3
Met lange trage slagen zwom Waylander door het koude water. Hij kon de zonnewarmte op de huid van zijn rug voelen en hij dook de diepte in, tussen de scholen zilveren vissen door, die alle kanten op schoten toen hij naderde. Hij voelde een golf van vreugde door zich heen gaan terwijl hij zich draaide en omrolde. Hier vond hij stilte en iets wat in de buurt van berusting kwam. Terwijl hij zich ontspande, liet hij zijn lichaam omhoog drijven naar de zon. Toen hij door het wateroppervlak heen brak, haalde hij een keer diep adem, gooide zijn hoofd achterover om het haar voor zijn ogen weg te krijgen en keek al watertrappend door de baai rond.
In de haven was een tiental schepen hun lading aan het lossen, terwijl er verderop in de baai nog zo'n twintig voor anker lagen die wachtten op het signaal om te mogen aanleggen. Achtentwintig schepen voeren onder de vlag met de Boom. Zijn schepen.
Het leek Waylander ronduit ongelooflijk dat iemand zoals hij, zonder doorkneed te zijn in de subtiliteiten van de handel, zo'n belachelijk groot fortuin verdiend kon hebben. Het deed er niet toe hoeveel hij nu uitgaf - of dikwijls ook wéggaf - er kwam nog meer goud binnen. Matze Chai en andere kooplieden hadden Waylanders geld goed belegd, maar ook zijn eigen ondernemingen hadden hem flink wat profijt gebracht. Het was allemaal een geweldige farce, dacht hij terwijl hij zich op het water liet drijven. Hij wist niet eens meer precies hoeveel schepen hij nu bezat. Ruim driehonderd. Dan waren daar nog zijn mijnen - smaragden, diamanten, robijnen, goud en zilver - die van de binnenlanden van Ventria tot aan de Vagriaanse bergen in het oosten verspreid lagen.
Hij draaide zich om in het water en keek omhoog naar het witte marmeren paleis. Hij had de opdracht zes jaar geleden verstrekt aan een jonge bouwmeester, tijdens een terloops gesprek waarin de man hartstochtelijk gepraat had over de overweldigende en uitdagende constructieproblemen, en over zijn droom om een wonder te creëren. 'Waarom zoeken we toch altijd een vlak stuk grond?' had de jonge man gezegd. 'Wat voor bijzonders kun je daar nog op doen? Geweldige gebouwen moeten een toeschouwer naar adem laten snakken als hij ze ziet.'
Toen het witte paleis na drie jaar klaar was, was het inderdaad een wonder, hoewel de jonge bouwmeester het resultaat niet meer had mogen aanschouwen. Hij was een edelman uit het huis Kilraith en op een nacht was hij neergestoken door sluipmoordenaars in dienst van een rivaliserend huis. Dergelijke risico's liep je nu eenmaal als je tot de adel van Kydor behoorde.
Waylander zwom naar het strand en liep het witte zand op. Zijn majordomus Omri stond op uit zijn stoel onder de olijfboom en kwam met een groot linnen badlaken over zijn arm naar hem toe. 'Hebt u lekker gezwommen, meneer?' vroeg hij terwijl hij het badlaken uitvouwde en om Waylanders schouders hing.
'Het was verfrissend,' zei Waylander. 'Nu kan ik me tenminste weer met de dringende zaken van alledag bezighouden.'
'Mevrouw verzoekt om een onderhoud met u, meneer,' zei Omri. 'Wanneer het u gelegen komt.'
Waylander keek de oudere man aandachtig aan. 'Is er iets wat je dwars zit,Omri?'
'Wist u dat zij een mystica was?'
'Nee, maar het is nauwelijks een verrassing. Ik heb heel wat priesters met de Gave gekend.'
'Het brengt me nogal van mijn stuk,' moest Omri toegeven. 'Ik heb het gevoel dat ze mijn gedachten kan lezen.'
'Heb je dan zo'n verschrikkelijk gedachteleven?' vroeg Waylander glimlachend.
'Zo nu en dan, meneer,' erkende Omri met een stalen gezicht. 'Maar daar gaat het niet om. Het zijn mijn gedachten.'
'Gelijk heb je. Is er verder nog iets wat mijn aandacht vergt?'
'We hebben bericht ontvangen van heer Aric. Over tien dagen zal hij ons een bezoek brengen op zijn reis naar zijn winterpaleis.'
'Hij heeft zeker weer geld nodig.'
'Ik vrees het wel, meneer.'
Toen Waylander zich eenmaal had afgedroogd, liep hij naar de schaduw onder de olijfboom, waar hij een zwart-zijden hemd en een zachte leren legging aantrok. Terwijl hij zijn voeten in zijn laarzen stak, leunde hij achterover en keek weer uit over de baai. 'Heeft mevrouw ook gezegd waarom ze me wilde spreken?'
'Nee, meneer. Maar ze heeft me wel over uw gevecht met de rovers verteld.'
De berispende ondertoon in de stem van de oude man ontging Waylander niet. 'Het is een veel te mooie dag om een standje te krijgen, Omri,' zei hij.
'U hebt veel te veel risico genomen, meneer. Grotendeels onnodige risico's. We beschikken hier over een dertigtal wachters en een tiental potige boswachters. Die had u ook achter de rovers aan kunnen sturen.'
'Dat is waar. Maar ik was nu eenmaal dichtbij.'
'En u verveelde zich,' zei de oude man. 'Als u zich verveelt, rijdt u altijd de wildernis in. Ik ben tot de conclusie gekomen dat u het niet fijn vindt om rijk te zijn. Ik moet zeggen dat ik dat maar moeilijk kan begrijpen.'
'Het is iets verschrikkelijks, verveling,' zei Waylander. 'Het is me in de loop van de jaren wel duidelijk geworden dat rijkdom en verveling hand in hand gaan. Wanneer je rijk bent, heb je niets meer om naar te streven. Elke vorm van genoegen die ik maar wens, staat tot mijn beschikking.'
'Kennelijk niet elke vorm, meneer, anders zou u zich niet vervelen.'
Waylander lachte. 'Dat is waar. Goed, genoeg zelfonderzoek nu, mijn vriend. Is er verder nog nieuws?'
'Een paar dagen geleden zijn in Carlis twee hovelingen van het huis Bakard vermoord, waarschijnlijk door mannen die in dienst waren van het huis Kilraith. De situatie in de stad is zeer gespannen. De koopman Vanis heeft uitstel van betaling van zijn lening verzocht. Hij beweert dat hij tijdens een storm twee schepen heeft verloren en nu onmogelijk zijn schulden kan betalen. Verder...' Omri trok een stuk perkament uit de zak van zijn grijze gewaad en las het snel door. 'Verder heeft de arts Mendyr Syn gevraagd of u bereid bent nog eens drie studenten extra in dienst te nemen, tegen een bedrag van zes zilverstukken per maand, om hem te assisteren. Er zijn geen bedden meer vrij in de ziekenafdeling en Mendyr heeft de laatste tijd vijftien uur per dag gewerkt om de zieken te verzorgen.' Omri vouwde het stuk perkament weer op en stak het in zijn zak terug. 'O, ja, en, eh... mevrouw Lalitia heeft u uitgenodigd voor haar verjaardagsfeest. Over drie dagen.'
Waylander keek naar de vissers die in de baai hun netten uitwierpen. 'Die lening van Vanis moet je meteen opeisen,' zei hij. 'Dit is de derde keer dit jaar dat hij met een smoes komt om niet te hoeven betalen. Zijn schulden hebben hem er niet van weerhouden drie renpaarden aan te schaffen en nog een lap grond bij zijn oostelijke landgoed te kopen. Verhoog het budget van Mendyr Syn en zeg hem dat hij veel eerder om hulp had moeten vragen. Stuur mevrouw Lalitia bericht dat het me een genoegen is om op haar feest aanwezig te zijn. Koop een hanger met een diamant van Calicar en laat die op de dag van haar verjaardag bij haar bezorgen.'
'Zeker, meneer. Mag ik u wel op twee dingen wijzen? Ten eerste: Vanis heeft veel vrienden in het huis Kilraith. Zijn schuld opeisen betekent dat hij bankroet zal gaan, en dat zal als een smet op het huis worden opgevat.'
'Als hij zoveel vrienden heeft,' zei Waylander, 'laten die dan zijn schulden maar betalen. En wat was je tweede punt?'
'Als mijn herinnering me niet bedriegt is dit de derde verjaardag van mevrouw Lalitia in de afgelopen vijftien maanden.'
Waylander lachte. 'Je hebt gelijk, ja. Houd het dus maar op een hanger met een kléin diamantje.'
'Ja, meneer. Tussen twee haakjes, de jonge vrouw die u hebt meegebracht is ingedeeld in de ploeg van Norda. Moet zij een speciale behandeling krijgen?'
'Laat haar de eerste tijd niet al te hard werken, want ze heeft heel wat meegemaakt. Ze is wel sterk, maar ze is er getuige van geweest hoe haar familie werd omgebracht. Zelf is ze ook heel wreed behandeld en zelfs met de dood bedreigd. Het zou een wonder zijn als ze daar geen naweeën van zou ondervinden. Houd haar goed in de gaten en geef haar een beetje steun. Blijkt ze uiteindelijk toch niet zo'n harde werker, dan moet je haar maar ontslaan.'
'Uitstekend, meneer. En wat voor bericht kan ik aan de dame uit Chiatze overbrengen?'
'Geen enkel, Omri. Ik zal zo dadelijk zelf naar haar toe gaan.'
'Uitstekend, meneer. Zou het onbeleefd van me zijn als ik haar zou vragen hoe lang zij en haar bedienden hier denken te blijven?'
'Ik ben meer geïnteresseerd in de vraag waaróm ze hier gekomen zijn - en hoe,' zei Waylander.
'Hóé, meneer?'
'Er verschijnt een priesteres in een gewaad van rijk geborduurde zijde voor onze poort, samen met drie bedienden. Waar is haar rijtuig gebleven? Waar zijn hun paarden? Waar komen ze vandaan? Ze hebben niet in Carlis overnacht.'
'Kennelijk zijn ze ergens anders vandaan komen lopen,' zei Omri.
'Maar ze hebben nauwelijks enige stof op hun kleren gekregen, en ze toonden ook geen tekenen van vermoeidheid.'
Omri maakte het teken van de Beschermende Hoorn. 'Ook al is het misschien onbeleefd, meneer, toch zou ik het zeer op prijs stellen om te weten wanneer ze weer vertrekken.'
'Ik geloof niet dat je bang voor hen hoeft te wezen, Omri. Ik bespeur geen kwaad bij haar.'
'Dat is prettig om te horen, meneer. Maar sommigen van ons hebben weinig keus wat betreft datgene waar we bang voor zijn. Ik ben altijd nogal vreesachtig van aard geweest. Ik weet niet waarom.'
Waylander legde zijn hand op de schouder van de oude man. 'Je bent een rechtschapen mens met een zachtaardig karakter,' zei hij. 'Jij geeft om mensen en wil ze graag gelukkig zien. Zoiets komt niet vaak voor.'
Omri wist zich kennelijk met zijn figuur geen raad. 'Ik zou graag wat... mannelijker zijn geweest, als u begrijpt wat ik bedoel. Mijn vader was heel erg in mij teleurgesteld.'
'Dat geldt voor de meesten van ons,' zei Waylander. 'Als mijn vader zou hebben gezien wat ik van mijn leven heb gemaakt, zou hij zich dood schamen. Maar dat zijn allemaal zinloze bespiegelingen. We leven in het héden, Omri, en in dat heden ben jij een majordomus die zeer gewaardeerd en gerespecteerd wordt. En degenen aan wie je leiding geeft houden zelfs van je. Dat moet voldoende zijn.'
'Misschien,' zei Omri. 'Maar is het genoeg voor u dat degenen die u dienen u respecteren en zelfs van u houden?'
Waylander glimlachte wrang, maar gaf geen antwoord. Hij draaide zich om en begon de trap naar de Noordtoren op te klimmen.
Een poosje later bereikte hij de bovenste treden van de wenteltrap
naar de grootste bibliotheekzaal. Oorspronkelijk was hij bedoeld
als grote staatsie-zaal, maar naarmate zijn verzameling oude
manuscriptrollen en codices groter werd, had hij meer ruimte nodig.
Er waren nu vijf kleinere bibliotheken in het paleis en een enorm
museum in de Zuidtoren. Nadat hij de deur had opengeduwd, stapte
hij naar binnen, waarna hij een buiging maakte naar de slanke vrouw
die aan de lange ovale tafel zat, met talloze perkamentrollen voor
zich uitgespreid. Hij merkte dat hij opnieuw onder de indruk raakte
van haar schoonheid, de lichte gouden teint van haar huid en haar
fijnbesneden Chiatzische gelaatstrekken. Zelfs haar kaalgeschoren
hoofd accentueerde haar exotisch-knappe uiterlijk. Ze leek bijna te
broos voor het gewicht van het zware, met goud geborduurde,
rood-zijden gewaad dat haar lichaam sierde.
'Wat bent u aan het bestuderen, mevrouw?' vroeg hij.
Ze keek op. Haar schuinstaande ogen hadden niet de donkere, kastanje-bruine kleur van de Chiatze, maar waren taankleurig goud, met blauwe spikkeltjes. Het waren verontrustende ogen die tot diep in de geheimste hoekjes van zijn ziel leken te kijken. 'Ik heb dit zitten lezen,' zei ze terwijl haar gehandschoende hand een oude rol droog, verbleekt perkament beroerde. 'Het is, heb ik me laten vertellen, een kopie van de vijfde generatie van de uitspraken van een schrijver die Missael heette. Hij was een van de uitzonderlijkste mannen van de Nieuwe Orde die na de vernietiging van de Oude Rassen is gekomen. Sommigen geloven dat er toekomst-profetieën in zijn verzen verborgen zitten.' Ze glimlachte. 'Maar ja, woorden zijn zo onnauwkeurig. Sommige van deze verzen zouden van alles kunnen betekenen.'
'Waarom bestudeert u ze dan?'
'Waarom studeert men in het algemeen?' antwoordde ze. 'Om meer kennis te verwerven, en daardoor een beter inzicht. Missael beschrijft hoe de oude wereld ten onder is gegaan door wellust, hebzucht, angst en haat. Heeft de mensheid iets van deze vernietiging geleerd?'
'De mensheid heeft helaas meer dan één paar ogen,' zei Waylander. 'Een miljoen ogen zien te veel en nemen te weinig op.'
'Ach, u bent een filosoof.'
'Op zijn best een hele matige.'
'Als ik op uw woorden afga, gelooft u niet dat de mensheid beter kan worden, zich niet tot een beter ras kan evolueren en ontwikkelen?'
'Personen kunnen evolueren en veranderen, mevrouw. Dat heb ik al vaak gezien. Maar breng een grote groep bij elkaar en binnen enkele hartslagen hebt u een schreeuwende menigte die op moord en vernietiging belust is. Nee, ik geloof niet dat de mensheid ooit zal veranderen.'
'Misschien is dat wel waar,' gaf ze toe, 'maar het heeft de nasmaak van wanhoop en mislukking. Zo'n filosofie kan ik niet goedkeuren. Wilt u alstublieft gaan zitten?'
Nadat hij een stoel naar zich toe had getrokken, draaide hij die om en ging tegenover haar zitten.
'Uw redding van het meisje Keeva strekt u tot eer,' zei ze met een zachte, bijna zangerige stem.
'Ik wist eerst niet dat ze iemand gevangen hadden genomen,' moest hij toegeven.
'Hoe het ook zij, ze heeft nu een leven - en een lotsbestemming - waarvan ze anders beroofd zou zijn. Wie weet wat voor rol ze nog zal spelen, Waylander.'
'Die naam gebruik ik tegenwoordig niet meer. Onder die naam ben ik in Kydor ook niet bekend.'
'Niemand zal hem van mij te horen krijgen,' zei ze. 'Vertelt u me eens, waarom bent u achter die bandieten aan gegaan?'
'Ze hadden mijn mensen overvallen en beroofd. Had ik nog een andere reden nodig?'
'Misschien moest u voor uzelf bewijzen dat u nog steeds de man bent die u ooit was. Misschien voelde u onder dat harde, wereldse uiterlijk medelijden met de dorpelingen om hun verdriet en hun verlies, en was u vastbesloten om ervoor te zorgen dat deze misdadigers nooit meer zoveel leed zouden veroorzaken. Of misschien dacht u aan uw eerste vrouw, Tanya, en aan het feit dat u niet thuis was toen die overvallers haar en uw kinderen vermoordden.'
Zijn stem kreeg een kille ondertoon. 'U vroeg een onderhoud met me, mevrouw; Uw boodschapper zei dat het een zaak van enig gewicht betrof.'
Ze zuchtte en keek hem opnieuw in zijn ogen. Toen ze weer sprak, klonk haar stem zachter, met een ondertoon van spijt. 'Het spijt me dat ik uw verdriet heb opgerakeld, Grijze Man. Vergeef me.'
'Laten we elkaar goed begrijpen,' zei hij kil. 'Ik probeer mijn verdriet diep weggestopt te houden in mijn binnenste. Niet geheel met succes. U hebt er weer een glimp van aan het daglicht gebracht. Ik zou het zeer op prijs stellen als u iets dergelijks niet meer zou willen doen.'
'Daar geef ik u mijn woord op.' Ze zweeg een ogenblik en keek met haar goudkleurige ogen recht in de zijne. 'Soms is het moeilijk voor me, Grijze Man. Weet u, voor mij blijft niets verborgen. Wanneer ik iemand voor de eerste keer ontmoet, zie ik alles. Zijn leven, zijn herinneringen, zijn woede en verdriet worden allemaal voor mij blootgelegd. Ik probeer mezelf voor myriaden emoties en beelden af te sluiten, maar het is pijnlijk en uitputtend, Dus over het algemeen neem ik alles in me op. Dat is de reden dat ik grote groepen mensen zoveel mogelijk vermijd, want het is alsof je onder een razende lawine van emoties bedolven raakt. Ik wil dus nogmaals met nadruk zeggen dat het me oprecht spijt dat ik u heb gekwetst, want u bent tegenover mij en mijn volgelingen bijzonder vriendelijk geweest.'
Waylander spreidde zijn armen. 'We praten er niet meer over,' zei hij.
'Dat is buitengewoon edelmoedig van u.'
'En de zaak waarover u me wilde spreken?'
Ze wendde haar ogen af. 'Dit is niet gemakkelijk voor me,' zei ze, 'want ik moet u voor een tweede maal om uw vergeving verzoeken.'
'Ik heb al gezegd... '
'Nee, niet voor wat ik daarnet heb gezegd. Door hier te komen heb ik u misschien... in gevaar gebracht. Mijn volgelingen en ik worden opgejaagd. Het is mogelijk - al hoop ik dat het niet waarschijnlijk is - dat we hier ontdekt zullen worden. Ik voelde me verplicht om u hiervan op de hoogte te stellen en ik verzeker u oprecht dat we onmiddellijk zullen vertrekken als u dat wenst.'
'Hebt u de Chiatzische wet overtreden?' vroeg hij.
'Nee, we zijn geen wetsovertreders. Wij zijn slechts op zoek naar kennis.'
'Wie jaagt er dan op jullie, en waarom?'
Nu keek ze hem weer in zijn ogen. 'Gelooft u me, Grijze Man, als ik u verzeker dat ik u dat niet kan vertellen. U hebt al gemerkt dat ik uw gedachten en uw herinneringen ken. Ze laaien op uit uw binnenste als de stralen van de zon, en net als die stralen verspreiden ze zich over het hele land. Dat doen alle menselijke gedachten. De wereld wordt erdoor overspoeld. Ver van dit paleis vandaan bevinden zich geesten die dergelijke gedachten proberen op te vangen, op zoek naar een weerklank die hen naar mij zal leiden. Als ik u de namen vertelde van degenen die op me jagen, zouden die een onderdeel van uw gedachten gaan vormen. En alleen al daardoor zou u degenen kunnen alarmeren die erop uit zijn om mij te doden.'
Waylander glimlachte. 'Aangezien ik weinig verstand heb van de handel en wandel van de necromancers, kunnen we beter verder gaan,' zei hij. 'Waarom bent u hier gekomen?'
'Gedeeltelijk omdat u hier bent,' zei ze eenvoudig.
'En voor het andere deel?'
'Dat ligt wat ingewikkelder.'
Waylander lachte. 'Ingewikkelder dan magische vijanden die over grote afstanden gedachten kunnen lezen? Het is een stralende ochtend, er staat een fris windje en de hemel is strakblauw. Ik ben helemaal opgefrist door een verkoelende zwempartij. Mijn hoofd is helder. Vertelt u het maar, mevrouw;'
'Dit is niet de enige wereld, Grijze Man.'
'Ik weet het. Er zijn vele landen.'
'Dat bedoel ik niet. Wij wonen in Kydor, op dit tijdstip. Maar er zijn andere Kydors, een oneindig aantal zelfs. Net zoals er een oneindig aantal Drenaiwerelden zijn. Vele hebben een identieke geschiedenis, bij vele ook is die anders verlopen. Op sommige heeft de sluipmoordenaar Waylander de koning van de Drenai gedood, waarna het land door Vagriaanse legers onder de voet is gelopen. Op andere heeft hij de koning gedood en hebben de Drenai gewonnen. Op weer andere heeft hij de koning niet gedood en was er ook geen oorlog. Kunt u me nog volgen?'
Waylanders goede humeur begon langzaam af te brokkelen. 'Ik heb de koning vermoord. Voor het geld. Het was onvergeeflijk. Maar het is gebeurd. Ik kan het niet veranderen. Niemand kan het veranderen.'
'Het is hiér gebeurd,' zei ze zacht. 'Maar er zijn andere werelden. Een oneindig aantal. Ergens in de uitgestrektheid van de ruimte zit op dit moment een andere vrouw samen met een lange man. Het tafereel is precies hetzelfde, behalve dat de vrouw misschien een blauw gewaad draagt en niet een dat met goud is geborduurd. De man heeft misschien een baard of hij draagt andere kleren. Maar zij is nog steeds dezelfde als ik en hij is dezelfde als u. En het land waarin ze wonen heet Kydor.'
Waylander haalde diep adem. 'Hij is niet dezelfde als ik. Ik ben ik.'
'Ik weet zeker dat hij precies hetzelfde zegt.'
'En hij heeft gelijk,' zei Waylander. 'Misschien staat hij ook wel op het punt om te vragen wat de zin van dit gesprek is. Wat doet het ertoe of er twee Waylanders zijn of tweehonderd, als ze elkaar nooit ontmoeten of elkaars daden beïnvloeden?'
'Een goede vraag. Ik heb enkele van deze werelden gezien. In alle speelt de man die bekend staat als Waylander een rol, wat het resultaat daarvan ook mag zijn.'
'Niet in deze wereld, mevrouw. Niet meer.'
'We zullen wel zien. Wenst u dat wij vertrekken?'
'Ik zal erover nadenken,' zei hij tegen haar terwijl hij van zijn stoel op stond.
'Dat is vriendelijk van u. Een kleinigheid nog... '
'Ja?'
'U hebt Keeva niet gevraagd hoe ze de duiven heeft gedood die ze voor u heeft gebraden.'
'Nee, inderdaad.' Hij glimlachte wrang. 'Ik had wel wat anders aan mijn hoofd.'
'Natuurlijk. Ze deed het met uw kruisboog. Ze miste met de eerste schicht, maar doodde ze vervolgens alle drie - de laatste toen die net opvloog.'
'Indrukwekkend,' zei hij.
'Ik dacht wel dat dat u zou interesseren.'
Hij bleef in de deuropening staan. 'Bent u bij al uw studies ooit iets tegengekomen over de ruïnes in het westen?'
'Waarom vraagt u dat?'
'Ik was er gisteren. Ik... De plek bezorgde me een gevoel van onbehagen. En toch ben ik er al vele malen doorheen gereden. Vandaag was er iets anders.'
'Voelde u zich in gevaar?'
Hij glimlachte. 'Ik voelde angst en toch zag ik alleen maar een mistbank.'
'Ik weet dat die ruïnes vijfduizend jaar oud zijn,' zei ze. 'Misschien voelde u de geest van iemand die reeds lang dood is. Maar als ik hierover iets van belang tegenkom, zal ik u waarschuwen, Grijze Man.'
'Het heeft waarschijnlijk niets te betekenen gehad. Maar het was te warm voor mist en hij leek tegen de wind in te stromen. Als het meisje niet bij me was geweest, zou ik het verschijnsel zijn gaan onderzoeken. Ik houd niet van mysteries.'
Toen draaide hij zich om en liep weg.
Toen de Grijze Man de bibliotheek verliet, ging er een kleine deur
open en een tengere man met ronde schouders stapte naar binnen. Net
als de priesteres was zijn hoofd glad geschoren en droeg hij een
gewaad dat tot op zijn enkels hing. Het was van witte wol, met
bijpassende handschoenen en laarzen van dun grijs leer. Zijn
taankleurige ogen wierpen een nerveuze blik in de richting van de
andere deur. 'Ik mag hem niet,' zei hij. 'Hij is een barbaar, net
als al die anderen.'
'Nee, Prial,' zei ze. 'Er zijn overeenkomsten, maar hij heeft hun wreedheid niet.'
'Hij is een doder.'
'Ja, hij is een doder,' gaf ze toe. 'En hij wist dat jij aan de andere kant van die deur stond.'
'Hoe is dat mogelijk? Ik heb zelfs nauwelijks adem gehaald.'
'Hij wist het. Hij heeft een onderbewust talent voor dit soort zaken. Dat is waarschijnlijk de reden dat hij al die jaren heeft weten te overleven, denk ik.'
'En toch wist hij niet dat een van de rovers zich boven hem in een boom had verborgen?'
De priesteres glimlachte. 'Nee, dat wist hij niet. Maar hij had zijn kruisboog enkele minuten tevoren gespannen en hield die klaar toen de man sprong. Zoals ik al zei, het is een onderbewust talent.'
'Een ogenblik lang dacht ik dat je het hem zou vertellen,' zei Prial.
Ze schudde haar hoofd. 'Ik hoop nog altijd dat dat niet nodig zal zijn. Misschien zullen ze ons niet vinden voor we onze opdracht hebben uitgevoerd.'
'Geloof je dat?'
'Ik wil het graag geloven.'
'Net als ik, Ustarte. Maar de tijd dringt en we hebben de weg nog steeds niet gevonden. Ik heb meer dan tweehonderd boeken doorgenomen. Menias en Cordial hebben er elk minstens evenveel gedaan en we moeten er nog steeds meer dan duizend bestuderen. Is het wel eens bij je opgekomen dat deze mensen de waarheid over Kuan-Hador allang vergeten zijn?'
'Ze kunnen het niet volkomen vergeten hebben,' zei Ustarte. 'Zelfs de naam van het land is hetzelfde gebleven. We hebben vermeldingen van demonen en monsters aangetroffen, en van helden die hen bevochten. Voornamelijk fragmenten, maar ergens zullen we toch een aanwijzing moeten kunnen vinden.'
'Wanneer zal de poort open gaan?'
'Dat zal eerder over een paar dagen dan over een paar weken zijn. Maar de mistmonsters zijn al hier. De Grijze Man voelde hun kwaadaardigheid.'
'Dan zullen er vanaf nu doden gaan vallen,' zei Prial triest.
'Ja, dat is zo,' gaf ze gelaten toe. 'Maar wij moeten ons onderzoek met hoop in ons hart voortzetten.'
'Ik begin de moed nu toch echt te verliezen, Ustarte. Hoeveel werelden moeten we nog verloren zien gaan voor we toegeven dat we te zwak zijn om hen te redden?'
De priesteres zuchtte en kwam overeind van haar stoel. Haar zware zijden gewaad ruiste onder het lopen. 'Deze ene wereld heeft hen drieduizend jaar geleden verslagen. Ze dreven hen terug door de poorten. Ondanks de kracht van hun tovenarij en de bondgenoten die ze bij zich hadden, werden ze teruggeslagen. Zelfs de kriaz-nor konden hen niet redden.'
Prial ontweek haar blik. 'We zijn nu al vijf jaar aan het zoeken en we hebben niets gevonden. Nu hebben we - misschien - nog een paar dagen. Dan sturen ze een ipsissimus en die zal onze aanwezigheid bespeuren.'
'Hij is al hier,' zei ze zacht.
Prial huiverde. 'Heb je hem gezien?'
'Hij heeft zich met een verhullings-bezwering omgeven. Ik kan hem niet zien, maar zijn kracht wel voelen. Hij is heel dichtbij.'
'Dan moeten we vluchten nu we daar de kans nog voor hebben.'
'Hij weet nog niet dat we hier zijn, Prial. Ik heb nog wel een beetje kracht over. Ik weet ook hoe ik onze aanwezigheid kan afschermen.'
Hij deed een stap naar voren en nam haar gehandschoende hand in de zijne, waarna hij die naar zijn lippen bracht. 'Ik weet het, Ustarte. Maar tegen een ipsissimus ben jij niet opgewassen. Als hij ons nog niet gevonden heeft, dan komt dat omdat hij niet naar ons zoekt. Wanneer hij dat doet, zal hij ons doden.' Prial begon te rillen en ze voelde hoe zijn vingers in de handschoen zich stevig rond de hare sloten.
Ze keek hem strak aan en zag hoe hij diep adem haalde. 'Ik ben kalm,' zei hij huiverend tegen haar. 'Heus.' Toen week hij een aantal passen achteruit, van zijn stuk gebracht omdat hij zich zo zwak had getoond. 'Deze kleren irriteren me,' klaagde hij. Nadat hij zijn gewaad open had geknoopt, duwde hij het van zijn schouders. Ustarte ging achter hem staan en kroelde met haar vingers door de dikke grijze vacht op zijn rug en schouders.
Hij sloot zijn taankleurige ogen en gromde van genot, terwijl zijn angst wegsmolt.
Maar die zou weldra terugkeren, wist ze.
Keeva was gespannen en behoorlijk kwaad op zichzelf toen ze
eindelijk bij het merkwaardige appartement kwam dat de Grijze Man
als woning voor zichzelf had gereserveerd. Ondanks de aanwijzingen
van Norda was ze twee keer verdwaald in het labyrint van gangen en
trappen en was ze een verdieping te laag uitgekomen, waar ze tot de
ontdekking kwam dat het appartement dat ze zocht een verdieping
hoger en rechts van haar was. Nadat ze een reeks trappen was
opgeklommen die in de rots waren uitgehouwen, kwam ze eindelijk bij
de ingang. Daar bleef ze een ogenblik staan, verrast door wat ze
zag. Het verblijf van de Grijze Man lag in de klif verzonken en de
stenen voorgevel was ruw afgewerkt, zodat die nauwelijks van de
natuurlijke rotswand eromheen te onderscheiden was. Hierdoor was
het eigenlijk onzichtbaar voor wie vanuit de baai naar het paleis
keek. Het verblijf zag er grimmig en onaantrekkelijk uit - het leek
absoluut niet op de woning van een rijk man.
Haar ongerustheid groeide. Keeva had de Grijze Man gezegd dat ze niet zijn maîtresse wilde worden, maar nu, terwijl ze nog geen dag hier was, had hij haar al naar zijn vertrekken ontboden. Keeva's woede zakte en ze voelde een plotselinge droefheid. Vandaag had ze eventjes het gevoel gehad dat ze hier gelukkig kon worden. Ze mocht Norda graag en de andere meisjes van de ploeg waren erg aardig tegen haar geweest. Ze hadden allemaal veel waardering voor de oude Omri en de onderlinge sfeer was erg vrolijk geweest. Nou ja, dacht ze, ze kon het maar beter achter de rug hebben. Ze deed een stap naar voren en klopte op de deur.
De Grijze Man deed open. Hij was precies zo gekleed als toen ze hem de eerste keer had gezien: rijlaarzen, een donkere legging en een hemd van dun, soepel leer. Hij droeg geen ringen of gouden kettingen en op zijn kleren zaten geen broches of borduursels. 'Kom maar verder,' nodigde hij haar uit terwijl hij zich omdraaide en naar het grote woonvertrek liep. Het was een rechthoekige kamer, met slechts een oud tapijt en twee stoelen die met huiden waren overtrokken. Er waren geen planken of kasten en ook de open haard had geen versieringen. Er lag een stapel houtblokken en een zwarte ijzeren pook naast.
De Grijze Man liep de kamer door en ging door een deur aan de andere zijde weer naar buiten. Keeva liep achter hem aan in de verwachting dat ze nu in de slaapkamer zouden komen. Ze voelde de woede weer in zich opkomen.
Ze stapte over de drempel en bleef verrast staan. Het was helemaal geen slaapkamer. De dertig voet lange muur links was met vurenhout betimmerd en er hingen talloze wapens aan: handbogen, kruisbogen, Chiatzische vechtsterren, zwaarden, messen in alle soorten en maten, sommige klein, andere lang en tweesnijdend. Aan de rechtermuur hingen zes lantaarns die flakkerende schaduwen over een reeks houten geraamtes en merkwaardige apparaten wierpen. Overal in de kamer stonden doelen opgesteld, sommige rond, andere van stro, draden en oude kleren in de vorm van een mens.
De Grijze Man liep naar een werkbank waar zijn kruisboog lag. Nadat hij die met twee schichten had geladen, bracht hij hem naar Keeva. Toen wees hij naar een rond doelwit, ongeveer twintig voet bij hen vandaan. 'Twee schichten in het midden,' zei hij.
Keeva bracht haar arm omhoog, haar hand sloot zich soepel om de versleten pistoolgreep en haar vingers lagen op de twee bronzen trekkers. Zoals ze bij het schieten van de duiven had gemerkt, lag het zwaartepunt van het wapen vrij vooraan, en bij het overhalen van de trekkers zakte het een eindje naar beneden. Terwijl ze dit effect corrigeerde, liet ze beide schichten wegvliegen. Ze schoten door het vertrek en ploften in de kleine rode roos van het doelwit. De Grijze Man zei geen woord. Hij pakte het wapen weer van haar af en liep naar het doelwit om de schichten eruit te trekken. Vervolgens bracht hij de kruisboog terug naar de werkbank en pakte twee werpmessen. Ze waren ruitvormig en ongeveer vier duim lang. Ze hadden geen heften, maar er waren groeven in het metaal om ze steviger vast te kunnen houden.
'Wees hier voorzichtig mee,' zei hij terwijl hij haar een mes gaf. 'Het is erg scherp.'
Ze pakte het behoedzaam van hem aan. Het was zwaarder dan het leek.
'Het voornaamste is niet de snelheid en de richting,' zei hij, 'maar de wentelbeweging. Het mes moet met de punt naar voren wijzen als het bij het doelwit is.' Hij wees naar een stropop die vlakbij stond. 'Probeer die eens te raken.'
'Waar?'
'In de keel.'
Haar hand kwam omhoog en haar arm schoot naar voren. Het mes raakte de keel met het heft en stuitte af. 'Ik begrijp wat u bedoelt,' zei ze. 'Mag ik het tweede mes?' Hij gaf het haar. Ditmaal sneed het lemmet door de kin van de stropop. 'Verdomme!' vloekte ze.
'Helemaal niet slecht,' zei hij. 'Je hebt een scherp oog en een uitstekende coördinatie. Dat zie je niet vaak.'
'Bij een vrouw, bedoelt u?'
'Bij wie dan ook.' Hij liep naar de stropop, trok het mes eruit en raapte het tweede van de grond op, waarna hij weer naast haar ging staan. 'Ga met je rug naar het doelwit staan,' zei hij.
Keeva gehoorzaamde.
De Grijze Man overhandigde haar een mes. 'Op mijn teken draai je je snel om en je gooit. Mik op de borst.' Hij liep enkele passen bij haar vandaan. 'Nu,' zei hij zacht.
Keeva draaide razendsnel om haar as en het mes suisde door de lucht. Het schampte af langs de schouder van het doelwit en trof de muur daarachter. De vonken sloegen van de stenen af.
'Opnieuw,' zei hij terwijl hij haar het tweede mes gaf.
Ditmaal boorde het zich in de pop - opnieuw in de schouder, maar dichter bij de borst.
'Waarom doen we dit?' vroeg ze.
'Omdat we dit kunnen,' antwoordde hij glimlachend. 'Je bent buitengewoon begaafd. Met een beetje oefening zou je fenomenaal kunnen worden.'
'Als ik de rest van mijn leven messen zou willen werpen,' merkte ze op.
'Je hebt me gezegd dat je geen vak kende, maar dat je bereid was om te leren. Bekwame scherpschutters en messenwerpers kunnen veel geld verdienen op jaarmarkten en andere festiviteiten. Niet één op de honderd mensen zou met vier schoten drie duiven kunnen raken, met een wapen dat ze nooit eerder in hun handen hebben gehad. Niet één op de duizend zou dat gelukt zijn zonder een beetje training. Kortom, net als ik ben je een speling van de natuur. Lichaam en geest in volmaakte balans. Het schatten van de afstand, het aanvoelen van het gewicht, de kracht achter de worp - voor die drie dingen is een nauwkeurig inzicht nodig. Sommigen doen er een heel leven over om het onder de knie te krijgen. Anderen leren het binnen enkele seconden.'
'Maar ik heb de borst gemist. Twee keer.'
'Probeer het nog maar eens,' zei hij terwijl hij het gevallen mes opraapte.
Ze draaide zich met een ruk om haar as - en gooide het wentelend naar het doelwit.
'Recht door het hart,' zei hij. 'Geloof me, een beetje training en je kunt je meten met de besten.'
'Ik weet niet of ik eigenlijk wel goed met wapens wil leren omgaan,' zei ze. 'Ik verafschuw soldaten, hun aanmatiging, hun laatdunkendheid en hun onvoorstelbare wreedheid.'
Nadat de Grijze Man de messen uit de stropop had getrokken, liep hij er mee naar de werkbank en begon ze met een zachte doek schoon te vegen. Nadat hij ze in schedes van zwart leer had gestoken, draaide hij zich weer om naar Keeva. 'Heel lang geleden was ik een boer. Ik was getrouwd met een vrouw die ik aanbad. We hadden drie kinderen, een jochie van zeven en twee kleine meisjes. Op een dag, toen ik op jacht was, kwam er een groep ruiters op mijn boerderij. Negentien man. Huurlingen op zoek naar werk tussen twee oorlogen in.' Hij zweeg een ogenblik. 'Ik praat hier vrijwel nooit over, Keeva, maar vandaag moet ik er steeds weer aan denken.' Hij haalde een keer diep adem. 'De mannen bonden mijn Tanya vast op een bed en - na een poosje - doodden ze haar. Ze vermoordden ook mijn kinderen. Toen reden ze weer verder.
Ik herinner me dat ik gelach had gehoord toen ik die ochtend weggereden was. Mijn vrouw en mijn zoon speelden krijgertje in de wei, mijn meisjes lagen in hun wiegje te slapen. Toen ik terugkwam was het doodstil en er zat bloed tegen de muren. Ik heb ook een afschuw van soldaten en hun wreedheid.'
Zijn gezicht stond doodkalm; van de emotionele storm, waarvan Keeva vermoedde dat die in zijn binnenste woedde, was uiterlijk geen spoor te bekennen. 'En daarom bent u een mensenjager geworden,' zei ze.
De Grijze Man leek de vraag niet gehoord te hebben. 'Wat ik je duidelijk wil maken is dat er altijd gewetenloze mensen zullen zijn, net zoals er altijd mensen zullen zijn die een en al goedheid en mededogen zijn. Het speelt helemaal geen rol bij de vraag of jij ervoor wilt kiezen om je vaardigheden te oefenen. Deze wereld is een meedogenloze, roerige plek. De situatie zou echter nog veel erger zijn als alleen misdadigers zich in het hanteren van wapens zouden bekwamen.'
'Kon uw vrouw goed met wapens omgaan?' vroeg ze.
'Nee. En voor je verder vraagt, het zou geen verschil hebben gemaakt, ook al was ze de beste boogschutter ter wereld geweest. Tegen negentien moordenaars zou ze toch niet op gekund hebben en het uiteindelijke resultaat zou hetzelfde zijn geweest.'
'Bent u achter hen aan gegaan, Grijze Man?' vroeg ze zacht.
'Ja. Het heeft me vele jaren gekost en in die tijd hadden enkelen van hen nog andere wandaden gepleegd. Anderen waren getrouwd, hadden zich ergens gevestigd en een eigen gezin gesticht. Maar ik heb hen allemaal opgespoord, tot de laatste man.'
Het was plotseling stil in het vertrek en de lucht leek zwaar. Keeva keek naar de Grijze Man. Hij leek naar iets te staren dat heel ver weg was en op zijn gezicht lag nu een trek van intense droefheid. Op dat moment begreep ze waarom hij in zo'n troosteloos en somber appartement woonde, dat vlak naast zijn fraaie wit-marmeren paleis lag. De Grijze Man had geen thuis, want het thuis van zijn hart was allang geleden verwoest. Ze keek om zich heen naar de doelen van stro en de verzameling wapens tegen de muur. Toen keek ze hem weer recht aan. 'Ik wil me hier niet in bekwamen,' zei ze. 'Het spijt me als ik u daardoor teleurstel.'
'Mensen stellen mij allang niet meer teleur, Keeva Taliana,' zei hij met een medelijdend lachje tegen haar. 'Maar vertel me eens: wat ging er door je heen toen je de kapitein van die rovers doodde?'
'Daar wil ik niet over praten.'
'Ik begrijp het.'
'O ja? U bent al zo lang een doder geweest dat ik me afvraag of dat werkelijk zo is.' Ze kreeg een kleur toen het tot haar doordrong wat ze had gezegd. 'Het spijt me als dat oneerbiedig klinkt, Grijze Man. Dat is niet mijn bedoeling. U hebt mijn leven gered en ik sta voor altijd bij u in de schuld. Maar wat ik bedoel is dat ik de gevoelens die ik had toen ik Camran doodde niet nog een keer wil beleven. Wat ik deed was zinloos. Hij was toch al stervende. Het enige wat ik deed was zijn doodsstrijd wat pijnlijker maken. Als ik opnieuw in die situatie zou zijn, zou ik gewoon van hem weggelopen zijn. Wat mij boos maakt en pijn doet is dat ik me tijdens die paar hartslagen heb verlaagd tot het niveau van zijn vileine kwaadaardigheid. Ik werd hem. Begrijpt u?'
Hij glimlachte triest. 'Dát heb ik allang voor jij geboren werd begrepen, Keeva, en ik respecteer je opvatting. Zo, en nu kun je maar beter weer aan je werk gaan, denk ik.'
Yoe Yoe Liang voelde zich bepaald niet gelukkig. Een klein eindje
van hem vandaan was het tiental overlevenden nog steeds druk aan
het ruziemaken en Yoe Yoe spande zich in om te horen wat ze zeiden.
Zijn kennis van de taal van de rondogen was tamelijk beperkt en hij
merkte dat veel woorden en zinnen langs hem heen gingen voor zijn
oren ze konden opvangen en zijn hersens ze konden vertalen. Hij
deed zijn uiterste best om hen te begrijpen, want hij wist dat het
maar een kwestie van tijd was voor iemand met een beschuldigende
vinger naar hem zou wijzen.
Terwijl hij met zijn gestolen zwaard dwars over zijn schoot op een rots zat, deed de vroegere geulengraver zijn best om er stil en meedogenloos uit te zien - als de krijger voor wie hij zich uitgaf. Yoe Yoe was pas drie dagen bij de groep. In die tijd had hij heel wat mooie beloften van de nu dode leider, Rukar, te horen gekregen. Hoe fantastisch het leven van een struikrover was en over de schatten waar ze passerende kooplui van zouden beroven. In plaats daarvan was Rukar door de rajnee gedood en Yoe Yoe had nog nooit in zijn leven zo hard gerend om aan de hakkende zwaarden van de aanvallende ruiters te ontsnappen.
Eerlijkheidshalve moet gezegd worden dat hij een zekere trots voelde dat het een Chiatze was geweest die hen had verslagen - een echte rajnee. Geen bedrieger met een gestolen zwaard. Yoe Yoe huiverde. Een rajnee moest zes jaar trainen voor hij in het bezit kwam van een in bloed getemperd zwaard, en dan volgden nog eens vijf jaar filosofische studies voor hij echt mocht vechten. Maar alleen de allerbesten mochten het grijze gewaad en de zwarte gordel dragen, waarin de man gekleed was die Rukar had gedood. Zodra Yoe Yoe hem had gezien, had hij zich ongemerkt tot achter de tweede groep teruggetrokken en hij was er meteen vandoor gegaan toen de ruiters aanvielen.
'Een kleine zwaardvechter,' zei iemand, 'en jullie gaan er allemaal als bange hazen vandoor.'
Yoe Yoe begreep het woord hazen en hij begreep dat het moment van de waarheid nu niet ver weg meer kon zijn.
'Ik heb anders niet gezien dat jij hem aanviel,' merkte een ander op.
'Dat kwam omdat jullie er allemaal vandoor gingen,' antwoordde de eerste man. 'Jullie leken wel op hol geslagen. Als ik niet met jullie mee was gerend, was ik gewoon onder de voet gelopen.'
'Ik dacht anders dat wij onze eigen Chiatzische rajnee hadden,' klonk een derde stem. 'Bij de kloten van Shemak, waar was hij toen we hem nodig hadden?'
Nu komt het, dacht Yoe Yoe Liang ellendig. Hij keerde zijn baardige gezicht naar de twaalf mannen en keek hen dreigend aan.
'Nou, hij rende langs me heen alsof zijn kont in brand stond,' beweerde iemand. Er klonk een luid gelach op.
Yoe Yoe ging langzaam staan en zijn kromzwaard glinsterde toen hij er naar links en rechts mee zwaaide in een - naar hij hoopte - dreigend gebaar. Nadat hij het zwaard met een theatrale beweging voor zich in de grond had gestoken, richtte hij zich in zijn volle lengte op. 'Denkt iemand soms dat ik bang ben?' vroeg hij terwijl hij zijn stem tot een dreigend gefluister liet dalen. Jij soms?' donderde hij terwijl hij naar voren sprong en met zijn vinger naar de dichtstbijzijnde man priemde, die verrast door de plotselinge beweging een eind terugweek. 'Of jij?'
Niemand die een woord zei.
In zijn binnenste slaakte Yoe Yoe een zucht van verlichting. 'Ik ben Yoe Yoe Liang!' riep hij. 'Gevreesd van de Bloedrivier tot aan de stranden van de Zee van Jian. Ik dood jullie allemaal!' brulde hij.
Op dat moment zag hij de uitdrukking op hun gezichten veranderen, van verrassing in pure afschuw. Het schonk hem veel voldoening. Plotseling kwam een van de mannen overeind en vluchtte weg in zuidelijke richting. De anderen gingen er onmiddellijk achteraan terwijl ze hun schamele bezittingen achterlieten. Yoe Yoe lachte en gooide zijn handen in de lucht. 'Hazen!' schreeuwde hij hen achterna. Hij verwachtte dat de mannen een klein eindje weg zouden rennen, maar ze bleven maar hollen. Zo angstaanjagend zou hij er toch niet uitgezien hebben? Het moest door de glans van de spieren van zijn armen en schouders in de gloed van het vuur zijn gekomen, dacht hij terwijl hij omlaag keek naar zijn gebalde vuisten. Dat krijgersleven was eigenlijk helemaal zo gek nog niet. Bluf en een grote mond konden werkelijk wonderen verrichten.
Desondanks was hun manier van doen op zijn zachtst gezegd vreemd. Hij tuurde in de verte om te zien of ze alweer terugkwamen. 'Ik ben Yoe Yoe Liang,' riep hij opnieuw terwijl hij zijn stem ruw probeerde te laten klinken. Toen lachte hij en keerde zich weer om naar de plaats waar hij zijn zwaard in de grond had gestoken.
In het licht van het vuur stond daar de kleine zwaardvechter in zijn grijze gewaad.
Yoe Yoes hart miste een slag. Hij deed een sprong naar achteren en zijn ene hiel belandde in het vuur. Hij vloekte en deed een sprong naar voren, graaide naar zijn zwaard, rukte het uit de grond en zwaaide er mee heen en weer terwijl hij tegelijkertijd een bloedstollende strijdkreet uitstootte. Het zou een stuk indrukwekkender geklonken hebben als zijn stem niet in een schrille falset was overgeslagen, besefte hij.
De rajnee stond doodstil naar hem te kijken. Hij had zijn zwaard niet getrokken. Yoe Yoe keek hem woedend aan terwijl hij zijn zwaard nog altijd opgeheven hield. 'Ik ben Yoe Yoe Liang...' begon hij, ditmaal in het Chiatzisch.
'Ja, dat had ik al gehoord,' zei de zwaardvechter. 'Ben je links?'
'Links?' echode Yoe Yoe verbijsterd. 'Nee, ik ben niet links.'
'Dan houd je je zwaard verkeerd vast,' merkte de rajnee op. Nadat hij langs Yoe Yoe heen gelopen was, keek hij naar het zuiden.
'Ga je tegen me vechten?' vroeg Yoe Yoe.
'Wil je dat ik dat doe?'
'Ben je daarvoor dan niet hier gekomen?'
'Nee. Ik kwam kijken of de rovers nog een nieuwe aanval van plan waren. Kennelijk niet. Waar heb je dat zwaard gevonden?'
'Het is al sinds generaties in mijn familie,' zei Yoe Yoe.
'Mag ik het eens zien?'
Yoe Yoe stond op het punt het aan de man te geven, maar toen deed hij weer een sprong achteruit en zwaaide ermee door de lucht. 'Probeer je me om de tuin te leiden?' riep hij. 'Heel handig!'
De rajnee schudde zijn hoofd. 'Ik probeer je niet om de tuin te leiden,' zei hij kalm. 'Vaarwel.'
Toen hij zich omdraaide, riep Yoe Yoe naar hem: 'Wacht!'
De rajnee bleef staan en keek achterom.
'Ik heb het na een veldslag gevonden,' zei Yoe Yoe. 'Daarom heb ik het meegenomen. De eigenaar had er geen bezwaar tegen. Het grootste deel van zijn hoofd was weg.'
'Je bent een heel eind van huis, Yoe Yoe Liang. Is het je bedoeling om rover te worden?'
'Nee! Ik wil een held zijn. Een machtige vechter. Ik wil in allerlei steden over de markt paraderen en de mensen horen zeggen: "Kijk, daar gaat hij! Dat is... "'
'Ja, ja,' zei de rajnee, 'Yoe Yoe Liang. Nou, elke reis begint met de eerste stap en in ieder geval heb je het paraderen al onder de knie. Ik stel voor dat je achter me aan komt.' Met die woorden liep hij weg.
Yoe Yoe stak zijn zwaard in de schede en hing de bandelier over zijn schouder. Nadat hij nog gauw de zak met zijn schamele bezittingen van de grond had opgeraapt, rende hij achter de rajnee aan.
Eerst sprak de man geen woord terwijl Yoe Yoe naast hem liep, maar nadat ze bijna een uur gelopen hadden, bleef de rajnee staan. 'Achter die bomen is het kamp van mijn meester, de koopman Matze Chai.'
Yoe Yoe knikte wijs en wachtte.
'Wat zul je zeggen wanneer iemand je zou herkennen?'
Yoe Yoe dacht hier een ogenblik over na. 'Dat ik je leerling ben en dat je me leert om een grote held te worden.'
'Ben je niet goed wijs misschien?'
'Nee, ik ben geulengraver.'
De rajnee keerde zich naar hem toe en zuchtte. 'Waarom ben je naar dit land gekomen?' vroeg hij.
Yoe Yoe haalde zijn schouders op. 'Ik weet het eigenlijk niet. Ik trok naar het westen, tot ik dat zwaard vond. Toen besloot ik in noordoostelijke richting verder te gaan.' Yoe Yoe voelde zich niet op zijn gemak onder de doordringende blik van de man en de stilte bleef maar duren. 'Nou,' zei hij tenslotte, 'wat denk jij eigenlijk?'
'We zullen morgen verder praten,' zei Kysoemoe. 'Er is heel wat waar we rekening mee moeten houden.'
'Ben ik dan je leerling?'
'Absoluut niét,' zei Kysoemoe. 'Als iemand je herkent, dan vertel je gewoon de waarheid. Je zegt dat je geen rover bent en dat je alleen maar met hen samen reisde.'
'Waarom reisde ik met hen samen?'
'Wat?'
'Als iemand er naar vraagt.'
De rajnee haalde een keer diep adem. 'Vertel ze gewoon hoe graag je zou willen paraderen.' Toen liep hij weg in de richting van het kampvuur.