Crisismateriaal

En ik was oprecht bang, ik was doodsbang.

– D.H. Lawrence, ‘Slang’

Het is woensdagavond en ik heb Aaron donderdag voor het laatst gezien. Zes dagen zonder enige vorm van communicatie. Hij heeft geen mobieltje en zijn kamer in het huis van zijn ouders heeft geen telefoonlijn.

Aaron heeft zijn huis in Darkan verlaten met het idee om leerkracht te worden en zo genoeg geld te verdienen om het te kunnen renoveren. Als hij in januari niet naar Perth was gekomen om te studeren, zouden we elkaar waarschijnlijk niet zijn tegengekomen. Aaron kwam dat artikel over mij in de krant van zijn vader tegen, maar nam pas contact met me op toen hij al lang en breed aan het studeren was. ‘Ik moest me erop voorbereiden jou weer te ontmoeten,’ zei hij. ‘Ik wist dat mijn leven waarschijnlijk niet meer hetzelfde zou zijn.’

Aaron heeft gedurende zijn studie meerdere crises doorgemaakt. Hij is er meer dan eens van overtuigd geweest dat hij moest opgeven, ware het niet dat hij geen opgever is en dus met hernieuwde vastberadenheid verder ging.

Hij zit op dit moment een tentamen te maken. Ik heb hem in mijn hoofd bemoedigende woorden gestuurd. Mijn innerlijke oor luistert terwijl ik aan het werk ben urenlang naar muziek die we samen hebben gedeeld. Ik dans in mijn verbeelding op ons favoriete nummer om de energiestroom naar hem te vergroten. Het tentamen is heel zwaar voor hem; iets met taal.

‘Ik heb een leesprobleem,’ heeft hij me meer dan eens verteld. Hij is schijnbaar als kind blijven steken in een bepaalde manier van lezen; daar is hij zich bewust van geworden doordat hij ging bestuderen hoe kinderen leren. Bovendien gebruikt Aaron over het algemeen alleen zijn rechterhersenhelft. Het heeft hem tien jaar op drie verschillende universiteiten gekost om zijn graad in architectuur te behalen. Zelfs toen had hij al moeite met het begrijpen van academische taal. Zijn hersenen kunnen heel goed alles aan wat met de verbeelding te maken heeft, maar weigeren academische stellingen te onthouden die betekenisloos voor hem zijn. En toch wil hij leerkracht worden. Hij is zo goed met kinderen.

Ik begin een consistent studiepatroon bij Aaron op te merken: hij kijkt naar een vraag en ráádt het antwoord voordat hij de relevante informatie in de tekst heeft gevonden. Dat is de reden dat hij faalt: hij probeert vragen te beantwoorden met wat hij denkt dat de waarheid is, terwijl hem wordt gevraagd de docenten de informatie te geven die in de boeken en tijdens de colleges wordt verstrekt, met gebruikmaking van het juiste jargon. Informatie vinden die bij een vraag hoort zonder eerst de hele tekst te lezen kan razendmakend moeilijk zijn, en toch is dat precies wat hij probeert.

Ik adviseer hem op mijn meest serieuze toon een tekst ten minste drie keer te lezen voordat hij probeert er vragen over te beantwoorden. Een mindere man zou kunnen tegenstribbelen als zijn vriendin zijn lerares werd. Maar Aaron niet: hij geeft me een vurige kus om me te bedanken. ‘Wat zeg je dat eenvoudig en elegant,’ zegt hij.

Om kwart over tien 's ochtends gebeurt er iets geks. Zo gek dat ik bewust op de klok kijk. Terwijl ik boven mijn huishoudelijke taken aan het doen ben draait mijn maag zich ineens om en ik voel me misselijk. Ik heb meteen het idee dat er iets met Aaron is. Het voelt niet goed; dit gevoel kan een teken zijn van een verkeerd soort gehechtheid, een die me pijn kan doen. Een halfuur later is het gevoel weer weg. Ik voel me weer vredig en hoor mijn innerlijke muziek weer.

Waar ging dat over? Was Aaron ergens van slag over; was hij bang voor zijn tentamen? Voelde hij zich aangetrokken tot iemand en gaf hij haar de soort aandacht die de band tussen ons op dat moment verbrak?

Ik moet opnieuw onder ogen zien dat er een groot leeftijdsverschil tussen ons is. En behalve dat zal Aaron als hij zijn papieren haalt waarschijnlijk naar het noorden vertrekken om in een afgelegen aboriginalgemeenschap te gaan werken. Dat zou echt bij hem passen: hij zou het heerlijk vinden om een relatie met de mensen op te bouwen en de kinderen enthousiast te krijgen. Zijn gevoel voor plezier en zijn vernieuwende karakter zouden daar tot hun recht komen. In primitieve omstandigheden leven doet hem niets. Na een paar jaar zou hij genoeg geld hebben gespaard om zijn huis af te maken. Het enige is dat er geen ruimte voor mij is in al die plannen.

Om acht uur 's avonds belt Aaron; hij vraagt of hij mag komen om te praten. Dat is gek; hij zou op dit moment een tentamen moeten doen. ‘Ik leg het zo wel uit,’ zegt hij.

Er komt een andere Aaron binnen. Zijn glimlach is ambigu: hij is blij dat hij bij mij is – hij zegt dat mijn huis zo'n vredige haven is – maar hij is ook net gezakt.

‘Voor de hele opleiding?’ vraag ik verbijsterd.

‘Ja. Ik moest dit tentamen halen om op de opleiding te mogen blijven en ik ben gezakt.’

‘Weet je dat heel zeker?’

Aaron trekt een paar vellen papier tevoorschijn die door hem zijn volgeschreven. Ik lees ze:

Ik weet helemaal niets meer. Het doet me helemaal niets. Er schiet me helemaal niets te binnen dat me zal helpen het tentamen te halen. Ik heb me uitstekend voorbereid, tot in het laatste detail. Mijn kamer hangt vol met papieren waar alle informatie in logische reeksen op staat, met ezelsbruggetjes en verwijzingen, en ik kan me voorstellen dat ik mijn kamer in loop, maar ik kan niet lezen wat er op de papieren staat, en ik kan me helemaal niets herinneren van wat ik heb bestudeerd.

Ik ben stil. Wat kun je over zoiets als dit zeggen?

‘Ik ben weggegaan zodat mijn verwarde energie de anderen niet zou storen,’ zegt Aaron. ‘Iedereen zat keihard te werken. Op weg naar de auto moest ik huilen. Ik ben zo blij dat ik op dat moment alleen was. Ik ben huilend hiernaartoe gereden. Mijn plannen liggen in duigen. Ik kan geen leerkracht zijn. Het enige wat ik wilde was in de rimboe werken met aboriginalkinderen, van het landschap genieten en in een eenvoudig huis wonen, maar ik ben niet in de wieg gelegd voor dat academische gedoe. Volgens mij is er iets mis met de bedrading in mijn hersenen, en anders zit er emotioneel gedoe in de weg dat voorkomt dat ik dit kan.’

‘Of een beetje van allebei,’ zeg ik.

‘Ik voel me net een klein jongetje,’ zegt hij, ‘dat een hekel heeft aan school omdat hij wordt dwarsgezeten door dezelfde pestkoppen, jaar na jaar. Mijn ouders begrijpen niet hoe vreselijk het voor me is om naar school te gaan. Ik krijg het niet voor elkaar en de leerkrachten vertellen me dat ik het niet kan. Ik kan het niet zoals de andere kinderen het doen.’

Aaron praat in de tegenwoordige tijd, alsof hij nu dat jongetje is. Hij kreunt en duwt zijn handen voor zijn gezicht. Hij laat zo vrijelijk toe dat ik hem in deze enorm kwetsbare toestand zie.

‘Jij kunt zo goed luisteren,’ zegt hij. ‘Ik ben visueel ingesteld. Ik heb mijn hele leven mijn visuele kant gestimuleerd. Ik heb architectuur gestudeerd, waarbij je heel veel visualiseert en ruimtes tekent, en ik kijk televisie in plaats van boeken te lezen.’

Hij weet ook vreselijk veel van natuurkunde, dat is me opgevallen tijdens onze gesprekken. Een visueel/natuurwetenschappelijke geest die niet geschikt is om veel academische feiten te onthouden en tijdens een tentamen te reproduceren.

‘De realiteit begint tot me door te dringen,’ zegt hij chagrijnig.

Ik weet eindelijk iets te zeggen. ‘Ondanks hoe het er nu uitziet kan dit niet alleen maar slecht zijn. Ik heb je vanochtend zelfs wat speciale energie gestuurd, en vanavond om zes uur nog een keer.’

Daar schrikt hij van. ‘Dus dat was jij! Dat heb jij gedaan!’ Hij beschuldigt me niet, hoewel wat ik heb gedaan niet het effect heeft gehad waarop hij uit was. Maar ik heb onvoorwaardelijk geloof in de goddelijke intelligentie die dergelijke liefdesenergie leidt. Het moet op de een of andere manier het goede effect zijn geweest.

Hij knabbelt al mijn paranoten en amandelen op. Dan eet hij twee peren, een appel en een banaan. Hij heeft geen avondeten gehad; hij is nuchter naar zijn tentamen vertrokken.

‘Zullen we knuffelen?’ vraagt hij vermoeid.

Ik neem hem mee naar mijn slaapkamer en neem de leiding door me helemaal uit te kleden. Hij is opgelucht dat ik dat doe, vindt het heerlijk om naakt te zijn. We knuffelen en zoenen en hij voelt zich al snel beter, hoewel hij nog steeds geschokt is, nog steeds verdoofd en vatbaar voor depressieve gedachten. Ik ben getuige van het hele emotionele spectrum.

Uiteindelijk begint hij te lachen. ‘Dit is zo'n vernederende ervaring! Ik had zulke hoogdravende gedachten over mezelf, zelfs dat ik speciaal was.’

Nu weet ik waarom ik vanochtend misselijk was. Het was niet eenvoudigweg dat zijn verbinding met mij was verbroken; hij verloor zijn geloof in zichzelf. Hij werd slachtoffer van het idee dat hij het tentamen niet kon, dat hij ging zakken voor de opleiding, en hij kwam in een maalstroom van negativisme. Toen hij eenmaal in die tentamenruimte zat, zat hij in het oog van de storm terwijl zijn hersenen stillagen.

‘Dan kun je nu misschien aan het idee wennen dat je heel gewoon bent,’ zeg ik.

Aaron vertelt me over de drie maanden therapie die hij heeft gehad. De therapeut vroeg hem welke eigenschappen van zijn vader hem kwaad maakten. Aaron kwam met zestien eigenschappen waar hij razend van werd. Het probleem was dat hij de woede ten aanzien van zijn vaders eigenschappen niet kwijtraakte, hij realiseerde zich alleen dat hij niet als zijn vader wilde zijn.

‘Nou,’ zeg ik pragmatisch, ‘dat is te laat. Je lijkt al op hem.’

Aaron kijkt verbijsterd, maar het moet voor hem ook duidelijk zijn dat zijn woede niets positiefs oplevert; het moest alleen even door iemand anders worden gezegd, een openbaring als in ‘De nieuwe kleren van de keizer’.

Twee weken later heeft Aaron een andere houding.

‘Ik heb er alles voor over om te helen wat er in me zit,’ zegt hij. ‘Ik weet dat mijn geheugenverlies tijdens dat tentamen te maken had met stress uit het verleden, stress om te moeten presteren, om mijn vaders goedkeuring te verdienen. Mijn vader is drieënveertig jaar leraar geweest. Ik dacht dat ik hetzelfde kon als hij.’

Het is een heel lang en ingewikkeld verhaal, die vader-zoondynamiek.