11

 

Waylander stuurde de twee vrouwelijke bedienden weg en kwam uit het bad, waarna hij de bloemblaadjes van zijn lichaam veegde. Nadat hij een handdoek om zijn middel had gebonden, liep hij naar de manshoge spiegel en schoor zich zorgvuldig. Zijn schouder deed pijn en zijn spieren waren nog stijf en gespannen van het gevecht bij Masin, en er zat een lelijke blauwe plek op zijn ribben. Hij drukte er voorzichtig op en vertrok zijn gezicht. Tien jaar geleden zou een dergelijke blauwe plek al lang verdwenen zijn en nog eens tien jaar daarvoor zou hij helemaal geen blauwe plek gehad hebben.

De tijd was de grootste vijand tegen wie hij het ooit had opgenomen.

Hij keek in zijn donkere bruine ogen en vervolgens naar de ragfijne rimpels in zijn gezicht en het grijze haar dat op zijn slapen al langzamerhand overheerste. Zijn ogen gleden verder omlaag. Zijn lichaam was nog steeds sterk, maar de spieren zagen er opgerekt en smal uit, vond hij. Voor een man in zijn beroep restten hem niet veel jaren meer.

Waylander schonk zichzelf wat wijn in en nipte ervan. Hij hield de vloeistof even in zijn mond en genoot van de scherpe, bijna bittere smaak.

De deur gleed open en Cudin kwam binnen; hij was kort en dik en zijn gezicht glom van het zweet. Waylander knikte hem toe. Achter de koopman liep een jong meisje met kleren. Ze spreidde ze op een vergulde stoel uit en verliet met neergeslagen ogen de kamer terwijl Cudin ronddrentelde en zenuwachtig in zijn handen wreef.

'Is alles naar wens, beste kerel?'

'Ik heb ook nog duizend zilverstukken nodig.'

'Natuurlijk.'

'Hebben mijn investeringen het een beetje goed gedaan?'

'Nou, het zijn natuurlijk moeilijke tijden, maar ik denk dat je de opbrengst wel behoorlijk zult vinden. Ik heb het grootste deel van de achtduizend in de specerijenhandel in Ventria gestoken, zodat de oorlog geen roet in het eten kon gooien. Je kunt het in Isbas bij de bank van Tyra ophalen.'

'Waarom ben je toch zo nerveus, Cudin?'

'Nerveus? Nee hoor - dat is gewoon de hitte.' De dikke man likte over zijn lippen en probeerde te glimlachen, maar het lukte niet erg.

'Iemand is naar mij op zoek, hè?'

'Nee... Ja. Maar ik heb ze niets verteld.'

'Natuurlijk niet; je wéét helemaal niets van mijn activiteiten. Maar ik zal je zeggen wat je ze hebt beloofd - je hebt gezegd dat je ze een seintje zou geven als ik ooit bij je kwam opdagen. En je hebt ze over de bank in Tyra verteld.'

'Nee,' fluisterde Cudin.

'Wees maar niet bang, ik neem het je niet kwalijk. Je bent geen vriend en je hebt geen enkele reden om voor mij gevaar te lopen; ik zou het niet van je verwachten. Sterker nog, ik zou het dwaas van je vinden als je het wel zou doen. Heb je ze al van mijn komst op de hoogte gesteld?'

De koopman ging naast de stapel kleren zitten. Zijn vlees leek naar beneden te zakken, alsof de spieren van zijn gezicht plotseling opgehouden hadden te functioneren.

'Ja, ik heb een koerier het Skultikwoud ingestuurd. Wat kan ik zeggen?'

'Wie is er bij je gekomen?'

'Cadoras de Sluiper. Bij alle goden, Waylander, hij heeft ogen als van een duivel. Ik was doodsbenauwd.'

'Hoeveel mannen had hij bij zich?'

'Ik weet het niet. Ik herinner me dat hij zei dat "ze" bij de Opaalkreek zouden kamperen.'

'Hoe lang was dat geleden?'

'Vijf dagen. Hij wist dat je zou komen.'

'Heb je hem sindsdien nog gezien?'

'Ja. Hij zat in een herberg te drinken, samen met een reusachtige vogelvrije - die vent die eruit ziet als een beer. Ken je hem?'

'Ik ken hem. Dank je, Cudin.'

'Laat je me leven?'

'Ja. Maar als je me niet alles bekend had ... '

'Ik begrijp het. Dank je.'

'Je hoeft me nergens voor te bedanken. Maar nu iets anders - er zijn pas twee kinderen hier in Skarta aangekomen. Ze zijn ondergebracht bij de Bronpriesters. Ze heten Krylla en Miriel. Wil je zorgen lat het ze aan niets ontbreekt? Verder is er nog een vrouw, Danyal; ook zij zal geld nodig hebben. Voor deze dienst krijg jij de rente van mijn investeringen. Begrepen?'

'Ja. Krylla, Miriel, Danyal. Ik begrijp het.'

'Ik ben naar je toe gekomen, Cudin, omdat je de reputatie hebt dat e een eerlijk zakenman bent. Stel me niet teleur.'

De koopman liep achterwaarts de kamer uit en Waylander liep naar zijn kleren. Boven op de stapel lag een schoon linnen hemd en hij drukte het tegen zijn gezicht; het rook naar rozen. Nadat hij het had aangetrokken, bond hij de manchetten dicht. Daarop trok hij een broek van dikke katoen aan, vervolgens een leren wambuis met wollen voering en daarna een paar zwarte ruiterlaarzen die tot aan zijn dijen reikten. Terwijl hij naar het raam liep, pakte hij zijn maliënkolder en trok hem over zijn schouders. De ringetjes waren opnieuw ingevet en het metaal voelde koud aan op zijn huid. Snel gespte hij tenslotte zijn gordel met zijn dolk en zwaard om. Zijn kruisboog lag op het brede bed samen met een nieuwe koker met vijftig schichten; hij gespte beide aan zijn gordel en verliet de kamer.

Het meisje wachtte buiten op de gang en Waylander gaf haar vier zilverstukken. Ze glimlachte en liep weg, maar hij riep haar terug toen lij de blauwe plek op haar bovenarm zag.

'Het spijt me dat ik nogal ruw ben geweest,' zei hij.

'Ik heb wel ergere mannen gekend,' antwoordde ze. 'Je wist niet dat je het deed.'

'Nee, dat wist ik inderdaad niet.' Hij gaf haar nog een zilverstuk.

'Je huilde in je slaap,' zei ze zacht.

'Het spijt me als je daardoor wakker bent geworden. Vertel me eens, woont Hewla nog altijd hier in Skarta?'

'Ze heeft een blokhut ten noorden van de stad.' Het meisje was bang, maar ze vertelde Waylander waar die precies lag en hij verliet het luis van de koopman, zadelde zijn paard en reed naar het noorden.

De blokhut was slecht gebouwd; het groene hout was krom gaan rekken en de scheuren waren met modder gedicht. De voordeur was slecht gesteld en er was een gordijn achter gehangen om tocht tegen e gaan. Waylander steeg af, bond zijn paard aan een stevige struik vast en klopte op de deur. Er kwam geen antwoord en hij trad omzichtig binnen.

Hewla zat aan een vurenhouten tafel en staarde in een koperen kom die tot aan de rand met water gevuld was. Ze was oud en bijna kaal en nog skeletachtiger dan twee jaar geleden, toen Waylander haar voor het laatste had bezocht.

'Welkom, Duistere,' zei ze grinnikend. Haar tanden waren wit en regelmatig, merkwaardig misplaatst in het vervallen gezicht.

'Je bent aardig aan lager wal geraakt, Hewla.'

'Het hele leven is een slinger, ik kom er wel weer bovenop,' antwoordde ze. 'Pak maar wat wijn - er is ook water als je dat liever hebt.'

'Wijn is uitstekend,' zei hij terwijl hij een aardewerk kom vulde uit een stenen karaf die tegenover haar stond.

'Twee jaar geleden,' zei hij zacht, 'heb je me voor Kaem gewaarschuwd. Je had het over de dood van prinsen en een priester met een zwaard van vuur. Het was allemaal nogal poëtisch en raadselachtig. Nu heeft het betekenis gekregen ... en ik zou graag meer willen weten.'

'Jij gelooft niet in voorbeschikking, Waylander. Ik kan je niet helpen.'

'Ik ben geen fatalist, Hewla.'

'Er woedt een oorlog.'

'Dat is een verrassing.' Zijn toon was ironisch.

'Houd je mond, jongen!' snauwde ze. 'Als je mond zo ratelt, kom je niks te weten.'

'Neem me niet kwalijk. Ga verder, alsjeblieft.'

'De oorlog woedt op een ander vlak, tussen krachten waarvan het wezen ons verstand te boven gaat. Sommige mensen zouden deze krachten Goed en Kwaad noemen, andere hebben het over Natuur en Chaos. Weer anderen geloven dat de macht van een Bron komt die strijd voert met zichzelf. Maar wat de waarheid ook is, de oorlog is echt. Ikzelf ben geneigd het simpel te zien: goed en kwaad. In deze strijd worden alleen kleine triomfen behaald, maar is er nooit een eindoverwinning. Jij bent nu bij deze strijd betrokken - een huurling die op een cruciaal moment voor het andere kamp heeft gekozen.'

'Vertel me iets over mijn zoektocht,' zei Waylander.

'Ik merk dat het alomvattende beeld je belangstelling niet kan wekken. Goed dan. Je hebt een verbond met Durmast gesloten, een moedige beslissing. Hij is een gewetenloze moordenaar, die de afgelopen jaren mannen, vrouwen en kinderen heeft vermoord. Hij kent geen normen, noch in slechte noch in goede zin, en hij zal je verraden, want hij weet gewoon niet wat ware vriendschap inhoudt. Je wordt achtervolgd door Cadoras met het Litteken, de Sluiper, en hij is dodelijk, want net als jij heeft hij nog nooit zijn meerdere op boog of zwaard ontmoet. Ook de Duistere Broederschap jaagt op je, want zij willen je dood en het Harnas van Orien. Ook de keizer van Ventria heeft een groep huurmoordenaars achter je aangestuurd omdat je zijn neef hebt gedood.'

'Dat heb ik niet gedaan,' zei Waylander.

'Nee. Daar heeft Kaem opdracht voor gegeven.'

'Ga verder.'

Hewla keek in de kom met water. 'Je wordt van alle kanten door de dood beslopen. Je zit midden in het web van het lot gevangen en de spinnen komen op je af.'

'Maar zal ik slagen?'

'Dat hangt af van wat je onder slagen verstaat.'

'Geen raadseltjes, Hewla. Ik heb geen tijd.'

'Dat is waar. Goed, laat ik je dan maar over de profetie vertellen. Heel veel is van de interpretatie afhankelijk, niets is scherp omlijnd. Als jij je mes zou pakken en dat het woud in zou gooien, hoe groot is dan de kans dat je de vos raakt die mijn kippen heeft gedood?'

'Geen enkele.'

'Dat is niet helemaal waar. De wet van het toeval zegt dat je hem misschién zou kunnen doden. En hetzelfde kan zo ongeveer van je opdracht gezegd worden.'

'Waarom ik, Hewla?'

'Aha, dat is een vraag die ik eerder heb gehoord. Als ik een jaar jonger kon worden voor elke keer dat me dat is gevraagd, zou ik hier als een maagdelijke schoonheid voor je zitten. Maar je meende hem oprecht en ik zal hem beantwoorden. Jij bent in dit spel niets anders fan een katalysator. Door jouw daden heeft een nieuwe macht het licht gezien in deze wereld. Dat gebeurde op het moment dat jij de priester hebt gered. Deze macht is onkwetsbaar en onsterfelijk en zal tot het einde der tijden blijven voortbestaan. Maar niemand zal weten !at jij aan de wieg ervan hebt gestaan. Jij verdwijnt tussen het stof van de geschiedenis.'

'Dat interesseert me niet. Maar je hebt me geen antwoord gegeven op mijn vraag.'

'Dat is waar. Waarom jij? Omdat alleen jij een kans hebt, hoe klein ook, om de loop van de geschiedenis van deze natie te veranderen.'

'En als ik weiger?'

'Een zinloze vraag - dat zul je niet.'

'Waarom ben je daar zo zeker van?'

'Eergevoel, Waylander. Dat is je vloek.'

'Bedoel je niet zegen?'

'Niet in jouw geval. Het zal je dood worden.'

'Vreemd. Ik dacht dat ik eeuwig zou leven.'

Hij stond op om te vertrekken, maar de oude vrouw hief haar hand op. 'Ik kan je een waarschuwing geven: kijk uit voor de liefde voor het leven. Je kracht is dat de dood je niets kan schelen. De krachten van de Chaos zijn menigvoud en niet aan alle komen pijn en scherpe lemmeten te pas.'

'Ik begrijp je niet.'

'Liefde, Waylander. Kijk uit voor de liefde. Ik zie een roodharige vrouw die je ellende zou kunnen brengen.'

'Ik zal haar niet weerzien, Hewla.'

'Misschien,' bromde de oude vrouw.

Toen Waylander uit de blokhut naar buiten stapte, ving hij links van zich een glimp van een schaduw op en hij dook naar voren toen een zwaard over zijn hoofd suisde. Nadat hij op zijn schouder op de grond terecht was gekomen, rolde hij zich op zijn knieën terwijl zijn mes door de lucht schoot om zijn aanvaller onder de kin te treffen. De gewonde zakte op zijn knieën, rukte het lemmet uit de wond en het bloed gutste uit zijn keel toen hij voorover viel. Waylander draaide zich met een ruk om en tuurde tussen de bomen. Toen stond hij op en liep naar het lijk. Hij had de man nooit eerder gezien.

Hij had zijn mes net afgeveegd en weer in de schede gestopt toen Hewla in de deuropening verscheen.

'Het is gevaarlijk om jou te kennen,' zei ze grinnikend.

Hij richtte zijn donkere ogen op haar gerimpelde gezicht. 'Jij wist dat hij hier was, ouwe tang.'

'Ja. Veel succes op je zoektocht, Waylander! Wees onderweg voortdurend op je hoede.'

 


Door het donkerste deel van het woud reed Waylander in oostelijke richting, zijn kruisboog klaar om te schieten terwijl hij voortdurend het struikgewas afzocht of hij ook een beweging zag. Boven hem zaten de takken door elkaar heen gevlochten en schuine zonnestralen vielen op de boomstammen. Na een uur boog hij af naar het noorden terwijl hij de spanning steeds meer in zich voelde toenemen, zodat hij er pijn in zijn nek van kreeg.

Cadoras was een man die je niet moest onderschatten. Zijn naam werd alleen gefluisterd in de duisterste steegjes van verboden steden: Cadoras de Sluiper, de Dromendoder. Er werd verteld dat niemand hem in sluwheid kon overtreffen, en slechts weinigen in wreedheid, naar Waylander negeerde die wilde verhalen, omdat hij wist hoe de overlevering kleur aan de grauwste daden kon geven.

Want als iemand Cadoras kon begrijpen, dan was hij het wel. Waylander de Slachter, de Zielenrover, het Chaoszwaard.

Sagendichters zongen sombere liederen over de zwervende moordenaar, de vreemdeling, Waylander. Bij voorkeur zongen ze hun liederen over Waylanders daden aan het eind van een optreden wanneer de vuren langzaam doofden en de gasten in de herberg zich klaar naakten om door het donker naar huis te wandelen. Waylander had onopgemerkt in meer dan één herberg gezeten terwijl zij hun publiek vergastten op zijn wandaden. Ze begonnen hun optreden altijd met verhalen over roemrijke helden, schone prinsessen, verhalen over spookachtige, donkere kastelen en moedige ridders in glinsterende wapenrusting. Maar naarmate de tijd verstreek, voegden ze een vleugje angst, een tikkeltje huiver toe, en de mensen gingen de straat weer op met schrikachtige ogen die in de schaduwen naar Waylander of Cadoras de Sluiper zochten.

Wat zouden die dichters dansen van vreugde als ze hoorden dat Cadoras de opdracht had gekregen de Slachter te doden!

Waylander boog af naar het westen, evenwijdig met de Delnochbergen, tot hij bij een grote open plek kwam, waar zo'n dertig wagens stonden te wachten. Mannen, vrouwen en kinderen zaten bij het vuur voor het ontbijt terwijl de reusachtige Durmast tussen de groepen doorliep om zijn betaling te innen.

Eenmaal tussen de bomen vandaan ontspande Waylander zich en galoppeerde naar de kampplaats. Hij haalde de schichten uit zijn kruisboog en maakte de pezen los. Nadat hij het wapen aan zijn gordel had gegespt, liet hij zich uit het zadel glijden. Durmast - met wee leren zadeltassen over zijn enorme schouders - werd hem gewaar en zwaaide. Hij liep naar een naastbij staande wagen waar hij de tassen in gooide, voor hij terugliep naar Waylander.

'Welkom,' zei hij grinnikend. 'Deze oorlog is goed voor de zaken.'

'Vluchtelingen?' informeerde Waylander.

'Ja, ze gaan naar Gulgothir. Met al hun wereldse bezittingen.'

'Waarom hebben ze zo'n vertrouwen in jou?'

'Gewoon uit domheid,' zei Durmast met een brede grijns. 'Een mens zou hier heel snel rijk kunnen worden!'

'Ik twijfel er niet aan. Wanneer vertrekken we?'

'Het wachten was alleen nog op jou, vriend. In zes dagen naar Gulgothir, vervolgens oostwaarts en daarna noordwaarts langs de rivier. Reken op in totaal drie weken. Daarna de Raboas en je Harnas. Klinkt gemakkelijk, nietwaar?'

'Zo gemakkelijk als een slang melken. Heb je gehoord dat Cadoras in het Skultikwoud is?'

Durmast sperde zijn ogen in spottende verbazing wijd open. 'Nee!'

'Hij maakt jacht op mij, heb ik me laten vertellen.'

'Laten we dan maar hopen dat hij je niet vindt.'

'Da's beter voor zijn gezondheid,' zei Waylander. 'Hoeveel mannen heb je bij je?'

'Twintig. Goeie kerels. Hard.'

'Goeie kerels?'

'Nou nee, tuig van de richel eigenlijk. Maar ze kunnen vechten. Zal ik je aan een paar van hen voorstellen?'

'Nee, dank je, ik heb net gegeten. Hoeveel mensen neem je mee?'

'Honderdzestig. Er zijn een paar knappe vrouwen bij, Waylander. Het worden een paar leuke dagen.'

Waylander knikte en keek om zich heen door het kamp. Allemaal vluchtelingen. Hij voelde medelijden met de gezinnen die gedwongen waren hun vertrouwen in een man als Durmast te stellen. De meesten zouden het er wel levend afbrengen, maar ze zouden straatarm in Gulgothir aankomen.   

Hij richtte zijn blik op de beboste heuvels in het zuiden. Een lichtflits trok zijn aandacht en lange tijd staarde hij naar de hellingen in de verte.

'Is er iets?' vroeg Durmast.

'Misschien niets. Misschien een zonnestraal die op een stuk kwarts viel.'

'Maar je denkt dat het Cadoras is?'

'Wie weet?' zei Waylander terwijl hij zijn paard uit de buurt van de wagens leidde en in de schaduw van een brede pijnboom ging zitten.

 


Hoog in de heuvels stak Cadoras zijn lange verrekijker terug in het leren foedraal en ging weer op een omgevallen boomstam zitten. Hij was lang en mager, met zwart haar en een magere gestalte. Er liep een litteken van zijn voorhoofd tot zijn kin, dwars over zijn lippen, waardoor hij duivels spottend leek te glimlachen. Zijn ogen waren wazig grijs en kil als mist in de winter. Hij droeg een zwarte maliënkolder, donkere leggings en rijlaarzen en op zijn heupen hingen twee korte zwaarden.

Cadoras wachtte een uur terwijl hij keek hoe de ossen voor de wagens werden gespannen en de karavaan werd opgesteld, klaar om naar het noorden te trekken. Waylander reed in de achterhoede.

Een geluid achter hem was voor Cadoras reden om zich met een ruk om te draaien. Een jongeman kwam tussen de struiken vandaan, verbaasd knipperend met zijn ogen toen hij het mes in Cadoras opgeheven hand zag.   

'Hij is niet gekomen,' zei de man. 'We wachtten op de aangegeven plaats, maar hij kwam niet.'

'Hij is wel gekomen, maar hij is met een boog om jullie heen getrokken.'

'Vulvin ontbreekt. Ik heb Macas gestuurd om hem te zoeken.'

'Als die hem vindt, zal hij dood zijn,' zei Cadoras.

'Hoe kun je daar zo zeker van zijn?'

'Omdat ik hem dood wilde hebben,' zei Cadoras terwijl hij wegliep en de wagens nakeek. Bij alle goden, waarom zat hij weer met zulke sukkels opgescheept? Verdomde bureaucraten! Natuurlijk was Vulvin dood. Hij had opdracht gekregen om de blokhut van Hewla te bespieden, maar Waylander onder geen beding aan te vallen. Waarom niet, had hij gevraagd, hij is toch ook maar een mens? Cadoras had geweten dat de dwaas iets stoms zou doen, maar aan Vulvin was niets verloren.

Een uur later kwam Macas terug - kort en stevig, altijd en eeuwig met een norse trek Om zijn mond en een wrevelige manier van doen. Hij liep naar Cadoras en negeerde de jongere man.

'Dood,' zei hij kalm.

'Heb je de oude vrouw vermoord?'

'Nee. Ze had twee wolven bij zich - die waren Vulvin aan het opeten.'

'En je wilde hen niet bij hun maaltijd storen?'

'Nee, Cadoras, ik wilde liever niet dood.'

'Heel verstandig. Hewla zou je in een mum van tijd dood hebben laten neervallen; ze heeft zeldzame krachten. Tussen haakjes, er waren geen wolven.'

'Maar ik heb ze gezien...'

'Je zag wat zij wilde dat je zou zien. Heb je haar gevraagd hoe Vulvin aan zijn eind is gekomen?'

'Dat hoefde ik niet. Ze zei dat het geen zin had om jakhalzen achter een leeuw aan te sturen - ze gaf me opdracht om je dat te zeggen.'

'Gelijk heeft ze. Maar jullie jakhalzen waren een onderdeel van de overeenkomst. Kom, te paard.'

'Je mag ons niet zo, hè?' vroeg Macas.

'Je mogen, manneke? Wat valt er te mogen? Vooruit, in het zadel.' De wagens waren nu uit het zicht en hij leidde zijn paard de helling op, waarna hij in het zadel klom en het hoofd van het paard omhoog hield.

'Maak het niet te gemakkelijk, Waylander,' fluisterde hij. 'Stel me alsjeblieft niet teleur.'