2

Er is een werkplaats – altijd – waar we ook wonen. Een schemerige, naar hout geurende ruimte met kasten vol kleine, doorgezakte kistjes die elk verschillende maten spijkers, bouten en schroeven bevatten. Langs de muur boven de werkbank hangen hamers, schroevendraaiers en sleutels, in volgorde van grootte; de kleinste ziet er zo aanlokkelijk uit dat ik hem het liefst – net als mijn kleinste baboesjkapoppetje – stevig in mijn hand zou willen houden. Soms – de scènes vloeien door elkaar – laat mijn vader me op zijn schoot zitten om hem te helpen een stuk hout in de bankschroef te zetten. Ik draai met beide handen aan de zware hendel en zie daarna hoe de metalen kaken zich vastklemmen terwijl hij het werk afmaakt. Net tanden, zegt hij, de tanden van een monster; en hij drukt zijn mond tegen mijn nek en ik spartel en gil door de combinatie van angst en pret zoals alleen een kind die kent.

De volgende woensdag zat Sam nog erger dan anders met zijn warme eten te treuzelen; hij steunde zijn hoofd op zijn ene hand en stopte met zijn vork te grote stukken kip en schijfjes wortel en aardappel in zijn nauwelijks geopende mond. Charlotte zat naast hem met een beker thee. Ze bedwong de neiging om hem te berispen. Ze hadden al strijd moeten leveren omdat hij niet voor de tv mocht eten, een strijd die zij op het nippertje had gewonnen.

‘Ik blijf niet lang weg. Er komt een aardig meisje op je passen, ze heet Jessica. Vind je dat goed?’

Sam schoof een stukje wortel in zijn mond en kauwde er langzaam op. ‘Mij best.’

‘Papa heeft nog gebeld. Ik zet je vrijdag na school daar meteen af omdat Cindy die middag vrij heeft. Hij zei dat ze misschien met je naar de bioscoop gaan. Leuk, hè?’

‘Zal wel.’

‘Gaat alles goed op school?’

Vanachter een warrige bos haar keek hij naar haar op met een misprijzende blik in zijn lichtblauwe ogen. ‘Op school is het klote.’

‘Juffrouw Hornby zei anders dat het nu veel beter met je gaat, dat je…’

‘Juffrouw Hornby is een spastische trut.’

‘Dat is een afschuwelijke uitdrukking, Sam. Die mag je voor niemand gebruiken.’

Sam liet zijn vork op zijn lege bord vallen en schoof zijn stoel naar achteren. ‘Mag ik nu televisiekijken?’

‘Wil je geen toetje, yoghurt of een koekje?’

Hij schudde zijn hoofd en stak zijn kin naar voren, waardoor hij haar even – heel duidelijk – aan Martin deed denken.

‘Wat dacht je van yoghurt én een koekje, terwijl je televisiekijkt?’

Sam fronste zijn wenkbrauwen, probeerde zich nog even tegen haar vriendelijkheid, tegen de zachtheid in haar stem te verzetten. ‘Mag ik een spelletje op de computer doen?’

Charlotte trommelde met haar vingers op de tafel en deed alsof ze diep nadacht. ‘Ja, maar alleen ná het eten en… eens even kijken… ik denk dat daar ook een flinke knuffel voor nodig is. Een geweldige, enorme knuffel waar niemand anders ooit iets over hoeft te weten.’

Sam schuifelde naar haar toe om zich te laten omhelzen, terwijl Charlotte een golf van emotie voelde die net zo hevig was als toen de dokter hem uit haar schoot had bevrijd en hem, klein en glibberig, in haar armen had gelegd. Ze stak haar neus in zijn haar, genietend van zijn kleinejongensgeur, en gaf even toe aan de dierlijke verlangens die haar voor het eerst hadden vervuld op die dag in het ziekenhuis, zo allesoverheersend, dat ze kijkend naar Martin die bij haar bed stond zich had afgevraagd of ze ooit vóór dat moment ook maar het vaagste besef had gehad van wat het betekende om lief te hebben.

Even later had Sam zich losgewurmd en deed een greep in de koektrommel.

‘Heb je vandaag sport gehad?’

‘Nee. Mag ik er twee?’

‘Ja… Hé, laat die blauwe plek eens zien.’

‘Welke blauwe plek?’

‘Daar, op je been, en er zit er nog een bij je elleboog. Twee blauwe plekken.’ Charlotte probeerde hem bij zijn arm te grijpen, maar hij rukte die weg en rende de keuken uit.

Een uur later verwelkomde ze een pukkelige tiener en Tim Croft in de hal, terwijl ze met gemengde gevoelens de moeite opmerkte die de makelaar zich om haar had getroost: zijn krullende lichtbruine haar glansde van het wassen, zijn baard was keurig bijgewerkt, zijn grote tanden blonken. In plaats van het gebruikelijke pak van zijn werk droeg hij een bruin leren jasje, een zwarte coltrui en een verschoten spijkerbroek, strak genoeg om óf een van nature sportief lichaam óf het resultaat van hard werken in de sportschool te onthullen.

Hij was eigenlijk heel aantrekkelijk, besefte Charlotte, en ze verstrakte eerder dan dat ze zich bij deze constatering ontspande toen ze hem in de eetkamer binnenliet om Sam aan hem voor te stellen. Haar eigen werkzaamheden waren beperkt gebleven tot een haastig bad, gevolgd door een moeizame zoekpartij in haar overvolle garderobe naar een outfit die presentabel was zonder de suggestie te wekken van een bewuste wens om er leuk uit te zien. Ze had scheve gezichten naar haar spiegelbeeld getrokken en ze had zich, met enige weerzin, als een onnozele tiener gevoeld, terwijl ze ten slotte had besloten tot een bezadigde (té bezadigde) combinatie van een chocoladebruine corduroy broek en een roomkleurig truitje met parelmoeren knoopjes.

‘We… ik… heb de computer in de eetkamer staan, zodat ik kan zien wanneer Sam vierkante ogen begint te krijgen, hè lieverd?’ kwebbelde Charlotte, in een poging een toon te vinden die op zou wegen tegen de onbeleefde grom van haar zoon. ‘Jij bent vast heel goed met computers, Jessica,’ zei ze behulpzaam, en ze tuurde over Sams schouder, blij te zien dat hij naar dansende stippen zat te kijken, wat een onschuldig voetbalspelletje betekende, in tegenstelling tot iets gevaarlijks, zoals een chatbox, hoe die er ook uit mocht zien. Martin had zulke dingen allemaal geregeld: kindersloten, spamfilters, firewalls en andere onbegrijpelijke zaken die voor technologische gezondheid en veiligheid moesten zorgen. Sam wist maar al te goed dat haar vaardigheden niet verder reikten dan internet en e-mail.

‘Ik kan er wel mee overweg,’ antwoordde Jessica langzaam, en ze ontblootte daarbij een zware beugel waarvan Charlotte vermoedde dat deze verantwoordelijk was voor de duidelijke schroom van het meisje om iets te zeggen.

‘Zal ik je dan maar even het huis laten zien?’ bood ze aan, opnieuw overmand door twijfels over de avond en over haar keuze van het truitje, waarvan ze was vergeten dat het de irritante gewoonte had om om hoog te kruipen.

‘Graag, mevrouw Turner.’

‘Uitstekend.’ Tim, die zich duidelijk het meest op zijn gemak voelde tijdens deze ongewone bijeenkomst, sloeg zijn handen in elkaar en liep door de kamer om Sam te vragen wie er tegen wie speelde en hoe de stand was. Charlotte vond hem opeens toch weer aardig, vooral toen ze tussen het rondleiden van Jessica door zag dat Sam hem goed partij gaf zonder van het scherm op te kijken en korte en vlakke antwoorden gaf. ‘De makelaar,’ had hij smalend gesnoven, toen ze de identiteit van haar gezelschap had onthuld. ‘Waarom?’ Charlotte had geaarzeld, overweldigd door het veelvoud aan mogelijke antwoorden, die allemaal ongeschikt waren (omdat ik me gevleid voelde en omdat ik met hem te doen had, omdat sinds het vertrek van je vader jij de enige man in mijn omgeving bent, omdat ik, sinds de uitspraak zo dicht binnen mijn bereik kwam, in een soort niemandsland was beland, in een dolmakende staat van nietsdoen, van achteruitgang, van omkijken…). ‘Getver!’ Sam had het woord in haar stilte gespuwd, en had een gezicht getrokken alsof hij moest overgeven, waarna hij de trap was op gehold.

‘Ben je klaar om te gaan?’ Tim wachtte Jessica en haar op toen ze terugkwamen in de hal.

‘Ik denk het wel, tenzij er nog iets is wat jij me wilt vragen, Jessica?’ mompelde Charlotte, en ze glimlachte bemoedigend naar het meisje dat heel gezellig had lopen babbelen tussen het bekijken van de koelkast en het ontvangen van instructies over in bad en naar bed gaan. ‘Hij zal wel tegenstribbelen als hij naar boven moet. Maar daar moet je natuurlijk niet voor zwichten. Hij mag het licht aan laten als hij dat wil, hij slaapt graag met het licht aan. Niet dat ik erg laat zal zijn…’ Charlotte zweeg, ze voelde zich opgelaten; Tim liet zijn vingers kraken en Jessica staarde naar haar voeten, beiden duidelijk verlangend om verder te gaan met alles.

‘Ik had gedacht aan iets even buiten de stad.’

‘O ja?’ Charlotte greep de gesp van haar handtas vast en keek uit het raampje, zich inspannend om voorbij haar wazige spiegelbeeld naar de neonlichten van bars en winkels te kijken die buiten voorbijsnelden. Tim was met haar door de straat naar een gestroomlijnde sportauto gelopen die ze nog nooit bij het makelaarskantoor had zien staan. Het leek eerder een cockpit dan een auto. Buiten leek alles wat ze van de wereld kon zien al even gecomprimeerd: ineengedoken gestalten die zich voortrepten onder een donkere maartse hemel met de telefoon aan het oor gedrukt, ieder van hen verdiept in het strakke, complexe pakket van het eigen leven. Ontspan je, berispte ze zichzelf. Laat je gewoon eens gaan. Na verdere twijfels en diverse overwegingen om af te zeggen waren haar verwachtingen ten aanzien van dit uitje bijna te gering om nog teleurgesteld te kunnen worden. Gezelligheid, geen liefde, hoe moeilijk kon dat zijn? En als er iets misging had ze altijd nog een leuke anekdote voor haar vriendinnen, als bewijs voor hen en voor zichzelf dat ze haar gevoel voor humor nog niet had verloren, dat de lange periode waarin ze de klagende, verongelijkte vrouw had gespeeld, definitief achter de rug was. Charlotte haalde een paar keer diep adem en liet haar handtas los, waarna ze zag dat de harde rand van de gesp een rode striem op haar handpalm had achtergelaten. Als een levenslijn, peinsde ze, vastbesloten niet voortdurend zenuwachtig te zijn in een nieuw leven dat wie weet waarheen leiden zou.

Naast haar maakte het met leer beklede stuur kleine sissende geluiden wanneer Tim het door zijn handen liet glijden.

‘Maak je geen zorgen, niet te ver. We gaan naar Kingston. Vind je het hier te warm?’

‘Nee… Ik… Nou ja, misschien toch een beetje.’ Charlotte schoof haar benen weg van het eiland met wijzers terwijl hij op diverse knoppen drukte. Ze kon zijn aftershave ruiken, een vage maar doordringende citrusachtige geur. Onder zijn oorlel zaten drie lange haren die hij met het scheermes had gemist. Elke keer dat hij schakelde streek zijn elleboog langs haar bovenarm. De contouren van de spieren van zijn dijbeen waren duidelijk door zijn broekspijp heen te zien wanneer hij de pedalen gebruikte. ‘Hoor eens, Tim,’ flapte ze er opeens uit, ‘ik vraag me af of ik je misschien een verkeerde indruk heb gegeven… Ik bedoel, door je uitnodiging voor vanavond aan te nemen. Het was beslist niet mijn bedoeling…’

‘Ik weet het.’ Hij grijnsde even naar haar. ‘Echt, het is geen punt. Ik heb het je een beetje moeilijk gemaakt, hè? Ik heb je er een beetje mee overvallen. Ik kan wel eens wat bazig zijn als ik iets in mijn hoofd heb.’

‘Het punt is dat ik pas onlangs ben…’

‘Gescheiden? Dat had ik een tijdje geleden al begrepen. Ik heb zelf ook nog niet zo lang geleden een relatie moeten beëindigen,’ vervolgde hij ontspannen, terwijl hij de weg af draaide. ‘Tien jaar, je zou toch denken dat je dan de ware had gevonden, maar opeens… pfff.’ Hij knipte met zijn vingers. ‘Dan ben je alleen en loop je dode kamerplanten water te geven en zit je in je eentje pulp op de tv te kijken en vraag je je af wat er in hemelsnaam met je leven is gebeurd. Dan moet je er iets aan doen, anders word je gek.’

‘Ja, zeg dat wel,’ stemde Charlotte in. Ze vond hem opeens zo'n stuk aardiger dat ze moeite had om hem niet te vertellen over die behoefte van haar om nog steeds terug te kijken, elke keer als ze maar enige aanleiding daartoe zag.

‘Dus dacht ik: laten we gewoon ergens een glaasje gaan drinken,’ ging Tim verder. ‘Zelfs met een vrouw die helemaal geen trek in je heeft, zelfs’ – praattte hij door, zonder zich iets aan te trekken van Charlottes mislukte pogingen hem in de rede te vallen – ‘als die vrouw een cliënt is en alle regels in de boeken luidkeels waarschuwen tegen het combineren van zaken met pleziertjes. Aha, we zijn er.’ Hij remde fors en draaide langs een houten wegwijzer met de woorden EL RANCHERO. Even later stopten ze voor twee grote houten struisvogels die een pad bewaakten dat naar een verlaten terras en een grote deur leidde. ‘Het is me aanbevolen door een vriend. Zo'n Spaanse tapasbar, niets zwaars, wat hapjes en drankjes. Gewoon voor de gezelligheid, hè?’ Hij sprong uit de auto en deed galant haar portier open, waarna hij vooruit draafde om hetzelfde te doen met de toegangsdeur van het restaurant.

De struisvogels stonden belachelijk dicht bij elkaar, ze waren grof gesneden en zo slecht op hun voetstuk bevestigd dat hun stakerige poten zichbaar bibberden toen er een windvlaag over de parkeerplaats ging. Maar Tim wenkte haar met het zelfvertrouwen van een portier naar het warme, lichte interieur en weldra zaten ze heel comfortabel op een barkruk achter een glas gekoelde witte wijn en schaaltjes met garnalen, ratatouille en luchtige miniatuurtortilla's. Ze praatten ontspannen en uitvoerig over huizen, over prijzen, straten, deposito's, bouwkundige inspecties. Tim had enkele grappige verhalen over las tige cliënten en transacties die mislukt waren, in het bijzonder een met een melkboer en een haan als huisdier, waar Charlotte zo om moest lachen dat ze bijna van haar kruk viel. En toen opeens, toen ze echt ontspannen en niet op haar hoede was, verklaarde Tim dat hij haar vanaf het begin graag had gemogen, dat vanaf het moment dat ze zijn kantoor was binnengestapt het was geweest of er licht was gaan branden. ‘Stil maar,’ verzekerde hij haar haas tig en hij klopte haar op de hand toen ze bloosde en begon te draaien, ‘je hebt volstrekt duidelijk gemaakt hoe jij erover denkt en ik begrijp, ik respecteer dat, maar…’ Hij liet zijn stem dalen. ‘Zelfs als je vriend zou ik alles over je willen weten, Charlotte Turner, of op zijn minst een béétje meer,’ zei hij smekend, waarbij hij een grap van deze bekentenis maakte door met duim en wijsvinger iets heel kleins aan te geven.

Ze voelde zich gevleid. Haar instincten waren verzacht door de wijn en ze wist niet goed wat ze moest vinden van deze man met zijn onverwachte wendingen en stemmingswisselingen (vooral niet na vijftien jaar met dezelfde man te zijn omgegaan). Ze wist zich geen houding te geven en bracht er zwakjes tegen in dat er niets te vertellen viel en hoe zat dat bij hem? Op hetzelfde moment bedacht ze dat die baard toch niet zo erg was. Er zaten in elk geval geen restjes saus of eten in, daar had hij heel goed op gelet, hij had na elke hap zijn mond met een servet gedept. Hij at ook heel netjes voor een man, en dat beviel haar wel. Martin was altijd in een soort trance geweest als het op eten aankwam, hij had alles gretig naar binnen gewerkt, niet in staat tot een zinnig gesprek voor zijn honger was gestild.

‘Ik heb het als eerste gevraagd.’ Hij schonk haar glas nog eens vol.

‘Oké, eens even zien.’ Ze nam een slok, en toen nog een. ‘Een beknopt verslag luidt ongeveer… Geboren in Sri Lanka – in die tijd Ceylon – omdat mijn vader in thee deed, en daarna zijn we verhuisd naar Constantia in Zuid-Afrika…’

‘Théé? In Zuid-Afrika?’

‘Nee, toen was het wijn.’ Charlotte schoot in de lach. ‘Nou ja, daar laat ik het bij.’

‘Nee, nee,’ protesteerde hij, ‘laat het daar niet bij. Ga verder. Ik wil meer horen.’ Hij gleed met zijn vingers over zijn lippen in een gebaar van dichtritsen.

‘Ik ben op de prille leeftijd van negen jaar naar kostschool gestuurd. Een paar jaar later zijn mijn ouders voorgoed naar Engeland teruggekomen, naar Tunbridge Wells. Mijn moeder woont daar nog steeds. We kunnen niet erg goed met elkaar overweg. Eh… wat verder nog? O ja, mijn vader is gestorven toen ik achttien was. Ik was net aan de universiteit van Durham gaan studeren. Daar heb ik mijn man ontmoet. We hebben Sam gekregen, zijn naar Londen verhuisd, vorig jaar zijn we uit elkaar gegaan en nu is de scheiding min of meer officieel.’ Charlotte pakte haar glas op en zette het weer neer, draaide het bij de steel rond en glimlachte verlegen. ‘Ik denk dat dat het zo'n beetje is. Een heel eenvoudig leven zo, hè? Als je alleen naar de feiten kijkt, bedoel ik.’

‘O ja, heel eenvoudig,’ beaamde Tim, hoewel zijn aandacht allang was afgedwaald. Het beviel hem wel zoals ze de bovenste drie knoopjes van haar vest open had gelaten, waardoor de blik – met opzet, meende hij stellig – naar de bescheiden welving van haar borsten werd getrokken. Die zagen er ook heel goed uit, zeker als je bedacht dat ze een kind had gehad en tegen de veertig moest zijn. Door de dunne, roomkleurige wol van het topje kon hij nog net het randje van haar beha ontwaren. Of misschien was het een hemdje, iets van mooie zijde met een randje kant erlangs. En haar mond was verlokkelijk, met de natuurlijke kleur rood die zo vaak bij kastanjebruin haar te zien was. Hij vond de mond des te onweerstaanbaarder nu de lipstick eraf was gesleten.

Het was verkeerd, besefte Tim, om zulke gedachten toe te staan. Hij had gezegd dat hij begreep hoe ze zich voelde, dus daar hoorde hij zich toe te beperken. Hij hoorde te doen alsof het hem slechts om vriendschap ging. Praten was erg belangrijk voor vrouwen, ze wilden het altijd over gevoelens hebben en zo. Phoebe had hem dat maar al te vaak aan het verstand gebracht. Ze had hem op zijn kop gegeven omdat hij niet naar haar luisterde, omdat zijn gevoelens nooit voldoende waren of de juiste dingen golden.

‘En, hoe zit het met jou?’

‘Sorry?’

‘Jouw beknopte levensgeschiedenis.’

Ze leunde op de bar en draaide zich naar hem toe om op het antwoord te wachten, terwijl ze haar linkerwang in de palm van haar linker hand legde en haar felle groene ogen hem met levendige belangstelling aankeken. Even tevoren had ze haar vingers door haar haar gehaald, het uit haar gezicht geveegd en in twee zijdeachtige slierten over haar oren laten vallen. Tim herinnerde zich opeens dat hij ergens had gelezen – waarschijnlijk in een van zijn mannentijdschriften die hij na het vertrek van Phoebe uit hun schuilplaats tevoorschijn had gehaald – dat zulk gefrunnik van vrouwen aan zichzelf op oprechte fysieke belangstelling wees. Lichaamstaal was alles, aldus het artikel. Dat bewees onmiskenbaar dat achter de elegante structuren van onze zinnen – die zogenaamde communicatie waar Phoebe zo op gebrand was geweest en die ze uiteindelijk overboord had gezet – mensen niet verder ontwikkeld waren dan de rest van het dierenrijk. Liefde, haat, hoop, angst, begeerte – hier waren geen woorden voor nodig. Het viel allemaal in ogen, handen, ellebogen en benen te zien. Je hoefde alleen maar te weten waar je op moest letten. Tim voelde zich geïnspireerd en bootste haar houding na: elleboog op de bar, hoofd leunend op zijn hand. Hij maakte oogcontact met haar en hield dit vast terwijl hij dichter bij schoof en niet bepaald inspirerend verklaarde dat zijn vader elektricien was geweest, waarna hij heel snel, en naar hij hoopte vol tederheid, zijn mond op de hare legde.

Na de regen zingt het gras. Ik luister vanuit de schaduw van de broodboom, waarvan de grote smaragdgroene bladeren druppen. Boven me bungelt een dikke, knobbelige, groene vrucht, zwaar van het vocht, groot genoeg om me te doden, zegt mijn vader, als hij op mijn hoofd zou vallen. Ik kijk omhoog, bekijk het gerimpelde oppervlak – net het gezicht van een oude man – terwijl ik me afvraag hoe het moet voelen om dood te gaan, of dat is alsof je slaapt, wat je niet kunt voelen. Ik hoor nu te liggen slapen. Het is nu de tijd na de lunch, wanneer de hitte als een kussen op je gezicht ligt en de zwerfhonden in de schaduw liggen, happend naar vliegen. Mijn moeder denkt dat ik op bed lig, onder het windje van de ventilator aan het plafond, terwijl de amah in de rieten stoel zit te knikkebollen, en mijn lunch wat zakt. Ze heeft iemand op bezoek, iemand met een meisje van mijn leeftijd met wie ik zou spelen, maar dat nu ziek is.

Ik loop over het gras, mijn blote voeten zinken in de nieuwe zachtheid, waarbij ze afdrukken achterlaten die niet blijvend zijn. Ik kijk door het gat in het hek en zie de tuinman die in een Z-vorm naast zijn gereedschap ligt opgerold, met zijn witroze voetzolen naar mij toe gekeerd, zijn magere, zwarte benen als stoffige staken. Om hem heen, half over hem heen, exploderen de bougainvillea en frangipani, als het vuurwerk op de verjaardag van de koningin van Engeland. Ik verveel me, de opwinding van de ongehoorzaamheid is allang verdwenen. Ik denk aan het zieke kind van de vriendin van mijn moeder en vraag me af of ze aardig is. Ik vraag me af of ze mooie poppen heeft met prachtige kleertjes, net als mijn vriendinnetje Freya, die nu naar Engeland terug is gegaan. Ik wil ook in Engeland zijn, vlak bij de koningin die altijd zulke geweldige verjaardagen heeft, bij Freya en haar speelgoed en de zelfgebakken scones van haar moeder.

Mijn huid prikt van de warmte. Mijn haar is nat in mijn nek. Ik zie door het gat hoe de tuinman zich uitrekt, zijn hoofd optilt en naar mij kijkt alsof hij dwars door het hout heen kan kijken. Ik hol terug over het gras. De deur van de werkplaats staat op een kier en ik glip door de opening naar binnen, eerst een been en daarna mijn hoofd en schouders. Het is bijna net zo fijn als vanaf de steiger in de zee duiken – de plons van mijn hete lichaam in de natte koelte. Maar dan blijft er iets steken. Ik trek, maar ik zit vast. Ik hoor de tuinman naar het hek komen. Ik zie zijn oog door het gat turen, draaiend in zijn oogkas, speurend naar problemen. Hij zal mijn amah zoeken en me verklikken. Hij vindt haar aardig. Ze zitten soms samen op de stoep achter het huis het sap van een grote kokosnoot op te drinken, allebei met een rietje, waarbij hun lippen vlak bij elkaar zijn. Ik trek nog harder en hoor het scheuren van katoen. Als ik omlaag kijk zie ik dat een roestige spijker mijn short heeft opengehaald, mijn favoriete gestreepte short. Het voorpand hangt open; de gescheurde randen zijn rafelig en bruin, als een wond.

Ik wil huilen, maar ik wil niet dat ze me vinden. Binnen, in het donker van de werkplaats, is het alsof je door koele vingertoppen wordt gestreeld. Het is heel kalmerend om te worden gestreeld. Mijn amah doet het soms als ik niet kan slapen. Dan strijkt ze met de achterkant van haar ruwe nagels over mijn benen op en neer, waarbij ze een van haar grappige liedjes zonder melodie neuriet.

Ik loop naar de werkbank waar de bankschroef blinkt in het schemerige licht. Ik ben nu groter en ik kan bij het gereedschap dat aan de achterwand hangt. De gedachte dat ze binnen mijn bereik zijn maakt de behoefte om ze aan te raken minder sterk. Zelfs de kleinste schroevendraaier, met zijn keurige punt en kleine houten handvat, ziet er gewoon uit. Ik zucht, met het gevoel dat ik iets heb verloren, en draai me weer om.

Dan pas zie ik hen. Ik zie eerst het wit van haar ogen, heel groot in haar zwarte gezicht. Ze maakt geen geluid wanneer ze haar lippen op het oor van mijn vader drukt. Ik zie de achterkant van zijn hoofd, het haar dat uit de kraag van zijn overhemd omhoogkrult. Hij ligt boven op haar, op de biezen mat naast het poppenhuis waarvan het dak los is geraakt en dat hij heeft beloofd te zullen repareren. Hij ligt boven op haar en hij beweegt. Zijn broek zit rond zijn enkels, de panden van zijn overhemd hangen over zijn rug en bovenbenen. Het moment duurt voort, eindeloos. Ik weet wat ze doen. Ik weet het, omdat Freya het me heeft verteld, giechelend, terwijl ze onder de rokken van haar poppen wees.

De ogen zijn groter, witter. Wanneer haar lippen bij zijn oor weggaan, houdt hij op met bewegen en draait zijn hoofd naar me toe. Maar ik hol al weg, de schuur uit, mijn gescheurde short wapperend achter me aan. Ik ren terug over het gras, langs de vlinderachtige bloembladeren van de planten, langs het gat in het hek. De zon brandt ongenadig op mijn hoofd. De grond, die nu droog is, is stil en hard, toch heb ik het gevoel alsof ik door de lucht hol, ondersteboven, gewichtsloos, verdwaald.

Jessica was verbluffend aardig geweest. Ze had hem laat op laten blijven en hem verteld over hoe ze geprobeerd had tien dagen lang alleen maar fruit te eten, en over een jongen die Darren heette en haar maar niet opbelde. Het had Sam eraan herinnerd dat hij het vroeger, voordat op school die nieuwe dwaasheid begon over wie er hoeveel van wie hield, heel goed met meisjes had kunnen vinden. Hij had ooit, nóg langer geleden, zelfs bedacht dat hij best wel een klein zusje had willen hebben. George had er een die Matilda heette, met paarse wangen en klitterig haar, die als een slavin alles deed wat hij zei. Ze had zelfs een keer lijm gegeten omdat George haar dat had gevraagd, en daarna had ze hem niet verraden, zelfs niet toen George' moeder – een vreselijk spektakel, met uitpuilende ogen en een vertrokken gezicht – over doodgaan en maag leegpompen had staan gillen.

Dat was lang geleden geweest, toen George nog wel eens had gevraagd of hij mocht blijven eten. Sam had dit alles vol ontzag gadegeslagen, zowel met betrekking tot het vertoon van loyaliteit tussen broer en zus (om zo'n bondgenoot te hebben!) als tot al het geschreeuw – niet alleen van George's moeder maar ook van George zelf, en van zijn kleine zusje en de broers, die eveneens een duit in het zakje hadden gedaan. En daarna, opeens, als een onweersbui die was weggetrokken, of als een taal die iedereen behalve hij verstond, werd er uitvoerig omhelsd en volgde er rust met verse muffins. Toen Sam thuis was gekomen, had hij meer dan ooit het niet-praten tussen zijn ouders gevoeld – zijn vader die de krant als een schild voor zich omhooghield, zijn moeder die met een heftige, angstaanjagende precisie de tafel dekte. Het was als een witte ruis, constant, onzichtbaar, oorverdovend geweest.

Sam hoorde er nu een echo van in het donker van zijn slaapkamer en hij knipte het licht aan. Hij had een favoriet Asterix-album dat voor noodgevallen onder zijn bed lag, maar om de een of andere reden was hij niet in de stemming. In plaats daarvan rekte hij zich uit, zo ver als hij kon, strekte zijn vingertoppen en tenen uit in de hoop dat dit een blijvend effect op zijn lengte zou hebben. Zijn lichaam was onzichtbaar mismaakt, daar was hij van overtuigd. Wekenlang had hij zich elke avond gemeten langs de kinderachtige meetlat achter de deur van zijn slaapkamer (een giraf met een grijnzende bek waar een lange tong uit hing; het ding had daar zo lang gehangen als hij zich kon herinneren). En elke avond was er geen verandering geweest. Na zijn gezellige avond met Jessica had Sam zich echt hoopvol gevoeld, echt láng. Hij had zelfs niet geprobeerd te smokkelen, zoals hij dat meestal deed, maar hij had de palm van zijn hand losjes boven op zijn hoofd gelegd en hem daar gehouden terwijl hij de draai maakte die nodig was om de stand af te lezen. Het was natuurlijk dezelfde een meter vijfenvijftig geweest die het altijd was, precies tot aan het puntje van de grote zwarte neus van de giraf.

Terwijl hij naar het stomme beest keek, met het gevoel dat die hém aanstaarde, voelde Sam zo'n golf van weerzin dat hij in de la van zijn nachtkastje groef, tussen pennenmessen, vuurstenen en andere schatten, naar zijn dartpijltjes. Wiebelend op zijn matras wierp hij ze alle drie achter elkaar door de kamer, waardoor hij de rare getekende kop van de giraf met de voorkant tegen de muur prikte. Zijn moeder zou hem natuurlijk op zijn kop geven – gaten in de muur nu ze het huis wilden verkopen. Sam deed haar binnensmonds na toen hij weer onder zijn dekbed dook. Hij wilde helemaal niet verhuizen, en zij was degene die hem steeds weer hoop gaf over groter worden: binnenkort, beloofde ze altijd, het kan nu elk moment gebeuren, waarmee ze zoals gewoonlijk iets aardigs wilde zeggen inplaats van iets wat echt waar was. Dus je kon er eigenlijk niets van geloven.

Sam sliep bijna toen hij buiten een auto hoorde stoppen. Hij dook achter de gordijnen omhoog en bedacht hoe gaaf die lange rode sportauto van de makelaar naast hun stomme oude Volkswagen leek. Om zichzelf te troosten dacht hij aan de BMW van zijn vader en aan de Saab van Cindy, allebei zwart, allebei met linnen dak. De auto's stonden op de verharde oprit bij hun nieuwe huis, blinkend, gestroomlijnd, als twee leden uit hetzelfde gezin. Ze hadden ook dezelfde fietsen en alle spullen die erbij hoorden: helmen, pompjes, lycra T-shirts en fietsbroeken. Ze hadden Sam een tijdje geleden ook een fiets gegeven, als een vervroegd verjaardagscadeau, had zijn vader gezegd, zodat ze samen tochtjes konden maken. Ze hadden dat nog niet gedaan, maar hij was een paar keer met Cindy op stap geweest, over de wandelweg langs de rivier, wat wel leuk was geweest, maar ook een beetje vreemd, alsof ze speelden dat ze het samen gezellig hadden in plaats van dat het echt zo was.

Sam wachtte, half op de vensterbank nu, met knieën die pijn deden van de kou, terwijl hij zich afvroeg waarom zijn moeder niet uitstapte. Hij deed het gordijn verder open, rekte zich uit om het beter te kunnen zien, en wenste dat hij de laserogen van Superman had, zodat hij dwars door het dak kon kijken. Toen ging opeens het portier aan de passagierskant open en daar was ze, net als altijd, in haar oude zwarte winterjas.

Sam schoof weer onder het beddengoed en trok alles op tot aan zijn kin. Ze zou vast wel boven komen. Want dat deed ze altijd. Dat had ze altijd gedaan, zelfs in de ergste tijd, na veel geschreeuw en gesmijt met deuren, als zelfs het donker haar opgezette ogen niet kon verbergen en hij wist dat de wat zoute smaak van haar kus van het huilen kwam.

Maar nu hadden diezelfde lippen misschien de harige mond van de makelaar aangeraakt… in die tijd in de auto, in die lange minuten. Sam ademde langzaam uit en beet op de katoenen franje van de dekbedhoes. Toen de overloop kraakte, draaide hij zich op zijn zij en begroef zijn gezicht in het kussen. Hij besefte dat hij niets in zijn macht had, geen goede en geen slechte dingen. Het matras wiebelde even toen ze erop ging zitten. Sam verroerde zich niet, zelfs niet toen hij haar lippen over de kruin van zijn hoofd voelde strijken, hem strelend op exact de plek die maar niet voorbij de giraf wilde groeien.