Twaalf

Oost west, thuis best

Siri’s landingsangst bleek in dit geval terecht. De Yak kende weliswaar geen problemen, althans niet buiten zijn normale tekortkomingen om, maar Siri had nog geen voet op de luchthaven van Vientiane gezet of hij werd weer bevangen door alle achterdocht en bezorgdheid die hij er had achtergelaten. De onverschrokken krijger uit Khamuan had kennelijk de vlucht gemist.

In de oude terminal loerde hij argwanend naar het balkon voor de bezoekers. Iedereen daar kon een pistool onder zijn kleding hebben. De beambte die zijn reispapieren controleerde leek hem langer dan noodzakelijk aan te staren. En toen de samlor-rijder per ongeluk een verkeerde straat insloeg tijdens de rit naar huis, kwam dat hem op een geduchte ondervraging te staan. Siri besloot twee straten eerder uit te stappen en de rest te lopen. Bij de hoek van zijn straatje aangekomen, speurde hij eerst de huizen aan de overkant af.

Toen hij het tuinpaadje naar de voordeur bereikte, stonden al zijn zintuigen op scherp. Hij was op alle eventualiteiten voorbereid – behalve op datgene wat er daadwerkelijk gebeurde. Tot zijn stomme verbazing kwam Saloup enthousiast op hem af, met zijn tong uit zijn bek en een staart die wapperde als de nationale vlag tijdens een moessonstorm. Hij duwde aanminnig zijn neus tegen Siri’s benen en hief zijn kop op voor een aai.

De roze hemel kondigde het eind van de dag aan en mevrouw Vong liep naar haar raam om de lamp aan te steken en het luik dicht te trekken. Het laatste wat ze verwacht had was de aanblik van Siri die de buik kroelde van Saloup, die kronkelend van genot en met wentelende poten op zijn rug lag. Haar mond viel open.

Siri keek op en lachte. “Goedenavond, mevrouw Vong.” En binnensmonds: “Haalji; je nu maar niets in je hoofd.”

Nog steeds verbaasd over zijn nieuwe relatie met Saloup, ging Siri de badkamer op de benedenverdieping binnen en stak de geiser aan voor een warm bad. Dat had hij wel verdiend.

Toen hij even later zijn eenkamerwoning betrad, zag hij in één oogopslag dat er iemand binnen was geweest. En hij kon wel raden wie. Er lag een verzegelde envelop op zijn schrijfbureau, en de buur die zo behulpzaam was geweest om zijn post daar voor hem neer te leggen, ongetwijfeld een zekere oude vrijster met een functie bij het ministerie van Onderwijs, had de gelegenheid meteen maar aangegrepen om eens grondig stof af te nemen, de vloer te bezemen, zijn afwas te doen en zijn boeken te ordenen op een manier die gespeend was van iedere logica. Met zo’n buurvrouw had je ook geen inbrekers meer nodig. Het werd tijd om een hangslot aan te schaffen.

Hij ging weer naar beneden voor zijn bad en waste zijn haar met het rijstwater dat ze allemaal als shampoo gebruikten. Hij inspecteerde zijn lichaam nog eens goed op sporen van de strijd die hij in Khamuan geleverd had, maar als er al iets te zien viel, dan was het dat hij blaakte van gezondheid. Schoon en verfrist keerde hij terug naar zijn kamer, wikkelde zich in een schone lendendoek en zette koffie. Hij droeg de olielamp naar de salontafel, blies de stoom van zijn kroes en kon eindelijk die envelop openmaken. Er stond geen afzender op. Het zegel was ongeschonden, zelfs geen tekenen dat het was losgestoomd. Hij sneed de envelop open met een oude scalpel en haalde er twee velletjes uit.

De ondertekenaar liet zijn naam achterwege en volstond met ‘je broeder in de misdaadbestrijding’ – Phosy was er blijkbaar ook niet gerust op geweest dat zijn brief ongemoeid zou worden gelaten.

Hij begon met een schokkende mededeling.

Mijn beste Maigret,

Ons kapstertje is dood. Toen ik dat vernam, was mijn eerste gedachte dezelfde die jij nu zult hebben. Maar kamK was op reis, een waterdicht alibi, en het bleek alle kenmerken te hebben van een zelfmoord. Ik was op het hoofdkwartier toen de zaak aan het rollen werd gebracht. De agent die een kijkje in haar woning nam nadat haar collega’s haar als vermist hadden opgegeven, trof haar dood aan. Met een afscheidsbriefje naast zich. Ze had haar polsen doorgesneden met een scheermes uit de schoonheidssalon.

Ze zat met haar armen in een kom met water dat warm moet zijn geweest toen ze haar wanhoopsdaad beging. Zoals jij ook wel zult weten, gaat dat het stollen van het bloed tegen. Ze was krijtwit en zonder enige twijfel doodgebloed. Jammer datje afwezig was, anders was ze ongetwijfeld bij jou afgeleverd voor een lijkschouwing. Nu wilde het klooster haar per se onder de grond stoppen, om alle religieuze redenen die jij vast en zeker beter kent dan ik.

In het briefje stond dat ze hartstochtelijk verliefd was geweest op kamK, en jaloers op zijn vrouw, maar geen hoop had dat hij haar ooit zou willen verlaten. Dus had ze besloten haar uit de weg te ruimen. De wijze waarop lag voor de hand. Een detail dat ik vergeten was na te gaan (ja hoor eens, ze hebben me een jaar lang groenten laten kweken) was dat mevrN vaste klant was bij de salon waar ze werkte. Het moet dus relatief eenvoudig voor haar geweest zijn om dejeweetwel bij de hoofdpijnpillen van mevrN te stoppen, terwijl die met haar hoofd onder de droogkap of in het broodrooster zat, of wat ze de klanten ook aandoen in zulke salons.

Ik heb kamK persoonlijk ondervraagd, en hij was danig ontredderd, moet ik je zeggen. Ik kreeg de indruk dat hij echt een zwak voor dat meisje had. Hieronder alvast mijn gedachten over de kwestie. Ik heb ze nog niet in mijn rapport gezet, in afwachting van jouw mening over een en ander. Die hoor ik graag als ik weer terug ben uit het noorden (cursus).

1. kamK is buiten verdenking, wat mij betreft.

2. De moordenaar van mevrN heeft zichzelf al gevonnist en terechtgesteld.

3. Ik vraag me af of het enige zin heeft om de zaak publiek te maken.

Maar ja, wie ben ik? Gewoon een smeris, meer niet. Als jij er anders over denkt, heroverweeg ik mijn standpunt graag. Hoop intussen datje eenprettige vakantie hebt gehad. Verheugme op je verhalen erover. Zie je gauw,

Je broeder in de misdaadbestrijding.

De koffie was koud.

“Tja, dat was dan dat.” Hij zette vers water op en lepelde zijn laatste Hanoimaalsel in het filter. “Zaak tot klaarheid gebracht en afgesloten.” Hij liep met zijn nieuwe koffie naar het bureau, maar liet de lamp op de salontafel staan. Hij blies erop en tuurde door het raam naar de kloostertuin, die baadde in maanlicht.

Saffraangele gewaden zwaaiden bedaard heen en weer aan de waslijnen. Een oude monnik schepte water uit een stenen kruik en goot het over het hoofd van een jonge novice. De roestige Renault die als tuinversiering fungeerde, had twee slapende katten als motorkapversiering. Een en al vredigheid.

“Zaak tot klaarheid gebracht en afgesloten.”