Acht
Uit vissen
“Zo, dit is een stuk gerieflijker dan de bus, moet ik zeggen.”
Siri en Nguyen Hong zaten op de achterbank van een zwarte limousine. Voor hen zat een chauffeur met een schouderpartij die de spankracht van zijn Vietnamese legeruniform op de proef stelde. Nguyen Hong had voor de reis iets in zijn eigen maat aangetrokken.
“De ambassadeur moest er niet aan denken dat ik met het openbaar vervoer zou reizen. Volgens hem wemelt het hier overal van de bandieten.”
“En in een patserige slee lopen we volgens hem minder risico?”
“Vergeet het escorte niet dat hij voor ons heeft geregeld.” Ze keken door het raam aan Siri’s kant naar een kleine maar fier ogende soldaat op een motor met lege zijspan. Hij had een jachtgeweer om zijn schouder hangen. In een hinderlaag zou hij waarschijnlijk binnen twee seconden van zijn zadel worden geschoten.
“Volgens mij moet je ambassadeur eens wat vaker onder de mensen komen.”
“Iets anders, Siri. Ik heb me vannacht eens nader in de sluitspier van de anus verdiept.”
Siri schoot in de lach. “En dan zijn er toch nog mensen die de Vietnamezen geen verfijnd volk vinden.”
“Je weet waar ik op doel. We vroegen ons af waarom onze lijken zoveel water in hun darmen hadden.” En zo was het – de ingewanden van de twee Trannen hadden een abnormale hoeveelheid water uit het stuwmeer bevat. “Volgens mijn boeken hoort de sluitspier zich zo vast samen te trekken dat het darmstelsel waterdicht wordt afgesloten. En dat is ook het geval geweest in de weken dat ze onder water hebben gelegen, anders zouden de inwendige organen door visjes en algen zijn aangetast. Maar dan toch dat enorme watervolume, heel merkwaardig.”
“Kom op, Hong. Hebben we al niet genoeg mysteries op ons bord? Misschien hadden ze voorafgaand aan hun moord zo’n dorst dat ze sloten meerwater hebben gedronken.”
“Dan had dat water de nieren moeten passeren, en daar is ons bij sectie niets van gebleken.”
“Goed, ik geef me gewonnen, zeg maar waar je op aanstuurt.”
“Heb jij weleens gewaterskied, Siri?”
“Natuurlijk, doe ik wekelijks als ik er met mijn jacht op uit trek.”
Nguyen Hong lachte. De chauffeur bekeek Siri in de achteruitkijkspiegel en verachtte hem om zijn decadentie.
“En jij?”vroeg Siri.
“Ik had een bevoorrechte jeugd voor ik het licht zag.”
“Mijn hemel. En hoe is dat?”
“Waterskiën? Heel verkwikkend.”
“En er is een verband met de sluitspieren van Tran en Tran?”
“In zekere zin wel, misschien. Je moet weten dat ik bepaald niet ‘s werelds beste waterskiër was. Ik ging vaker onderuit dan dat ik bleef staan. En geloof me, er is geen betere manier om jezelf een klysma te geven dan…”
“Hou maar op, ik zie het voor me. Dus we moeten aannemen dat de Trannen lekker een rondje aan het waterskiën waren?”
“Dat niet, maar ze zouden misschien wel achter een motorboot door het water kunnen zijn gesleurd, en…”
“…dat zou dan hetzelfde effect hebben opgeleverd. Goeie vondst van je. Misschien heeft het zelfs deel uitgemaakt van de marteling. Sjonge, je zou bijna hopen dat hun ondervragers het nodige uit hen hebben gekregen. Wat zonde van al die moeite, anders. Denk jij dat ze iets belangrijks wisten? Je houdt toch niets voor me achter, hè?”
“Ik heb je alles verteld wat ik weet. En één ding weet ik zeker: de chauffeur wist niets. De enige informatie waarover hij kan hebben beschikt was het benzineverbruik van zijn jeep.”
“Nou, als ik hem was geweest, had ik dat prijsgegeven voor er een vinger naar me werd uitgestoken. Wat jij, chauffeur?” De Vietnamees achter het stuur gaf er de voorkeur aan zich op de kuilen in de weg te concentreren, en op de lukraak overstekende voetgangers.
Bij de stuwdam aangekomen maakten ze kennis met het districtshoofd van Nam Ngum, die hen voorstelde aan de twee vissers die de Trannen hadden gevonden. De tweede van deze pechvogels had in zijn bootje gezeten toen er opeens een Tran naast hem opdook. Het bruine, half vergane gezicht had hem aangestaard voor het weer onder water zakte. Hij was zich zowat een hartverlamming geschrokken.
Siri legde het districtshoofd zijn plan voor, in de wetenschap dat er zich geen lange rij vrijwilligers zou vormen. Zelfs de beste duikers uit de omgeving zouden er weinig voor voelen om naar een drie weken oud lijk te zoeken – in de dorpen rond het meer was het bijgeloof diep geworteld en het leed geen twijfel dat menigeen van streek was door de ontdekking van de Trannen. Maar in elke vissersgemeenschap is er wel een berooide ouwe baas die voor een paar kip tot alles bereid is. En in dit geval was dat ene Dun. Dun was zo arm dat hij niet eens een bootje bezat. Hij waadde dagelijks tot zijn middel het water in om net zo lang zijn net uit te werpen tot hij een maaltje bijeen had. Hij leefde van witvisjes en andere waterscharminkels die te dom waren om aan hem te ontkomen.
“Ik doe het…voor vijfhonderd kip.”
Sinds de devaluatie van juni was de koers van de nationale munteenheid gezakt tot tweehonderd kip per Amerikaanse dollar. Dun wist dat hij schromelijk overvroeg, maar de heren uit de stad zouden vast afdingen en hij wilde een aanvaardbaar bedrag overhouden. Ze dongen niet af. Ze gingen akkoord en betaalden de helft vooruit. Hij kon zijn geluk niet op.
De tweede visser nam Dun mee het meer op, naar de plek waar hij de schrik van zijn leven had gekregen. Siri en Nguyen Hong bleven met het districtshoofd vanaf de oever staan toekijken. Ze zagen Dun de duikbril opzetten die Siri uit de stad had meegenomen, en met zijn hemd nog aan over de rand van het bootje glijden. Hij was nog geen vijf tellen onder water toen hij alweer naar adem snakkend bovenkwam. “Tja,” zei het districtshoofd, “het is een kettingroker.” En terwijl Dun dook, en proestend bovenkwam, en dook, en proestend bovenkwam, vroeg Siri het districtshoofd naar bijzonderheden over de dag waarop ze de Tran met de tatoeages hadden gevonden.
“Wie herkende die tatoeages als typisch Vietnamees?”
“Een legerofficier die toevallig in de buurt was. Hij zei dat hij een tij dlang in Vietnam gestationeerd was geweest en hij herkende ze direct.”
“Is hij hier nog steeds in de buurt?”
“Nee. Hij was hier maar kort, voor een of andere inspectie.”
“Wat voor inspectie?”
“Van het botenverkeer naar de heropvoedingseilanden, zei hij.”
In de verte zagen ze de twee eilanden liggen: Don Thao voor de mannelijke boeven en verslaafden, en Don Nang voor de dames. Siri maakte zich liever geen voorstelling van de wijze van opvoeden.
“Heeft u zijn opdracht daartoe gezien?”
“Nou, nee. U weet, het is niet raadzaam om als burger een man in uniform om papieren te vragen. Dat soort brutaliteit stellen ze meestal niet op prijs, en u had zijn schiettuig eens moeten zien.”
Bij het bootje wekte de oude Dun hoe langer hoe meer de indruk dat hij zelf aan het verdrinken was. Nguyen Hong begon zich zorgen te maken.
“Zullen we hem maar naar de kant roepen? Ik denk niet dat dit nog lang goed blijft gaan.” Siri knikte, en bij het bootje verdween Dun weer eens onder water. En ditmaal bleef hij onder.
“O, hemel.” Ze tuurden het water af, met hun handen boven hun ogen tegen de zon. Het oppervlak bleef rimpelloos. De man in het bootje leek zich niet om Duns lot te bekommeren.
Beide dokters wisten dat vier minuten de maximale overlevingstijd was in zoet water. Nguyen Hong had de tijd bijgehouden op zijn horloge. “Drie minuten al. Waarom springt die visser hem niet achterna?”
“Hij kan niet zwemmen,” wist het districtshoofd.
De vierde minuut was al een seconde of tien verstreken toen Dun de waterspiegel doorbrak, blauw aangelopen maar met een trotse grijns. Het leek de ontknoping van een ontsnappingsact. Pure Houdini. Hij stak een hand op om te laten zien dat hij iets vasthield. Het uiteinde van een touw, leek het. Toen hij er een ruk aan gaf, verscheen er eerst een voet en vervolgens een been boven water. Hok was terecht.
Om aan het werk te kunnen voordat de lucht het ontbindingsproces versnelde, kozen de twee lijkschouwers een betonnen ruimte achter de dam als noodmortuarium. De vrouw van het districtshoofd kwam hen onophoudelijk thee serveren.
De bevindingen bij Hok leken sterk op die welke Nguyen bij zijn Tran had gedaan, met twee belangrijke verschillen. Behalve tekenen van shock had dit lijk ook een ernstige wond, vermoedelijk toegebracht door een vuurwapen op korte afstand. De kogel was de borst binnengedrongen, had het hart op een haar na gemist en was bij een schouderblad weer naar buiten gekomen. Nguyen schudde zijn hoofd.
“We hebben er een raadsel bij. Die kogel heeft hem niet gedood.”
“Waarom niet?” vroeg Siri.
“Hier, kijk maar eens goed.”
Siri boog zich over de provisorische snijtafel en zag de reden voor de verwarring van zijn collega. De inschotopening oogde nog rauw, maar de randen van de uitschotopening hadden korsten en alle andere tekenen van genezing – het leed geen twijfel dat het om een oude wond ging, die al aan het helen was geweest toen Hok stierf.
“Maar hoe kan hij nou als delegatielid door Laos jakkeren met een schotwond in zijn borst? Hij had ergens half in zwijm moeten liggen.”
“Dat is raadsel nummer één,” zei Siri. “En hier hebben we nummer twee. Leg mij dit eens uit.” Hij hield het elektriciteitssnoer omhoog dat hij zojuist van Hoks enkel had afgewikkeld.
“Ik begrijp waar je op doelt,” zei Nguyen. “Als ze dit spul hadden, waarom hebben ze dan tweederangs nylondraad voor die andere twee gebruikt?”
“Precies. Dit stuk hier was lang genoeg geweest voor een heel regiment. Krijg jij ook niet het gevoel dat hier allemaal iets achter steekt?”
“Hoe bedoel je, dat ze bewust aanwijzingen hebben achtergelaten?”
“Zoiets ja.”
“Dan vrees ik dat ze ons zwaar overschat hebben, want ik heb geen flauw idee wat ik ervan denken moet. Jij?”
“Nog niet. Maar dat komt nog wel. Als we hier klaar zijn, moeten we eerst nog maar eens een praatje met meneer Dun gaan maken.”
Dun zat gelukzalig voor zijn bungalow van houten kratten zijn honorarium op te roken en te drinken. De gedachte om de dokters iets aan te bieden scheen niet bij hem op te komen.
“Het was een bom.”
“Wat voor bom?”
“Een vliegtuigbom. Zoals waar de Amerikanen altijd mee strooiden. Er lagen er drie, daar beneden. Half in de modder. Er stonden dingen op geschreven.”
“Wat zoal?”
Dun lachte bij het idee dat hij in staat werd geacht te kunnen lezen.
“Kon je wel zien in wat voor taal het was?”
“Ook niet. Maar op één ervan stond een Chinese vlag.”
∗
“Dit hoort niet bij mijn werk! Dit hoefik niet te dulden! Ik dien een klacht in bij de ambassade, als u dat maar weet. Hier is het laatste woord nog niet over gesproken!”
Siri vroeg zich af of er nog een eind kwam aan de protesten van de Vietnamese chauffeur, die sinds hun vertrek uit Nam Ngum van geen ophouden wist. Siri had er het meeste last van, omdat hij op de terugweg naast hem zat. “Het is gewoon…een schande vind ik het!”
“Ik weet het. Let op die fietser.”
De kofferbak zou op zichzelf groot genoeg zijn geweest, maar alle ruimte werd in beslag genomen door de reserveband en de acht blikken benzine. En hun gewapende lijfwacht had hem onder geen beding in zijn zijspan willen hebben, dus er had niets anders op gezeten.
Meneer Hok zat, zo goed mogelijk in canvas gewikkeld maar nog steeds druipend, naast dokter Nguyen op de achterbank. Zelfs met de airco op volle toeren was de stank niet te harden. De chauffeur had zowat een halve rol toiletpapier in zijn neusgaten gepropt. Siri draaide zich om naar Nguyen Hong.
“Spreek jij Frans?”
“Een beetje.”
“En jij, chauffeur?”
“Ha! Waar had ik Frans moeten leren? Ik ben een proletariër, een man van het volk en de aarde, de ziel van het nieuwe regime.”
“Mooi zo.” Siri ging over op Frans. “Al een theorie, waarde collega?”
“Tientallen, maar niet één die kant of wal raakt. Jij?”
“Wat dacht je van deze: Tran en Hok waren hier op een missie die zo dringend was dat Hok de tijd niet kon nemen om zijn schotwond te laten helen. Laten we aannemen dat het om iets ging wat nogal schadelijk was voor Laos, en dat we de delegatie oppakten voordat ze hun bestemming konden bereiken. Ze werden overgebracht naar de heropvoedingseilanden, net zo lang gemarteld tot ze doorsloegen, en daarna werden ze in het meer gegooid, verzwaard met de hulzen van oude Chinese vliegtuigbommen.
Maar mijn landgenoten wilden niet dat ze spoorloos zouden blijven. Het moest bij jouw landgenoten bekend worden dat we ze hadden gepakt en naar Nam Ngum hadden gebracht, dus werd bij twee van de drie inferieure nylon gebruikt om ze aan de hulzen te binden. Want dan kwamen ze bovendrijven en zou er in het stuwmeer naar de derde worden gezocht. En dan werden die Chinese hulzen gevonden, waardoor jouw landgenoten, die toch al slecht met Peking overweg kunnen, helemaal over hun toeren zouden raken. Hoe klinkt dat je in de oren?”
“Als een uitgekiend plannetje om een internationaal conflict uit te lokken, of op zijn minst de betrekkingen verbroken te krijgen.”
“Zoiets zou onze heethoofdige politbureaus op het lijf geschreven zijn.”
“En toch klink je niet alsof je het zelf gelooft.”
“Tja, weet je, als iets zo simpel in elkaar steekt dat zelfs ik het kan doorzien…dan is er wel érg weinig moeite gedaan om het geheim te houden. Misschien hebben ze niet voorzien dat wij zo ver zouden doordenken. Als alles aan de politie was overgelaten, zou er een rapport zijn geschreven dat rechtstreeks naar het Comité was gegaan.
En dan de manier waarop de lijken werden ontdekt. Als dat nieuws niet bij jouw ambassade was beland, zou het nooit tot in Vietnam zijn doorgedrongen. Het was óf een verbluffend toeval dat iemand die tatoeages herkende, óf het hoorde bij de opzet. Is het niet verbazend dat er net een militair aanwezig is die opmerkt dat het Vietnamese tatoeages zijn? Maar aan de andere kant kan ik me niet voorstellen dat onze mensen zoiets omslachtigs op touw zetten om de banden met Vietnam verbroken te krijgen.”
“Wat denk je dat wij nu moeten doen?” vroeg dokter Nguyen.
“Luister, ik moet voor een paar dagen naar het zuiden. Denk je dat je jouw onderzoek kunt rekken tot ik weer terug ben?”
“Ik schrijf tamelijk langzaam.”
“Goed zo,” zei Siri. “Het lijkt me beter om geen nieuwe oorlog te laten uitbreken tot we precies weten wat er is gebeurd en waarom.”
“Mee eens.”