Hoofdstuk 24
Zijn alle mannen hufters?
Het is een gewoonte geworden: elke nacht zit ik in de leunstoel naar een slapende Artie te kijken. En vanavond is het niet anders. Ik loop de trap weer op in het stille huis.
Ik zou willen dat ik hier overdag kon komen, zoals al die andere mooi geklede liefjes van Artie, om hem op te hemelen of toe te schreeuwen. Maar ik ben net zo bang voor mijn eigen woede als voor de plotselinge vlagen van liefde die opkomen als ik bij Artie ben (en de plotselinge vlagen van zwakte in de buurt van John). Het geeft me het gevoel dat ik volledig de controle kwijt ben. Maar als Artie slaapt, kan ik voelen wat ik wil. Ik kan het zo over me heen laten komen. Ik hoef niet te beslíssen hoe ik me voel. Ik hoef niet te beslíssen hoeveel tederheid of woede Artie op een bepaald moment verdient. Ik hoef helemaal niets te beslissen.
Maar op deze avond, na mijn dag met John Bessom, na het besef dat ik tot de generatie van verwarde vrouwen behoor, sta ik aan Artie’s bed, en hij ziet er volledig anders uit. Twee zuurstofslangetjes hangen over zijn oren als een nep-kerstmanmasker en er steken twee sondes in zijn neusgaten. De slangetjes zijn gekoppeld aan een zuurstoftank op wieltjes die in de hoek staat te gonzen. Zijn hoofd is naar de deur gericht, maar het ziet er grijs en zwak uit. Ik storm op hem af, alsof ik hem van deze nieuwe wending kan redden, deze verzwakking van zijn lichaam. Ik struikel en grijp me vast aan de zijkant van het bed.
Hij wordt wakker, draait zich om en weet me zo snel te spotten in het donker dat ik me afvraag of hij in zijn slaap wist dat ik er was.
‘Je bent er,’ zegt hij.
En dan hoor ik een stem achter me. ‘O, Lucy. Je bent er!’ Het is Elspa. Ze zit in de leunstoel.
‘Wat is er gebeurd?’
‘Het was afschuwelijk,’ zegt Elspa, die er uitgeput uitziet. Ze staat op en grijpt met een trillende hand mijn arm vast.
‘Het was niet afschuwelijk,’ zegt Artie. ‘Het was prima.’
‘Je moeder heeft berichten op je mobiele telefoon ach ter ge laten en een briefje op de deur geplakt,’ zegt Elspa. ‘Heb je het brief je gezien?’
Ik schud mijn hoofd. ‘Wat is er gebeurd? Wat is er fout gegaan?’ Ik wil eraan toevoegen: terwijl ik er niet was, terwijl ik jullie alleen liet.
‘Dit zat er al lange tijd aan te komen,’ zegt Artie. ‘Geen verrassing. Allemaal onderdeel van het proces.’
‘Het proces,’ herhaal ik op zachte toon. De waarheid is dat Artie uiteindelijk zal sterven aan congestief hartfalen. Hij heeft een acute hartinfectie, veroorzaakt door het coxsackievirus. Ik haat die details en heb geprobeerd alle kille medische termen te vermijden, maar ik weet dat zijn hart hem fataal gaat worden. Het hart trekt niet meer samen zoals het hoort en dus hopen vloeistoffen zich op. Die vinden hun weg naar zijn longen en uiteindelijk zal zijn hart zijn borst, zijn longen overspoelen en zal hij geen adem meer kunnen halen – ondanks de zuurstof. Hij krijgt morfine tegen de pijn in zijn borst, maar dit is een neerwaartse spiraal. Hij voelt weliswaar minder pijn, maar het verzwakt hem ook. Hij zal of ’s nachts overlijden aan een beroerte of in zijn eigen lichaam verdrinken. Dit is de waarheid die ik niet kan verdragen.
‘Ik ben net Michael Jackson met zijn obsessie voor pure lucht, maar dan zonder het talent en zijn andere perversiteiten,’ zegt Artie.
‘Dat is niet grappig,’ zeg ik. ‘Niets is grappig.’
‘Of als een zuurstofbar.’ Hij glimlacht. ‘We doen net alsof we in een bar zijn.’
Ik knik. ‘Een bar.’ Ik kijk naar Elspa.
‘Ik laat jullie wel even alleen.’
‘Is hij stabiel? Is alles goed?’
‘Nu wel,’ zegt ze. ‘De verpleger is ook beneden. Hij heeft een alarmknop geïnstalleerd.’ Ze wijst naar een schakelaar met een rode knop die vastzit aan het kussen.
‘Dank je, Elspa,’ zeg ik.
Ze glimlacht en loopt de kamer uit.
‘Waarom bezoek je me overdag nooit?’ vraagt Artie. ‘We zouden meer moeten praten.’
Ik ga in de leunstoel zitten en probeer minder geschrokken over te komen. ‘Je bent een drukbezet man. Er is altijd een wachtkamer vol bezoekers.’
‘Alleen omdat jij daarvoor hebt gezorgd,’ zegt hij. ‘Probeer je me te ontlopen?’ Zijn toon is typisch Artie. Er klinkt geen echte zwakheid door in zijn stem.
Ik probeer mijn rol ook goed te spelen. ‘Dat zal wel,’ zeg ik.
Er valt een stilte.
‘Ik hoorde dat je Elspa gaat helpen om Rose terug te krijgen. Dat is heel lief van je.’
‘Heeft ze het je verteld?’
‘Ze bezoekt me – terwijl ik wákker ben.’
Ik reageer niet.
‘Ze is kwetsbaar,’ voegt hij eraan toe. ‘Ik hoop dat het lukt.’
‘Ze is sterker dan je denkt.’
Het is stil in de kamer, maar het voelt alsof hij behekst is door de liefjes die de hele dag kwamen en gingen. ‘Wat zeggen ze hier tegen je?’ vraag ik terwijl ik mijn knieën optrek.
‘Hoezo?’
‘Er is één ding dat steeds weer naar boven komt. Het draagt verschillende hoeden, maar het komt telkens op hetzelfde neer.’ Hij denkt even na. ‘Hoe noemen ze dat? Variaties op een thema?’
‘Wat is het thema?’
‘Nou, als ze me niet hartgrondig haten, dan is het thema dat ik probeerde hen te redden, te genezen van iets. Van een of ander intens verdriet. En dat ik hen, ondanks dat ik hen bedroog, heb geholpen. Hun leven was beter doordat ze me gekend hadden, ook al maakte ik het een tijd lang zwaarder.’
En als ze je haten?’
‘Nou, ze zeiden dat ik probeerde hen op te knappen of hen te veranderen en dat ik hun een belofte deed en dat die belofte hun leven beter zou maken. De beloften zorgden ervoor dat ze zich, zeg maar, veilig voelden. En toen ik hen tekortdeed of bedroog, zaten ze ineens opgezadeld met twee problemen in plaats van één, of ik maakte het ene probleem erger. Het is altijd gecompliceerd.’
‘Hoe maakte je het probleem erger?’
‘Je weet wel.’
‘Hoe? Ik weet het niet.’
‘Nou, ik heb natuurlijk geen vrouw van haar overtuiging af kunnen helpen dat geen enkele man te vertrouwen is. Er was een variatie op dat thema: alle mannen zijn hufters. Als je al die vrouwen op band zou opnemen, zou je het achter elkaar als een koor kunnen afdraaien.’
Ik sta op voordat ik het zelf in de gaten heb. ‘En is dat wat je dacht toen je met me trouwde? Dat er iets mis met me was? Dat ik een of ander project voor je kon zijn – een levenslang project? Dat je me kon redden?’
Het wordt muisstil in de kamer, op de zuurstoftank na. Ik beweeg niet en hij ook niet. Ik kan zijn gezicht in het schemerlicht nauwelijks zien. ‘Nee,’ zegt hij, zijn stem slaat over alsof hij schreeuwt, maar het is nog net geen gefluister. ‘Ik dacht dat jij misschien degene kon zijn die mij zou redden.’
Ik weet niet wat ik hierop moet zeggen. Het breekt mijn hart, maar verhardt het ook. Ik heb er nooit voor gekozen om Artie Shoreman van zichzelf te redden. Hij heeft nooit gezegd dat hij gered wilde worden. Het lijkt oneerlijk om me dit nu voor de voeten te werpen – na het feit. ‘Hoe had ik je kunnen redden terwijl jij een schijnvertoning van ons huwelijk maakte? Heb je me geen goede reden gegeven om echt te geloven dat alle mannen klootzakken zijn?’
‘Je hebt gelijk. Ik weet het. Het spijt me… Ik wil gewoon…’
Ik houd mijn hand op. ‘Stop,’ zeg ik. ‘Niet doen.’ Ik laat me in de leunstoel zakken, bedek mijn gezicht met mijn handen en neem een moment om mijn zelfbeheersing te herwinnen.
‘Wanneer ga je Elspa’s dochter halen? Binnenkort, hoorde ik.’
‘Ik kan nu niet weg.’ Ik kom overeind.
‘Je moet wel.’
‘Nee, ik moet niets. Ik was niet thuis toen je me nodig had. Ik hoor hier te zijn.’
‘Ik ken je beter dan je denkt,’ fluistert hij.
‘Hoe bedoel je?’
‘Ik weet hoe je brein werkt. Van een slechte situatie wil jij iets goeds maken. Je wilt iets maken dat blijvend is. Dat is de reden waarom je Elspa wilt helpen. Heb ik gelijk?’ Hij valt heel even stil. ‘Zeg maar niets. Ik weet dat ik gelijk heb. Het is dat iets binnen in jou dat mijn zoon hier heeft gebracht.’ Hij glimlacht. ‘Ik heb gelijk. Ik weet het.’
‘Elspa wacht al heel lang. Ze kan nog wel iets langer wachten,’ zeg ik tegen hem. Ik weiger toe te geven dat hij me inderdaad goed kent. Wat weet hij nog meer over mij? Dingen die ik zelf niet weet?
Maar dan wordt zijn stem streng. ‘Nee,’ zegt hij, bijna alsof hij ergens bang voor is.
‘Wat nee?’
Hij laat zijn hoofd mijn kant op rollen. ‘Het betekent te veel voor haar. Het betekent te veel voor jou. Jouw manier is de juiste. Maak iets goeds uit iets slechts. Verander het ding met het einde in het ding dat voortduurt.’
‘Oké,’ zeg ik tegen hem. Hij ziet eruit alsof hij gaat huilen.
‘Beloof het me,’ zegt hij.
‘Ik beloof het.’
‘Ga nu maar eens proberen echt te slapen,’ zegt hij.
‘Ik kan beter niet…’
‘Ik ben een man op mijn sterfbed. Dat legt gewicht in de schaal. Ga slapen. Je bent moe.’
Ik ben inderdaad moe. Ik sta wankel op en loop naar de deur. ‘De volgende keer dat je ’s nachts komt, moet je me wakker maken,’ zegt hij. ‘Meteen… alsjeblieft.’
‘Ik zal het proberen.’
‘Bedankt dat je mijn zoon hierheen hebt gehaald,’ zegt hij. ‘Ik kan je daar nooit genoeg voor bedanken.’
En wederom is daar een enorme verschuiving. Is Artie mij dank verschuldigd? Ja, Artie is mij dank verschuldigd. Ik kan ‘graag gedaan’ niet over mijn lippen krijgen. Ik ben bang dat ik ga huilen en dat ik dan niet meer kan ophouden. Ik glip de kamer uit, door de gang, de trap af. Even blijf ik in de hal staan, maar ineens voelt het niet als mijn hal. Het voelt niet als mijn huis. Ik pak mijn auto sleutels en loop de voordeur uit. Ik draai me om en zie het briefje dat mijn moeder heeft geschreven en dat ze op de deur geplakt heeft. Ik lees het niet. Ik trek het er niet af. Ik loop snel naar mijn auto. De nacht is koel. Tegen de tijd dat ik de oprijlaan ben afgereden, huil ik. En ik had gelijk: ik kan niet meer stoppen.