Er liep daar een vrij lage heg en het was
kinderspel om daar overheen te komen.
Weer vlamde de bliksem. Bas dook dieper weg, maar in het felle
licht had hij gezien dat er zich aan deze kant van het huis geen
ramen bevonden.
De donder roffelde. Nu, dacht Bas. Met een sprong schoot hij over
het grintpad naar de heg en klauterde daar overheen. Dat was dat.
Het begon er op te lijken dat de ontvluchting zou lukken.
Maar nu? Hij durfde niet aan te bellen bij het huis van de buren en
te vragen of hij mocht telefoneren. Wie zei hem dat ze te
vertrouwen waren? Er zat niets anders op dan dat hij de straat
opging. Hij wist uit ervaring hoe gevaarlijk het was enig risico te
nemen, wanneer je met de bende van de Zwarte Ruiter te maken had,
maar nu viel daar niet aan te ontkomen. Terwijl de donderslagen
weer langs de hemel rolden, sloop hij naar de straat. Laag gebukt
rende hij daar langs de heggen van de voortuinen voort. Het hoosde
nog altijd en er was buiten geen sterveling te zien. Hij hoorde
geen voetstappen van achtervolgers of roepende stemmen. De bende
had nog niet ontdekt dat hij verdwenen was.
Op de hoek van de straat zag hij een naambord. In het licht van de
bliksem kon hij het ontcijferen. Flamingolaan. Dat zei hem niet
veel. Hij had er hoegenaamd geen idee van waar die straat zich
ergens bevond. Het was trouwens best mogelijk, bedacht hij ineens,
dat de bandieten hem naar een andere stad hadden gebracht.
Bas ging de volgende straat in. Hij moest nu zien dat hij zo snel
mogelijk ergens kon telefoneren. Hij stond te aarzelen waar hij zou
aanbellen, toen hij in de verte een auto zag naderen. Vergiste hij
zich? Hij keek nog eens, nee, het was een radiowagen.
De jongen sprong op de rijweg. Bliksemlicht ontplofte en de agenten
in de auto zagen in de blauwe gloed en midden in de stromende regen
iemand zwaaien dat ze moesten stoppen. De wagen remde af. Bas zag
agent Bartels naar buiten springen.
„ Ben jij het, Bas?" riep hij verrast uit. „We hebben net bericht
gekregen dat je alweer vermist wordt en keken naar je uit"
„Ik heb mezelf teruggevonden, " vertelde Bas.,, Maar belt unu
onmiddellijk het hoofdbureau op en laat u commissaris Verberne
weten dat ik ontvoerd ben en weer ontsnapt. Ze hebben me naar een
huis in de Flamingolaan gebracht, het vijfde huis van de hoek. Ik
heb zo het vermoeden dat Ria Dekkers daar ook zit. "
Bartels wist niet hoe gauw hij in de auto moest komen. Bas nam
naast hem plaats. De agent greep de hoorn van de mobilofoon en gaf
het bericht door dat Bas terecht was en wat deze te vertellen
had.
De meldkamer herhaalde het bericht en gaf dan opdracht dat de
radiowagen Bas onmiddellijk naar het hoofdbureau moest brengen. Dat
viel de jongen enorm tegen. Hij had niet anders verwacht of ze
zouden hier wachten tot aanstonds de gierende politiewagens en
knetterende motorfietsen langs zouden stormen om dan gezamenlijk op
te rukken naar de Flamingolaan.
„Ze moeten op het hoofdbureau natuurlijk alle bijzonderheden van je
hebben, " vertelde Bartels hem. „Ze zullen al vast wel mensen
hierheen sturen, om de overval voor te bereiden, maar pas als ze
jouw verhaal gehoord hebben, zullen ze het huis bestormen. " „Ik
zou die overval best willen meemaken. " „Misschien dat wij straks
nog die kant uitgaan, " veronderstelde de agent. „Je kunt niet
weten. " „Is agent Miedema er niet?" informeerde Bas. „Nee, die was
die avond maar ingevallen. Hij had geruild met de Nijs hier. Dat is
mijn vaste maat. " Pijlsnel reed de auto door de stad. Ze hadden nu
de sirene ingeschakeld en alle verkeer maakte ruim baan voor de aan
suizende radiowagen.
Bas verbeet zich van spanning. Als nu maar geen van die kerels in
de kelder ging kijken of hij er nog was. Zou dat gebeuren, dan zou
de politie nog te laat komen...