15

Weer eens dood

Het was geen droom. Siri was onmiskenbaar dood. En in het nirwana, hoopte hij. Dat hij communist was, zou hem wat punten kosten, maar hij verwachtte toch wel genoeg krediet te hebben opgebouwd om in de hemel te zijn in plaats van in dat andere oord. Hij zag geen vlammen, hoorde geen popmuziek, rook geen opium, dus hij had goede hoop.

“Hebt u mij vergeten, Heer?”

Maar het grijze ding, dat kon hij niet thuisbrengen.

Hij was lang na middernacht bij de tempel teruggekomen. Toen hij het stadhuis verliet, waren de festiviteiten nog in volle gang. Er waren geen bewakers gebleven om af te sluiten.

Het was de leukste avond geweest die Siri in lange tijd had meegemaakt. De geïmproviseerde voorstelling, met sjamanen die de ambtenaren hadden nagedaan, het verhitte debat dat misschien tussen de geesten had plaatsgevonden over welke mogelijkheid ze moesten kiezen, de problemen met het vervoer naar het noordoosten…Het was geweldig amusement voor een stad waar het hart uit was gerukt. Maar zijn idee dat er door de nepseance geen geesten waren ontwaakt en opgeroepen was onjuist gebleken.

Bij de That Kuang-tempel lag de nachtwaker naast de trap te slapen. Siri liep naar de gebedsruimte en pakte zijn tas, die hij achter de boeddhabeelden had gezet. Hij haalde zijn lendendoek eruit, trok zijn kleren uit en liep naar de aardewerken kruiken om te baden.

Net toen hij terugliep, begon het rumoer in zijn oren. Eerst dacht hij dat er water in zat, en hij schudde met zijn hoofd om daarvan af te komen. Maar de druk ging over in een geluid. Een ergerlijk geluid ook nog, constant en metalig, en op een toonhoogte die hem zijn ogen deed dichtknijpen. Hij keek om zich heen welke machine het geluid veroorzaakte.

De tempelhonden lagen vredig te slapen. De vogels zaten in de takken van de bomen zonder last te hebben van het knarsende geluid. Het zat dus alleen in zijn hoofd. Hij volgde het naar de bron, de verwoeste stoepa binnen de blauwe muur. Hoe dichterbij hij kwam, hoe oorverdovender het werd, en hoe pijnlijker de druk op zijn trommelvliezen. Hij keek in de fundering van de stoepa, die door de heldere maan werden beschenen, maar zag niets. Toch besefte hij instinctief dat daar iets moest zijn, en dat het hem uitnodigde om dichterbij te komen.

Hij stapte in het bakstenen carré en liep voorzichtig naar het midden ervan. Daar maakte hij een plekje vrij waar hij kon knielen, en toen begon hij met zijn handen te graven. Onder het puin was de grond zacht en rul, en het wemelde er van de wormen. Hoe dieper hij groef, hoe harder het geluid werd.

Hij was zo aandachtig met zijn werk bezig dat hij niet merkte wat er om hem heen gebeurde. Langzaam nam de verwoeste stoepa zijn oude vorm aan. De bakstenen sloten zich weer aaneen, de mortel hardde uit. Maar Siri was met maar één ding bezig: het vreselijke geluid een halt toeroepen.

Al kon hij het niet zien, toch raakte zijn hand de bron van zijn ongemak. Zodra hij de koele steen omvatte, wist hij wat hem hierheen had gelokt. Hij kon het leren riempje voelen dat vastzat aan de bovenkant van de zwarte amulet. Hij herkende de vorm en het golfpatroon dat erin was aangebracht. Hij kon de kracht voelen van de phibob die hem nu in zijn macht had. En die trok, trok met de kracht van duizend kwaadwillige geesten, trok hem nu wraakzuchtig en overtuigd van het eigen gelijk naar zijn dood toe.

Hij voelde hoe zijn arm omlaag werd getrokken, de zachte aarde in, waar het krioelde van maden en duizendpoten. Die hechtten zich aan zijn naakte huid en hielpen hem verder omlaag te trekken. Hij kon de amulet niet loslaten, zelfs niet toen zijn schouder de grond raakte. Als een man die op het punt staat om onder water te verdwijnen draaide hij zijn hoofd om voor een laatste hap lucht.

Toen zag hij dat de stoepa weer intact was en dat die zijn graf zou worden. De lucht was muf door de uitwasemingen van de afgelopen vierhonderd jaar. Dat was de laatste smaak die hij inademde. Aan wat hij aan lucht in zijn longen had gezogen had hij niet veel toen hij eenmaal volledig in de aarde was begraven en zijn reis naar omlaag voortging. Hij hield zijn adem zo lang mogelijk in, maar wist dat het futiel was. Het had geen zin om te proberen nog een keer adem te halen. Het enige wat hij kon doen was afwachten.

Hij was patholoog en dus kende hij het proces heel goed. Zijn gezicht vertrok zich en zijn spieren begonnen te verkrampen. De doodsreutel kwam door zijn keel omhoog en hij stond zich één laatste pijnlijke worsteling toe, tot zijn hart ophield met kloppen. Net voor de machinerie er volledig mee ophield, hield het metalige zoemen op en hoorde hij hoe zijn naam werd geroepen. Het was een prachtig geluid. Het gehoor is het koppigste zintuig en het laatste dat een stervende verlaat.

Hij was zich ervan bewust dat zijn ogen zich verwijdden en hij voelde de warmte uit zijn lichaam vloeien. Over een uur zou hij stijf zijn door de rigor mortis. Er was geen beweging meer, alleen een kalm voelen hoe cellen en weefsels ieder in hun eigen tempo stierven, een proces dat weken kon duren. Zijn kippenvelhuid zou zich als laatste onderwerpen aan de dood.

In minder tijd dan nodig is om een vis te bakken zouden de zenuwen die zijn hersenschors voedden afsterven, en wat er dan nog aan gevoel resteerde, zou een soort waarnemer zijn, buiten het lichaam dat hij ooit had bewoond. En even nutteloos als een van de plastic zakken die in de Mekong dreven.

Hij keek op in het gouden licht dat op hem viel, en door de stralen zag hij de glimlach van de Heer. Hij zuchtte en lachte terug naar zijn schepper. Het was al met al een hele opluchting. Hij voelde geen verbittering. Hij was het leven zat geweest. Hij had geen last gehad van depressies, alleen van verveling. Het was of hij het boek van de levenden had gelezen en wist hoe het afliep. Er viel niets meer te leren. Hij zei zijn lichaam vaarwel en reikte naar de Boeddha.

Toen bleek dat er aan het Grote Plan een paar bladzijden ontbraken. Het hoofd van de Heer ging heen en weer, alsof hij Siri eigenlijk niet wilde hebben. Zijn gezicht verwrong en er groeide een grijze slurf uit die omlaaggleed naar waar de ziel van Siri zweefde en de dode dokter bestookte met een stoot warme adem die stonk naar verschaalde pinda’s.