TEGENSPRAAK
Ik mis het ruziezoekende gezelschap.
ledere dag was ik met een groep mensen op stap om hun de schandalige plekken van deze stad te tonen. Dat was geen gemakkelijke opgave, want ze spraken me voortdurend tegen. Ik moet eerlijk toegeven dat ik soms kwaad werd. Wat verbeeldden ze zich eigenlijk wel. Af en toe sloeg ik erop los en dat had ik beter niet kunnen doen.
Men beklaagde zich bij het hoofdkantoor. Ik kende de mensen daar heel goed, want het waren bijna allemaal familieleden van me. Maar toen ze hoorden dat ik me, in hun ogen, misdragen had, lieten ze me komen om mij m'n ontslag aan te zeggen. Het was alsof ik een klap in m'n gezicht kreeg, had ik me daarvoor jaren uitgesloofd?
Ik heb mij teruggetrokken in m'n buitenverblijf en nu zit ik hier temidden van onbetrouwbaar personeel, en wat doe ik zo de hele dag, eigenlijk niets.
Er zit geen leven meer in me. Ik heb mezelf gekastijd, maar ook dat hielp niet. Ik heb m'n hand in het vuur gestoken tot de pijn ondraaglijk werd, toen pas trok ik 'm terug. De wond genas snel, want ik ben zo gezond als een vis.
Waarom sprak men mij uit het gezelschap altijd tegen. Als ik er rustig over nadenk weet ik het en ik moet het ruiterlijk toegeven, ze hadden gelijk, ik vertelde leugens, ik verzon maar wat. Natuurlijk spraken ze me tegen, ze wisten het beter dan ik.