Vier
De eerste Tran
Door alle opwinding was het nauwelijks te geloven dat het pas donderdag was. Siri kwam verkwikt en bruisend van energie bij het mortuarium aan. Hij was wederom de eerste, ontsloot de deur, deed ramen open en verjoeg de kakkerlakken naar hun schuilplaatsen.
Alvorens zijn grote telefoonavontuur te ondernemen, ging hij een kijkje nemen bij zijn gast in de koelcel. Die bood geen appetijtelijke aanblik. De huid, dik en wasachtig, zag eruit alsof hij was afgestroopt en haastig teruggelegd, met een bruinige glans die duidelijk maakte dat het lijk een week of twee, drie in het water had gelegen. Toen Siri het laken wegtrok, zag hij dat er nylondraad om de linkerenkel was gebonden, in vele windingen en strak genoeg om diep in het vel te snijden. Het viel hem op dat het bloed van de man aan de achterkant van zijn lichaam en rond zijn benen was opgehoopt – opmerkelijk, want als hij na zijn dood voorover had rondgedobberd, als een normale drenkeling, zou er hypostase aan de voorkant van het lichaam zijn geweest.
Er was dus alle reden voor nieuwsgierigheid, maar hij legde het laken terug en ging op zoek naar een ingewijde in de wonderen van de telefonie.
Een knap meisje stond dossiers op te bergen in een archiefkast. Ze keek over haar schouder om te zien wie er binnen was gekomen.
“Ik moet Justitie bellen.”
“De telefoon staat achter u, dokter. Schrijft u het nummer maar in het boek, plus uw naam en met wie u gebeld heeft, en hoe lang.”
Ze draaide zich weer naar de kast, maar Siri bleef bedremmeld staan, zonder zelfs maar naar het toestel te kijken. Ze voelde het en keek opnieuw om.
“Het is misschien beter als jij het even doet,” zei hij zachtjes.
“Als ik wat doe?”
“Even voor mij bellen, alsjeblieft.”
“Niet nodig hoor, het is een gewone telefoon. U kunt direct verbinding maken.”
Hij keek naar het lugubere zwarte ding en liep er schroomvallig naartoe. De cijfers loerden hem aan door de patrijspoortjes van de kiesschijf. Hij talmde nog even en pakte de hoorn van de haak, drukte hem tegen zijn oor en luisterde naar de zoemtoon.
“Hallo?”
Geen antwoord.
“U krijgt geen telefoniste, dokter. Gewoon een nummer kiezen.” Ze liet haar archiefwerk rusten en kwam bij hem staan. Het moment van de waarheid was aangebroken. “Dat kan wel zijn, maar ik weet niet hoe dat moet.”
“Wat zegt u nu?”
Hij begreep haar verbazing – een arts van tweeënzeventig die niet met een telefoon kon omgaan. Maar in zijn verdediging moet worden gezegd dat Laos geen telefooncultuur had. Het land telde nog geen negenhonderd functionerende toestellen, en de meeste daarvan stonden in overheidsgebouwen. Zelfs tijdens de kapitalistische ontaarding hadden alleen de patserigste families hun eigen privé-toestel gehad.
Als arme student in Frankrijk was een telefoon onbetaalbaar voor hem geweest, en er was ook niemand om te bellen. En omdat hij de decennia daarna grotendeels in de jungle had doorgebracht, was het hem altijd een raadsel gebleven hoe je zo’n ding moest bedienen – een raadsel dat gaandeweg vreesaanjagende proporties had aangenomen.
“Ikheb weleens in veldtelefoons gesproken, maar dan zat er altijd een technicus bij om aan het slingertje te draaien.” Hij glimlachte bij de herinnering.
Het was blijkbaar een zachtmoedig meisje, want haar ogen werden vochtig van ontroering. Ze nam hem de hoorn uit handen. “Wat is het nummer?”
“Het nummer?”
Ze pakte er de dunne telefoongids bij, zocht het nummer van het ministerie van Justitie op en leerde hem de kiesschijf te gebruiken. Ergerlijk, zo simpel als het bleek te zijn.
Zoals hij al gehoopt had, was rechter Haeng net naar de rechtbank voor een echtscheidingszaak. De onbenul had een aktetas vol huiselijke onmin en voogdijdisputen, maar nooit iets wat ernstig genoeg was om strafrechtelijk te mogen heten. Zijn secretaresse, Manivone, verzekerde Siri dat de edelachtbare zeer ontstemd was over zijn absentie van de vorige dag, en dat hij een sectierapport op zijn bureau verwachtte als hij die middag terugkwam.
Siri vroeg hoe het met haar pasgeboren kind ging, en met de zieke varkens van haar man, en raakte ondertussen vertrouwd met de hoorn in zijn hand. Het meisje moest hem het ding ten slotte afpakken voor het geval dat iemand iets dringends had te melden.
Vol voldoening liep Siri terug. De dag was nog maar net begonnen, maar hij kon al op twee prestaties van belang terugkijken: hij had voor het eerst van zijn leven getelefoneerd, en contact gehad met Justitie zonder dat nare mannetje onder ogen te komen. Maar een hattrick zou uitblijven, want de sectie leverde meer vragen op dan antwoorden.
∗
Dtui stond geestdriftiger dan ooit in haar aantekenboek te krabbelen terwijl Siri zijn aanvankelijke observaties dicteerde. Intussen zag hij alweer tal van andere ongerijmdheden op de dode huid. Meest in het oog springend waren de brandvlekken die de man rond zijn tepels en genitaliën leek te hebben, maar nergens anders.
Siri knikte minzaam bij Dtui’s vanzelfsprekende verklaring voor het draad rond de enkel van het lijk: daar had iets zwaars aan vastgezeten om de man te laten zinken. Maar ze voegde er een opmerkelijke vraag aan toe: “Waarom hebben ze geen touw of ijzerdraad gebruikt?”
“Hoezo?”
“Nou, als je iemand met gewichten verzwaard naar de bodem wilt laten afzinken, neem daar dan geen goedkope nylon uit Vietnam voor. Iedereen weet dat dat spul niet tegen water kan. Vroeger gebruikten ze het om bamboesteigers te bouwen, maar die donderden na de eerste de beste moessonregen in elkaar, omdat het draad was vergaan.”
“Tja, misschien hadden ze niets anders bij de hand, of misschien hadden ze haast. Maar ik vind het een sterk punt. Schrijf het maar wel op.” Ze gehoorzaamde glunderend.
De laatste aantekening voordat Siri begon te snijden, betrof de gelaatsuitdrukking van de man. Zijn mond was opengesperd en zijn ogen drukten een angst uit die geen van drieën ooit eerder bij een dode had gezien. En het leek hoogst onwaarschijnlijk dat die blik door lijkverstijving was ontstaan.
Toen Siri zijn incisies had gemaakt en ze de stank enigszins te boven begonnen te komen, openbaarden zich nieuwe verrassingen. Het viel Geung niet kwalijk te nemen dat hij de vorige dag van verdrinking had gerept, want alle uiterlijke tekenen waren daar, en het leed ook geen twijfel dat de man twee tot drie weken in het water had gelegen. Maar van een lichaam in deze staat van ontbinding kon nooit met zekerheid worden gezegd dat verdrinking de doodsoorzaak was. En nu Siri het had opengemaakt, zag hij dingen die de onzekerheid alleen nog maar groter maakten.
In zoet water doet een mens er een minuut of vier over om te verdrinken. In die tijd zal ongeveer de helft van het circulerende bloed met water worden vermengd, inclusief de algen die zich daarin bevinden, omdat de persoon in een reflex naar adem hapt en het water tot in de longblaasjes doordringt, en dan verder de bloedbaan in.
Siri nam monsters uit de maag, longen en slagaders, maar zijn instinct zei hem al dat de man dood was geweest bij onderdompeling. Niets wees erop dat hij nog adem had gehaald of dat zijn hart nog had gepompt toen hij kopje-onder ging.
“En bovendien…”
Opeens verscheen er een man met een onaangenaam harde stem in de sectiekamer. Hij hield een doek tegen zijn mond gedrukt en keek Siri en zijn mensen aan alsof hij ze op iets onzedelijks had betrapt.
“Wat stinkt er hier zo verschrikkelijk?”
Siri verwaardigde zich niet hem aan te kijken. “Maakt u dat u wegkomt, alstublieft.”
“Eerst een eind maken aan die stank! Wat hebben jullie daar? Een lijk, is het niet?”
“Meneer Geung, kun jij die hoogst onbeleefde man even uitgeleide doen?”
Geung stapte op de indringer af, maar die trok zich al terug, hoewel hij zich nog eenmaal omdraaide in de tussenruimte. “Ik maak hier werk van bij de directie, reken maar! Ik pik het niet, die stank!”
Siri grinnikte. “Goed, waar waren we gebleven?”
“Bovendien…”
“Juist ja. Bovendien zie ik iets ongebruikelijks in de borstholte. Daar is sprake van verkleuring rond de aorta, die op een scheuring wijst. Dat moet voor een hevige inwendige bloeding hebben gezorgd.”
“Waar wordt zo’n scheuring door veroorzaakt?”
“Geen idee. Moeten we de boeken maar even op naslaan.”
Verder trof hij niets opmerkelijks aan. De lever vertoonde effecten van alcoholgebruik, maar geen dodelijke. Het hart en de hersenen gaven niets prijs. Terwijl Dtui en Geung het lijk dichtnaaiden, bekeek Siri een paar huidmonsters onder de microscoop.
“Dtui, kom eens kijken als je wilt.” Ze haastte zich naar de bank en drukte haar oog tegen het oculair. “Wat zie je?”
“Ehm, groen? En glinsterende dingetjes?” Ze verschoof het objectglaasje. “En zwart. Nog meer glinsterende stukjes. Best mooi om te zien. Wat is dit?”
“Dit is huid uit het gebied rond de tepel dat er verbrand uitziet. Dat groene kan door aanraking met koper zijn veroorzaakt. De glinsterende stukjes zijn waarschijnlijk metaaldeposities.”
“En wat wil dat zeggen?”
“Ik zal wat chemische bepalingen moeten doen in het Lycée, maar voorlopig houd ik het op verschroeiing door elektriciteit.”
“Waa…?”
“Stroomstoten op de tepels en testikels. Wat zou je daarvan zeggen?”
“Auw!”
Hij lachte. “Probeer eens meer als een politie-inspecteur te klinken.”
Ze dacht er even over na. “Is hij gemarteld?”
“Daar ziet het wel naar uit. Je geeft jezelf niet per ongeluk een stroomstoot op je tepels en genitaliën, dunkt me. En een andere verklaring kan ik niet bedenken.”
“Dus ze hebben hem gemarteld, en daarna aan een steen vastgebonden en in het stuwmeer gegooid. Populaire bink was hij. Denkt u dat hij aan die marteling bezweken is?”
“Er zijn geen aanwijzingen dat het hem fataal is geworden. Het zou kunnen dat die bloeding in zijn borstholte er verband mee houdt, maar dat betwijfel ik eerlijk gezegd. Ik moet maar eens een poosje in de boeken duiken. Wil jij ondertussen het sectierapport schrijven?”
“Ik?”
“Ja, waarom niet? Je hebt alles met eigen ogen gezien. Maar doe me een plezier en schrijfletters die groot genoeg zijn om zonder vergrootglas gelezen te kunnen worden.”
“Hebt u liever dat ik het typ?”
“Datje…kun jij typen?”
Geung lachte. “Zij kan veel hoor! Heel veel!”
“Dat idee krijg ik ondertussen ook. Maar heb je dan geen typemachine nodig?”
“Dat zou wel van pas komen, ja. Ze hebben er een op de administratie, waar ik af en toe op mag oefenen.”
Siri schudde verwonderd zijn hoofd. “Weet je, ik denk dat het een slimme zet van me geweest is om jou als leerling te kiezen. Heeft een van jullie trouwens een idee wie die idioot was die hier een grote muil kwam opzetten?”
“Nee.”
“Nee.”
∗
Een uur voordat Haeng terugkwam van zijn echtverbreking lag het rapport getypt en zonder spelfouten op zijn bureau. Het lijk lag weer in de koelcel en de sectiekamer was grondig schoongemaakt. Siri deed de plechtige belofte om niet meer tegen muren of bezemverkopers aan te rijden, kreeg toestemming om Dtui’s fiets te gebruiken en reed zonder rustpauze naar het Lycée.
Lerares Oum stond voor de klas, dus ging hij in de gang naar de klanken zitten luisteren van Russisch, moderne geschiedenis en politieke theorie, gegeven door tot het communisme bekeerde leraren Frans, Engels en oude geschiedenis in de andere lokalen. Ze lazen hun stof voor uit gestencilde readers die verstrekt werden door het ministerie van Onderwijs, en de leerlingen schreven op wat ze hoorden. Voor het stellen van vragen was geen gelegenheid, vermoedelijk omdat de leraren daar geen antwoorden op zouden hebben. Maar afgezien van deze wijzigingen in het rooster en de onderwijsmethode, was het leven nauwelijks veranderd voor de leerlingen en leraren die in de hoofdstad waren achtergebleven.
Er had zich een vrijwel geruisloze overgang voltrokken van wat de nieuwe president ‘een bastaardkind van de Verenigde Staten’ noemde naar een marxistisch-leninistische staat. De Laotiaanse Revolutionaire Volkspartij, voortgekomen uit het Laotiaanse Volksfront, had het zaad van de revolutie al lang voor december ‘75 geplant. Dorpen waren al bestuurd door sympathisanten die klaarstonden om het nieuwe beleid te implementeren. De Pathet Lao had al zetels in het parlement gehad, en een partijbureau op een letterlijke steenworp van de Amerikaanse ambassade.
De ondergrondse vakbonden en nutsbedrijven hadden klaargestaan om het land plat te leggen als het sein daarvoor gegeven werd. En toen dat sein ten slotte kwam, was de leiding van leger en politie al massaal de Mekong overgezwommen – het bevel om de opstand neer te slaan was uitgebleven.
De inwoners van Vientiane hadden de ommekeer gelaten over zich heen laten komen. Tijdens de Amerikaanse aanwezigheid hadden de meesten voor geen dollar profijt gehad van de bandeloosheid en corruptie. De enkeling die zich verrijkte, voelde zich prompt Amerikaan en liet de gewone man barsten. En voor de Amerikanen waren er de Fransen geweest, en aan de Fransen wilde niemand meer een woord vuilmaken.
Nee, de meeste Laotianen die in de hoofdstad waren blijven wonen, vonden het wel best zo. Het algemeen gevoelen was dat het nieuwe bewind het onmogelijk slechter kon doen dan het vorige. En Laotianen waren het sowieso beu om inwoners te zijn van een kolonie onder buitenlands bestuur – als ze toch een beroerd bestaan moesten hebben, dan het liefst door toedoen van andere Laotianen.
Toen de bel het einde van de schooldag aankondigde, was de sfeer er eerder een van een vreugdevolle ontsnapping dan van een afscheid. De blije tieners begroetten Siri met hun handen tegen elkaar in een beleefde nop. Ze waren kennelijk nog niet aan de gezichten van de nieuwe schoolleiding gewend – man van boven de vijftig, laten we hem maar noppen, je weet nooit.
Lerares Oum keek op van haar scheikundepapieren. “Nee maar, twee bezoeken in één week. Je hebt het druk zeker.”
“Volgens mij test Boeddha me om te zien of ik hem ook al de rug heb toegekeerd.”
“Wat kan ik voor je betekenen?”
“Ik weet dat ik lastig ben, Oum, maar kunnen we die cyanidetest nog een keer doen?”
“Waar nu op?” Hij haalde het potje hoofdpijntabletten uit zijn schoudertas. “Ik ben benieuwd of we hier nog wat sporen van cyaankali in vinden. In het potje zelf, bedoel ik, want die tabletten zullen wel alleen aspirine bevatten. En dan heb ik deze nog.” Hij haalde een potje tevoorschijn met twee dode kakkerlakken.
“Wat nou?” lachte ze. “Doe je nu ook al moordonderzoek binnen het insectenrijk? Je weet dat ik nog maar weinig chemicaliën heb, hè?”
“Jazeker. Dus nu maar hopen dat er iets uit komt.”
En dat zou het doen.