9
Gellan gaf bevel om de wagen voor de bres weg te trekken en Karnak reed met tien officieren de vesting in. Hij was een reusachtige man, tegen het dikke aan, die er veel ouder uitzag dan de tweeëndertig jaar die hij telde. Vlak bij Gellan steeg hij af en hij grinnikte.
'Bij alle goden, man, dit is een mirakel!' zei hij. Terwijl hij zich omdraaide, gespte hij zijn groene mantel los en hing die over zijn zadel. 'Kom hier, mannen,' riep hij. 'Ik wil de helden van Masin zien. Dat geldt ook voor jou, Vanek,' riep hij. 'En jij, Parac!'
De vijfentwintig overlevenden kwamen schaapachtig grinnikend naar voren. Velen van hen waren gewond, maar ze richtten zich trots op voor de charismatische generaal.
'Bij alle goden, ik ben trots op jullie allemaal! Jullie hebben je een van de beste elite-eenheden van het lijf weten te houden die de Vagrianen tegen jullie in het veld konden brengen. En wat nog belangrijker is, jullie hebben zoveel voorraden weten te bemachtigen dat we daarmee weer een maand vooruit kunnen. Maar het beste van alles is dat jullie hebben laten zien waartoe moedige Drenai in staat zijn. Jullie daden hier zullen stralen als een toorts in de duistere nacht die over Drenai gevallen is - en ik beloof jullie dat dit nog maar het begin is. Op dit moment hebben we misschien met tegenslagen te kampen, maar we zijn nog niet verslagen - niet zolang we nog mannen zoals jullie hebben. Nu zullen wij de vijand eens gaan aanpakken en hem laten lijden. Geloof me op mijn woord. Vooruit, laten we naar het Skultikwoud gaan, daar zal ik jullie eens laten zien wat echt feestvieren is.' Hij liep naar Gellan en sloeg een gespierde arm om de schouders van de officier.
'En waar is die tovenaar van je?'
'Hij is in de donjon, meneer. Hoe weet u van hem?'
'Daarom zijn we hier, man. Hij heeft afgelopen nacht contact met een van onze priesters opgenomen en ons verteld in wat voor netelige positie jullie verkeerden. Verdorie, dit zou voor ons wel eens het keerpunt kunnen zijn.'
'Ik hoop het, meneer.'
'Je hebt schitterend werk gedaan, Gellan.'
'Ik heb bijna de helft van mijn mannen verloren, meneer. Ik had die wagens twee dagen geleden al moeten vernietigen.'
'Nonsens, man! Als we niet op tijd waren gekomen en jullie allemaal de dood hadden gevonden, dan zou ik het met je eens zijn geweest. Maar de overwinning was het risico dubbel en dwars waard. En om je eerlijk de waarheid te zeggen - ik had het niet van je verwacht. Niet dat ik aan je moed twijfel, maar je bent een voorzichtig man.'
'Zoals u het woord "voorzichtig" gebruikt, klinkt het als een belediging, meneer.'
'Misschien wel. Maar we leven in wanhopige tijden en dat vraagt erom dat we zo nu en dan een risico nemen. Met voorzichtigheid zullen we de Vagrianen niet verjagen. En vergis je niet, Gellan, wat ik daarnet tegen de mannen zei, dat waren geen holle frasen. We zullen winnen. Geloof je dat?'
'Het is erg moeilijk om niet te geloven wat u zegt, generaal. Als u wilde dat de hemel groen was in plaats van blauw, dan zou u eenvoudig verf en kwasten pakken, een berg beklimmen en de hemelkoepel groen schilderen. Daar zijn de mannen van overtuigd.'
'En wat denk jij?'
'Ik moet tot mijn schande bekennen dat ik het met hen eens ben.'
'De mannen hebben leiders nodig, Gellan. Mannen met vuur in hun borst. Wanneer het moreel verdwenen is, is een overwinning onbereikbaar. Onthoud dat.'
'Daar ben ik me van bewust, meneer. Maar ik ben niet zo'n goede redenaar.'
'Maak je daar maar niet druk om, ik neem de speeches wel voor mijn rekening. Jij hebt vandaag prachtig werk geleverd en ik ben trots op je. Weet je dat Purdol nog steeds standhoudt?'
'Ik ben blij dat te horen, meneer.'
'Ik ga daar morgen heen.'
'Maar de stad is omsingeld.'
'Ik weet het, maar het is belangrijk dat die citadel standhoudt. Daardoor zit het grootste deel van de Vagriaanse strijdmacht daar vast.'
'Met alle respect, meneer, maar het is veel belangrijker dat u op vrije voeten blijft. Er wordt verteld dat er een prijs van tienduizend goudstukken op uw hoofd is gezet - bijna net zoveel als ze voor Egel zelf bieden.'
'Ben je al weer zo snel vergeten wat ik daarnet over risico's nemen heb gezegd?'
'Maar als ze in de gaten hebben dat u in Purdol bent, zullen ze hun inspanningen om de stad in te nemen verdubbelen en nog meer troepen daarheen sturen.'
'Precies!'
'Het spijt me, meneer, maar ik denk dat het gekkenwerk is.'
'Dat is nu precies waarin jij en ik van elkaar verschillen, Gellan. Jij ziet de dingen niet op grote schaal. Kijk nou eens naar mij! Ik ben veel te zwaar om me op een paard op mijn gemak te voelen en ik ben helemaal geen cavaleriegeneraal - geef me een vesting die ik moet verdedigen en ik ben in mijn element. Maar Egel is een geniale, sluwe strateeg. Ze hebben me helemaal niet nodig in het Skultikwoud. Maar als ik erin slaag Purdol binnen te komen, zullen de Vagrianen daar nog meer troepen samentrekken, waardoor Egel de kans krijgt om uit het woud uit te breken.'
'Ik zie er de logica wel van in en ik wil niet als een pluimstrijker klinken, maar we hebben u nódig. Als u gevangen wordt genomen, of gedood, dan is de zaak van de Drenai bijna verloren.'
'Aardig van je dat je dat zegt, maar de plannen liggen al vast. Hoe denk je erover om met me mee te gaan?'
'Dat zou ik voor geen goud van de wereld willen missen,' zei Gellan grinnikend.
'Zo mag ik het horen,' zei Karnak. 'Goed, waar is die tovenaar van je?'
Gellan nam de generaal mee naar de donjon, waar Dardalion bij de kinderen zat.
'Is dat de tovenaar?' vroeg Karnak terwijl hij naar de jongeman in de zilveren wapenrusting keek.
'Ik ben bang van wel,' antwoordde Gellan.
Dardalion draaide zich om toen ze binnenkwamen. Hij stond op en maakte een buiging voor de generaal.
'Jij bent Dardalion?'
'Inderdaad.'
'Ik heet Karnak.'
'Dat weet ik, generaal. U bent meer dan welkom.'
'Jij bent de onwaarschijnlijkste tovenaar die ik ooit heb gezien.'
'Ik ben nauwelijks een tovenaar; ik spreek geen bezweringen uit.'
'Je hebt er anders wel degelijk een over de Vagrianen uitgesproken - je hebt de vesting en alle mensen die erin waren gered. Wil je met me optrekken?'
'Ik zou me zeer vereerd voelen.'
Karnak glimlachte tegen de kinderen, maar die verschuilden zich achter Dardalion. 'Weet je, ik geloof dat het tij begint te keren,' zei Karnak. 'Als ik maar tussen die soldaten rond Purdol heen weet te komen en niet word opgemerkt door die vervloekte Duistere Broederschap, denk ik dat we de Vagriaanse hoop een paar dodelijke slagen kunnen toebrengen.'
'Maakt de Duistere Broederschap jacht op u?' vroeg Dardalion.
'Al maanden. En bovendien gaan er geruchten dat Waylander de Slachter zou zijn ingehuurd om me te doden.'
'Dat is heel onwaarschijnlijk,' zei Dardalion. 'O ja? Ben je ook een profeet?'
'Nee... Ja... Zoiets is niets voor Waylander.'
'Ken je hem dan?' vroeg Karnak.
'Ja, hij kent hem,' zei Waylander terwijl hij met zijn kruisboog in zijn hand op de trap verscheen.
Karnak draaide zich langzaam om en Gellan ging voor hem staan. 'Ik ben Waylander, en als ik opdracht had gekregen om u te doden, zou u nu al dood zijn. Dus het enige waar u zich nu nog druk om hoeft te maken is de Broederschap.'
'Denk je dat ik je geloof?'
'Onder deze omstandigheden zou dat erg verstandig zijn.'
'Ik heb vierhonderd man bij me die ik maar hoef te roepen.'
'Maar die zijn nu niet hier, generaal.'
'Dat is waar,' moest Karnak erkennen. 'Dus je bent niet hier om me te doden?'
'Nee. Ik heb een andere opdracht.'
'Zal die van invloed zijn op de zaak van de Drenai?'
'En als dat zo is?' vroeg Waylander.
'Dan spring ik op je af en breek je je nek,' zei Karnak.
'Gelukkig is het een opdracht die jullie zaak alleen maar zal helpen,' zei Waylander. 'Men heeft mij gevraagd of ik Egel een nieuw Harnas wil bezorgen.'
Ze reden behoedzaam voort. Een tiental verkenners ging vooraf aan
de hoofdmacht, met in het midden de generaal die beschermd werd
door een cordon van zes ruiters. Dardalion reed links van hem en
Gellan aan zijn rechterzijde. Achter hen kwamen de wagens, elk
getrokken door zes ossen.
Danyal en de kinderen reden mee in de voorste wagen, samen met de krijger Vanek. Ze vond hem een grappige reisgezel. Op een bepaald moment, toen de twee voorste ossen in een tegenovergestelde richting trokken, zei Vanek met een stalen gezicht: 'Goed afgerichte beesten - ze gehoorzamen al mijn bevelen. Ik laat ze dit doen.'
Achter de wagens kwam een achterhoede van honderd man, onder leiding van Dundas, Karnaks adjudant: een jongeman met blond haar en een vriendelijk, open gezicht. Naast hem reed Waylander, die er niet aan twijfelde dat hij feitelijk een gevangene was; vier ruiters reden vlak bij hem, hun hand op het gevest van hun zwaard.
Waylander verborg zijn ergernis en liet zijn gedachten afdwalen terwijl zijn ogen de groene schoonheid van de Sentranvlakte in zich opnamen, tot op het punt waar deze met de blauwgrijze bergen in het noorden versmolt. Wat deed het er tenslotte toe als ze hem zouden doden? Had hij hun koning niet vermoord? En wat was er zo bijzonder aan het leven, dat hij de hem toegemeten tijd nog zou willen rekken?
Het deed er allemaal niets toe, besefte hij, toen de bergen steeds dichterbij opdoemden. Hoeveel dood en verderf hadden deze pieken gezien? Wie zou er zich over duizend jaar nog druk maken om dit oorlogje?
'Je bent een weinig spraakzame metgezel,' merkte Dundas op terwijl hij zijn helm afzette en met zijn vingers door zijn haar streek.
Waylander gaf geen antwoord. Hij trok het hoofd van zijn paard naar links en draafde wat naar voren, maar hij werd door een ruiter de pas afgesneden.
'De generaal vindt dat we in het gelid moeten blijven rijden, zolang we op gevaarlijk terrein zijn,' zei Dundas gladjes. 'Heb je daar bezwaar tegen?'
'En als ik dat heb?'
'Dan verzeker ik je dat dat niet lang zal duren.'
Naarmate de dag verstreek werd Dundas het moe om te proberen een gesprek met de donkerharige krijger aan te knopen. Hij wist niet waarom Karnak wilde dat de man bewaakt werd en eigenlijk kon het hem ook helemaal niets schelen. Maar zo waren Karnaks manieren - alleen het noodzakelijke uitleggen terwijl hij verwachtte dat zijn bevelen stipt werden uitgevoerd. Soms maakte hem dit tot een buitengewoon moeilijk man om onder te dienen.
'Wat is hij voor iemand?' vroeg Waylander plotseling.
'Het spijt me, ik was even met mijn gedachten ergens anders,' zei Dundas. 'Wat vroeg je?'
'De generaal - wat is dat voor een man?'
'Waarom wil je dat weten?'
'Nieuwsgierigheid. Ik heb begrepen dat hij als eerste dun het bevel over een heuvelfort heeft gevoerd. En nu is hij generaal.'
'Heb je nooit over Hargate en het beleg gehoord?'
'Nee.'
'Ik zou dat verhaal eigenlijk door de generaal zelf moeten laten vertellen. Het is ondertussen al zo opgesmukt, dat het me niet zou verbazen als ik hoorde dat er nu ook al draken een rol in spelen. Maar goed... zou je het willen horen?'
'Was jij er ook bij?'
'Ja.'
'Mooi, ik hou van verslagen uit de eerste hand.'
'Nou, zoals je al zei, Karnak was de eerste dun van Hargate. De vesting is niet groot, misschien twee keer zo groot als Masin en er ligt... er lag een kleine stad buiten de donjon. Karnak voerde het bevel over zeshonderd man. De Vagrianen vielen Skoda binnen, omsingelden Hargate en eisten onze overgave. We weigerden en wisten de eerste dag al hun aanvallen af te slaan. Toen keken we toe hoe ze hun kamp voor de nacht opsloegen. We hadden die eerste dag zestig man verloren en de Vagrianen dachten dat ze ons allemaal in hun klauwen hadden, maar we hielden goed stand.'
'Met hoevelen waren ze daar?' vroeg Waylander.
'We schatten hun aantal op achtduizend. Enfin, Karnak had verspieders uitgestuurd om naar de Vagrianen uit te kijken. Hij had nooit vertrouwen in hun beloften van vrede - dus waren we van tevoren gewaarschuwd dat ze zouden aanvallen. Ken je Hargate...'? Waylander knikte. 'Dan weet je ook dat zich op ongeveer een mijl naar het oosten een klein bos bevindt. Karnak was daar in de voorgaande nacht met driehonderd man heengegaan. Terwijl de Vagrianen in hun kamp sliepen, overviel hij hen in het holst van de nacht, stak hun tenten in brand en joeg hun paarden op hol. Onze krijgers maakten genoeg lawaai voor een compleet Drenai-leger, en wij openden de poorten en deden van onze kant een uitval. De Vagrianen trokken zich terug om zich te hergroeperen, maar toen de dag aanbrak, waren wij al op weg naar het Skultikwoud. We moeten meer dan achthonderd belegeraars gedood hebben.'
'Sluw,' zei Waylander, 'maar nauwelijks een overwinning.'
'Wat bedoel je? We stonden tegen een overmacht van meer dan tien tegen een.'
'Precies. Toen jullie het eerste nieuws van de invasie hoorden, hadden jullie je al terug moeten trekken. Wat voor zin had het eigenlijk om te vechten?'
'Heb jij dan helemaal geen eergevoel? We hebben hen een bloedneus geslagen - ze laten zien dat de Drenai net zo goed kunnen vechten als rennen.'
'Maar ze kregen de vesting uiteindelijk in handen.'
'Ik begrijp jou niet, Dakeyras... of hoe je ook heten mag. Als je zoveel waarde hecht aan vluchten, waarom ben je dan naar Masin gegaan om Gellan en zijn mannen te helpen?'
'Het was de enige veilige plek. Of liever de veiligste die ik kon vinden.'
'Nou, in het Skultikwoud zul je je helemaal veilig voelen. De Vagrianen durven daar niet binnen te trekken.'
'Ik hoop dat de Vagrianen dat zelf ook weten.'
'Wat wil je daarmee zeggen?' snauwde de jonge officier.
'Helemaal niets. Vertel me eens wat over Egel.'
'Waarom? Zodat je met zijn prestaties ook de spot kunt drijven?'
'Jij bent jong en onstuimig en jij denkt spot te zien waar die niet is. Het is geen ketterij om vraagtekens bij een militaire beslissing te zetten. Het zou kunnen zijn dat Karnaks beslissing om de Vagrianen een bloedneus te slaan, zoals jij dat noemt, een goede keus was; het zou bijvoorbeeld een opsteker kunnen zijn voor het moreel. Maar ik heb de indruk dat het een riskante onderneming was, die zich gemakkelijk tegen hem had kunnen keren. Als de vijand de bossen nu eens had laten verkennen? Dan zou hij gedwongen zijn geweest om op de vlucht te slaan, waardoor jij met driehonderd man als een rat in de val had gezeten.'
'Maar ze deden het niet.'
'Precies - en nu is hij een held. Ik heb vele helden gekend. Meestal is het zo dat andere mensen moeten sneuvelen om hun reputatie op te bouwen.'
'Ik zou er trots op zijn als ik voor Karnak zou sneuvelen. En pas op dat je hem niet beledigt, tenzij je met elke man binnen gehoorsafstand ruzie zou willen krijgen.'
'Ik denk dat je boodschap duidelijk is, Dundas. Hij wordt bewonderd.'
'En meer dan terecht. Hij stuurt zijn mannen niet op het gevaar af zonder zelf ook risico's te lopen. Hij is altijd in het heetst van de strijd te vinden.'
'Heel verstandig,' merkte Waylander op.
'Nu is hij zelfs van plan om Purdol te hulp te komen. Is dat een daad van een opschepperig man?'
'Purdol? Dat wordt belegerd?'
Dundas beet op zijn onderlip en wendde een ogenblik zijn hoofd af terwijl hij een kleur kreeg. 'Ik zou het erg op prijs stellen als je dat niet nog eens zou willen zeggen. Ik had het je niet moeten vertellen.
'Ik sta er niet om bekend dat ik erg babbelziek ben,' zei Waylander. 'Ik ben het al vergeten.'
'Dank je, daar ben ik je erg dankbaar voor. Het kwam gewoon omdat ik kwaad was. Hij is een groot man.'
'Dat geloof ik graag. En nu we elkaar vertrouwen, denk ik wel denk je er geen bezwaar tegen zult hebben als ik een eindje naar voren rijd om met mijn reisgenoten te praten?'
Dundas' gezicht was een toonbeeld van verwarring, maar er verscheen een berustende uitdrukking op zijn gelaat. 'Natuurlijk niet. Ik heb ook zin om de wind weer eens in mijn gezicht te voelen. Ik rijd met je mee.'
De twee mannen zetten hun paard aan tot een draf en Waylander reed naar het midden van de colonne. Karnak draaide zich om in het zadel toen Waylander met de jonge officier op zijn hielen dichterbij kwam.
'Welkom bij ons groepje, Waylander,' zei de generaal grinnikend .'Je hebt net het verhaal van Hargate gemist.'
'Nee, hoor. Dundas heeft me alles verteld. Maar kwamen er draken in je verhaal voor?'
'Nog niet, maar daar werk ik aan,' antwoordde Karnak. 'Kom naast me rijden. Ik heb begrepen dat Gellan en jij oude vrienden zijn?'
'We hebben elkaar vroeger gekend,' zei Gellan, 'maar niet zo goed.'
'Hindert niet,' zei Karnak. 'Vertel me eens, Waylander, waarom maakt de Broederschap jacht op je?'
'Ik heb Kaems zoon gedood.'
'Waarom?'
'Zijn vader was me geld schuldig.'
'Grote god, ik word gewoon misselijk van je!' snauwde Gellan. 'Neem me niet kwalijk, generaal, maar ik heb er behoefte aan om een poosje flink door te rijden.' Karnak knikte en Gellan maakte zich met zijn paard los uit de groep.
'Je bent een vreemde vent,' zei Karnak.
Waylander glimlachte kil 'Net als jij, Karnak. Wat jaag je nu eigenlijk na?'
'De overwinning. Wat zou er verder nog zijn?'
'Onsterfelijkheid?'
Karnak glimlachte. 'Begrijp me niet verkeerd, Waylander - ik ben niet van gisteren. Ik ben ijdel, ik ben hoogmoedig. Mijn kracht ligt in het feit dat ik wéét dat ik dat ben. Ik ben de beste generaal die je ooit zult ontmoeten, en de grootste krijger van deze tijd. Ja, ik ben op zoek naar de onsterfelijkheid. En ik zal niet te boek staan als een ridderlijke verliezer, reken daar maar op.'
Hoewel ze het grootste deel van de nacht doorreden, kwamen de
wagens tijdens een plotselinge onweersbui in de modder vast te
zitten en Karnak liet halt houden. Tegen de zijkant van de wagens
werden haastig grote zeilen gespannen om provisorische tenten te
maken en daaronder schuilden de mannen dicht tegen elkaar gedrukt
tegen de neerplenzende regen.
Karnak zorgde ervoor dat Waylander vlak bij hem in de buurt bleef, maar het ontging de huurmoordenaar niet dat er twee gewapende mannen in de buurt waren, die Waylander voortdurend in de gaten hielden. Ook zag hij hoe de generaal een giftige blik op Dundas wierp toen deze naar zijn mannen terugging. Toch bleef de generaal oppervlakkig gezien in een goed humeur. Onder het primitieve tentzeil, met natte kleren die tegen zijn lichaam plakten, zou Karnak er eigenlijk belachelijk uit moeten zien, vond Waylander. De man was veel te dik, en buitenissig gekleed in groene, blauwe en gele kleren. En toch bleef hij indrukwekkend.
'Waar denk je aan?' vroeg Karnak terwijl hij zijn mantel dichter rond zijn schouders trok.
'Ik vroeg me af hoe ter wereld je ertoe bent gekomen om je zo te kleden,' zei Waylander grinnikend. 'Een blauw hemd, een groene mantel en gele leggings! Het lijkt wel of je dronken was en je toen bij stukjes en beetjes hebt aangekleed.'
'Ik heb geen figuur voor modieuze kleren,' gaf Karnak toe. 'Ik trek aan wat me makkelijk zit. Goed, vertel me eens over dat Harnas van Egel.'
'Een oude man heeft me gevraagd om dat voor hem te halen en ik heb beloofd dat ik dat zou doen. Daar is niets geheimzinnigs aan.'
'Wat kun je je opdracht toch sober omschrijven. De oude man was Orien, terwijl het Harnas een legende is en in het land van de Nadir verborgen is.'
'Dat heeft Dardalion je verteld. Nou, dan hoef je me ook niet verder te ondervragen. Je weet alles wat er te weten valt.'
'Ik weet niet waarom jij besloot om te gaan. Wat voor voordeel heb jij ervan?'
'Dat zijn mijn zaken.'
'Inderdaad. Maar dat Harnas betekent voor de Drenai heel veel en dat zijn míjn zaken.'
'Je bent in korte tijd heel hoog geklommen. Het is nauwelijks iets waarover een eerste dun van een achteraf-fortje zich zorgen over hoeft te maken.'
'Begrijp me goed, Waylander. Ik ben een gemoedelijk mens met een hart van goud - wanneer de mensen zich naar mijn wensen gedragen. Luister, ik mag je wel en ik probeer te vergeten dat een in het zwart geklede man met een kleine kruisboog koning Niallad heeft vermoord. Met zo'n man zouden korte metten gemaakt worden.'
'Waarom wil je het weten?'
Karnak leunde achterover en hij keek Waylander strak aan. 'Ik zou dat Harnas goed kunnen gebruiken. Het zou me goed van pas komen.'
'Het zou je niet passen.'
'Het kan vermaakt worden.'
'Maar het is aan Egel beloofd.'
'Daar weet hij niet eens wat van.'
'Je bent een verrassend mens, Karnak. Je bevindt je op het randje van een nederlaag en je bent al bezig om plannen voor een glorieuze toekomst te maken. Wat zal het worden? Koning Karnak? Dat klinkt wel aardig. Graaf Karnak misschien?'
'Zo ver kijk ik niet vooruit, Waylander. Ik vertrouw op mijn oordeel. Egel is een geduchte soldaat en een goede generaal. Voorzichtig, dat wel, maar de man is onverzettelijk. Als de omstandigheden een beetje gunstiger voor hem waren, zou hij de krijgskansen kunnen laten keren.'
'Het bezit van het Harnas zou zo'n gunstige omstandigheid kunnen zijn,' merkte Waylander op.
'Inderdaad. Maar het zou elders betere diensten kunnen bewijzen.'
'Waar?'
'In Purdol,' zei Karnak terwijl hij zich naar voren boog en Waylander aandachtig aankeek.
'De citadel is al volkomen omsingeld.'
'Er is een weg naar binnen.'
'Wat ben je van plan?'
'Ik zal twintig van mijn beste mannen met je meesturen om dat Harnas te halen. En jij brengt dat daarna naar Purdol - naar mij.'
'En dan ga jij in Oriens Bronzen Harnas op de vestingmuren staan om voor jezelf een plaats in de geschiedenis van de Drenai te veroveren.'
'Ja. Wat vind je ervan?'
'Dat je al je mooie plannen kunt vergeten. Orien heeft me een gunst gevraagd en ik zei dat ik het zou proberen. Ik mag dan misschien geen groot man zijn, Karnak, maar wanneer ik iets beloof, dan kun je me op mijn woord vertrouwen. Als het menselijkerwijs mogelijk is dat Harnas terug te halen, dan zal ik dat doen... en het naar Egel in het Skultikwoud brengen, of waar hij dan ook mag zijn. Is je vraag daarmee beantwoord?'
'Je beseft toch wel dat je aan mijn genade bent overgeleverd?'
'Dat interesseert me niet, Karnak. Dat is nu het mooie van deze tocht - het interesseert me niet of ik succes heb. En dreigementen maken nog veel minder indruk op me. Ik heb niets meer om voor te leven, ik heb geen enkele nakomeling. Begrijp je me?'
'Dus ik kan je noch met rijkdommen, noch met dreigementen verleiden?'
'Klopt. Ik kan mijn reputatie toch moeilijk te grabbel gooien, niet?'
'Kan ik je op een of andere manier bij je zoektocht helpen?'
'Dat is wel een heel snelle omslag, hè?'
'Ik ben een realist. Ik weet wanneer ik niet verder moet aandringen. Als ik dat Harnas niet kan krijgen, dan is het voor de Drenai het beste dat het naar Egel gaat. Dus vraag maar wat je wilt. Is er iets wat je nodig hebt?'
'Helemaal niets. Ik heb meer dan genoeg geld in Skarta.'
'Maar je bent toch zeker niet van plan om alleen te gaan?'
'Het liefst zou ik een heel leger meenemen - maar afgezien daarvan heeft een man alleen meer kans op succes.'
'En hoe zit het met Dardalion?'
'Zijn taak ligt elders. Hij kan en zal je van erg veel nut zijn.'
'Hoe snel denk je te vertrekken?'
'Al gauw.'
'Je vertrouwt me nog steeds niet?'
'Ik vertrouw niemand, Karnak. Vertrouwen houdt in dat je ergens behoefte aan hebt. En ergens behoefte aan hebben betekent dat je ergens om geeft.'
'En jij geeft nergens om? Zelfs niet om de vrouw en de kinderen?'
'Ik geef nergens om.'
'Ik doorzie mensen, zoals anderen sporen kunnen lezen. Je bent een open boek voor me, Waylander, en ik denk dat je liegt - zoals je loog toen ik je naar Kaems zoon vroeg. Maar we zullen het verder laten rusten; het doet er geen zier toe, behalve voor jou. Ik zal je verder laten slapen.'
De omvangrijke generaal kwam overeind en liep de nacht in. Het had opgehouden met regenen. Karnak rekte zich uit en liep de colonne langs, begeleid door zijn twee lijfwachten.
'Wat vind je van hem, Ris?' vroeg hij aan de langste van de twee.
'Ik weet het niet, generaal. Ik heb horen vertellen dat hij in Masin zijn mannetje heeft gestaan. Hij is betrouwbaar. IJzig kalm.'
'Maar zou je hem vertrouwen?'
'Ik denk het wel. Ik zou hem in ieder geval liever vertrouwen dan tegen hem vechten.'
'Goed gesproken.'
'Ik had nog een vraag, meneer, als u me toestaat?'
'Bij alle goden man, dat hoef je me toch niet te vragen? Ga je gang.'
'Al dat gepraat over dat Harnas. Wat zou u ermee gedaan hebben?'
'Ik zou het naar Egel hebben laten brengen.'
'Dat begrijp ik niet. Daar wil hij het toch ook heen brengen?'
'Het hele leven is één groot raadsel, mijn vriend,' zei Karnak.