DE ONDERWIJZERES
Mevrouw zat in de voorkamer met een groepje leerlingen, die zij in vreemde talen onderwees, meneer bevond zich, zonder hoed en zonder wandelstok, in het achterhuis in z'n zondagse pak, gewoon op een stoel. Hij hield zich bezig met het determineren van planten.
Alles goed en wel, het was de eerste keer dat hij thuis was als zijn vrouw lesgaf, want hij placht de hele dag elders te zijn, hij hield zich doorgaans bezig met veeteelt, maar vandaag had hij vrij genomen. Waarom? Uit nieuwsgierigheid natuurlijk. Hij wilde wel es weten hoe z'n vrouw met de leerlingen omsprong, dat wilde hij wel es weten.
Hij sloop derhalve naar het voorhuis en al gauw hoorde hij geschreeuw. Wat was dat, wat gebeurde daar. Het was de stem van z'n vrouw. De leerlingen kregen er van langs, ze was woedend, ze krijste, haar stem sloeg over. Hij wist niet wat hij hoorde.
Was dat dezelfde vrouw die hem elke avond als hij terugkwam van z'n werk in haar schaarse nachtgoed opwachtte? Hij kende haar als een allerliefst schepsel dat met twee woorden sprak en nooit haar stem verhief. Wat was nou haar ware gedaante: die schreeuwlelijk in de voorkamer of het lieflijke wezen van de avonduren. Hij besloot het haar te vragen.
Ze keek verbaasd op. 'Leuk dat je dat vraagt,' zei ze, 'ik denk wel dat ik je daar een verklaring van kan geven. Het zit zo: ik geef graag les, o ja, maar wel op mijn manier, dat wil zeggen dat het, wat mij betreft, gepaard gaat met haat, want ik haat de leerlingen, om de eenvoudige reden dat ze minder weten dan ik, wat nogal voor de hand ligt, want anders zouden ze geen les nemen bij mij. Toch haat ik ze uit volle borst. Ik kan er niet aan ontkomen dat ik ze haat en dat moeten ze maar op de koop toe nemen, want ik ben er zeker van dat ze ondanks alles veel bij me leren. Zo, nu weet je het. Ben je kwaad op me? Val ik je tegen?'
'Nee,' zei de meneer, 'ik heb er alle begrip voor, wat mij betreft mag je ook handtastelijk worden.'
'Nee, ben je mal,' zei de mevrouw, 'daar voel ik niets voor. Ik scheld ze uit, maar ik zal ze niet slaan, ik zal ze nooit aanraken.'
'Nou, dan maar niet,' zei de meneer spijtig, 'maar dan maak ik van de gelegenheid gebruik om voor de zoveelste maal te zeggen dat je er snoezig uitziet in je nachtpon.'
'Kijk, en daar gaat het om,' zei de mevrouw.
'We zijn het volkomen met elkaar eens,' stelde de meneer vast.