Svea Ersson – Valse geschiedenis

Vanuit de deuropening tuur ik het duister in. Direct worden mijn enkels gegrepen door de kilte die vanaf de grond optrekt. Ik huiver en zet dapper een paar stappen buiten, waar de kou als een cold pack op mijn lichaam drukt. Met mijn badjas dicht om me heen getrokken loop ik over het door grondspotjes beschenen pad naar de buitensauna, waarvan de verlichte ramen me als gele ogen aanstaren. Dan sta ik stil. Bewoog daar iets in de bosjes? Ik loer naar het donkere struikgewas zonder veel te zien. Is daar iemand? Een gevoel van onbehagen besluipt me als een struikrover. ‘Martin, ben jij daar?’ roep ik aarzelend. De wind slaat de woorden terug in mijn gezicht. ‘Wegwezen, Martin,’ zeg ik voor de zekerheid, ‘voor ik alarm sla.’ Gespannen wacht ik of er een reactie volgt, maar er gebeurt niets. Ik blijf nog even onzeker staan en loop dan vlug door.

In de sauna gekomen voel ik de hitte eerst niet eens en ervaar ik alleen een weldadige warmte. In het zweethok is niemand aanwezig, ik heb de ruimte lekker voor mezelf. Ik trek mijn badjas uit, drapeer mijn handdoek op de bovenste bank en strek me uit. Zo, en nu ontspannen. Hoe hard ik het ook probeer, ik lig niet op mijn gemak. De indruk dat iemand me begluurt is te sterk. Misschien was het toch niet zo’n goed idee om alleen naar de sauna te gaan…

==

Ik stond al met mijn tas in mijn hand klaar, toen mijn vriendin Hanna belde dat ze onze wekelijkse sauna-avond helaas moest laten schieten. Ze zat op kantoor een onderzoeksverslag uit te typen dat haar baas vanavond nog moest meenemen naar een wetenschappelijk congres in Londen. ‘Natuurlijk is die hork er weer veel te laat aan begonnen,’ mopperde ze. ‘Als ik mijn vingers niet in marstempo over de toetsen laat vliegen, red ik het nooit voor halfacht. Hoe laat is het nu?’ Op hetzelfde moment liet een klok op de achtergrond zeven zware slagen horen. ‘Nog maar een halfuur tot de deadline, ik moet door,’ riep Hanna.

‘Dan hou ik je niet langer op. Ik bel je morgen.’ Teleurgesteld verbrak ik de verbinding. Ik knapte altijd heerlijk op van een bezoek aan de sauna. Het was of alle frustratie over de scheiding van Martin uit mijn poriën droop om daarna te verdampen tot er niets meer van overbleef dan een zoute waas op mijn huid. Ook had ik Hanna willen vertellen dat het erop leek dat Martin opgehouden was met stalken. Dat laatste zou moeten wachten, maar waarom zou ik me het eerste ontzeggen?

Vastberadener dan ik me voelde was ik de deur uitgegaan en hier lig ik nu, in een bijna onwerkelijke stilte. Het is vanavond opvallend rustig in het saunacomplex. Waarschijnlijk houdt de plotseling ingetreden kou iedereen binnen, na een najaar waarin het maar geen herfst wilde worden. Of is er soms voetbal op tv? Vroeger had Martin me daarvan zeker op de hoogte gesteld, nu heb ik niet het minste idee. Wat een zaligheid dat de invulling van mijn avonden niet langer door Martins favoriete televisieprogramma’s gedicteerd wordt.

De zandloper geeft aan dat er ongeveer tien minuten verstreken zijn. Ik kijk een poosje naar de zandkorreltjes die het verloop van de tijd verbeelden en stel me voor hoe hoog de berg zou zijn als mijn leeftijd op een hoop voor me zou liggen. Wat zou ik doen als de tijd zich in het echt ook liet omkeren? Niets, waarschijnlijk. Geleerde levenslessen konden beter niet teruggedraaid worden. Ik grinnik in mezelf: wat ben ik toch wijs tegenwoordig. Ik geeuw en dreig net in slaap te vallen als er hard op een van de ramen gebonsd wordt. Het glas trilt ervan. Mijn hart klopt ergens achter op mijn tong en ik schiet overeind. Door het venster zie ik Martin naar me kijken. ‘Verdomme!’ Ik spring op en ren naar buiten. De plek waar Martin zo-even nog stond, is verlaten. Verderop zie ik hem lopen, voor hij als een geest oplost in een sliert avondmist. ‘Lul,’ mompel ik. Mopperend loop ik terug. Ik ben afgekoeld en moet weer helemaal opnieuw opwarmen. Ik draai de zandloper om en probeer uit alle macht mijn kalmte te hervinden. Die zak moet vooral niet denken dat hij me van streek kan maken met zijn kinderachtige gedoe. Hoe is het in hemelsnaam mogelijk dat we op dit niveau zijn aanbeland?

==

Ik leerde Martin kennen tijdens de introductieweek van de universiteit, toen hij zich luidkeels tegenover een vriend stond te beklagen dat hij er niet in geslaagd was een kamer te bemachtigen. Hij had verwacht, nee… aangenomen, dat Wageningen, de stad waar hij geboren was en zijn eerste levensjaren had doorgebracht, zijn verloren zoon warmer zou onthalen. Ondanks mijn irritatie over zijn naïeve veronderstelling – dacht hij echt dat hij de enige student was die woonruimte zocht? – ontging het me niet dat deze jongen met zijn blonde krullen en staalblauwe ogen veruit de knapste van de hele mannelijke lichting was. Achteloos slenterde ik nabij. ‘Als je wilt, kun je wel bij mij terecht,’ bood ik aan. Lege kamers genoeg in het huis dat ik had kunnen kopen dankzij de erfenis van een oudtante. Ik zat niet om gezelschap verlegen, maar wat extra geld kon ik best gebruiken.

Een week later betrok Martin de bovenverdieping, terwijl ik beneden huisde. Volgens het huurcontract deelden we alleen de badkamer, maar algauw waren we steeds vaker op elkaars terrein te vinden. Martins wasgoed vond moeiteloos zijn weg naar mijn wasmand, ik genoot van zijn schoonmaakdrift en later van de smaak van zijn lippen op de mijne.

We besloten mijn wat in verval geraakte middenstandswoning op te knappen en brachten allerlei oude details terug die door de tijd heen verdwenen waren. Onder onze handen herwon het huis steeds meer van zijn oude glorie. Ons stulpje bleek ook nog een flinke verrassing in petto te hebben. Tijdens het raadplegen van een oude bouwtekening ontdekten we dat het eerder eigendom was geweest van Martins overgrootvader Martinus, die opdracht had gegeven tot de bouw. De betaling geschiedde met het geld van zijne vrouw, door erfenis verkregen, vermeldde de notarisakte uit 1930. Sprakeloos keken we elkaar aan. Dat ik, van alle huizen in de stad, uitgerekend dít huis gekocht had. Lang had de vrouw van Martinus overigens niet van haar bezit kunnen genieten, las ik in een ander document. Op 15 november van datzelfde jaar was zij overleden. Martinus was daarna hertrouwd en uit dat huwelijk waren vijf kinderen voortgekomen, waarvan de oudste Martins opa was. Martin had al op jonge leeftijd zijn beide ouders verloren en het hervinden van een deel van zijn familiegeschiedenis maakte hem zo enthousiast, dat hij direct zijn genealogie ging napluizen.

In plaats van klussend in huis, trof ik hem steeds vaker achter de computer aan, waar hij op internet allerlei genealogische sites doorspitte, op zoek naar familieverbanden in het verleden. Het ergerde me dat hij zo veel tijd aan het verleden besteedde terwijl er in het heden nog zo veel te doen viel, maar erover klagen deed ik niet. Dat had geen enkele zin. Iedere keer dat ik Martin stoorde in zijn bezigheden, keek hij me afwezig en met brandende ogen aan. Soms dacht ik dat het verleden op hem inteerde zoals de tijd zijn overleden familieleden had ontbonden. Op een dag kondigde hij echter aan dat hij klaar was met zijn werkzaamheden en toen hij daarna ook de verbouwing in rap tempo afrondde, vroeg hij plechtig of ik samen met hem een nieuwe loot aan zijn stamboom wilde vormen.

==

Onze huwelijksdag was een sprookje, een ander woord heb ik er niet voor kunnen vinden. Het was een dag waarop alles perfect klopte. Van de eerste krul die zich gewillig in mijn steile haar liet draaien tot het moment waarop ik mijn ogen sloot om te gaan slapen. Er was geen enkel voorteken dat het mis zou gaan, en toch kon ik nog geen maand later de brokstukken van ons huwelijk op een hoop vegen. Was ik blind geweest? Had ik lopen slapen? Nee, kan ik naar eer en geweten zeggen. Er was helemaal niets geweest wat erop wees dat Martin er een minnares op na hield en de manier waarop ik erachter kwam – door een achtergebleven inlegkruisje in het bed waarin wij al anderhalf jaar de liefde bedreven – maakte het alleen maar ellendiger. De gedachte dat het zweet en de liefdessappen van die vrouw zich in mijn beddengoed en matras bevonden, was onverdraaglijk. Nadat ik Martin het huis had uitgezet, was de verraderlijke matras onherroepelijk gevolgd. Woedend had Martin geschreeuwd dat ik het recht niet had om hem de toegang tot het huis van zijn voorvaderen te ontzeggen. Kalm had ik hem meegedeeld dat het mijn huis was, waarmee ik kon doen wat ik wilde. En één ding stond vast: hij zou er nooit meer voet over de drempel zetten.

Mijn kordate optreden had me even opgelucht, maar dat was over toen Martin me lastig begon te vallen en eiste dat ik het huis aan hem zou verkopen. Hij belde me dag en nacht en toen ik zijn telefoontjes niet langer beantwoordde maar ze direct wegdrukte, sprak hij continu mijn voicemail in. ‘Cathy, bel me nou… toe Cathy, verkoop me het huis,’ zeurde zijn stem in mijn oor. Mijn inbox kreeg meer e-mails van hem te verwerken dan van de ergste spamverspreiders, op Hyves verschenen nare berichten en ik kreeg artikelen onder rembours afgeleverd die ik nooit had besteld. Of ik maar even wilde betalen. Wanneer ik thuiskwam uit mijn werk, wachtte hij me voor de deur op, waarna hij de avond voor mijn raam doorbracht, afwisselend scheldend en smekend. Vorige week was Hanna toevallig getuige geweest van zijn zielige gedrag, dat ik inmiddels steevast negeerde. Hanna was naar buiten gevlogen en had Martin met zich meegesleurd, weg bij het huis. Toen ze een uur later met een verhit hoofd terugkeerde, bezwoer ze dat ik van Martin geen last meer zou hebben. Even had het erop geleken dat Hanna gelijk kreeg, want sindsdien hoorde of zag ik niets meer van mijn ex. Tot vanavond. Vanavond was hij ineens in de sauna opgedoken, en ik kan alleen maar gissen naar de rest van zijn plannen.

==

Oef, wat is het warm. Zweetdruppels bedekken mijn lichaam als een pas gevallen tropische regenbui en de lucht die mijn longen binnendringt, is verzengend heet. Ik ben net bezig het transpiratievocht over mijn lichaam te verspreiden, wanneer de deur opengaat. Twee naakte mannen komen de sauna binnen.

‘Goedenavond,’ groet de man die in elk opzicht de grootste van de twee is. Het ‘hallo hé!’ van de ander klinkt me heel wat minder plezierig in de oren. Vooral omdat hij niet direct plaatsneemt op een van de banken, maar ongegeneerd naar me staart. Mijn badjas hangt buiten bereik. Heel fijn.

‘Kun je het zien?’ bijt ik de man toe. Zijn hongerige ogen doen zich nog steeds aan mij te goed.

‘Prima, schatje,’ antwoordt hij met een grijns. Jak, wat is dat voor engerd? ‘Ziet er goed uit, hè?’ merkt hij tegen de andere man op.

‘Zeker!’ antwoordt deze. Door de intonatie in zijn stem gaan bij mij alle alarmbellen af. Dat moet mij weer overkomen, alleen in de sauna met twee mannen die duidelijk geen idee hebben dat ze alle fatsoensnormen overtreden. Eigenlijk wil ik me niet door hun onbeschoftheid laten verjagen, maar ik weet ook dat als ze kwaad willen, ik in mijn eentje niets begin. Ik voel hoe de angst zich als huiduitslag over mijn lichaam verspreidt. Misschien is het beter de aftocht te blazen. Ik draai me op mijn buik en sta op met mijn handdoek dicht tegen me aan gedrukt. Eén verkeerde opmerking en ik sla ze ermee om hun oren. Hoewel ik twee paar ogen op me gericht voel, zeggen de mannen niks vervelends.

‘Je tijd is nog niet om,’ mompelt de grote alleen. Zal jij weten, denk ik, en ik gris mijn badjas van het haakje. Buiten adem ik diep in en uit. Er is niets gebeurd en toch heb ik het gevoel alsof ik aan een wezenlijk gevaar ontsnapt ben. Wegwezen nu, voor die kerels ook besluiten naar buiten te komen. Op een drafje loop ik naar de veilige beschutting van het saunacomplex. Binnen de stenen muren voel ik me een stuk zekerder. Eerst afkoelen. Mijn lichaamstemperatuur is opgelopen en mijn hart klopt flink sneller dan normaal. Ik zet de koude stortdouche vol open en ga eronder staan. De mannen ben ik al bijna vergeten tot ik door het ruisen van het water heen hun stemmen hoor. Wat is dat nou? Ik draai de kraan een beetje dicht en steek mijn hoofd onder de waterstralen uit. Er klinkt een bons en dan zegt de stem van de grote: ‘Ik dacht dat jij mijn vriend was! Wat ben jij voor klootzak om het achter mijn rug om met mijn vriendin te doen?’

‘En zij dan? Zij was er toch ook bij? Maakt haar dat niet even schuldig?’ Ademloos hoor ik toe.

‘Het maakt niet uit wat ik van háár vind, ik heb het nu over jou. Jij hoort me zo’n rotstreek niet te flikken.’ De stemmen van de mannen verwijderen zich al ruziënd in de richting van het zwembad. Met een zucht draai ik de kraan dicht. Alweer word ik met ontrouw geconfronteerd. Valt er dan nergens aan deze plaag te ontkomen? Nijdig doe ik mijn badjas aan en ik loop naar het zwembad. Hopelijk zijn die kerels meteen doorgelopen naar de kleedruimte. Zodra ik de deur open, ruik ik een indringende chloorlucht. Ik rimpel in afschuw mijn neus. Bah, wat een gore stank.

==

Verdwaasd kijk ik om me heen. Wat is er gebeurd? Hoe kom ik op de koude witte tegelvloer naast het zwembad terecht? Ik grijp naar mijn hoofd en schreeuw het uit. Wanneer ik mijn schedel voorzichtig betast, ontdek ik een grote buil achter op mijn hoofd. Ik ben door dat chloor zeker tegen de vlakte gegaan. Ik richt mezelf een stukje op en kijk daarbij in het zwembad. O, mijn god! De gil die ik wil slaken, klampt zich aan mijn lippen vast als iemand die zijn laatste houvast vindt aan de rand van een afgrond.

Midden in het zwembad drijft Martin. Op zijn rug met zijn armen en benen wijd gespreid, zijn gezicht omhooggericht, alsof hij een sterretje tijdens de zwemles maakt. Met ingehouden adem wacht ik tot het fluitje van de badjuffrouw aankondigt dat de tijd om is. Maar het signaal klinkt niet, en als hij ook niet reageert op mijn roepen, besef ik dat ik hulp moet halen. Ik krabbel omhoog en ren struikelend weg. ‘Help, help me!’ Mijn stem weerkaatst schril tegen de tegels. Waarom moet het uitgerekend vandaag hier zo stil zijn? Ik loop nog harder. ‘Help, help dan toch!’ In mijn hersenpan lijkt zich intussen een zwaardgevecht te voltrekken. Au! Weer een steek. Verdomme, welke kant moet ik op? Alles lijkt op elkaar in de wazige brij waarin de omgeving is veranderd. Ik loop een paar keer verkeerd, maar slaag er uiteindelijk in de receptie te bereiken. ‘Vlug, meekomen! Mijn ex drijft in het zwembad,’ stoot ik hijgend uit.

Richard, de beheerder, springt overeind. ‘Is hij dood?’

‘Dat weet ik niet,’ schreeuw ik terwijl de paniek door mijn lichaam golft. Richard loopt het kantoor uit, richting uitgang. ‘Waar ga je heen? Hij is in het zwembad. Schiet nou toch op!’

‘Ik haal de defibrillator, bel jij 112.’

Op het bureau ligt de telefoon. Mijn trillende vingers drukken de toetsen in. Ik hoor niets. O god, de lijn is dood. Van de zenuwen laat ik het toestel bijna uit mijn handen vallen. ‘Hij doet het niet. Wat nu?’

‘Eerst een nul.’ Richard duwt mij de koffer met de AED in handen, grijpt zelf de telefoon en belt al rennend het alarmnummer. Ik volg hem met het koffertje, maar maak een schuiver op de gladde tegelvloer.

‘Ga verder!’ gil ik als Richard zich om mij wil bekommeren. Zo vlug als ik kan ga ik hem achterna. Bij de deur aarzel ik. Ik zie vreselijk op tegen wat me te wachten staat. Kan ik het maken om er stiekem vandoor te gaan? ‘Cathy, kom je nog?’ vraagt Richard met een vreemde, dwingende klank in zijn stem. Er is geen ontkomen aan en ik duw met frisse tegenzin de deur open. Mijn ogen vliegen van Richard, die gehurkt bij het zwembad zit, naar het wateroppervlak.

Rimpelloos.

Leeg.

Ongelovig snak ik naar adem. Ik loop dichter naar de rand en speur intensief de bodem af, maar nergens is een lichaam te bekennen. Het enige wat ik zie is een leeggelopen rustbed, waarvan er meerdere in het zwembad dobberen.

‘Ik begrijp het niet… ik snap er helemaal niets van.’

‘Wat is dit voor ziek spelletje, Cathy?’ Richard kijkt me donker aan.

‘Mijn ex dreef daar in het water. Echt, ik zweer het je. Over zoiets ga je toch geen grappen maken?’ Ik sta te trillen op mijn benen.

‘Je ziet toch dat er niemand in ligt?’

‘Nee… ja.’

Richard komt omhoog en loopt met grote passen in de richting van de herenkleedkamers. ‘Jij kijkt bij de dames,’ snauwt hij me toe.

Met tranen in mijn ogen loop ik terug naar waar ik net vandaan gekomen ben. Hoe kan dit nou? Ik weet zeker dat ik Martin heb zien drijven en ik weet ook zeker dat hij er behoorlijk dood uitzag. In de kleedhokjes is niemand aanwezig. Wanneer ik de lockers passeer, blijf ik abrupt staan. Ik open mijn kastje en graai wild in mijn tas. Ik moet mijn telefoon hebben, Hanna heb ik nodig. ‘Zou je alsjeblieft naar de sauna willen komen? Er is iets vreselijks gebeurd.’ Hanna vraagt niets, maar belooft direct te komen. De warme, vochtige atmosfeer in het saunacomplex maakt me zo duizelig dat ik naar de uitgang vlucht. Het geluid van sirenes komt me tegemoet en net als ik buiten sta, arriveren er twee ambulances en een politieauto.

‘We hebben een melding gekregen dat er iemand verdronken is,’ zegt een van de ambulancebroeders. ‘Wijst u ons de weg?’

Op dat moment komt Richard aangelopen. ‘Goedenavond heren, mevrouw, ik heb u gebeld, ik ben de beheerder van dit complex. Het spijt me vreselijk, maar het ziet ernaar uit dat er sprake is van een misverstand. Deze mevrouw heeft een leeggelopen luchtbed voor een menselijke gedaante aangezien.’

‘Niet waar, het was echt mijn ex-man en hij dreef, hij lag niet op de bodem.’ Steun zoekend kijk ik de politieagenten en de ambulancebroeders aan. ‘Ik weet toch zeker wel hoe mijn ex eruitziet?’

‘Komt u maar even mee naar binnen, mevrouw,’ zegt een vrouwelijke agent kalm. We lopen naar de receptie. In het voorbijgaan zie ik mezelf in de spiegel en ik schrik van hoe ik eruitzie. Mijn haren hangen als strengen vlas langs mijn lijkbleke gezicht en mijn lippen zien blauw van de kou. Terwijl ik mijn verhaal doe, haalt Richard een kop thee. ‘Dus als ik het goed begrijp, kwam u bij op de grond en zag u toen uw ex-man in het water drijven?’ vat de politieagente mijn woorden samen. Ik knik bevestigend. ‘En u weet niet hoe u gevallen bent?’

‘Nee, ik weet alleen dat ik een sterke chloorlucht rook. Ik denk dat ik daardoor onwel ben geworden. Zeker is dat ik een buil en knallende hoofdpijn heb.’

‘Laat eens zien.’ Een van de ambulancebroeders onderzoekt de bult op mijn hoofd en voert een paar testjes met me uit. ‘Er lijkt niets aan de hand te zijn, hooguit een heel lichte hersenschudding.’

‘Jemig, wat is hier gebeurd? Politie en ambulances?’ Als een tornado komt Hanna het kantoor binnengestormd. Zodra ik haar zie, beginnen de tranen, die ik al die tijd heb weten binnen te houden, te stromen. Ik klamp me aan haar vast en huil bij haar uit. Terwijl Hanna me sust en over mijn rug streelt, vertelt Richard wat er gebeurd is.

‘Het was Martin echt, Hanna, je moet me geloven.’

‘Natuurlijk schat, natuurlijk.’ Mijn snikken en haar geruststellende gemurmel is het enige wat de ongemakkelijke stilte vult.

‘Zou het verhaal van mevrouw kunnen kloppen?’ hoor ik de mannelijke agent aan Richard vragen.

‘Uitgesloten, er waren vanavond uitzonderlijk weinig bezoekers. Alleen deze mevrouw en twee heren, die al vertrokken zijn. Verder was er niemand aanwezig.’

Verbijsterd staar ik Richard aan. ‘Hoe kun je dat nou zeggen? Mijn ex was er. Eerst stond hij naar me te gluren door het raam van de buitensauna en later lag hij op zijn rug in het zwembad. Waarom gelooft niemand me?’ Ik kijk de mensen om me heen een voor een aan en ontmoet hun sceptische blikken. ‘Ik verzin dit toch niet?’

‘Waarom probeert u uw ex-man niet even te bellen,’ stelt de mannelijke agent voor.

Ik haal mijn mobieltje tevoorschijn en toon hem de lijst met oproepen in mijn voicemail. ‘Kijk dan, tot vorige week viel die man me constant lastig.’

‘Belt u nu maar, mevrouw,’ draagt hij me bars op.

Na twee keer overgaan krijg ik Martin aan de lijn. ‘Martin, ben jij dat?’ vraag ik voor de zekerheid.

‘Ja, natuurlijk. Wie anders?’ Op dat moment wordt mijn telefoon me uit handen genomen en neemt de agent het gesprek over. Algauw zakt de moed me in de schoenen, want aan zijn gezichtsuitdrukking en antwoorden merk ik dat er met Martin niets aan de hand is. Na afloop deelt hij het me ook nog eens kortaf mee. ‘Uw ex-man moest voor zijn werk naar Engeland; hij is zojuist op Heathrow geland. Volgens hem bent u nogal van slag door de aanstaande scheiding en heeft u moeite met loslaten. Ik raad u aan naar huis te gaan en rust te nemen. Ook met het oog op uw eventuele hersenschudding.’

‘Ik ben helemaal niet van slag! Ik zal juist blij zijn als de scheiding rond is. Hij valt mij steeds lastig. Vanavond stond hij…’ Ik zwijg als ik de medelijdende blik opvang die de agent met zijn collega uitwisselt.

‘Ik zorg wel voor haar,’ zegt Hanna resoluut, ‘bij mij is ze in goede handen.’ Ze neemt de instructies van het ambulancepersoneel in ontvangst en voert me dan vlug af naar haar auto. Mijn eigen wagen zal hier moeten blijven staan.

‘Ik ben waarschijnlijk onwel geworden door het chloor en daarna had ik me toch een koppijn, niet normaal meer,’ mompel ik met gesloten ogen, ‘en toen ik in het zwembad keek, lag Martin daar en…’

‘Ssst, zeg maar niets meer. Thuis krijg je meteen een paar aspirines.’ Hanna parkeert de auto voor mijn huis. ‘Ik wil liever naar jou,’ zeg ik kleintjes. Ik zie ertegenop mijn woning binnen te gaan. Na Martins vertrek is de sfeer van het huis veranderd, beklemmender geworden. Vijandig bijna. De ruimtes komen me soms vreemd voor, alsof ik in het huis van een ander verdwaald ben.

‘Nee, jij kruipt lekker in je eigen bed en ik blijf bij je,’ bedisselt Hanna. Ik heb niet de kracht om te protesteren en laat me als een kind leiden door mijn vriendin, die me een glas water met twee aspirines voorzet. Met moeite slik ik ze door voor ik me overgeef aan de slaap.

==

Ik word wakker van stemmen die door de dichte slaapkamerdeur dringen. Ik hoor Hanna praten en het stemgeluid van een man die antwoord geeft. In de slaapkamer is het donker. Hoe laat is het? Voor mijn gevoel is het midden in de nacht. Mijn wekker vertelt me dat het bijna twee uur is. Tegen wie praat Hanna op dit tijdstip? Heeft ze de huisartsenpost ingeschakeld? Mijn poging om daar achter te komen strandt door de slaap, die opeens als een dekzeil op me neervalt.

==

Als ik mijn ogen opnieuw open, projecteert het zonlicht dat door de halfgeopende luxaflex valt, een patroon van donkere en lichte strepen op mijn dekbed. Ik kijk er zo intens naar dat de strepen golven worden die op en neer deinen met mijn ademhaling. God, wat voel ik me suf, alsof ik uit een coma ontwaakt ben. In mijn lichaam lijkt de hitte van de sauna nog na te smeulen. De slaapkamerdeur gaat open, Hanna komt binnen. ‘Ha, je bent wakker. Hoe voel je je, lieverd?’ vraagt ze teder. Ze komt op mijn bed zitten.

‘Ik weet niet,’ mompel ik terwijl ik in mijn ogen wrijf. Het lukt me amper om ze open te houden. ‘Ik ben zo duf en mijn hoofd… het doet nog steeds waanzinnig pijn.’

‘Dan krijg je zo nog een paar aspirines van me. Maar eerst een kopje thee en een beschuitje.’ Hanna staat op en loopt naar de deur.

Ineens schiet me iets te binnen. ‘Wie was die man die hier vannacht was?’

‘Man? Er is niemand geweest.’

‘Je praatte met hem, ik heb het zelf gehoord.’

Hanna keert terug naar het bed en streelt mijn haar. ‘Lieverd, ik denk dat je het je verbeeld hebt. Het gaat niet echt goed met je, hè? Volgens mij heb je ook koorts. Je zult wel kougevat hebben. Er is heus niemand geweest. Zo, en nu eerst je ontbijt.’

Als Hanna me opnieuw wakker maakt nadat ik blijkbaar alweer in slaap gevallen ben, staat er op mijn nachtkastje een dienblad met een bord en een kopje. Voorzichtig neem ik een slok van de hete thee.

‘Hanna, Martin was gisteravond echt aanwezig. Hij stond naar me te gluren door het raam van de buitensauna…’

‘Wat?’ Ongelovig kijkt ze me aan. ‘Martin stond jou te begluren terwijl jij daar in je nakie lag? Is hij helemaal gek geworden? Ik ga hem meteen zeggen dat hij dat voortaan uit zijn hoofd moet laten.’ Met een driftig gebaar haalt ze haar mobiel tevoorschijn. ‘Voicemail,’ zegt ze, en dan: ‘Hanna hier. Hoe durf jij Cathy lastig te vallen in de sauna? Ben je niet wijs of zo? Die meid is woedend. Zo maak je de zaak er niet beter op, Martin.’ Hanna grijnst terwijl ze het toestel opbergt. ‘Zo, daar kan hij het mee doen.’

‘Je gelooft me…’ De tranen springen in mijn ogen.

‘Niet huilen, natuurlijk geloof ik je.’

‘Ik begrijp niet waarom Richard verklaart dat hij Martin niet heeft zien binnenkomen.’

‘Waarschijnlijk omdat Martin zich illegaal toegang verschaft heeft.’ Hanna snuift. ‘Hij is toch zo zuinig, dat zou net wat voor hem zijn. En om zichzelf niet in moeilijkheden te brengen, hangt hij tegenover de politie het verhaal op dat hij in het buitenland zit. Echt, Cathy, hij speelt gewoon een gemeen spelletje met je. Hier, als je deze nou even inneemt, ga je daarna weer lekker slapen. Je moet je niet te veel zorgen maken, je hoofd heeft rust nodig.’

Dankbaar slik ik de aspirines door. Wat zou ik zonder mijn vriendin moeten beginnen? Ik heb het idee dat ik slaap nog voor mijn hoofd het kussen raakt.

==

De rest van de dag breng ik slapend door. Af en toe laat Hanna me wat eten of drinken en een keer staat ze met papieren in haar hand bij mijn bed. ‘Wa is da…?’ mompel ik duf.

‘Dit is een verklaring van de politie over de toedracht van het voorval. Je moet hem doorlezen en daarna ondertekenen.’

‘Lezen?’ Ik moet niet denken aan letters voor mijn ogen. ‘Kun jij niet voorlezen?’

Hanna haalt kort haar schouders op en leest dan de verklaring voor. Er staat geen woord te veel in en als ze me een pen geeft, teken ik direct.

‘Goed zo, nu mag je weer slapen.’ Ze legt haar koele hand op mijn hete voorhoofd en dat is een heerlijk gevoel.

==

Het geluid van de deurbel rukt me uit mijn slaap. Zonlicht valt mijn slaapkamer binnen. Blijkbaar is er ongemerkt een nacht voorbijgegaan. Ik hoor voetstappen in de gang.

‘Ze slaapt echt heel veel,’ hoor ik Hanna zeggen, ‘het lijkt wel of alle stress over de scheiding eruit komt.’ De slaapkamerdeur gaat open en de vrouwelijke agent komt binnen. Ze informeert hoe ik me voel en deelt dan de reden van haar komst mee.

‘Om alle twijfel weg te nemen hebben we het telefoonnummer van je ex-man nagetrokken. Vast is komen te staan dat hij die avond inderdaad in Londen was. Ik dacht dat je dat wel wilde weten.’ Ze schudt me de hand, wenst me beterschap en laat me verslagen achter.

==

Met een zucht draai ik me op mijn zij. Het tikken van de wekker klinkt luid, veel te luid in mijn oren. De display geeft aan dat het vijf minuten voor zeven is, maar ik ben alle gevoel van tijd kwijt. Na het vertrek van de politieagente heb ik hevig liggen woelen en heb ik niet meer dan hazenslaapjes gedaan waaruit ik steeds met een schok ontwaakte. Hoe kon Martin in Londen zijn terwijl ik hem in de sauna gezien heb? Die vraag dreunt al de hele middag door mijn hoofd. Het kan niet! Het ís zo! De twijfel drijft me tot wanhoop en ik voel me op mezelf teruggeworpen, ondanks dat ik de stem van Hanna en die van de onbekende man weer hoor. Zie je wel dat ik me zijn aanwezigheid niet verbeeld heb. Waarom is Hanna niet eerlijk? Opeens voel ik een sterke behoefte om erachter te komen wat Hanna verbergt. Ik ga voorzichtig op de rand van het bed zitten en zoek steun bij de muur als ik overeind kom. Het wordt zwart voor mijn ogen en even vrees ik flauw te vallen. Na een paar keer diep ademhalen schuifel ik langzaam richting de deur. Mijn oog valt op de kalender aan de muur. Het is vandaag 15 november. 15 november? Mijn gevoel zegt me dat er iets is met deze datum. Ik wroet in mijn geheugen tot ik het gevonden heb. De betekenis ligt in het verleden. Op deze dag in 1930 is de eerste vrouw van Martins overgrootvader Martinus gestorven. Een moment word ik door een onverklaarbare droefenis overvallen. Dan ril ik. Eigenlijk hoor ik gewoon in bed te liggen in plaats van op onderzoek uit te gaan. De stemmen van Hanna en de man zijn inmiddels verstomd. Ik hoop dat ze nog aanwezig zijn. Ik leg mijn oor tegen de deur en luister. Stilte. Een onbestemde angst bekruipt me en doet me aarzelen om naar binnen te gaan. Als ik uiteindelijk mezelf opzijzet en toch de deur open, kijk ik in een lege ruimte. Mijn vermoeide benen trillen zo erg dat ik besluit weer naar bed te gaan.

Wanneer ik het dekbed terugsla, valt Hanna’s mobieltje op de grond. Blijkbaar is het uit haar broekzak gegleden. Ik raap het op en staar ernaar. Als ik de lijst met gebelde nummers bekijk, kan ik zo zien of ze contact met een dokter heeft gehad. Bij het derde telefoonnummer frons ik. Het nummer komt me niet bekend voor, maar de initialen die erbij staan wel. Hoe kan dit? Voor mijn ogen verschijnt het beeld van Hanna die Martin met haar mobieltje belde.

Mijn vinger drukt op het groene knopje.

In huis hoor ik een telefoon overgaan.

==

Ik wacht niet af of ik iemand aan de lijn krijg. Ik moet weg hier! Tijd om me aan te kleden heb ik niet. Waar zijn mijn schoenen? Nergens te zien. Dan maar op sloffen. Waar moet ik heen? Het huis ingaan durf ik niet, ik heb geen idee waar Hanna is. Ik ren naar het raam en gooi het open. Aan de woonkamer is pas een serre aangebouwd. Ik moet er niet aan denken dat ik dwars door het glas ga, maar het is de enige mogelijkheid. Vlug nu. Ik steun met mijn armen op de vensterbank en probeer mijn been te heffen. God, voelde ik me maar niet zo zwak. Mijn armen trillen als een gek. Het lukt me gewoon niet. Uitgeput laat ik me zakken. Ik moet een stoel uit de andere kamer pakken. Ik grijp de deurklink beet op het moment dat er van de andere kant hard tegen de deur geduwd wordt. Door de kracht val ik achterover. Ik wil opstaan, maar een hand dwingt me op de grond te blijven. Verdwaasd kijk ik omhoog, naar Hanna en Martin. Op dat moment vallen mijn hersens terug op hun plaats. Ineens weet ik me glashelder te herinneren wat er bij het zwembad gebeurd is. ‘Ik ben helemaal niet onwel geworden,’ zeg ik verwonderd tegen Martin. ‘Vlak nadat ik het zwembad inkwam, heb ik jou gezien. Jij hebt me neergeslagen en deed of je dood in het water lag. Toen ik hulp ging halen, ben jij verdwenen. Waarom, Martin? Om mij een halve idioot te laten lijken?’

‘Op sommige momenten ben je best wel slim,’ geeft Martin met een sinister lachje toe.

‘Waar heb ik dit in godsnaam aan verdiend?’

‘Het huis. Toen je mij liet schieten, had je dit huis ook moeten opgeven. Ik heb er immers recht op, het was mijn overgrootvader die het liet bouwen. Zodra ik in mijn genealogie een parallel met het heden ontdekte, begreep ik dat niet jij, maar Hanna mijn vrouw moest zijn. Jij bent enkel op mijn weg gekomen vanwege het huis waarin Hanna en ik horen te wonen.’

‘En ik dan? Wat gebeurt er met mij?’

‘Jij wordt over een paar dagen ergens gevonden. Je kon de scheiding niet aan en was compleet in de war. Zo triest. Gestorven na een overdosis slaapmiddel.’

Martin toont me een potje met pillen, ik slaag erin om schamper te lachen. ‘Jemig, wat omslachtig! Had je me niet veel makkelijker in het water kunnen gooien nadat je me bewusteloos geslagen had?’

‘Nee lieverd, we hadden eerst je handtekening op de voorlopige koopovereenkomst nodig,’ zegt Hanna met suikerzoete stem.

‘Jij hebt de politie ijskoud het nummer van Martin gegeven dat in jouw mobiel staat.’

Ze knikt. ‘Mijn baas was zo lief om dat telefoontje mee naar Londen te nemen. Maar laten we niet langer praten, het is tijd voor actie.’

Martin komt op me af en grijpt me bij mijn armen.

‘Laat me los, klootzak! Hanna?’ Wanhopig schreeuw ik de naam van mijn vriendin, mijn laatste hoop op redding.

‘Sorry Cathy,’ mompelt Hanna. ‘Je herinnert je vast wel dat Martinus met Johanna trouwde na de dood van zijn eerste vrouw Cathelijne in 1930. Helaas voor jou laat de geschiedenis zich wel herhalen, maar niet herschrijven.’

==

Waar ben ik? Ben ik dood of leef ik nog? Voorzichtig doe ik één oog open. Mijn adem ontsnapt in een opgeluchte zucht. Ik geloof dat ik nog nooit zo blij geweest ben om wakker te worden in mijn eigen bed. Het toekomstvisioen dat ik in mijn slaap voorgeschoteld kreeg, was een regelrechte nachtmerrie waarvan het klamme zweet nog op mijn voorhoofd staat. Mijn blik zweeft naar het voeteneinde van het met smeedijzeren krullen versierde ledikant, waar twee mensen op zachte toon met elkaar praten. Ze hebben niet door dat ik wakker ben en voor mijn ogen zie ik hoe Martinus een kus op Johanna’s mond drukt voor hij de kamer en het huis verlaat. Als ik nog twijfel had over de betekenis van mijn visioen, dan is die nu volledig verdwenen. Woede welt in me op. Hoe durven ze! Ik grijp naar de messing kandelaar die op mijn nachtkastje staat. ‘Johanna?’ Mijn stem kraakt als een oud karrenwiel dat lange tijd niet in beweging gezet is.

‘Cathelijne, je bent wakker.’ Johanna loopt naar me toe, een engelachtige glimlach siert haar lippen. Onder de dekens spannen mijn vingers zich om de kaarsenstandaard. Met Martinus reken ik later wel af, eerst is zij aan de beurt. Op het moment dat ze vooroverbuigt om een dienblad met daarop een glas water en twee witte pillen neer te zetten, sla ik toe. Vliegensvlug hef ik mijn arm met de kandelaar. Terwijl mijn hand trefzeker op zijn doel afgaat, kijkt Johanna me met wijd opengesperde ogen aan. ‘Nee! Cathelij…’ De klap waarmee de kandelaar haar hoofd raakt, doet haar verstommen. Ze valt voorover op het bed, mijn sprei bevlekkend met haar bloed. Ik kijk naar haar roerloze gestalte en streel haar haren. ‘Het spijt me Johanna,’ mompel ik, ‘maar deze kans om de toekomst te herschrijven kon ik niet laten lopen.’

==

Svea Ersson (1965) is, hoewel haar naam misschien anders doet vermoeden, een Nederlandse schrijfster. In haar jeugd schreef Svea graag verhalen, maar daarna kreeg ze andere interesses, tot het schrijven toch weer begon te trekken. Een eervolle vermelding bij een schrijfwedstrijd vormde de directe aanleiding om het schrijven weer serieus op te pakken. Dit resulteerde in een verhaal dat de manuscriptenwedstrijd won die uitgeverij Verbum Crime in samenwerking met Vrouwenthrillers.nl had uitgeschreven. Svea’s debuutroman en psychologische thriller Alleen Eva verscheen in 2009. In 2010 schreef ze haar tweede boek: Voor altijd Isa.

www.sveaersson.nl

Marelle Boersma – De biecht

Gehaast slaat Anna de hoek om. Elke keer dat ze door deze straat loopt, doet het pijn. Ze wil er niet naar kijken, maar het blijft trekken. Ook al doet ze alsof het er niet is. Ze kan de naam nauwelijks negeren. Die maakt deel uit van haar leven, ook al zou ze liever anders willen. De spoken uit haar verleden probeert ze opzij te duwen in haar geest. Dat is haar manier van leven geworden. Zwijgen. De deur naar die tijd dichtdoen.

Zodra ze haar winkeltje ziet, voelt ze de spanning uit haar lichaam trekken. Het vervult haar met een enorme trots. Dat heeft ze toch maar mooi in haar eentje opgebouwd. In de afgelopen jaren heeft ze haar assortiment uitgebreid: niet meer alleen boeken en tijdschriften, maar ook kantoorartikelen en speelgoed. Twee jaar nadat ze Het Boekenhoekje feestelijk had geopend, kon ze ervan leven.

Het belletje rinkelt als ze de deur openduwt. Een warm welkom in haar domein. Alsof ze thuiskomt. Meer nog hier dan in haar kleine huis aan de rand van het dorp, terwijl ze daar uitkijkt over de landerijen van het Zeeuwse platteland. Daar zou ze de rust moeten voelen. Toch lukt dat haar niet.

Ze is blij met haar winkel. Het is een toevluchtsoord geworden. Een beschutte baai vol fictie. Ze is er omringd door ervaringen van anderen. Van schrijvers. Mensen die gedachten op een jaloersmakende manier onder woorden kunnen brengen. In het geheim probeert ze dat ook, maar ze zit te vast in haar verleden. De enige woorden die komen wil ze liever niet zien.

Ze bukt om de post op te rapen en loopt door naar het kleine kantoor achter in de winkel. Halverwege stopt ze. Er is iets veranderd. Ze kan niet direct aangeven waaraan ze dat merkt, maar de zekerheid dat er iemand in haar winkel is geweest, nestelt zich als een parasiet onder haar huid. Ze kijkt om zich heen. De kasten staan in hun normale opstelling in de duisternis van de nog gesloten winkel. Het licht dat door haar winkelruit valt, geeft geen houvast. Alles lijkt precies zo te zijn als gisteravond. Het voelt alleen anders. Ze snuift de geur op. De muffe lucht van papier vermengd met de prikkelende geur van drukinkt. Vertrouwd. Dan ruikt ze iets wat er niet thuishoort. Het geeft een onheilspellend gevoel dat ze pas begrijpt als ze het herkent: vuur.

O, nee! Geen vuur. Dat is altijd haar grootste angst geweest. Een voortdurende dreiging in haar leven. En nu hier? Haar winkeltje mag niets overkomen.

Anna rent naar achteren en mikt haar tas in een hoek. Dan doet ze snel alle lichten aan. De duisternis wordt verdreven door de vele spaarlampen die langzaam sterker gaan gloeien. Haar hart bonkt als ze de winkel probeert te overzien. Geen rook. Er is geen direct gevaar. Het vuur is uit. Maar de geur is onmiskenbaar van roet, geblakerd papier. Van as. Maar er zit nog iets bij. De vage zweem van een uitgeblazen kaars. De waslucht is duidelijk en vol herinneringen. Haar moeder brandde elke avond een kaarsje. ‘Voor een nieuwe dag, Anna,’ zei ze dan. Het laatste kaarsje had niet geholpen, er brak geen nieuwe dag meer aan. Niet voor haar althans. Aan de jarenlange zorg voor haar moeder was een eind gekomen. Het gaf lucht, maar het verdriet om het gemis nam die ruimte in. Ze mist haar moeder nog elke dag.

Heeft iemand in de winkel een kaars gebrand? Vuur in haar domein?

Anna loopt behoedzaam langs haar kasten. De literatuur, de tijdschriften en achterin de reisboeken. Opzij is de afdeling spanning. Ook daar heerst rust.

Dan ziet ze het. Op de tafel met uitgestalde thrillers prijkt een grote kandelaar. Er resten slechts kleine kaarsstompjes in de vertakte houder waaraan een briefje hangt.

Verrassing.

Ze verstrakt. Het woord, dat in grote puntige letters op het papier is geschreven, rukt de deur open die ze met zo veel moeite dicht probeert te houden. Verrassing, ze kan het niet meer horen. Ze wil alles wat ermee samenhangt negeren. De handen op haar lichaam. De commando’s die ze zonder aarzeling opvolgde. De handelingen die ze moest verrichten.

Elf jaar was ze. Vol vertrouwen in de mensen om haar heen. Het was een speciale vriendschap, zei hij vanaf die dag. Hij predikte het als een houvast in haar leven, maar zette daarmee juist alles op zijn kop. Ze vond het helemaal niet prettig, maar ze zat klem. Hij was ouder en had macht over haar. Ze hadden iets speciaals, zei hij steeds weer. Iets moois, van hen samen.

In die tijd had ze behoefte aan vertrouwen, aan de zekerheid dat alles goed zou komen. Ze vond zichzelf lelijk en begreep niet dat hij bij haar kwam. Ze durfde er met niemand over te praten. Al helemaal niet met haar moeder, die in die tijd al ziek was. Die had het zwaar genoeg. Haar moeder moest weer beter worden.

Vanaf die tijd praatte ze in haar bed met God. Haar ogen gesloten. Ze vroeg hem of hij haar moeder kon genezen. Ze vroeg niets voor zichzelf. Daarover mocht ze niet klagen. Pas als haar moeder weer beter was, kwam zij zelf in beeld.

==

Anna heeft moeite zichzelf terug te vinden in haar verstijfde lichaam. Ze merkt dat ze met gebalde vuisten voor de tafel met boeken staat. Ze ziet de gevolgen van het vuur. De opgebrande kaarsen. Een kaft met een verschroeide rand. Een wond die zelfs door vele jaren van tijd niet geheeld kon worden.

Even staat ze in tweestrijd. Moet ze de politie waarschuwen? Aangifte doen? Dan grijpt ze de kandelaar. Geen politie. Zinloos.

Als ze even later in haar kantoortje zit met een kop koffie tussen haar handen, vraagt ze zich af hoe ze er ooit los van kan komen.

Dan denkt ze terug aan de vorige avond. Een glimlach duwt haar wangen omhoog. ‘Je bent mooi als je lacht.’ Ze kan zijn stem zo voor de geest halen. Mooi. Zij? Natuurlijk gelooft ze hem niet, maar het gevoel dat dit woord in haar losmaakt, verwarmt haar. Ronald is teruggekeerd naar zijn geboortedorp. Vanavond heeft ze weer een afspraak met hem. Op het dorpsplein. Dat was zijn voorstel. Zelf had ze liever bij de dijk van de Oosterschelde afgesproken. De oude sluis is perfect voor een ontmoeting waarbij je liever niet gezien wordt. Dat is haar plekje.

‘Laat ze maar kijken, Anna. Het dorpsplein is veel leuker,’ zei Ronald.

Het gevoel dat iemand graag met haar gezien wordt, is als een warme gloed in haar lichaam blijven hangen. Ze koestert het als het laatste gloeiende kooltje van een kampvuur.

==

‘Fijn dat je er bent,’ zegt Ronald. Hij zag haar al van verre aan komen lopen. De lange benen slungelig, net als vroeger. Haar blonde haren los. Hij herinnert zich vooral haar haren, als ze voor hem in de klas zat. De geur van zoete bloesems. Heel stiekem snoof hij het op. Alles moest stiekem in die tijd, anders was hij de klos. Jongens waren niet lief tegen hem. Anna wel. En ze was stil. Zeker toen haar moeder ziek werd.

Hij buigt zich naar haar toe. Doordat ze op het laatste moment verlegen haar hoofd afwendt, belandt zijn zoen ergens in haar hals. Haar geur is niet veranderd.

Een lachje glipt bij haar naar buiten. Is ze ook nerveus? Hij ziet hoe ze haar ogen afwendt, naar haar voeten kijkt die onrustig het zand heen en weer schuiven.

‘Zullen we een eindje lopen?’

Anna knikt.

Hij pakt haar arm en leidt haar langs de hoge platanen die al jaren het dorpsplein omlijsten.

‘Het is een wonder dat ik je hier weer heb ontmoet.’ Hij zoekt naar woorden. Het is nog onwennig om elkaar na al die jaren weer te spreken. Wat heeft ze ondertussen allemaal meegemaakt? Ze vertelt niet veel over zichzelf.

Anna schraapt haar keel. ‘Zo bijzonder is dat niet, hoor. Ik ben altijd hier in Sint Jorishave blijven wonen. Mijn moeder had me nodig.’

‘Ik ben je moeder eeuwig dankbaar.’ Hij zegt het schertsend, maar hoopt dat Anna de serieuze boodschap opvangt.

‘Ik vond het niet erg om haar te verzorgen. Ik heb in die tussentijd geïnvesteerd in mijn eigen winkel.’ Het klinkt trots. ‘Natuurlijk is het niet groot, maar…’

‘Het is fantastisch dat je dat zelf opgezet hebt.’

Anna valt stil.

Hij kijkt vluchtig naar haar gezicht. Het is nauwelijks veranderd. Hooguit zijn er zachte lijntjes bij gekomen, langs haar mondhoeken en op de brug van haar neus, die nog steeds ondeugend omhoog wipt.

Ze slenteren verder. Hij kijkt naar de huizen met de sierlijke gevels. Verbergen die te witte gordijntjes de starende ogen? De dorpsbewoners weten dat hij terug is, maar wat vinden ze van het hernieuwde contact tussen hen?

Ronald doet zijn best om nonchalant over te komen. Wat hij wil gaat niemand wat aan. Toch is de goedkeuring in een dorp van groot belang, dat beseft hij als geen ander. Nog één huizenblok en dan komen ze aan de rand van het dorp. Daar is het rustiger, worden ze minder bekeken.

‘Hé, de namen zijn veranderd.’ Ronald stopt en kijkt naar het bordje. ‘Pastoor Bakkerstraat.’

‘Ja, pastoor Bakker.’

Hij ziet haar slikken. Aarzelen. ‘En om de hoek is de Jaap van Zuilenweg.’

‘Jaap senior zeker.’ Ronald was bang voor de grote politieagent. Met reden. Zo braaf is hij niet geweest. Hij is vaak door hem aan de tand gevoeld. Pas later begreep hij dat de agent door zijn eigen zoon geterroriseerd werd. Geen vriendje van junior? Dan moest je oppassen. Die twee vormden één blok. En jonge Jaap mocht hem niet.

‘Ja, de vader van Jaap is hier de rest van zijn leven dorpsagent gebleven. Iedereen droeg hem op handen.’

‘Net als de pastoor.’

Anna loopt verder. Geen reactie.

‘Waaraan hebben zij deze eer te danken?’ vraagt hij dan.

‘Bewezen diensten. Een ideetje van onze nieuwe burgemeester.’

‘Wat een onzin.’

‘Hij zag het als een erkenning voor al die jaren trouwe dienst in het dorp.’

‘Erkenning voor ouwe Jaap? Het zal wel. Voor pastoor Bakker is het nogal ongebruikelijk. Hij is wel oud, maar hij leeft nog. En niet al die geestelijken leiden een vlekkeloos leven. Wat een belachelijke actie van de burgemeester,’ zegt Ronald sarcastisch.

‘Geestelijken worden nu eenmaal in bescherming genomen. Toch doet de burgemeester goed werk. Al jaren. Je bent lang weggeweest, Ronald. Het dorp is nu populairder geworden. Ik merk het aan mijn omzet.’

Het voelt als een terechtwijzing en hij is opgelucht als ze eindelijk de hoek om kunnen slaan. De velden liggen nu weids voor hen. De frisse wind slaat hem in het gezicht. Hij haat de winter. Niet alleen vanwege de kilte, hij mist vooral de blote vrouwelijke huid. De korte rokjes, blote benen, maar misschien nog wel het meest de aanzet van zachte borsten. Was het nu maar lente. Hij heeft allang gezien dat Anna nog steeds mooi is. Een lichaam dat God voor ogen moet hebben gehad toen hij de vrouw schiep. Vroeger had ze al de mooiste borsten van de klas. In ieder geval de grootste, dat kon ze niet verhullen.

Hij verlangt naar haar. Slaat een arm om haar schouder. Even heeft hij het idee dat ze verstrakt. Verbeelding, houdt hij zichzelf voor. Ze heeft hem ook gemist, dat zag hij in haar ogen. Pretlichtjes die uitdoofden, en plaatsmaakten voor bolle ogen vol verlangen.

‘Kom eens bij me,’ fluistert hij haar in het oor. De zachte haren kriebelen tegen zijn neus. Hij trekt haar naar zich toe. Voelt haar borsten door zijn kleding heen. Zijn handen omvatten haar gezicht. Zacht drukt hij zijn lippen op de hare. Hij wil niet te hard van stapel lopen, maar voelt dat zijn lichaam het daar niet mee eens is.

Hij drukt zijn heupen tegen de hare. Hij wil meer van haar voelen. Alles. Haar hele lichaam. Zijn handen over haar huid laten dwalen op zoek naar de plekjes waar hij als broeierige puber zo vaak aan dacht.

Zijn vingers worstelen met de knopen van haar jas. Duwen de zijpanden uit elkaar en graven verder. Warme huid. Zijn mond is nog steeds om haar lippen. Dwingend nu, zijn behoefte om haar te bezitten stillend.

Als hij haar warme borsten onder zijn handen voelt, houdt hij zijn adem in. Hij buigt naar voren. Zijn neus diep tussen die prachtige heuvels. De geur bedwelmt hem. Een mengeling van kruiden en zoet parfum.

Dan voelt hij haar handen. Zal ze met zijn overhemd beginnen? Zacht en verleidelijk te werk gaan?

Hij voelt de druk. Hij wordt weggeduwd. Tegengehouden.

‘Niet doen, Ronald.’ Het klinkt als een fluisterende vlieg.

Hij opent zijn mond en vangt haar lippen. Maar haar stem duwt zich tussen hen. Steeds weer zoemend in zijn oor. ‘Nee, nee. Ik kan niet.’

Haar mond is vrij. Geen tong meer om hun speeksel te vermengen.

‘Wat is er?’

‘Laat me los. Ik…’ Haar handen zetten hem op afstand.

‘Anna, ik verlang naar je. Zullen we naar jouw huis gaan?’ Dat is het. Ze heeft het koud. ‘Kom, ik zal je warmen.’

‘Ronald, ik…’ Ze geeft hem nu een fikse duw. ‘Laat me los. Niet doen!’

Dan staan ze tegenover elkaar. Zijn handen opeens werkeloos langs zijn zij. Ronald ziet haar gebalde vuisten. Armen gekruist voor haar lichaam. De blik naar de grond, terwijl er een siddering door haar lichaam gaat.

==

Anna is blij als ze de deur van haar huisje sluit. Haar ademhaling gaat schokkend. Als ze zich in de stoel voor het raam laat vallen, slaat ze haar handen voor haar ogen. Huilt om wat ze verloren heeft. Om wat haar jaren geleden is afgepakt. Ze schaamt zich. Het ligt aan haar. Al die jaren heeft het aan haar gelegen. Een normale liefde is niet voor haar weggelegd. Hoe heeft ze zo stom kunnen zijn om te denken dat het met Ronald anders zou zijn? Anders dan…

Ze voelt weer de handen als kolenschoppen die haar kleding doorspitten. Overal voelend. De eeltige handen. Daarna nog meer handen. Jonger en gretiger. Als een gebruiksvoorwerp is ze overgedragen. Als een trofee tussen verwante zielen. Waarom heeft ze zich niet verzet, en het gewoon laten gebeuren? Haar emoties blijken zonder enige moeite de tijdsdrempel over te vliegen. Terug naar toen. Naar zíjn handen. Het verleden wil niet rusten. Het doet pijn. Nog steeds.

Ze kon niet anders dan Ronald afweren. Daarna wilde ze naar huis. Zich opsluiten. Maar Ronald liet haar niet gaan. Hij leidde haar naar de oude sluis bij de Oosterschelde. Wist hij dat het haar rustpunt was?

De woorden kwamen moeilijk naar buiten, maar het begrip in Ronalds ogen hielp haar om door te zetten en voor het eerst over het misbruik te praten. Ze heeft geen details verteld, dat kon ze niet. Nooit ofte nimmer zal ze kunnen beschrijven wat er gebeurd is. Ook niet tegenover Ronald. Het schuldgevoel overheerst en de schaamte zit overal onder haar huid. Iemand met een dergelijke functie staat sterk, dus ze zullen haar nooit geloven. Dat heeft hij haar flink ingepeperd.

‘Ik ga wraak nemen,’ zei Ronald.

‘Dat helpt niet.’

‘Tuurlijk wel. Vertel me wie het is.’

Ze had haar hoofd geschud.

‘Ik zal hem aangeven. Deze man mag zijn straf niet ontlopen.’

‘Het heeft geen zin, Ronald. Hij staat boven de wet.’

‘Vertrouw op mij.’ Ze herinnert zich nog de zachte hand die haar haren streelde. Niet voelen. Wel voelen. Het was zo verwarrend.

Ze weet dat ze Ronald kan vertrouwen. Hij was de enige uit haar klas die haar steunde. Op zijn manier. Een stukje van zijn Liga. Of een bosje paardenbloemen, waarvan de stelen plakkerige melk huilden. Hij hield haar hand vast als ze in de kerkbank zaten. Ze zongen samen de psalmen waarvan de teksten niet voor haar bedoeld leken te zijn.

‘Ik vertrouw je, Ronald,’ perste ze met moeite uit haar mond. Zo moeilijk om te zeggen. Om de betekenis daadwerkelijk te voelen.

‘Vertel me wie het is. Al die Zeeuwse monden hebben lang genoeg gezwegen. Het wordt tijd dat we die eens openrukken. Hij moet ter verantwoording geroepen worden. Het remt je. Je verdient genoegdoening.’

Maar Anna zweeg. Zoals al die jaren. Ze wist toch dat het zinloos was? De man heeft haar nog steeds in zijn macht. Hij zal haar verrassen. De dreiging met vuur is zijn wapen.

Je moet zwijgen, Anna. Slechts een klein vlammetje op jullie rieten dak... Je weet dat ik van verrassingen houd.

Ze wist wat dat zou betekenen. Haar moeder zou zichzelf nooit kunnen redden. Bedlegerig en slecht ter been.

Nu is haar winkeltje aan de beurt. Hij heeft haar samen met Ronald gezien. Vandaar de opgebrande kaarsen. De verschroeide kaft. Het is zijn waarschuwing. Zijn manier om te zeggen: houd je mond.

==

Als Ronald op pad gaat, dreigt de lucht met gelige kleuren waarachter de zon weggevlucht lijkt. Maar zelfs de harde wind deert hem niet. Hij zal niet rusten voor hij Anna rust heeft kunnen geven. Met Jaap praten is de eerste stap. Die moet hem verder helpen. Verderop ziet hij de agent al staan. Het ambt is overgedragen van vader op zoon. Het is prettig dat hij hem even rustig kan bestuderen. Zijn buik is in de afgelopen jaren zeker drie keer in omvang toegenomen. Geen snelle jongen meer, dat is duidelijk. Maar wel iemand om rekening mee te houden, net als vroeger. Zijn eigen antipathie is nu niet belangrijk.

Heel bewust laat hij zijn ademhaling vertragen. Zijn schouders zakken automatisch naar beneden. Dat moet. Anna heeft er niets aan als hij straks de hele boel aan gort slaat. Sinds Ronald gisteravond hoorde wat er met Anna is gebeurd, is de rust uit zijn lijf. Kwaadheid borrelt. Hoewel hij het nu beter kan hanteren dan vroeger, weet hij dat dit een probleem kan vormen. Onbesuisde woedeaanvallen hebben hem vaker in de problemen gebracht. Een van de redenen waarom hij zich te vaak heeft moeten melden bij de vader van Jaap.

De hele nacht is hij alle mogelijkheden nagegaan. Er zijn maar weinig mannen in het dorp die in aanmerking komen voor het perverse misbruik. Iemand met een functie die boven de wet staat. Dat zei Anna toch? Eén naam dringt steeds naar voren: Bakker, pastoor Bakker. Anna’s reactie bij het straatnaambord zei toch genoeg? Onder de deken van het geloof wordt van alles verborgen gehouden. Steeds vaker duiken de schandalen in de media op. Misbruik, verkrachting of aanranding. Vooral in de internaten was het vroeger raak. Geestelijken houden elkaar de hand boven het hoofd of zweren misschien zelfs wel samen. Zou dat hier ook gebeurd zijn? Gewoon onder zijn eigen ogen?

Ronald voelt zijn maag weer draaien. Misselijkmakend kwaad is hij. Hoe kon die vent met zijn vingers aan Anna zitten? En misschien wel aan veel meer meisjes.

Dan staat hij voor Jaap. De agent draait zijn hoofd uiterst langzaam naar hem toe.

‘Goedemorgen, Jaap.’

‘Dag, Ronald. Ik hoorde al dat je weer in het dorp was.’ Zijn lage stem komt ergens van onder uit zijn keel.

‘Het verleden blijft trekken.’ Hij ziet dat Jaaps hoofd comfortabel op zijn onderkin ligt, terwijl hij zijn pientere ogen tot spleetjes knijpt. Ronald vond hem vroeger al een blaaskaak. Beetje stoer doen omdat zijn vader dorpsagent was. Maar nu hij hem na vijftien jaar weer ziet, merkt hij dat er ook iets onzekers in zijn ogen blinkt. Dat doet hem goed.

‘Niets is meer zoals vroeger.’ Jaap kijkt weg.

‘Nee, dat klopt. We zijn ouder en misschien zelfs wat wijzer geworden.’ Ronald doet zijn best om ontspannen over te komen en produceert zelfs een lach.

Bij Jaap ziet hij slechts een licht optillen van een mondhoek. Verder geen reactie.

Genoeg afgetast.

‘Ik wil het eens hebben over Anna.’

‘Wat is er met haar?’

‘Ze heeft het in het dorp behoorlijk te verduren gehad.’

‘Hoe bedoel je?’

Ronald schraapt zijn keel. Het is niet makkelijk om het te benoemen. De woorden alleen al maken hem laaiend. Toch beseft hij dat Jaap de enige is die hem verder kan helpen. Anna is seksueel misbruikt. Misschien zelfs wel in de tijd dat ze bij hem in de klas zat. Hij heeft haar in de steek gelaten. Zo voelt het. Anna was zijn vriendinnetje. Niet dat ze dat ooit uitgesproken hebben. Nee, dat was niet nodig. Hij voelde het als ze samen in de kerk zaten. Naast elkaar. Vaak zelfs hand in hand.

‘Anna is misbruikt.’ Het is eruit. De spanning begint in zijn handen. Daar moet het blijven.

‘Zegt ze dat?’

‘Geloof je haar niet?’

‘Anna zegt wel vaker dingen.’

Heel bewust laat hij de spanning uit zijn vingers verdwijnen. Als hij nu rustig kan blijven, kan hij Anna helpen. ‘Ik geloof haar. En ik wil haar helpen. Daarom ben ik naar jou toe gekomen.’

‘Naar mij.’ Jaap verandert van houding. Hij slaat zijn armen om zijn buik en staat zo voor hem, met zijn beide benen wijd, als een dier dat wacht tot de aanval wordt ingezet.

‘Ja, ik weet wie het is. Samen kunnen we die vent op zijn nummer zetten.’ Hij weet dat hij bluft.

Dan maakt Jaap een armgebaar. ‘Kom binnen.’

Even later zit hij tegenover hem aan het bureau. Hij is trots op zichzelf. De woede heeft zijn handelen niet overgenomen. Samen kunnen ze deze zaak vast tot een goed einde brengen. Het wordt tijd dat het recht zijn loop krijgt. Hoe dan ook. Eindelijk kan hij Anna helpen. Als de dader gepakt wordt, kan ze hopelijk vrijer gaan ademen.

‘Ik ga eens praten met meneer pastoor,’ bromt Jaap even later.

‘Ik ga mee.’

Natuurlijk aarzelt Jaap.

‘Ik ben veranderd. Rustiger geworden.’

‘Ik kan het wel zonder jou af.’

‘Het gaat om Anna. Ze is belangrijk voor me.’

‘Voor mij ook.’ Het grimmige lachje lijkt misplaatst.

‘Ik zal op afstand blijven.’

Jaap schuift zijn stoel achteruit en pakt zijn jas. ‘Iedereen mag op de openbare weg lopen.’

Buiten blijkt de wind in kracht te zijn toegenomen. Suist snel rond de bomen aan het plein. Het dorp ligt in het duister. Slechts een enkele straatlantaarn verspreidt wat geel licht. De regen wordt voortgejaagd, waarbij de druppels als ijssplinters in Ronalds gezicht snijden.

Het pastoraat naast de kerk wordt beschermd door een paar oude eiken. Hun takken zwaaien wild heen en weer. Ronald blijft op gepaste afstand en kijkt toe hoe Jaap naar de voordeur loopt.

Als de deur opengaat, knijpt Ronald zijn handen tot vuisten. Daar is hij, de viezerd, zijn oude, smalle lichaam gekleed in een zwarte broek met een wollen vest.

‘Goedenavond, agent. Wat brengt u aan mijn deur?’

‘Ik wil even met u praten.’

‘Treed binnen.’ Pastoor Bakker stapt opzij.

Ronald kan niet langer werkeloos blijven staan. Hij moet vechten voor Anna. In slechts een paar seconden overbrugt hij de afstand tot de twee mannen.

‘Dag Ronald, wat een verrassing je hier te zien.’

Verrassing? Dat was het woord dat Anna gebruikte. De vingers van pastoor Bakker glijden langs het gordijn dat de koude wind buiten moet houden.

Smalle vingers. Te nette nagels. Geen werkhanden, ondanks hun grootte. Die aanblik zorgt voor een rilling in Ronalds lijf. Het beeld van die handen op Anna’s lichaam. Hij knijpt zijn ogen samen, maar het beeld verdwijnt niet. Het maakt hem ziek.

‘Tijd om te biechten, meneer pastoor.’

‘Vanavond ga ik niet biechten.’ Het knisperende lachje versterkt Ronalds walging voor deze man.

‘Rustig, Ronald.’ Jaap pakt hem bij zijn arm, maar hij rukt zich los.

‘Jouw heilige vingers zaten aan een onschuldig meisjeslichaam. Daar zul je voor moeten boeten.’ De harde woorden vliegen nu naar buiten. Hij grijpt de man bij zijn vest en trekt hem omhoog. De ogen van de man vergroten zich in opperste verbazing. Dan ziet hij hoe de kleur uit diens gezicht trekt.

‘Stop.’ Jaap komt tussenbeide.

Ronald moet de man loslaten, maar de spanning in zijn lijf is te groot. Het gaat mis. Hij kan het niet meer tegenhouden. Opeens krimpt de pastoor in elkaar. Zijn ogen vragend op Ronald gericht. ‘Waarom word ik gestraft?’ fluistert hij terwijl hij wankelt. Dan zakt hij langzaam naar de grond.

==

Ronald heeft haar een sms’je gestuurd: Vanavond wordt het geregeld. Trust me!

Hij gaat wraak nemen! Vroeger vond ze het opvliegende karakter van Ronald aantrekkelijk. Die liet tenminste niet met zich sollen. Maar nu…?

De vragen dreunen vanaf dat moment door haar hoofd. Hoe weet hij wie erachter zit? Wat moet ze nu doen? Thuisblijven? Waar is hij heen? Als een paranoïde tijger loopt ze heen en weer voor het raam van haar woning.

Ronald moet hem niet klem zetten, dan loopt Het Boekenhoekje gevaar. Die smeerlap heeft de lucifers vast al in de aanslag. Dat mag niet gebeuren.

Ze houdt het binnen niet meer uit, graait een jas van de kapstok en snelt naar buiten. Ze moet haar winkeltje beschermen. Al rennend worstelt ze haar arm in een mouw. De zijflap klappert rond haar lijf. Al die jaren was zij degene die klem zat. Zowel praten als zwijgen was geen optie. Steeds weer bezwoer hij dat hij zijn bedreigingen uit zou voeren. Maar nu wordt hij zelf in het nauw gedreven. Hij zal echter van zich afbijten, dat weet ze zeker.

Haar voeten komen hard neer op de weg. Haar winkel is slechts drie blokken verwijderd van haar huis. Toch lijkt het ver weg. Het café van Bleke Diny komt in het zicht. De laatste bocht.

Hijgend leunt ze tegen de muur van het café als ze Het Boekenhoekje ziet liggen. Niets aan de hand. Geen rook. Geen brand. Alles ligt er even vredig bij. Wat nu?

Op dat moment piept haar mobieltje. Een nieuw sms-bericht van Ronald. Het is geregeld, God is rechtvaardig geweest. Zullen we het samen vieren?

‘Ha, Anna. Kom je een drankje halen?’

Ze schrikt van de stem van Diny, nog meer schor dan anders.

‘Nee, sorry. Ik…’

Ze kan niet nadenken. Is ze eindelijk vrij? Heeft Ronald wraak genomen? Voor haar? Maar hoe?

‘Naar huis!’ De woorden schieten naar buiten.

‘Wat zeg je?’ Diny kijkt haar wazig aan.

‘Sorry, Diny. Geen tijd.’ Ze draait zich om. De euforie stijgt in haar op. Ronald heeft haar geholpen. Eindelijk gerechtigheid.

Ze loopt uiterst langzaam terug naar huis en trekt haar jas om zich heen, maar hij geeft nauwelijks bescherming tegen de wind die genadeloos om haar heen blaast. Ze trilt. Ze probeert zichzelf voor te houden dat de kou de oorzaak is, maar ze weet dat haar herinneringen opeens opspelen. De jaren van misbruik hebben erin gehakt. Ze heeft sindsdien niemand in haar buurt geveeld. Hoe kan ze ooit vingers over haar lichaam voelen strelen zonder terug te denken aan zijn handen?

Nu is Ronald terug. Haar eerste vriendje. Hun verliefdheid is opgebloeid alsof die nooit weg is geweest. Heeft ze onbewust op hem gewacht?

==

Als de schemering oprukt zit Anna op het houten bankje in haar tuin. De regen is gestopt, de wind is een zachte bries geworden. Ze staart in het vuur dat ze samen met Ronald heeft aangestoken. De vlammen dansen laag tussen de stenen. Het vuur knettert alsof het haar een verhaal wil vertellen.

‘Ik moet nog één ding regelen,’ zei Ronald nauwelijks een kwartier geleden. ‘Heb je een ladder voor me?’

Zijn vinger duwde de vragen terug die over haar lippen wilden vloeien. ‘Stil maar, meisje, het komt wel.’ Daarna nam hij haar gezicht tussen zijn handen. De kus was zacht en slechts kort. Ze was dankbaar dat hij niets vroeg.

De vlammen zijn nu niet beangstigend. Dit vuur is onder controle. Ze laat alle gebeurtenissen van de afgelopen uren door haar hoofd gaan. Het geeft lucht, maar ze beseft dat het opnieuw leren ademhalen nog moet beginnen.

Ze schrikt als de tuindeur opengaat. De grote gestalte van Ronald vult de donkere opening. Ze kan een glimlach niet tegenhouden als ze ziet dat hij iets onder zijn arm klemt.

‘Is het gelukt?’

Ronald zet de ladder weg en houdt het bord omhoog.

‘Is dat niet strafbaar?’

‘Reken maar. We hebben geluk dat de enige agent in het dorp nu andere zaken aan zijn hoofd heeft.’

Anna schiet in de lach. Het voelt goed om weer te kunnen lachen. Bevrijdend, alsof de problemen van de wereld even op andere schouders rusten.

‘Hier, pak aan.’

Ze kijkt naar het bord, pakt het dan aan. Verwarring speelt op. ‘Pastoor Bakkerstraat? Maar…?’

‘Stil maar. Ik heb er ook eentje voor mezelf meegenomen.’ Hij laat haar een tweede bord zien. De Jaap van Zuilenweg. ‘De vader van Jaap heeft mij het leven behoorlijk zuur gemaakt. Die kon ik echt niet laten hangen.’

Anna opent haar mond. Er zijn opeens zo veel vragen. Maar op dat moment piept haar mobieltje. Een nieuw sms-bericht. Verrassing! Jouw vriendje heeft de dood van een onschuldige op zijn geweten. Je weet welke consequenties dat kan hebben als je niet zwijgt. Jaap.

‘Geen fijn bericht?’ Ronald kijkt haar onderzoekend aan.

‘Gewoon een vriendin,’ zegt ze na een korte aarzeling.

‘Je ziet bleek. Het is allemaal nogal heftig, hè?’

Anna schraapt haar keel. ‘Misschien kun je me vertellen wat er allemaal is gebeurd?’

‘Is het niet genoeg om te weten dat je niet meer bang hoeft te zijn?’

‘Ik wil alles weten.’ Ze stoot het naar buiten.

Ronald gaat naast haar zitten. ‘Ik ben naar Jaap toe gegaan.’

‘Ja?’ Ze probeert te slikken, maar het lukt niet.

‘Nou ja, het ging een beetje mis.’

‘Mis?’

‘Daarna heeft Jaap aangeboden het verder te regelen. Een natuurlijke dood, dat was geen probleem, zei hij. Hé, ik heb hem niet geslagen.’ Het klinkt kinderlijk onschuldig. Anna wilde dat ze zijn ogen kon zien, maar het is te donker.

‘Wie heb je niet geslagen?’

‘Pastoor Bakker, natuurlijk. Hij kreeg een hartaanval. Waarschijnlijk van angst, omdat hij besefte dat nu alles uit zou komen.’

Anna wendt haar blik af. Het kan niet waar zijn.

‘Het is zijn verdiende loon. Die vent heeft jou zo veel pijn gedaan. En dat allemaal onder de vleugels van het geloof, dat kan hij niet maken. Dát heb ik hem gezegd. En God straft onmiddellijk,’ besluit Ronald zijn relaas.

Ze kijkt naar het straatnaambord dat ze in haar handen houdt. Een dode gelovige.

‘Kom, we steken de fik erin.’ Ronald pakt het bord uit haar handen en legt het in het vuur.

‘Mag ik het andere bord erin leggen?’ Ze strekt haar hand uit.

‘Natuurlijk, als je dat perse wilt.’

Ze aarzelt slechts kort. Dan laat ze langzaam het bord van de Jaap van Zuilenweg in het vuur zakken. De vlammen tasten het metaal af. Zacht likkend langs de randen komen ze bij de verflaag. De witte kleur licht nog even op, daarna vertroebelen de letters.

‘Hij verdwijnt,’ fluistert Anna, maar haar woorden verwaaien.

Een windvlaag laat het vuur omhoogschieten, wat maakt dat beide borden worden ingesloten. Ze beseft nu dat ze zal moeten blijven zwijgen.

Zo zitten ze naast elkaar. Dan voelt ze de hand van Ronald om de hare. Het kneepje dat volgt beantwoordt ze.

Het lijkt uren te duren voor de vlammen het bord loslaten en zich wenden tot het omringende hout dat beter verteerbaar is. Daar knabbelen ze verder tot het vuur verzadigd is en slechts gloeiende as achterlaat.

Jaaps naam ligt stil in de verkoolde resten. Anna staart naar de nog duidelijk zichtbare uitstulpende letters, slechts door een dun laagje roet bedekt. En ze zwijgt.

==

Marelle Boersma (1957) is een schrijfster met een oog voor thema’s die een spanningsveld vormen met de huidige actualiteit. Ze voelt intuïtief, bijna profetisch, aan welke maatschappelijke ontwikkelingen een rol in ons leven gaan spelen. Dit geeft de lezer het onheilspellende gevoel dat haar boeken spelen in een toekomst die voor de meeste mensen nog verborgen is.

Thema’s die ze in haar boeken heeft gebruikt zijn onder meer cosmetische chirurgie, de hoge bonussen van topmanagers en illegaal draagmoederschap.

Marelle heeft inmiddels vijf thrillers op haar naam staan: De Babymakelaar (2010), Schaduwspelen (2008), Complex (2007), Stil water (2006) en Nephila’s netwerk (2005). Daarnaast schrijft ze graag korte verhalen, onder andere voor Parelz, en columns voor het verhalenmagazine Pure Thrillers en Ezzulia. Sinds het voorjaar van 2010 schrijft ze een wekelijkse weblog op Libelle.nl.

Naast het schrijven zelf geeft Marelle workshops Thrillerschrijven, waar behalve het integreren van spanning in een verhaal ook basistechnieken voor perspectief, tijd en personages aan de orde komen.

www.marelleboersma.nl

Linda Jansma – Keltisch kruis

Jim zag de vrouw die hij zou gaan vermoorden voor het eerst op een vrijdagavond, tijdens het diner ter ere van het verschijnen van zijn nieuwste roman.

Het was de zesde. De zesde vrouw, niet de zesde roman. Nee, daar had hij er al veel meer van op zijn naam staan. Dertien in totaal. En allemaal even succesvol.

Hij vond het heerlijk om te schrijven. Om zich uren achtereen terug te trekken in een door hemzelf gecreëerde wereld. De bodemloze put van zijn fantasie aan te boren en de protagonist te zijn in zijn eigen universum. Het hield hem op de been nadat elf jaar geleden Evelien uit zijn leven werd weggerukt. Eerst was hij totaal ontredderd geweest, had hij niet meer geweten hoe hij de dagen moest doorkomen. Hij had zich vol vuur op het schrijven gestort, wat hem uiteindelijk gemaakt had tot wat hij nu was: een gevierd misdaadauteur.

Wat zijn boeken zo succesvol maakte, waren de ongekende gruwelijkheden die de slachtoffers in het verhaal moesten ondergaan en die hij tot in detail beschreef. Fans bejubelden hem erom, critici prezen hem de hemel in, vrouwen lieten hem niet meer met rust. Vooral aan dat laatste ergerde hij zich. Hij kon zich in geen enkele openbare gelegenheid vertonen of een paar van die naïevelingen drongen zich aan hem op.

Na de dood van Evelien was hij ze gaan haten. Al die onnozele vrouwen die hun leven leidden in onwetendheid over wat er werkelijk in de wereld gebeurde. Zich niet bewust van waartoe hun naïviteit kon leiden. Nee, ze lachten erom, wuifden het weg, in de veronderstelling dat niets hun bekrompen wereld kon verstoren. Terwijl zijn Evelien te grazen was genomen door een monster, dat haar gemarteld en meerdere keren verkracht had en haar uiteindelijk had afgeslacht als een beest. Zijn eerste boek had hij erop gebaseerd. Haar dood was zijn eerste succes geworden en dat had geleid tot nog meer haat. Het was immers zijn schuld geweest. Hij had geweten hoe naïef Evelien was en hij wist zeker dat dat haar fataal was geworden. En als hij dan naar al die vrouwen om hem heen keek, hoe onbevangen ze in de wereld stonden, met hem flirtten, zoals ze ongetwijfeld ook met andere mannen deden, dan voelde hij zijn haat groeien. Waarom kwamen zij er wel mee weg en Evelien niet?

En toen, op een warme zomerdag in augustus, had hij haar gezien. In Boekhandel De Ark, vlak voor het tafeltje waaraan hij zat te signeren. Ze leek sprekend op het moordslachtoffer uit zijn derde roman. Alsof ze zo uit het boek gestapt was. Net zoals al die andere vrouwen flirtte ze met hem, en dat maakte hem woedend. Hij haatte haar. Ze hoorde hier helemaal niet te zijn. Sterker nog: ze hoorde niet eens meer te leven! Ze hoorde net zo dood te zijn als het slachtoffer uit zijn derde boek. Net zoals de slachtoffers uit ál zijn boeken.

En net zoals Evelien.

Twee weken later was het zover. Door zijn toedoen. Op dezelfde manier als het slachtoffer in zijn derde boek. Ze had niet eens geschreeuwd. Haar langzaam in de dood te voelen wegglijden had hem een ongekende bevrediging gegeven. Een roes, die hem bijna in extase bracht.

Vanaf dat moment werd het een sport: zoeken naar een vrouw die leek op een slachtoffer uit een van zijn boeken en haar vervolgens ombrengen op dezelfde gruwelijke manier als hij beschreven had. Tot nu toe was het vijf keer gelukt.

Hij keek naar de serveerster die ietwat onhandig de borden met de kunstig gearrangeerde zalmsnippers voor hem en zijn tafelgenoten neerzette. Hij zag haar pols en wist het zeker.

Zij zou de zesde worden.

§

Hij had me opgemerkt. Al vanaf het eerste moment dat ik langs zijn tafel liep had hij me constant in de gaten gehouden, me gevolgd met die donkere ogen van hem, zo intens dat het moeilijk verbeelding kon zijn. Zijn blik zou trouwens geen enkele vrouw onberoerd laten. Of ze nou getrouwd was of vrijgezel, piepjong of stokoud, met zijn charisma zou hij ongetwijfeld bij elke vrouw bewondering wekken, zonder daar iets speciaals voor te hoeven doen. Ook bij mij, moest ik toegeven.

Ik wist dat hij vanavond in het restaurant zou komen eten. Jim Lorenz, de charmante, razend populaire bestsellerschrijver, deed dat namelijk altijd als er een nieuw boek van hem gelanceerd werd. En dus had ik me speciaal opgedoft. Make-uptechnisch dan, want als serveerster in een chic restaurant heb je wat kledingkeuze betreft niet echt veel in te brengen. Dat zowel mijn make-up als mijn zwart-witte kleding hem totaal niet interesseerde, merkte ik pas toen zijn blik op de kleine, maar overduidelijke tatoeage op de zijkant van mijn linkerpols was gevallen en hij vervolgens zijn donkere ogen in die van mij boorde.

Zuchtend trok ik na afloop van mijn dienst mijn platte werkschoenen uit en verruilde ze voor een paar hooggehakte pumps. Achter me hoorde ik het gelach van de meiden en jongens van de bedieningsploeg, die naar de uitgang liepen. Ik wist dat ze met z’n allen nog wat gingen drinken bij Café Le Royale. Niemand had me gevraagd of ik ook meeging, maar dat verwachtte ik ook niet. Waarom zouden ze ook? Ik hoorde er gewoon niet bij. Niet dat het mij veel kon schelen. Maar toch viel de stilte toen ze vertrokken waren als een klamme deken over me heen en bekroop me een gevoel van onrust en eenzaamheid. Opnieuw zuchtte ik diep. Ik kon maar beter opschieten.

Ik haalde mijn mobiel tevoorschijn en toetste het nummer van Erik in. Twee keer ging hij over voordat er werd opgenomen.

‘Hé, met mij,’ zei ik. ‘Ik ben klaar hier.’ Met de mobiel tussen mijn oor en schouder geklemd, propte ik de sloof in mijn tas en klikte hem dicht.

‘Ga je nu weg?’ vroeg Erik.

‘Hm-m,’ humde ik.

‘Oké, zie ik je straks.’ Het bleef even stil. ‘En doe voorzichtig.’

Ik glimlachte. ‘Doe ik altijd, weet je toch?’

Erik snoof en omdat ik geen zin had in een preek over risico’s, onveiligheid en hoe ik bepaalde dingen het beste kon voorkomen, zei ik snel ‘See ya!’ en verbrak de verbinding.

Ik borg mijn mobiel weg, trok mijn jas aan en verliet even later het restaurant door de zijdeur. De lucht was helder en de bijna volle maan zorgde ervoor dat het net niet helemaal donker was. Wel was het erg stil. Het restaurant zat dan wel aan de rand van het centrum, maar het was al ver na twaalven en alle winkels waren al uren gesloten. In de verte zag ik iemand met zijn hond lopen. De hond blafte, wat akelig hol klonk door de verlaten straat, en onwillekeurig huiverde ik. Snel stapte ik de stoep af en stak de weg over. Als ik flink doorstapte, was ik met een kwartier thuis.

Haastig liep ik langs een stapel zand en stenen, die natuurlijk weer midden op het trottoir gedumpt was door de stratenmakers die overdag met de weg bezig waren. Opnieuw hoorde ik een hond blaffen en automatisch keek ik om, de donkere straat in, waardoor ik niet lette op waar ik mijn voeten zette. Ik struikelde en in een poging mezelf overeind te houden, zwikte ik door mijn enkel.

Au. Verdomme. Waarom had ik die kloteschoenen in vredesnaam aangetrokken? Ik kon er niet op lopen, dat wist ik toch? Met mijn linkerhand tegen de muur om mijn evenwicht te bewaren, tilde ik mijn voet op en wreef over mijn pijnlijke enkel.

‘Hulp nodig?’

Met een ruk keek ik op, recht in het gezicht van Jim Lorenz. Ik schrok zo van zijn plotselinge verschijning, dat ik een zachte kreet slaakte.

‘Sorry,’ zei hij. ‘Het was niet mijn bedoeling je te laten schrikken.’

‘Wat verwacht je dan?’ gooide ik eruit, terwijl mijn hart als een razende in mijn borstkas tekeerging. ‘Elke vrouw schrikt zich toch het apelazarus als er in het halfdonker ineens een vent vlak voor haar staat?’ Met mijn hand streek ik een pluk haar voor mijn ogen vandaan en vervolgde: ‘Je hebt nog geluk dat ik niet zo snel bij mijn haarlak kon. Je had het beslist niet fijn gevonden als ik dat in je ogen gespoten had.’

Hij glimlachte. ‘Waarschijnlijk niet, nee,’ gaf hij toe.

Zijn diepe stem kalmeerde mijn op hol geslagen hart een beetje.

‘Ik zag je binnen ook al,’ zei hij na een korte stilte. Hij knikte in de richting van het restaurant dat ik een paar minuten geleden had verlaten en waar nu alles donker was.

‘Dat kan kloppen. Ik werk daar namelijk.’ Ik kon niet voorkomen dat het sarcastisch klonk.

Hij leek het niet te merken, stond daar alleen maar, met zijn handen in de zakken van zijn regenjas. Het stoorde me enigszins en net toen ik wilde opmerken dat ik nu echt naar huis moest, zei hij: ‘Je hebt daar een mooie tattoo.’

Ik wierp een vluchtige blik op mijn pols. ‘Dank je,’ zei ik. ‘De meeste mannen die ik ken vinden het maar niks. Zoals mijn ex. Die had er een bloedhekel aan. Volgens hem verpestte het mijn lichaam.’

‘Ik vind hem erg fijntjes.’ Hij staarde even naar de tatoeage en vroeg toen: ‘Het is geen gewoon kruis, hè?’

‘Nee, een Keltisch kruis. Hoezo?’

‘Ik ken iemand die ook een tattoo van een kruis op haar pols had,’ zei hij. ‘Maar dat was een gewoon kruis. Waarom heb je voor een Keltisch kruis gekozen?’

‘Dat gaat je helemaal niks aan,’ zei ik, met al mijn zintuigen op scherp. Ik nam hem even onderzoekend op en vervolgde: ‘Wat wil je eigenlijk van me? Stond je me op te wachten?’

‘Ik vroeg me af of je misschien iets met me wilde gaan drinken.’

Met opgetrokken wenkbrauwen staarde ik hem aan.

‘Ik weet een heel leuke tent,’ vervolgde hij. ‘Niet zo ver hiervandaan.’

‘Doe je dat wel vaker?’ vroeg ik. ‘Vrouwen die je helemaal niet kent iets te drinken aanbieden?’

‘Alleen als ik ze de moeite waard vind.’

‘De moeite waard? Je weet mijn naam niet eens!’

‘Sanne,’ zei hij. En toen hij mijn verbaasde blik zag: ‘Dat stond op het naamplaatje van je uniform.’

Natuurlijk. Dat had ik moeten weten. ‘En dus denk je me goed genoeg te kennen om me te vragen of ik wat met je wil gaan drinken?’

‘Je hoeft alleen maar ja of nee te zeggen.’

Ineens dacht ik aan Erik. Lieve, overbezorgde Erik. Hij had gelijk, ik moest voorzichtig zijn. Voor mijn eigen veiligheid. Ik ontmoette Jim Lorenz’ glinsterende ogen, die me afwachtend aanstaarden.

‘Vooruit dan maar,’ zei ik met een zucht. ‘Maar niet te lang. Morgen moet ik weer werken.’

‘Je zult er geen spijt van krijgen,’ beloofde hij.

‘Dat moet ik maar afwachten, hè?’

Hij reageerde er niet op, zond me slechts een betoverende glimlach.

§

Ze was perfect. Haar figuur, haar ogen, haar lange blonde haren. Zelfs de zwart-witte serveersterkleding. Maar het meest perfect was de tatoeage op haar pols. Het kruis. Zijn hart had een sprongetje gemaakt toen hij het zag.

Een kort moment had hij getwijfeld. Zich afgevraagd of hij het wel moest doen. Háár kiezen als zijn volgende slachtoffer. Die tatoeage zou wel erg voor de hand liggen en de politie opnieuw naar hem leiden. Zoals al eerder gebeurd was.

Na de vondst van de derde vrouw – ze heette Anita, dat wist hij nog heel goed – waren er twee rechercheurs aan zijn deur geweest. Iemand had de geniale ontdekking gedaan dat de moord, en nog twee daarvóór, wel erg veel weg hadden van de werkwijze die Jim in drie van zijn boeken beschreef. Hij had geschokt gereageerd, gevraagd of hij iets kon doen. Ze hadden ontkennend geantwoord en gezegd dat het niet zijn schuld was dat een psychopaat zijn boeken als leidraad voor het vermoorden van vrouwen gebruikte. Het was duidelijk dat ze geen moment het idee hadden wat Jims rol in deze zaak was, en eigenlijk maakte het dus niet uit of de tatoeage ze opnieuw naar hem zou leiden. Bovendien, wie zou hem, een gevierd schrijver, er nou van verdenken zelf zijn moordplots tot in detail uit te voeren?

Hij keek opzij, naar Sanne, en verbaasde zich over de manier waarop ze naast hem liep. Zich van geen kwaad bewust. Vol vertrouwen. Hij vroeg zich af wat er straks door haar heen zou gaan als ze doorkreeg wat zijn bedoeling was. Wat ze zou voelen. Angst? Ongetwijfeld.

Hij wierp een korte blik op zijn horloge. Hij was mooi op tijd. Hij lag zelfs een kwartier voor op schema. Dat kwam omdat hij verwacht had dat ze samen met collega’s naar buiten zou komen en hij haar pas later zou hebben kunnen aanspreken. Maar ze was helemaal alleen geweest. Net als de serveerster in zijn boek. Ja, het verliep allemaal precies volgens plan. Over een uur zou hij weer thuis zijn. Hij zou een douche nemen, gemakkelijke kleding aantrekken en daarna een groot glas wijn inschenken. Vervolgens zou hij zich in zijn eentje op de bank terugtrekken en toosten op een wederom geslaagde actie: de moord uit boek numero negen.

§

‘Werk je al lang in het restaurant?’

Met zijn handen nog steeds in de zakken van zijn regenjas liep Jim naast me en keek me van opzij aan.

‘Twee maanden,’ zei ik. ‘Al lijkt het veel langer.’

‘Dat klinkt alsof je het helemaal geen leuk werk vindt.’

‘Ik had me inderdaad een heel andere voorstelling gemaakt van het werk dat ik zou doen na vier jaar antropologie gestudeerd te hebben.’

Hij glimlachte. ‘Geen baan in te vinden?’

Ik schudde mijn hoofd. ‘En aangezien mijn koelkast zich niet vanzelf vult…’

Zijn blik was geamuseerd, misschien zelfs een beetje spottend.

‘Waar gaan we eigenlijk naartoe?’ vroeg ik na een poosje.

‘Ken je het Grand Café bij de Havenkom?’

De Havenkom? Wilde hij dáár helemaal naartoe? ‘Dat is ook niet naast de deur,’ merkte ik op.

‘Nee, maar wel gezellig.’

Daar had hij gelijk in. Ik was wel vaker in het grote café aan de haven geweest. Met vrienden. Mijn zus. Mijn ex. En het was inderdaad een gave tent. Maar om daar lopend te komen, moesten we wel over de weg langs het strand. Een onverlicht kronkelweggetje dat op dit tijdstip beslist volkomen verlaten zou zijn.

Ik keek even vluchtig over mijn schouder en vervolgens naar Jim. Hij had zijn blik strak vooruit gericht, maar merkte na een paar seconden toch dat ik naar hem keek. Zijn vriendelijk glinsterende ogen en betoverende glimlach maakten mijn binnenste week, of ik dat nu wilde of niet.

‘Je hebt al aardig wat boeken geschreven, hè?’ vroeg ik, om de stilte te doorbreken.

‘Dertien,’ antwoordde hij.

‘Dat zijn een flink aantal moorden bij elkaar,’ zei ik. ‘Waar haal je al die ideeën in vredesnaam vandaan?’

‘Die komen vanzelf. Ik krijg op een gegeven moment een inval en begin gewoon te schrijven.’

‘Ja, maar hoe weet je nou of de moorden die je beschrijft ook een beetje realistisch zijn?’ En in een poging grappig te zijn vervolgde ik: ‘Probeer je ze uit of zo?’

Een vreemde glans lichtte ineens op in zijn ogen. Heel even maar. Toen lachte hij. ‘Dat zou een mooie stunt zijn,’ zei hij.

‘Noem het maar mooi,’ mompelde ik.

Hij reageerde er niet op. Zijn handen had hij nog steeds in de zakken van zijn jas en zwijgend liepen we naast elkaar de strandweg op. Het was er donker en stil. Er was geen mens te zien. De struiken langs de kant ruisten zachtjes, wat me deed huiveren. In de verte hoorde ik golfjes klotsen en ik vroeg me af waarom ik ineens zo’n onbehaaglijk gevoel had. Ik was niet zo bang uitgevallen, kon vrij goed mijn mannetje staan. Maar toch prikte het kippenvel op mijn armen.

‘Wil je het water zien?’ klonk zijn stem ineens.

Verwonderd keek ik opzij. Het water zien? Wat dacht hij nou, dat ik nog nooit water gezien had?

‘Waarom?’

‘Ik hou van de zee,’ zei hij. In plaats van naar mij keek hij nu over het donkere strand, in de richting van het continue geklots.

‘Dat daar is de zee niet,’ merkte ik op. ‘Dat is het IJsselmeer.’

Zonder wat te zeggen week hij opzij en liep een paar passen het strand op. Daar bleef hij staan en draaide zich naar me om. ‘Kom je nog?’

Ik aarzelde. ‘Het café is die kant op,’ probeerde ik en ik wees de kronkelweg af.

‘Dat weet ik,’ zei hij. ‘Maar we kunnen ook via het strand. Dat is nog korter ook.’ Hij keerde me zijn rug toe en liep verder het strand op.

Verbouwereerd staarde ik hem na. Fijn. Dat had ik weer. Wat moest ik nu? Ik kon hier moeilijk in mijn eentje blijven staan. Ik keek achterom, maar behalve de vage omtrekken van de huizen in de verte, zag ik niets. Vervolgens keek ik opnieuw in de richting waarin Jim verdwenen was en zuchtte diep. Verdomme.

‘Hé!’ riep ik. ‘Wacht op mij!’

Toen ik hem eindelijk inhaalde, waren we al vlak bij het water. Ik ging naast hem staan en zwijgend staarden we over het donkere IJsselmeer. In het vage maanlicht zag ik een paar watervogels dobberen, hun kopjes diep onder een vleugel weggestopt.

Naast me hoorde ik een diepe zucht, gevolgd door zijn stem: ‘Vind je ook niet dat het geluid van water heel rustgevend is?’

Daar had ik eigenlijk nog nooit over nagedacht. De enige keren dat ik bij het IJsselmeer kwam was ’s zomers, om op het strand te liggen. Meestal was het dan zo druk dat ik het geluid van het water amper kon horen. Bovendien was het ook niet iets waar ik bewust op lette.

Ik hoorde de klotsende golfjes en moest toegeven dat als je er lang genoeg naar luisterde, het geluid inderdaad rustgevend kon zijn.

Na een tijdje schoof Jim wat dichter naar me toe. Ik voelde hoe hij zijn arm losjes om mijn schouders legde.

Ik verroerde me niet, zei geen woord.

Toen bracht hij zijn lippen naar mijn oor. Zijn stem klonk zacht, emotieloos: ‘Ik heb een verrassing voor je, Sanne.’

§

Een verrassing. Precies het juiste woord. Want een verrassing zou het gegarandeerd voor haar zijn. Net als de anderen zou ze niet weten wat haar overkwam. Ze zou verbijsterd zijn. Omdat ze het totaal niet verwachtte. Natuurlijk niet. Daar was ze te onnozel voor.

Zijn hart begon onstuimig te bonzen als hij dacht aan hoe zijn handen zich om haar nek zouden sluiten. Aan de blik die hij in haar ogen zou zien als hij haar de diepte van het water induwde. Aan hoe hij het leven uit haar zou voelen wegvloeien. Hij hoopte dat ze zich zou verzetten. Net als het slachtoffer in zijn boek. Zodat hij zich ten volle kon uitleven. Het zou bovendien haar dood een extra dimensie geven. Iets om later met genoegen aan terug te denken. En daardoor nooit te vergeten op wat voor manier Evelien uit zijn leven was weggerukt.

Evelien.

De liefde van zijn leven.

Zijn soulmate.

Dood.

Hij klemde zijn kiezen zo stevig op elkaar dat zijn kaken er pijn van deden. Niet sentimenteel worden. Niet nu.

Hij keek opzij.

Het was tijd.

§

Onbewogen keek ik hem aan. ‘Ik hou niet van verrassingen,’ zei ik toonloos.

Er viel een korte stilte. Toen krulden zijn mondhoeken omhoog tot in een geamuseerd lachje. Het volgende moment greep hij me bij mijn nek en duwde me naar voren, het water in.

Ik reageerde in een reflex, draaide me om en sloeg zijn arm met een felle slag weg. Tegelijkertijd rukte ik met mijn andere hand mijn tas open, graaide mijn Walther P5 tevoorschijn en duwde de loop tegen zijn borst. ‘Ik dacht het niet, Jim,’ zei ik ijzig.

Roerloos bleef hij staan, met zijn blik op het wapen gericht. Vijf seconden. Niet langer. Toen keek hij langzaam naar me op.

‘Het is over, Jim,’ zei ik. ‘We weten dat jij ze vermoord hebt. Marit van Dijk, Anita Lagerburg, Liesbeth Broere. En de andere twee.’

Met half toegeknepen ogen staarde hij me aan. ‘Jij bent van de politie.’

Het was geen vraag, maar toch bevestigde ik het met een hoofdknik. ‘Al sinds de derde moord hebben we je door. We hadden alleen geen bewijzen. En dus hebben we een van je eigen creaties tot leven geroepen en bij jou geïntroduceerd. We wisten van tevoren hoe je erop zou reageren, gezien de vorige moorden.’

‘Je hebt me misleid,’ zei hij verwijtend.

Ik haalde mijn schouders op. ‘Het was de enige manier, Jim.’ Ik gaf met mijn wapen een kort duwtje tegen zijn borst. ‘Vertel op, waarom heb je die onschuldige vrouwen vermoord?’

‘Onschuldige vrouwen?’ Het klonk alsof ik iets grappigs gezegd had. ‘Ze waren niets meer dan een paar onnozele creaties uit mijn eigen boeken. Ze moesten sterven. Precies zoals het beschreven stond.’

‘Net zoals Evelien?’ vroeg ik, terugdenkend aan het dossier over de moord op de drieëntwintigjarige doktersassistente, dat ik gelezen had toen we nog maar pas met deze zaak bezig waren en we voor het eerst Jims betrokkenheid vermoedden.

‘Net zoals Evelien,’ beaamde hij. Hij bleef me strak aanstaren en vervolgde: ‘Net zoals jij.’

Ik schonk hem een kort, cynisch lachje. ‘Helaas voor jou, Jim, ben ik geen naïef vrouwtje, en al helemaal geen creatie uit een van je boeken.’

Hij leek ineens van zijn stuk gebracht, alsof hij niet goed begreep waar ik het over had. Hij schudde zijn hoofd en zei: ‘Dat kruis op je pols vertelt me anders het tegendeel.’

Ik slaakte een diepe zucht. ‘Heb je het nou nog niet door?’ vroeg ik. Ik zwiepte mijn hand een paar keer door het water en liet hem mijn pols zien. ‘Dat ding is nep, Jim. Gewoon nep.’

Vol ongeloof staarde hij naar de tatoeage, of eigenlijk naar dat wat ervan over was: een paar onbestemde gekleurde vlekken en vegen op mijn huid. Hij zei niets, stond daar alleen maar, bewegingloos. Alsof het slot van het verhaal nu pas tot hem doordrong. Een slot dat deze keer niet door hem bedacht was. Vanaf de strandweg zag ik Erik, samen met een paar geüniformeerde collega’s, op ons afkomen en met een vreemd, melancholiek gevoel haalde ik mijn handboeien tevoorschijn en klikte ze om zijn polsen.

==

Linda Jansma (1967) stuurde op haar twaalfde voor het eerst een manuscript naar een uitgever. Ruim dertig jaar na dato is haar eerste boek Caleidoscoop uitgegeven bij Uitgeverij Verbum Crime. Hierin wordt hoofdpersoon Janine geconfronteerd met haar pijnlijke verleden nadat haar man is vermoord. Caleidoscoop verscheen in november 2010. In de zomer van 2011 staat haar tweede boek op stapel.

Linda’s grote hobby naast schrijven, is dieren. Op dit moment heeft ze haar eigen hondentrimsalon. Daarnaast studeert ze Journalistiek en Nieuwe Media.

www.lindajansma.nl

twitter: @LindaJansma

Isa Maron – Spook uit het verleden

Alle stoplichten stonden op groen en in één vloeiende beweging parkeerde ik mijn auto op de enige plek die vrij was, recht voor de deur van de makelaar. Goed, mijn vale Starlet stak schraal af tegen de fonkelnieuwe BMW naast me, waarvan de koplampen zowat over mijn dak uitkeken, maar dat maakte me niet uit. Ik had het voor elkaar. Na maanden ploeteren en stapels papieren met inkomsten en prognoses produceren, had ik de handtekeningen die ik nodig had. Mij ging het niet om tabelletjes en snelle krassen op papier. Ik zag beelden, hele films. Van blije mensen, een boek lezend op een luie stoel in de tuin, in het zonnetje met een kop cappuccino. En van mezelf, als trotse gastvrouw. Ik ademde de koude winterlucht diep in en in gedachten riep ik heel hard: yes! Yes! Yes!

Ik had geen afspraak gemaakt, maar hé, wie maakt er een afspraak met de winkelier om iets te gaan kopen? Ik zou mijn bod doen, de makelaar zou gereserveerd reageren – ik kende hem inmiddels – maar ik zou zijn heimelijke lachje toch opmerken. In de loop van de dag zou ik teruggebeld worden met de melding dat het in orde was. Geregeld. Akkoord. Deal! Als hij me dat niet al meteen zou meedelen; ik bood tenslotte de vraagprijs. Eindelijk. Ik liep naar binnen.

Toen twee dagen eerder de hypotheekofferte in de bus had gelegen, durfde ik ineens niet meer. Wat als mijn toch heel voorzichtige inschattingen – goed koopmanschap, noemde Erwin die – fantasie bleken? Hoe kregen we de schulden dan ooit afbetaald? Een dag later zag ik op mijn bankafschrift een loterijprijs staan van tweehonderdenvijftig euro. Mijn eerste geldprijs. Eerder had ik alleen een keer twee kaartjes voor Mamma Mia! gewonnen. Dit was een teken van weet-ik-veel-wie, de energetische kosmos, het universele veld, mijn onderbewustzijn. Mijn hele toekomst was gematerialiseerd in een flinterdun bankpapiertje met een bedrag dat in het niet viel bij de schulden die ik wilde maken. Het was duidelijk: we móésten het huis kopen.

Nu ik mijn bod ging doen, wilde ik vooral niet nadenken over alle onnodige euro’s die ik ging uitgeven. Ik had het huis veel goedkoper kunnen krijgen, dat wist iedereen. Ze zouden me voor gek verklaren. Wie laat zich nou een oor aannaaien door z’n eigen moeder? Jammer dan. Niets nieuws onder de zon, niet treuzelen, niet stilstaan bij hoe het allemaal anders had gekund. Hup, naar binnen. Ik zwaaide mijn schoudertas om en opende de deur, klaar voor de verbaasde blikken.

‘Hallo Angela,’ zei ik tegen het meisje aan de balie. Ze glimlachte verlegen. ‘Ik kom voor Carel Simons, in verband met de Hogeweg.’

‘Ja,’ zei ze, alsof ze me verwacht had. ‘Alleen… de heer Simons is net in gesprek gegaan.’

‘Hoe laat is hij weer vrij?’

Ze keek op de klok. ‘Als u om halfvier terug zou kunnen komen, dan is hij wel klaar, denk ik.’

‘Is goed, doe ik vast wat boodschappen, ik kom zo terug.’

Ik wist niet dat een mens in dertig minuten zo veel onzin kon kopen. En dan hield ik me nog in. Ik zag prachtige rode schoenen, die ik niet kocht. Een schitterend blauw jurkje liet ik ook hangen. Maar ik kocht een totaal overbodige mand met een groot kerststuk, twee enorme windlichten met zilveren versiersels en grote paarse kaarsen, een tas vol veel te dure hapjes van de traiteur, een dvd met een kerstfilm die meteen op de hoge nog-te-zien-stapel kon en meer dingen die ik helemaal niet nodig had. In allerlei opzichten had ik pech gehad in het leven – te beginnen met mijn ouders – maar in sommige opzichten was ik een geluksvogel, vooral in de liefde. Als Erwin vanavond thuiskwam, konden we aan een volle keukentafel fantaseren zonder het woordje ‘als’. Ik keek op mijn horloge en mocht terug naar de makelaar.

‘Verschrikkelijk!’ begon Carel Simons meteen toen ik binnenkwam. ‘Ik weet niet hoe ik het zeggen moet, maar de Hogeweg is net verkocht.’

Waar had hij het over? Het landhuis stond al vier jaar te koop, voor een veel te hoog bedrag, en nu was het verkocht? Verkocht?

‘Ik kom net uit een gesprek met de koper. Hij heeft het voorlopig koopcontract al getekend.’

Ik had de indruk dat hij Russisch sprak. Dit was onmogelijk, een bizarre grap.

‘Het spijt me vreselijk, mevrouw Stern.’

Ik stond daar maar. Iemand had een stoeptegel in mijn maag gelegd. ‘En mijn moeder is akkoord?’ Ik struikelde over mijn eigen woorden. ‘Ik bedoel… mijnheer Hazelberg, die is akkoord?’

‘Inderdaad.’

Hoe moest ik dit aan mijn klanten uitleggen? Geen landhuis, geen weiland, geen bos, geen vergaderzalen, restaurant, gastenkamers, en erger nog: geen dagactiviteiten voor de woongroep van mijn zus. Nee, dit kon niet. De verbouwing, de woonkeuken, open haard, picknicktafels onder de oude boom, de terrassen rondom het huis, in mijn gedachten was alles al klaar.

‘De koopsom wordt morgenochtend op de tussenrekening van de notaris gestort,’ zei de makelaar. ‘Het transport is ’s middags.’

Morgen? Ik kon niet ademhalen. Carel Simons hield alle zuurstof voor zichzelf. Ik keek naar buiten, waar de zon scheen en de wereld net deed of alles in orde was.

‘Het spijt me,’ zei hij weer.

==

Normaal had ik altijd zin in het ritje naar huis. Ik genoot van de landelijke weg langs het dorp en van de lange laan met de bomen aan weerszijden, die naar het landhuis leidde. Het verwaarloosde hof stemde me vaak droevig, maar ik fantaseerde over hoe het zou kunnen worden. Zodra mijn eigen kleine woning in zicht kwam – met de groene klimplanten langs de gevel, de helderwit geschilderde kozijnen vrolijk verankerd in rood baksteen – voelde ik me blij en bevoorrecht. Nu zat ik als een zombie in mijn auto en keek de andere kant op toen ik langs het oude huis reed. Het was met zo veel liefde gebouwd door mijn overgrootvader, het kon onmogelijk van iemand anders zijn.

Ik parkeerde naast mijn voordeur en dwong mezelf om uit te stappen. Het liefst was ik naar mijn moeder gereden om haar voor het eerst van mijn leven de huid vol te schelden. Wie regelde dit soort zaken dan ook via een notaris, een buitenstaander, een hardvochtige, opgedroogde man, die zogenaamd de belangen behartigde van de ‘familie’. Van mijn broer dus, want verder waren er alleen Sanne en ik. Notaris Hazelberg was gieriger dan mijn moeder ooit geweest was. Mama was al jaren voordat ze dement werd Oost-Indisch doof voor alles wat met het onderhoud van het huis te maken had. ‘Ik heb genoeg geld in die bodemloze put gegooid,’ zei ze dan. Ik vermoedde dat ze genoegen beleefde aan de afbladderende verf en aan het houtrot. Het huis had straf. Net als Sanne en ik. Sinds Gerard mama naar het verzorgingshuis gestuurd had, een jaar of vijf geleden, nam ze helemaal geen beslissingen meer en was meester Hazelberg het aanspreekpunt. Ook dat was op aandringen van Gerard zo geregeld.

Met een vies gezicht pakte ik mijn tassen van de achterbank. Vette hapjes van de Italiaan. Koppijnwijn. Die champagne kon het schuurtje in, op de plank naast die stomme windlichten. Het kerststuk liet ik in de auto staan. Te laat... Hoe was het mogelijk? Waarom had de makelaar me niet gebeld? Of Angela? Iemand had me toch wel even kunnen waarschuwen? En Hazelberg dan? Niemand had erbij stilgestaan wat dit voor mij betekende. Erger nog: het maakte ze geen bal uit.

==

Ik werd wakker omdat iemand heel erg lang de huisbel liet afgaan. Het duurde even voordat ik uit bed kon stappen. Ik kwam zo snel overeind dat het me duizelde. Uit frustratie hadden we toch de champagne opgedronken, en de chardonnay die Erwin later nog had opengemaakt. Samen hadden we gedesillusioneerd aan de keukentafel gezeten, terwijl we halfhartige pogingen deden een nieuwe toekomst te bedenken. Weer galmde de bel. Ik wilde dat ze me met rust lieten. Wat had het voor zin om op te staan? Ineens sprong ik uit bed. Wat als het de makelaar was? Misschien, misschien… Ik schoot in mijn kleren van de vorige dag, haalde een hand water over mijn gezicht en rende naar de voordeur. Ik schraapte mijn keel, rechtte mijn rug en deed open. Ik schrok me rot.

Sandor woonde al jaren in Los Angeles, maar toch stond hij voor mijn neus. Ik kon me niet eens meer herinneren wanneer ik hem voor het laatst gezien had. Toen was hij in elk geval niet kaal geweest, ook niet dik. Het sikje was nieuw, en de oorbel. Hij droeg een gouden kettinkje, en een gouden schakelarmband. Vroeger was dat stoer, rebels. Nu vond ik het banaal.

‘Ciska!’ riep de bijna twee meter en zeker honderdentwintig kilo met een grijns van bakkebaard tot bakkebaard. ‘Hoe is het?’

Voor de tweede keer binnen vierentwintig uur kon ik geen woord uitbrengen. Sandor. Hier voor mijn deur.

‘Ik dacht,’ zei hij terwijl hij binnenstapte. ‘Ik kom mijn nieuwe buurvrouw eens even de hand schudden.’

Sandor, terug in het dorp?

‘Ik ben altijd jaloers geweest op jullie mooie huis. Weet je nog hoe ik vroeger altijd tekeningen maakte van een nieuwe living en van de tuin? Een zwembad wilde jij, en een mooie grote kamer, met een schuifpui en weids uitzicht over de weilanden.’

Sandors vader was aannemer en hij schepte altijd op dat hij gemakkelijk een paar mannetjes voor ons kon regelen. Mijn moeder haalde haar neus op voor zijn plannen. Ze noemde hem een grote windbuil, die ik maar beter snel kwijt kon raken. Sandor slofte mijn kleine keukentje binnen en ging aan tafel zitten. Snel gooide ik de lege bakjes van de traiteur weg. Ik deed heel erg mijn best om de gedachte die zich in mijn hoofd vormde, ook in de prullenbak te laten verdwijnen, maar nee. Het zou toch niet?

‘Goeie oude tijden,’ verzuchtte Sandor op familiaire toon. Het was verdorie meer dan vijftien jaar geleden dat ik hoorde dat hij verhuisd was. De dag daarna was ik voor het eerst in maanden weer eens gaan winkelen in het dorp. De keukenstoel kraakte onder Sandors gewicht en hij hing zo ver achterover dat ik dacht dat de rugleuning af zou breken. Hij vervolgde: ‘Vorige week waren Jules en ik hier op doorreis en zag ik het huis in de etalage van de makelaar hangen. Ik dacht: nu is het van mij.’

Snel draaide ik me naar het aanrecht. Tussen de bomen achter in mijn tuin kon ik precies een stukje van het grote huis zien. Vroeger joeg Sandor me al altijd de stuipen op het lijf. Als ik achterop zijn motor zat, dan scheurde hij met een noodvaart door het dorp en over de provinciale weg. Hij schiep er een duivels genoegen in om precies zo te sturen dat ik mijn knieën openhaalde. ‘Een schaafwond,’ – ik hoor het hem nog zo zeggen – ‘verder niks, zie je over een week niks meer van.’ Tegen zijn vrienden schepte hij op dat hij precies één millimeter van mijn huid af kon rijden. Ik stootte mijn veel te lange benen altijd overal aan en irriteerde me meer aan zijn dikdoenerij dan aan mijn zoveelste pijnlijke plek. Ik vloekte aan een stuk door zonder de woorden hardop uit te spreken. Hij, van alle mensen op de aardbol had uitgerekend hij mijn huis gepikt.

‘Een bakkie troost zou wel lekker zijn,’ zei Sandor. ‘Je ziet eruit alsof je dat zelf ook wel kunt gebruiken, Cis.’

Cis, dat zei Gerard ook altijd. Alleen klonk het bij hem als Sis, van sister, met extra lange s-en. Gerard was mama’s oudste kind en het enige van haar overleden eerste man. Mama was regelmatig in New York op bezoek gegaan. Zelf was ik er nog nooit geweest. ‘Oké, koffie,’ zei ik tegen Sandor. ‘Kan ik wel gebruiken inderdaad. Even wakker worden.’

Ik vulde de koffiemachine. Extra sterk. Geen melk. Straks ging de wekker en gaf Erwin me een kus, wedden? De kijkers van vorige week zouden een goed bod doen op onze kleine woning en wij zouden ons op de verbouwing van het grote huis storten. Sandor woonde een veilige tienduizend kilometer verderop.

‘Jules heeft altijd al in Nederland willen wonen,’ vervolgde Sandor. ‘Ze is meer het plattelandstype dan een citygirl. Twee jaar geleden wilde ze nog een huis in de Engelse country kopen, weet je. Maar toen had ik het veel te druk met de zaak. Sinds die verkocht is heb ik alle tijd.’

Alle tijd. Om mijn buurman te zijn. Elke dag van de week. Elk uur van de dag. Hij had nog niet eens gevraagd hoe het met me was.

De keuken vulde zich met de geur van verse koffie. Sandor trommelde met zijn vingers op de tafel. Zijn Blackberry lag als een luciferdoosje naast zijn enorme handen. Hij grijnsde. Niet te geloven dat deze bulldozer twintig jaar geleden de droom van al mijn vriendinnen was. Destijds had hij een volle bos donker haar. Hij droeg spijkerbroeken met gaten en een leren jack. Nu was hij kaal en droeg hij een opzichtig baseballshirt. Zijn nonchalante houding paste niet meer bij zijn leeftijd. Vroeger kon niemand Sandor iets maken. De leraren op school al helemaal niet. Bij de brugklassers kreeg hij een soort heldenstatus nadat hij in de vijfde op het dak van de school opgetreden had. Dat was een protest geweest tegen het verbod van een optreden van zijn hardrockband op het schoolfeest.

‘Jules zit nog bij haar ouders in Marbella. Ze wil pas volgende week komen,’ zei Sandor, terwijl ik onze koffie neerzette en ging zitten. ‘Moet eerst de verjaardag van haar oma vieren. Ik ben gisteren alvast met de aannemer door het pand gelopen. We beginnen maandag.’

Over drie dagen? Onmogelijk.

‘Je moet weten, Cis,’ zei Sandor terwijl hij zijn immense hand op mijn arm legde, ‘dat ik je nooit vergeten ben.’ Hij gaf me een knipoog en even dacht ik dat hij me ging zoenen. ‘Is het goed als ik hier rook?’

==

Tussen het grote huis en onze woning – mama noemde die ‘het koetshuis’, maar het was gewoon een verbouwde schuur waar ooit een boswachter had gewoond – lag zeker honderd meter. Toch was het de laatste twee weken alsof de boormachines, elektrische nietapparaten en cirkelzagen midden in onze slaapkamer stonden. ’s Nachts piekerde ik in stilte, overdag met oordopjes. Moest ik de rest van mijn leven recht van overpad van Sandor krijgen? En mijn tuin? Zouden hij en zijn vrouw toestaan dat die zo bleef? Officieel hoorde er maar een klein lapje bij ons huis. Omdat mama nooit naar het perceel omkeek, had ik me meer en meer toegeëigend. Wat zou Sandor doen als hij dat doorhad?

Ik moest de plannen voor mijn bedrijf compleet omgooien en mijn klanten laten weten dat alles veranderd was. Het lukte me maar niet om de nieuwe opzet wervend te verwoorden. Hoezo trainingen in een hotel in de buurt? Hoe zat het dan met die ‘unieke en inspirerende omgeving’? De ‘authentieke en landelijke keuken van eerlijke gerechten’? De ‘karaktervolle gastenkamers’? Elk nieuw zinnetje voelde als een grove leugen.

Iedere ochtend zat Sandor aan mijn keukentafel. Hij kwam alleen als Erwin weg was. Niet moeilijk, want Erwin werkte meer dan zestig uur per week. Zijn baan voor een grote automatiseerder was nogal onregelmatig en hij zei nooit nee tegen overuren. ‘Goed voor ons spaarpotje,’ zei hij als we weer eens een volle week doornamen. Dat potje was zijn inbreng in het grote huis. Mijn aandeel kwam uit de verkoop van het kleine huis, dat mama toen ze krap bij kas zat aan me verkocht had. Erwins schatkist weerhield hem van trouwen, want ‘dat kost alleen maar geld’. Ik trok vrekken aan, dat was duidelijk.

Erwin en ik lagen allebei wakker. Het was halfzeven en de eerste bouwgeluiden waren al weer door het open raam komen waaien. De koude lucht prikte op mijn wangen en onder het dekbed was het behaaglijk warm. Sinds het slechte nieuws hadden we niet meer gevreeën.

‘Hoelang zei hij dat de verbouwing duurde?’

‘Hij wil binnen twee maanden klaar zijn.’ Ik zuchtte. ‘Hij is begonnen met het dak en de zolder. Een bar en poolruimte wil hij daar maken.’

‘Zo leuk,’ had Sandor gezegd, ‘met die balken in het zicht, net een kroeg.’

‘Zes slaapkamers op de eerste verdieping, drie badkamers, alles met roze gevlamd marmer en gepolijst goud. Julia laat alles uit Engeland komen. Beneden maken ze twee grote ruimtes, een balzaal van een woonkamer en een immense keuken. Ik geloof dat de muur van mama blijft staan, maar dat is dan ook het enige, de rest gaat er allemaal uit. Hollywood in Twente.’

‘Misschien moeten we een vakantie boeken.’ Erwin rolde zich op zijn zij en legde zijn hand op mijn buik. ‘Er kan nu best iets uit het potje.’

‘Of we kunnen trouwen,’ zei ik. Ik schrok er zelf ook van.

==

‘Gerard was er gisteren nog,’ zei mijn moeder. ‘Voor volgend weekend heeft hij Zeeuwse oesters. Helemaal in New York.’

Even droomde ze weg, met een tevreden lach op haar gezicht. Zo leek het een compleet andere vrouw. Iemand die ik niet kende.

‘Heb jij mijn sleutels?’ vroeg ze en ze boog zich voorover om de inhoud van haar theekopje te bestuderen. Ze hield niet van thee, maar bestelde het altijd. Ik had er al zo vaak met de verpleging over gesproken.

‘Je zou weleens wat vaker kunnen komen,’ zei ze. ‘Gerard was er gisteren nog.’

Gerard, de broer met de grote mond die nooit zijn neus liet zien. Hij was alleen overgekomen toen hij het verzorgingshuis en Hazelberg geregeld had. Had ik achteraf gehoord. Met haar vaalgrijze ogen keek mama me met een vernietigende blik aan. Ze was dunner geworden, aan beide zijden van haar hals hing witgrijs vel. Ze leek op een ongezonde kalkoen. Toen mijn vader vertrok, ik was elf, had mama Sanne en mij daarvan de schuld gegeven. Er ging geen dag voorbij of ze liet ons dat voelen. Wij hadden haar voor altijd tot een eenzame oude vrouw gemaakt. Een jaar voor mijn vader verdween, was Gerard namelijk al naar Amerika vertrokken, om te studeren. Hij kwam nooit meer terug. Logisch, vond mama, want Gerards talenten kwamen daar meer tot hun recht. Als architect had je in Amerika opportunities en in Nederland sociale woningbouw. Zijn vertrek verweet ze ons kikkerlandje, maar papa’s vertrek, zei ze altijd, was de schuld van mijn lastige tweelingzus en mij. ‘Jij hebt die thee voor me besteld, hè,’ sneerde ze. Haar ogen had ze zo hard dichtgeknepen dat ik haar blik alleen kon voelen, niet zien. Ik zuchtte onhoorbaar en stond op.

‘Mama,’ zei ik nadat ik een kopje koffie voor haar gehaald had. ‘Waar is papa naartoe gegaan?’ Ik probeerde het regelmatig. Heel misschien dat de dementie haar filters opgelost had en dat ze zomaar ineens zou zeggen waar ik hem kon vinden. De gedachte dat hij misschien niet eens meer leefde, stopte ik als altijd zorgvuldig en hardhandig weg. Mama reageerde niet.

‘Gerard,’ zei ze na een tijdje, ‘was hier gisteren nog. Daar zou je een voorbeeld aan kunnen nemen.’

==

Ik verdacht Sandor ervan een webcam in de boom te hebben opgehangen. Altijd als Erwin net twee minuten weg was, kwam hij opdraven. Soms kwam hij zowel ’s ochtends als ’s middags.

‘Je moet de tekeningen echt even zien,’ zei hij. Hij zette een fles Moët & Chandon op de keukentafel. ‘Jules heeft zo’n mannetje die alles in 3D vormgeeft. Nou, toe dan, pak ’s glazen.’ Hij vouwde de tekeningen open, schonk de mousserende wijn in en trok me naar zich toe. ‘Kijk, de tuin. Het zwembad hier, dan de tennisbaan aan de andere kant. Trouwens, misschien laat ik die ook weg, wissel ik ’m om voor een puttinggreen. Daar een groot hardstenen terras natuurlijk, recht voor de schuifpui. Grasveldje, langwerpige vijver in het midden, in het verlengde van het weiland, en dan van die witte Romeinse godinnen.’ Hij wees. ‘Hier, hier en hier.’

Hij keek me aan. Ongeveer zoals hij na zijn eerste optreden voor een wat groter publiek had gedaan. Even voelde ik wat die blik vroeger aanrichtte. Immense opwinding, door de onuitgesproken belofte, van dingen die niet konden en niet mochten – doordat hij me liet zien dat je wel zelf de baas kon zijn, door het ga met me mee en je zult wat beleven. Zijn onberekenbaarheid was eng, maar ook heel spannend. Hij boog naar me toe en ik stapte achteruit, zijn arm miste mijn middel maar net.

‘Wanneer komt Julia ook alweer?’ vroeg ik snel. Ik probeerde mijn blik op zijn overhemd – te roze, te strak – te houden, maar het lukte niet. Hij trok zijn mond scheef en kneep zijn ogen dicht. Ook die blik kende ik. Dat was de blik van wie is die jongen? en van waar was je? Ik rilde.

‘Meisje,’ zei hij. ‘Ik ben hier voor jou natuurlijk.’

‘Sandor…’

‘Je weet het toch nog wel, schatje? Texel, dat tentje, die hoosbui, het onweer. Dat was de beste fuck van m’n leven.’ Hij kwam dichterbij staan. ‘Je bent nog steeds van mij, hoor je?’

‘Ik ga trouwen.’ Dat moest hem toch afschrikken. Hij was een halve Amerikaan tenslotte.

‘Nou en?’

Ik stond klem tegen het aanrecht. Ik wist zeker dat hij me zou gaan zoenen, maar in plaats daarvan legde hij zijn beide handen op mijn borsten, alsof het exclusieve bouwmaterialen waren, roze gevlamd en met goud versierd, net bij hem afgeleverd.

‘Mijn Cis,’ zei hij. ‘We hebben nog tijd zat.’

Ik wilde zeggen dat hij het recht niet meer had om dit te doen, maar ik kreeg geen woord over mijn lippen. Smoel houden, hoorde ik hem sissen, of er zwaait wat. Ik wist niet dat iets dat zo lang geleden gebeurd was, weer zo dichtbij kon komen. Ik rilde en was blij dat mijn benen me nog overeind hielden. Hij liep terug naar de bouwtekeningen en vulde zijn glas bij.

‘Wat vind je van de begane grond? Ik twijfel of ik deze muur weg zal halen.’

Ineens tolde mijn hoofd. Elk moment dat Erwin weg was, zou ik me zorgen maken of Sandor er aankwam. Moest ik nu, tegen de lokale gewoontes in, alle deuren afsluiten? Werd ik opgesloten in mijn eigen huis? Ik staarde naar de tekening. Sandor kwam alles kapotmaken.

‘Dat is de muur van mijn moeder,’ zei ik. ‘Die heeft ze neergezet tijdens de enige verbouwing die ze ooit heeft laten doen. De keuken is toen vergroot en mijn vader wilde een open haard. Die kwam er, aan beide kanten van de nieuwe muur, in de keuken en in de woonkamer.’

Het was het enige dat ik in mijn eigen plannen had bewaard, de muur met de dubbele haard. Mijn vader hield van een vuurtje maken, maar voordat de verbouwing klaar was verdween hij uit ons leven. Mama gebruikte de haard zelden. Eens per jaar stak ze hem aan, op de dag dat mijn vader weggelopen was. Dan moest ik haar bijtende opmerkingen aanhoren. Over hoe anders haar leven was geweest als Sanne en ik niet hadden bestaan. ’s Avonds dronk ze een fles port bij het vuur, murmelend over Gerard. Alleen haar oudste kind voldeed aan haar eisen. Sanne, met haar dikke lijf en kinderlijke blik, kwam niet over de streep. Ik ook niet, al probeerde ik heel hard om perfect te zijn.

‘Misschien laat ik die haard ook wel zitten,’ zei Sandor. Hij keek met een schuin hoofd naar de tekening. ‘Best gezellig.’ Hij draaide zich naar me toe, greep me vast en duwde me tegen het aanrecht.

‘Wij wijden hem in, oké?’ Ik voelde zijn warme adem in mijn nek. ‘Op een berenvel. Met hapjes van die Italiaan uit het dorp. Een knapperend vuurtje, een zooitje kaarsen en dan wij tweeën. Naakt.’ Ik probeerde weg te schuiven, maar hij was veel sterker dan ik gedacht had. Hij stak zijn hand onder mijn T-shirt en hardhandig duwde hij mijn bh omhoog. ‘Al die jaren droom ik van je,’ hijgde hij in mijn nek. ‘Maakt niet uit met welke vrouw ik ben, ik eindig in bed altijd met jou.’

‘Sandor, niet doen, ik…’

Zijn lippen waren verrassend zacht. Zijn tong glibberde over mijn hals en ineens hoorde ik hem weer zeggen dat goede vrienden alles deelden en dat ik niet zo preuts moest zijn. Op school wist iedere jongen dat hij niet bij mij in de buurt mocht komen, maar Andries – schriel en spits – mocht alles van Sandor. Sandors schaduw, noemde iedereen hem. Trouw tot diep in de gevangenis. Ik had hem op die ene keer na, een week nadat we opgepakt waren, nooit meer gezien. Sandor wel. Met alleen zijn blik dwong hij me iedere keer ja te knikken en hij staarde naar me tot ik van hem wegkeek. Mijn eindexamen haalde ik met enorm goede cijfers omdat ik elke minuut van de dag vulde met leren, hardop, ausbeimitnachseitvonzu, durchfürohneumbisgegenwider, misselijk van de beelden van die jongen, het bloed, hoe hulpeloos hij daar gelegen had, in het flikkerende licht van de discobol.

Met alle kracht die ik had duwde ik Sandor weg. Meteen greep hij mijn pols en hij trok mijn arm achter mijn rug omhoog.

‘Au!’

‘Je moet wel goed begrijpen wie hier de baas is.’

‘Au, au, pas op!’

Hij trok mijn pols verder omhoog tussen mijn schouderbladen, mijn bovenarm stond in brand. Ik moest op mijn tenen staan, en nog was Sandor veel langer dan ik. Hij drukte zich hard tegen me aan. Ik voelde zijn erectie tegen mijn heup.

‘Ik zou maar braaf zijn,’ fluisterde hij in mijn oor. ‘Anders is dat schattige huisje van jou straks geen cent meer waard. Zonder tuin. Zonder toegangsweg.’

Hij liet me los. Vliegensvlug draaide ik me om en gaf hem een klap in zijn gezicht. Die zat er al twintig jaar aan te komen, wilde ik zeggen, maar ineens kreeg ik geen lucht meer. Hij vouwde zijn armen voor zijn borst en bekeek me met samengeknepen ogen. Na een paar seconden draaide hij zich om en liep weg.

‘Ik zie je morgen,’ riep hij zonder achterom te kijken.

==

‘We moeten dat bod toch accepteren,’ zei ik tegen Erwin.

‘Maar het is veel te laag.’

‘Ik weet het.’ Ik zweeg. Ik had nooit gedacht deze plek te zullen verlaten. In de verwilderde boomgaard at ik vroeger peren en pruimen tot mijn buik begon te protesteren. Ik zocht bramen en maakte jam. Samen met papa sneed ik fluitjes van vlierhout. Als je doorliep, door het bosje langs de beek, kwam je bij het geitenweitje van de buren. Daar speelde ik met de jonge beestjes tot ze tam waren en naar me toe kwamen rennen zodra ze me zagen.

‘Ik kan niet aanzien wat ze met het huis doen,’ zei ik. ‘Roze gevlamd marmer. En die keuken, zo’n bombastische toestand met gouden handvaten en bewerkte bolle kastjes.’ Ik zuchtte. ‘Bovendien wil hij papa’s haard weghalen!’

Erwin keek me nadenkend aan. ‘Ik vind dat je nu geen beslissingen moet nemen. Alleen gebaseerd op emotie.’

‘O, en wanneer mag dat wel?’

‘Kijk het even aan. Misschien is die Julia een heel leuke vrouw. Kunnen jullie het goed met elkaar vinden.’

Ik trok mijn wenkbrauwen op.

‘Kan toch?’ zei Erwin.

==

Ik kende Sandor goed genoeg om te weten dat hij niet op zou geven. Toen de politie me had laten gaan, bijna twintig jaar geleden, stond Sandor elke ochtend voor school, nonchalant geleund tegen zijn auto, een sigaretje tussen zijn lippen. Hij zei nooit wat. Toen ik hoorde dat zijn vader werk voor hem geregeld had bij zijn oom in de Verenigde Staten, ben ik een week ziek geweest. Alle spanning kwam er in een keer uit. Mijn moeder dacht dat het liefdesverdriet was.

De ochtend na de gezellige ontmoeting met Sandor in mijn keuken, belde ik een aantal klanten en maakte zo veel mogelijk afspraken. Ik ging naar de bibliotheek en hing daar uren rond, besloot zelfs dat ik daar best met mijn laptop kon gaan werken. Ten slotte ging ik in mijn auto zitten en belde de makelaar om te vragen of onze kijkers misschien nog geïnteresseerd waren. Vorige keer was Sandor geëmigreerd, misschien was het nu mijn beurt.

Stapvoets reed ik naar huis. Ik kon de gordijnen dichttrekken en doen alsof ik niet thuis was. De bel afzetten, de telefoon van de haak halen. Nee, ik wilde me niet verstoppen. Ik moest Sandor gewoon zeggen dat hij niet zomaar binnen kon komen wandelen wanneer hem dat uitkwam. Hij moest mijn privacy respecteren. Ha, alsof hij dat zou begrijpen. Hij kwam niet op me over als een man die recent nog een serie levenslessen gevolgd had. Verhuizen was misschien toch de beste optie. Maar waarom zou ik me weg laten jagen door een oude ex, een stom spook uit het verleden?

Alsof ik daardoor minder zichtbaar was, zette ik de auto niet voor mijn deur, maar op het weggetje tussen het grote en het kleine huis, achter een container van de aannemer. Ik stapte uit en gluurde om het ijzeren bakbeest heen. Sandors BMW zag ik niet staan. Ik had nog geen blik in het huis geworpen sinds ze er aan de slag waren. Als ik Sandor moest geloven, was er in die paar weken heel wat veranderd. Het was vier uur, maar er werd nog volop gewerkt. Het leek alsof er honderd man rondliep. Al die jaren was het daar zo stil geweest, zo verlaten, die bouwvakkers leken een invasie van Mars. Ik liep het hof op, trok een gezicht alsof ik er thuishoorde – wie had daar nou al die jaren gewoond, zeg – en ging het huis binnen.

Het eerste wat me opviel was het licht. Voorzichtig stapte ik over lege kartonnen dozen door de gang, de woonkamer in. De zijgevel was eruit gehaald, de schuifpui zat er al in, het plafond was gewit, de muren waren kaal en klaar om gestuukt te worden. Ik haalde diep adem en vocht boos tegen mijn tranen. Het was schitterend. Precies zoals ik me voorgesteld had. De opzichtige keuken en de roze marmeren vloer zaten er nog niet in; ik zag hoe ik het zelf had willen maken. Een man met een donkerblauwe helm op kwam de kamer binnenlopen, twee bouwvakkers in zijn kielzog.

‘Als dit straks weg is, moet het plafond daar weer bijgewerkt worden,’ zei hij terwijl hij naar de muur van mijn moeder en de haard van mijn vader wees. ‘En hier’ – hij liep de keuken in – ‘de nieuwe muur zetten, en daar’ – hij wees naar de andere kant van de kamer – ‘een nieuw rookkanaal aanleggen. Hier komt een gashaard, zo’n langwerpig ding.’

Ik beet op mijn lip. Het was alsof ik onopgemerkt getuige was van de begrafenis van mijn vader. Met één beslissing zou het laatste stukje dat aan hem herinnerde, gesloopt worden.

‘Cis!’

Sandor.

‘Jules, dat is Cis! Wat leuk dat je komt kijken.’

Julia leek me twaalf. Ze had lange donkere krullen en ondanks dat ze hakken zo hoog als de Eiffeltoren droeg, kwam ze tot mijn schouders. Alleen aan haar ogen – die alles in een flits keurden – kon je zien dat ze in de dertig moest zijn.

Hi!’ kirde ze als een echte Amerikaanse. ‘How are ya? So nice to meet you!

Ze trippelde op me af en zoende de lucht naast mijn wangen. Sandor sloeg me op mijn rug, alsof ik een goede mop had verteld. Hij rende voor ons uit door het huis. Julia volgde met een zuinig mondje. Als een kind zo blij liet Sandor zien wat er al gedaan was en met enorme stappen sprong hij door de ruimtes om aan te geven wat waar zou komen te staan. Het biljart. De bar. Hij knikte hoopvol naar Julia. De sauna, de jacuzzi en de stoomcabine. Ze lachte nog steeds niet. Sandor schepte op over het feit dat alles wat Julia besteld had, al geleverd was. De immense keuken, het kookeiland en de wand met magnetron, koffiemachine en stoomoven, het enorme Lacanche-fornuis. Alles stond in containers in de tuin, vertelde hij trots, het was alleen nog een kwestie van plaatsen.

‘Nog maar een week of drie, honeybee,’ zei hij tegen Julia. ‘Dan kunnen we hier slapen.’

Op dat moment begonnen twee werkmannen met het slopen van de haard en werd het praten onmogelijk. Grote brokken steen vielen op de vloer, en binnen een paar minuten lag het halve rookkanaal op de grond. Sandor stond te glimmen bij zo veel voortgang. Julia keek alsof ze het er niet mee eens was dat de haard weggehaald werd. Ik hoopte dat niemand zag dat ik een paar keer flink moest slikken.

Een van de mannen stopte met boren en schopte hard tegen de kuit van zijn lawaaiige collega.

‘Godskanonne! Kijk!’

Zijn collega stopte en keek in het gat. De beide mannen zetten hun bril af en stapten dichterbij.

‘Krijg nou wat!’

Sandor, Julia en ik liepen ernaartoe.

‘Wat?’ zei Sandor. ‘We lopen toch geen vertraging op, hè?’

In de muur van de haard stond een skelet. Een zwarte schedel stond scheef op de scherp uitstekende nekwervels, de oogkassen groot en leeg, en evengoed leek het alsof het lijk over de stenen uitkeek, alsof het van het nieuwe, weidse uitzicht genoot. Een lichaam. In de muur van mijn moeder. Julia begon te vloeken.

==

In het verzorgingshuis was het koud en toch benauwd. Op elk tafeltje stond een triest kerststukje met een paar rode nepbesjes en één zielige plastic kerstbal.

‘Mam,’ zei ik. ‘Mama? Waar is papa gebleven?’

Ze trok een vies gezicht.

‘Papa? Papa is dood. Ruud was een goede man. Eeuwig zonde. Eeuwig zonde.’

‘Nee, mam. Ik bedoel míjn vader. Je weet wel, Henk, mijn vader, en die van Sanne? Is hij dood?’

Ze keek me met grote ogen aan. ‘Echt?’

Ik zuchtte. Ineens begon ze te giechelen. Ze boog zich naar me toe.

‘Hij wist het niet.’ Ze knikte terwijl ze haar lichte wenkbrauwen hoog optrok. ‘Hij wist het helemaal niet.’ Ze lachte, ging weer rechtop zitten en nam een slok van haar koffie. ‘Henk was een sukkel.’ Ze keek verschrikkelijk boos. ‘En dom. Die andere was een rat, maar Henk was een bruut. Gemeen. Lul! Zak!’

‘Houd je kop, trut!’ riep een klein vrouwtje aan het tafeltje achter ons. Een man naast haar riep haar tot de orde met krachttermen die je eerder bij een veertienjarige dan een vierentachtigjarige zou verwachten. Het moment daarna deden ze allemaal mee. Samen met de verpleging was ik een halfuur bezig de zaal met oudjes weer rustig te krijgen. In die dertig minuten gaf ik het op. De waarheid over de dood van mijn vader zou ik wel nooit te horen krijgen.

==

Sandor had de woedende Julia meegenomen naar het duurste hotel in de buurt. Ze weigerde nog een voet in mijn horrorhuis te zetten. Zelf was ik er juist zo vaak mogelijk teruggekomen. In de stilte zat ik op een plastic tuinstoel tussen de zakken kalk, potten verf en blokken waarmee de nieuwe muur gebouwd zou worden. Het graf van mijn vader stond als een zwart gat midden in de witte ruimte. Al die jaren was hij vlak bij ons geweest. Had mijn moeder hem vermoord? Ik kon het me niet voorstellen, maar wie anders had het gedaan? Hoe had ze hem in vredesnaam in die muur gekregen? Iemand moest haar geholpen hebben. Misschien de aannemer van toen. Papa had een mannetje geregeld, ze deden de verbouwing samen, op aandringen van mama, omdat dat goedkoper was. Ik moest uitvinden wie dat mannetje was geweest, misschien kon de politie daar achteraan gaan.

Ik zat aan mijn keukentafel met koffie en het conceptkoopcontract van mijn huisje. Ik kon alleen maar denken aan hoe mijn vader was gestorven. Iemand had hem een harde klap op zijn hoofd gegeven met een bot voorwerp: een schep, of een ijzeren stang misschien. Dat hij nooit afscheid van me had genomen was mijn grootste verdriet geweest, maar dit beeld stond met stip op twee. Hij had geen afscheid kúnnen nemen. Hij was zomaar neergeslagen. Overal in huis zag ik ineens zware en botte voorwerpen. Soms verbeeldde ik me zelfs dat er bloed aan zat.

Buiten lag een laagje poedersneeuw. Normaal vond ik dat romantisch. Nu deed het me niets. Ineens zag ik voor me hoe mijn moeder elk jaar een keer bij het vuur zat en de hele dag mopperde en huilde. Telkens als ze een blok op het vuur gegooid had, was het lijk van mijn vader verder verteerd. Elk jaar had ze hem opnieuw verbrand. Ze moest hem intens gehaat hebben. Waarom? Hij wilde met ons op vakantie, hij wilde het huis opknappen, hij probeerde het haar altijd naar de zin te maken. Net als ik.

==

De rechercheur had een langgerekt wit gezicht, was licht kalend en zijn stem klonk nasaal.

‘De man in de muur was inderdaad uw vader,’ zei hij. ‘Het DNA komt overeen. Alleen…’ Hij liet een stilte vallen alsof hij ineens vergeten was wat hij wilde zeggen. Hij kuchte even. ‘Degene die we gevonden hebben was niet Henk Stern.’

‘Pardon?’

‘De man in de muur was wel uw vader, maar niet de man die u kent als Henk Stern.’

Ik begreep er niets van. Mijn moeder was getrouwd met Henk Stern. Mijn vader heette Henk Stern.

‘Wie is het dan?’

‘De persoon die we gevonden hebben, is vermoedelijk Robert Tiessling, een Duitser. Als vermist opgegeven door zijn vrouw in 1986. Uit ons onderzoek blijkt dat hij een relatie met uw moeder had. Hij werkte als bouwvakker voor de firma Solibouw.’

Solibouw, van Sandors vader.

‘Ik begrijp het niet. Toen die muur gebouwd werd, was ik elf. Heeft mijn moeder elf jaar een relatie met hem gehad?’

Mijn vader was niet mijn vader. Het graf in de muur, waarbij ik had zitten rouwen, was niet van mijn vader geweest. Of, eigenlijk wel, alleen bleek mijn vader iemand anders te zijn.

‘We weten dat de heer Tiessling hier in de loop der jaren een aantal maal een paar maanden heeft gewerkt.’

De volgende vraag durfde ik niet te stellen, maar ik deed het toch. ‘En de dader?’

‘Ik weet niet of ik deze zaak op de lijst van cold cases kan krijgen die opnieuw onderzocht worden.’

Een onbekende man, mijn vader, was vermoord, in een muur gemetseld en elk jaar ritueel verbrand. Het kon niemand iets schelen.

==

‘Jules is vast vooruitgevlogen, ik moest je de groeten doen.’ Sandor leek gekrompen.

‘Wat gaan jullie doen?’

‘Toch naar de Engelse country, makkelijker voor Jules ook, hoeft ze geen vreemde taal te leren. Ik stuur je het adres, kom je een keer langs met die man van je?’

‘Misschien wel.’

Ik zette twee koffie op de keukentafel.

‘Robert Tiessling, ken jij die? Schijnt vroeger bij je vader te hebben gewerkt.’

Sandor trok een wenkbrauw en een mondhoek op. ‘Een naam van lang geleden. Timmerman, meubelmaker eigenlijk, handige jongen, een tovenaar met hout, maar ook met vrouwen. Heeft allerlei losse klussen voor mijn vader gedaan, maar op een gegeven moment hebben ze ruzie gekregen. Je kent mijn vader, die werd niet zo snel boos. Maar tegen die vent heb ik hem tekeer zien gaan, ongelooflijk. Die stonden met messen tegenover elkaar. Ik was pas veertien, maar ik ben ertussen gesprongen. Nooit meer gezien.’

Sandor wilde naar de crematie van mijn vader komen, net als mijn vrienden en wat oude buren. Ik had gezegd dat Erwin en ik in stilte afscheid hadden genomen. In werkelijkheid was het lichaam terug naar Duitsland gestuurd. Op de begrafenis had ik een achternicht van Robert Tiessling gesproken. Ze vond het erg fijn dat de vrouw die hem gevonden had, de moeite nam bij het afscheid te zijn. Zijn echtgenote was al jaren geleden overleden en het stel had geen kinderen gehad, had ze verteld.

Sandor legde een envelop op tafel.

‘Ik heb iets voor je,’ zei hij. ‘Als je het hebben wilt. Tenslotte heb je mij een kans gegeven, je weet wel, toen.’

Hij had me gedwongen hem die kans te geven. Onnodig, want ik zou toch nooit iets gezegd hebben. Hij hoefde me niet te bedreigen. Ik wist wat ik gezien had. Toen we alleen waren, Sandor, Andries en ik, had hij geen woord uit kunnen brengen. Met een grauw gezicht had hij in het weiland gekotst, naast het hek waar we tegenaan hingen. Andries was opgewonden. Hij knoopte zijn broek open en wilde dat ik hem aanraakte. Hij greep steeds onder mijn rok, totdat Sandor hem met één klap buiten westen had geslagen. Daarna had hij me naar huis gebracht.

‘De notaris heeft alle stukken opgesteld,’ zei hij. ‘Je hoeft alleen nog maar te tekenen. Ik heb wat van de waarde afgehaald. Het huis is een bouwval, de vraagprijs klopte natuurlijk voor geen meter. De werklui heb ik voor een maand vooruitbetaald en de meeste materialen zijn al afgeleverd. Zo.’ Hij stond op zonder mijn antwoord af te wachten. ‘Dat is dan geregeld.’

==

Sanne was nerveus. Ze had wel vaker buien, maar deze viel in de categorie ‘zwaar’. Ik vond het logisch, ze was hier al die jaren niet meer geweest.

‘Deze kamer is voor jullie allemaal, Sanne. Kijk, de keuken, de eethoek, de zithoek. Vind je het mooi?’

‘Heel erg.’ Toch keek ze alsof ze bang was.

‘Wat is er?’

‘Waar is papa nu?’

Ik had haar verteld dat hij dood was. Niet waar en hoe hij gevonden was. Ook niet hoe hij heette.

‘Begraven,’ zei ik. ‘Hij is weg.’

‘Is hij niet hier?’

‘Hoe kan hij hier nou zijn? Hij is toch…’

Ik durfde het woord niet uit te spreken. ‘Dood’ klonk zo hard.

‘Hij is hier hoor. Henk heeft hem.’

‘Henk?’

‘Hij heeft hem verstopt.’

Er liep een druppel uit haar neus. Ze was altijd verkouden. Ze stotterde en wipte van de ene op de andere voet.

‘Sanne,’ zei ik. ‘Hij is hier niet. Echt niet.’ Ik pakte haar handen vast. ‘Kijk me eens aan. Je gelooft me toch, hè? Ik heb zelf gezien dat hij begraven is. Echt waar. Zullen we nu naar de geitjes gaan?’

Ze lachte op de manier die mij altijd heel blij maakte. Alsof ze al het andere vergat.

We liepen langs het terras, en toen we langs het meterslange afdak met de haardblokken kwamen, boog ze zich naar me toe en stak haar vinger op. ‘Nooit de haard aansteken,’ fluisterde ze.

‘Wie zegt dat?’

‘Henk zegt dat.’

‘Papa?’

‘Ja. Nooit de haard branden, dat is niet goed.’

‘Waarom niet?’

‘Weetiket.’

Ineens lachte Sanne hard. ‘Ja, ik weet wel dat hij weg is,’ zei ze. ‘Ik ga weg en kom nooit, nooit, nooit meer terug, zeidie. En ik moest jou een kus geven. Dat zeidie.’

Ze pakte mijn gezicht met beide handen en gaf me een harde, natte zoen.

‘Alsjeblieft.’

==

Isa Maron (1965) is moeder van vier zonen in de leeftijd van 8 tot 16 jaar en woont in Amsterdam. Isa is ondernemer op het gebied van human resources en rondde dit jaar het derde jaar van de Schrijversvakschool af.

Twee jaar geleden debuteerde zij met Passiespel, dat werd uitgeroepen tot de Beste Nederlandse Vrouwenthriller van 2008. In 2009 publiceerde Margriet het korte verhaal Met losse handen. Het verhaal Kerstengel verscheen op Vrouwenthrillers.nl.

In november 2010 verscheen haar nieuwste thriller Verboden Verleden, een bloedstollend verhaal over een psychologisch kat-en-muisspel in een Hollandse setting. Ook hierin is Isa’s fascinatie zichtbaar voor mensen die grenzen opzoeken, in uitzonderlijke situaties belanden en extreme keuzes maken.

www.isamaron.nl

twitter: @isamaron