12
Hij was nog niet uitgesproken of vier in het zwart geklede krijgers stapten uit de schaduwen de open plek op, hun donkere kromzwaarden in hun hand. Kysoemoe kwam overeind en trok zijn eigen zwaard.
Qin Tsjong in het lichaam van Yoe Yoe Lang slenterde naar het midden van de open plek. Hij bewoog zich op zijn gemak. De hand waarin hij het zwaard hield, hing langs zijn lichaam naar beneden en de kling sleepte over de hard aangestampte aarde.
Kysoemoe ontspande zijn lichaam volgens de Leer van het Zwaard, de grote leegte waarin geen angst of opwinding bestond, alleen een gevoel van kalme harmonie. De vier krijgers verspreidden zich. Kysoemoe zag hoe zij liepen. Hun lichamen waren stuk voor stuk volmaakt in balans. Kysoemoe vermoedde dat ze snel zouden zijn. Hij kon hun zelfvertrouwen voelen.
Ze renden niet op de rajnee toe, maar wachtten op de grootste krijger, zag Kysoemoe. Diens gewaad van zwarte zijde hing open tot zijn middel en er zat een zilveren broche in de vorm van een leeuwenklauw opgespeld. Misschien was het een onderscheidingsteken bij de kriaz-nor, dacht Kysoemoe. De leider liep recht op Qin Tsjong af, die nog steeds doodstil stond, zijn zwaard met de punt op de grond. Toen schoot hij naar voren, en zijn snelheid was onvoorstelbaar. Kysoemoe knipperde met zijn ogen - en was bijna de Leer van het Zwaard vergeten. Geen mens kon zich zo snel bewegen! Het donkere zwaard schoot in de richting van Qin Tsjongs gezicht. Deze pareerde de stoot met zijn eigen wapen en de twee strijders draaiden om hun as. Steeds weer opnieuw viel de kriaz-nor aan. De andere drie strijders stonden er zwijgend bij. De twee zwaarden kletterden herhaaldelijk tegen elkaar en vormden een dissonerende en toch bijna ritmische muziek op de open plek. De vonken sloegen van de klingen af. Elke beweging was een onderdeel van een choreografie die beide strijders jarenlang geoefend leken te hebben. De zwaarden bewogen sneller dan Kysoemoe met zijn ogen kon volgen en elk vormde een glinsterende vlek in het maanlicht. De zwaardvechters sprongen opnieuw met een draai om hun as uit elkaar. Er zat bloed op het wambuis van wolfsvel dat Qin Tsjong droeg. Toen sloegen de zwaarden opnieuw tegen elkaar in een wervelwind van krijsend metaal. Geen van beide strijders had tot dusver een woord gezegd en de strijd ging met een hernieuwde heftigheid verder. Kysoemoe zag hoe het bloed van het gezicht van de kriaz-nor spatte toen de kling van Qin Tsjong door de huid van zijn wang sneed. De kriaz-nor sprong achteruit. 'Ik zal je hart met trots verslinden,' zei hij. 'Je bent een waardige tegenstander.'
Qin Tsjong gaf geen antwoord. De kriaz-nor viel opnieuw aan. Qin Tsjong sprong naar rechts en het zwaard van Yoe Yoe Liang flitste in een korte boog. De kriaz-nor deed enkele wankelende passen en draaide zich toen om. Zijn buik was opengesneden en zijn ingewanden vielen eruit. Met een gesmoorde kreet probeerde hij een laatste maal aan te vallen, maar Qin Tsjong deed een stap in zijn richting, pareerde zijn zwaard en sloeg toen met een felle houw in de richting van de nek van de kriaz-nor, waardoor hij het hoofd er half af sloeg. De enorme krijger stortte voorover ter aarde.
Gedurende een ogenblik heerste er een doodse stilte. Kysoemoe richtte zijn blik op de andere drie krijgers. Zonder hun leider leken ze onzeker en scheen al hun zelfvertrouwen uit hen te zijn weggevloeid. Plotseling slaakte een van hen een strijdkreet en rende op Kysoemoe af. De kleine rajnee wachtte de aanval niet af, maar sprong naar voren. Het zwaard van de kriaz-nor zwaaide omlaag. Kysoemoe deed een stap opzij en zijn eigen zwaard hieuw door de arm van zijn tegenstander. Het zwaard van de kriaz-nor vloog door de lucht terwijl de hand nog steeds het gevest omklemde. De krijger trok een dolk met een zaagvormig lemmet en sprong naar de rajnee toe, die zijn wapen diep in de borst van de kriaz-nor stootte. De krijger stootte een gegrom van verrassing en pijn uit. Kysoemoe keek in de gouden ogen met de spleetvormige pupillen van de man en zag hoe het levenslicht er langzaam in doofde. Nadat de rajnee zijn zwaard uit zijn dode tegenstander had getrokken, stelde hij zich naast Qin Tsjong op. De twee overgebleven kriaz-nor trokken zich terug in het woud.
'Dadelijk krijgen ze versterking,' zei Qin Tsjong. 'Laten we verder rijden.'
Terwijl hij zijn zwaard in de schede stak, rende hij naar de paarden. Kysoemoe ging achter hem aan. In een oogwenk hadden ze hun rijdieren gezadeld en reden ze weg van de open plek. Ettelijke mijlen lang zetten ze hun paarden tot de grootst mogelijke spoed aan, tot ze eindelijk in een kleine vallei kwamen. Qin Tsjong reed van het pad af en liet zich uit het zadel glijden. Kysoemoe volgde zijn voorbeeld. Qin Tsjong leidde de twee ruinen terug naar het pad en gaf ze een klap op hun achterste. Beide dieren renden verder naar het zuiden. Qin Tsjong dook weer tussen de bomen terwijl hij Kysoemoe met een handgebaar duidelijk maakte dat die hem moest volgen. Toen rende hij een beboste helling af en een snelstromende beek in. Nadat ze bijna een kwart mijl door het water hadden gewaad, bleef Qin Tsjong ter hoogte van een oude eik staan. Tien voet boven hem hing een dikke tak boven het water. Qin Tsjong trok zijn zwaard met de schede uit zijn gordel en gooide het wapen achter de boom op de oever. Toen keerde hij zich naar Kysoemoe. 'Maak een kom van je handen,' beval hij. Kysoemoe gehoorzaamde. Qin Tsjong zette zijn rechtervoet in de kom en sprong toen naar boven. Zijn handen omklemden de tak en hij trok zich omhoog tot hij erop zat. Hij haakte zijn benen om de tak en ging ondersteboven hangen, waarna hij zijn armen naar Kysoemoe uitstak. De rajnee gooide zijn eigen zwaard ook op de oever, sprong, kreeg Qin Tsjongs polsen te pakken en trok zichzelf op, tot hij de tak kon pakken.
Toen Qin Tsjong weer vaste grond onder zijn voeten had, rende hij verder in oostelijke richting tot ze bij een kleine spelonk kwamen die door een overhangende rotsplaat werd gevormd. Hier ging hij hijgend zitten. Kysoemoe hurkte naast hem. Er sijpelde nog steeds bloed uit een ondiepe wond, hoog in Qin Tsjongs borst.
'De pria-shath had gelijk,' zei Qin Tsjong. 'Je weet inderdaad hoe je met een zwaard moet omgaan. Toch was het maar gelukkig dat je tegenstander in paniek was geraakt en bang was.'
'Ik heb nog nooit een krijger gezien die zich met zo'n snelheid kon bewegen,' moest Kysoemoe toegeven.
'Het voordeel van de versmelting,' zei Qin Tsjong.
'Wat heb je met Yoe Yoes lichaam gedaan, zodat hij tegen hen opgewassen was?'
'Bij alle dieren werken de spieren in een ritmische harmonie, ze delen de last. Als een mens een beker naar zijn lippen brengt, gebruikt hij daar niet ál zijn kracht voor. Hij heeft er maar een paar spieren in zijn arm voor nodig. Als hij een steen optilt, zal hij er meer gebruiken. Stel je voor dat een spier gelijk is aan twintig man. Als je een steen tien keer moet optillen, dan zul je het de eerste keer door twee man laten doen, de tweede keer door twee andere, enzovoort. Maar het is mogelijk - hoewel niet verstandig - om alle mannen tegelijk te gebruiken. Dat is wat ik heb gedaan, hoewel Yoe Yoe me dat niet in dank zal afnemen wanneer hij weer bij zijn positieven komt.' Hij glimlachte. 'Maar wat heb ik van deze laatste ogenblikken in zijn lichaam genoten, de geuren van het bos, de frisse lucht in mijn longen.'
'Je zult ze toch zeker opnieuw beleven wanneer we de mannen van klei vinden? Dan kom je toch terug om ons te helpen?'
'Ik kom niet meer terug, Kysoemoe. Dit zijn mijn laatste ogenblikken in deze wereld.'
'Maar ik heb je nog zoveel te vragen.'
'In jouw hart brandt maar één vraag, zwaardvechter. Waarom ben jij niet tot pria-shath verkozen?'
'Kun je me dat vertellen?'
'Het is beter als je de waarheid zelf ontdekt,' zei Qin Tsjong. 'Vaarwel, Kysoemoe.'
Na die woorden sloot hij zijn ogen en was verdwenen.
Niallad droomde van zijn vader. Ze waren in de bergen in de buurt
van het kasteel op valkenjacht. De vogel van zijn vader, de
legendarische Eera, had al drie hazen gevangen. De vogel van
Niallad, die nog jong was en pas afgericht, was naar een boom in de
buurt gevlogen en wilde niet op zijn roep reageren.
'Je moet geduld hebben,' zei zijn vader toen ze bij elkaar zaten. 'De mens en de vogel sluiten nooit vriendschap. Ze hebben een overeenkomst: zolang jij hem te eten geeft, zal hij bij je blijven. Maar je hoeft van hem geen trouw of vriendschap te verwachten.'
'Ik dacht dat hij me wel mocht. Hij danst wanneer ik in zijn buurt kom.'
'We zullen zien.'
Ze hadden nog een paar uur gewacht; toen was de valk weggevlogen en nooit meer teruggekomen.
Niallad werd wakker. Gedurende een hartslag voelde hij zich warm en veilig door de liefde van zijn vader. Toen drong de wrede werkelijkheid ineens weer tot hem door en hij kreunde luid. Hij ging zitten en had het idee dat zijn hart gebroken was. Emrin lag vlak naast hem op de grond te slapen. De Grijze Man zat op een rots steen vlak bij de paarden. Hij keek niet om. Zijn gestalte tekende zich als een silhouet in het heldere maanlicht af en Niallad vermoedde dat hij over de vlakte staarde om te zien of ze achtervolgd werden. Hij had zich enkele uren geleden weer bij hen gevoegd en hen naar deze eenzame hooggelegen plek aan de rand van het bos gebracht. De Grijze Man had weinig tegen hem gezegd.
De jongeman stond op van zijn deken en slenterde naar de plek waar de Grijze Man zat. 'Mag ik erbij komen zitten?' vroeg hij.
De Grijze Man knikte.
Niallad ging naast hem op de platte rots zitten. 'Het spijt me wat ik eerder vandaag heb gezegd. Het was ondankbaar van me. Zonder jou zou ik nu gedood zijn door een man die ik volkomen vertrouwde. En Emrin zou ook niet meer leven.'
'Maar het was juist wat je zei,' zei de Grijze Man. 'Ik ben een doder. Had je net een nachtmerrie?'
'Nee, een heel fijne droom juist.'
'Ach, ja. In de ziel kunnen die erger branden dan vuur.'
'Ik kan maar niet geloven dat mijn vader dood is,' zei Niallad. 'Ik dacht dat hij eeuwig zou blijven leven, of zou sneuvelen terwijl hij zijn vijanden met zijn slagzwaard neermaaide.'
'De dood komt gewoonlijk heel onverwacht,' zei de Grijze Man.
Ze zaten een poosje zwijgend bij elkaar. Niallad merkte dat de aanwezigheid van de Grijze Man een kalmerende invloed op hem had. 'Ik had het volste vertrouwen in Gaspir,' zei de jongen tenslotte. 'Hij had het vermogen om me mijn angst te laten vergeten. Hij leek zo sterk. Zo sterk. Ik zal nooit meer iemand vertrouwen.'
'Zoiets moet je zelfs geen moment denken,' waarschuwde de Grijze Man. 'Er zijn mensen die je vertrouwen waardig zijn. Als je iedereen gaat wantrouwen, zul je nooit echte vrienden krijgen.'
'Heb jij vrienden?'
De Grijze Man keek hem glimlachend aan. 'Nee. Ik spreek daarom ook uit ervaring.'
'Wat zal er nu verder gebeuren, denk je?'
'Ze zullen beter uitkijken wie ze achter ons aan moeten sturen. Taaie kerels, spoorzoekers, woudlopers.'
'Demonen?' vroeg de jongen terwijl hij zijn angst probeerde te maskeren.
'Ja, ook demonen,' gaf de Grijze Man toe.
'We zijn verslagen, nietwaar? Panagyn en Aric beschikken over duizenden manschappen. Ik heb helemaal niets. Als ik weer in de hoofdstad terug kwam, zou ik niet weten waar ik heen zou moeten gaan.'
'Zonder aanvoerders hebben die legers niets te betekenen,' zei de Grijze Man. 'Wanneer ik je in veiligheid heb gebracht, ga ik terug. Dan zullen we eens zien.'
'Wil jij teruggaan naar Carlis? Waarom?'
De Grijze Man gaf geen antwoord, maar wees naar de vlakte onder hen. In de verte kon Niallad een rij ruiters zien. 'Maak Emrin maar wakker,' beval de Grijze Man. 'Het is tijd om verder te rijden.'
Yoe Yoe werd kreunend wakker. Hij had het gevoel of een kudde
koeien de hele nacht over zijn lichaam had rondgelopen. Steunend
van de pijn worstelde hij om te gaan staan. Kysoemoe zat in de
opening van de grot met zijn zwaard dwars over zijn schoot. 'Ik wil
helemaal geen held zijn,' bromde Yoe Yoe.
'Je hebt uren aan een stuk geslapen,' zei Kysoemoe vermoeid. De kleine rajnee kwam overeind en liep weg van de grot. Yoe Yoe was er eindelijk in geslaagd op zijn knieën te gaan zitten en kreunde opnieuw. Toen hij omlaag keek, zag hij de hechtingen van de nieuwe wond in zijn borst. 'Iedere keer als ik vecht, raak ik gewond,' zei hij, hoewel Kysoemoe nu nergens meer te bekennen was. 'Iedere keer weer. En wanneer een grote held mijn lichaam overneemt, raakt hij gewond. Ik begin er genoeg van te krijgen om steeds weer gewond te raken. Als we die mannen van klei eenmaal gevonden hebben, ga ik naar huis. Ik ga geulen graven.' Hij dacht hier een ogenblik over na en herinnerde zich toen dat zijn leven indertijd bedreigd was. 'Nee, eerst sluip ik het huis van Sji Da binnen om hem zijn keel af te snijden. Daarna pas ga ik geulen graven.'
'Zit je weer in jezelf te praten?' zei Kysoemoe terwijl hij met twee handen vol donkere bessen bij de spelonk terug kwam. Hij bood ze aan Yoe Yoe aan, die ging zitten en ze dankbaar opat, al werd zijn honger er nauwelijks minder door.
'Qin Tsjong is aan mij verschenen,' zei Kysoemoe.
'Ik weet het. Ik was erbij. Hij had veel lof voor mijn kracht en snelheid, vond je ook niet? We hebben goed gevochten, nietwaar? Die schoft zijn hoofd afgehakt.'
'Jij hebt goed gevochten,' gaf Kysoemoe toe. 'Maar nu zitten ons nog eens zes kriaz-nor op de hielen.'
'Zes? Dat zijn er veel,' zei Yoe Yoe. 'Ik weet niet of ik er wel zes kan doden.'
'Jíj zou er nog niet één kunnen doden,' zei Kysoemoe met een geërgerde ondertoon in zijn stem.
'Ik weet wel waarom je boos bent. Qin Tsjong wilde je niet vertellen waarom jij de pria-shath niet bent.'
Kysoemoe zuchtte. 'Je hebt gelijk, Yoe Yoe. Mijn hele leven heb ik me ingespannen om de volmaakte rajnee te zijn, iemand die die naam waardig is, en om de normen en waarden te handhaven die door mannen als Qin Tsjong tot voorbeeld zijn gesteld. Ik had rijk kunnen zijn, de eigenaar van een paleis, de gouverneur van een provincie. Ik zou Sterrenlelie hebben kunnen huwen.'
'Sterrenlelie?' vroeg Yoe Yoe.
'Het is niet belangrijk. Ik heb steeds in armoede geleefd en ben een nederig zwaardvechter gebleven. Wat had ik nog meer kunnen doen om waardig genoeg te zijn?'
'Ik weet het niet,' zei Yoe Yoe. 'Ik heb geen van deze dingen gedaan. Maar ik wilde de pria-shath ook helemaal niet zijn.' Hij liep de grot uit, op zoek naar nog meer bessen, en vond een struik die zo'n zestig passen verder stond. Ze waren niet helemaal rijp, maar ze smaakten hemels. Yoe Yoe had er geen idee van waarom Kysoemoe zo graag de pria-shath wilde zijn. Wat was er zo geweldig aan om honger te lijden en opgejaagd te worden door moordenaars die je voortdurend op je hielen zaten? Wat Yoe Yoe betrof had Kysoemoe van hem de pria-shath mogen zijn, gráág zelfs. Nadat Yoe Yoe alle bessen van de struik had geplukt, draaide hij zich om - en bleef ineens stokstijf staan. De grot bevond zich in de helling van een koepelvormige heuvel. Yoe Yoe staarde ernaar en herinnerde zich de geestreizen die hij met Qin Tsjong had gemaakt. Zo snel als zijn gekneusde benen hem dragen konden haastte hij zich terug naar de grot. 'We hebben ons doel bereikt,' zei hij tegen Kysoemoe. 'Hier is het! Dit is de heuvel van de mannen van klei.'
'Weet je het zeker?'
'Beslist.'
De twee mannen liepen de buitenlucht weer in en tuurden naar de heuvelhelling. 'Hoe moeten we naar binnen?' vroeg Kysoemoe.
'Ik weet het niet.'
Langzaam liepen ze beneden de heuvel rond. Er groeiden geen bomen op de helling en er waren ook nergens openingen van wat voor soort ook te bekennen, behalve de grot waarin ze hadden gekampeerd. Kysoemoe klom helemaal naar boven en tuurde naar het omringende terrein. Toen liep hij terug naar de plek waar Yoe Yoe wachtte.
'Ik kan geen spoor van een ingang ontdekken,' zei Kysoemoe.
Ze liepen terug naar de grot en Kysoemoe begon de grijze wanden te onderzoeken. Nergens was een scheur of een spleet te ontdekken. Yoe Yoe wachtte buiten. Ook hij begreep er niets van. In zijn droom had hij gezien hoe de riaj-nor naar deze heuvelhelling waren gelopen en naar binnen waren gegaan. Hij herinnerde zich niet dat er een grot was geweest, noch een overhangende rots daarboven, die als een afdak vanuit de heuvelhelling naar buiten stak.
Hij liep terug naar de bessenstruik en staarde naar de uitstekende rotsplaat en het land daaronder. Sinds hij volwassen was geworden, was hij een geulengraver en een grondwerker geweest en hij wist het een en ander van het verplaatsen van aarde. Het leek hem dat het terrein rond de opening van de grot geërodeerd kon zijn, waardoor de spelonk zichtbaar was geworden.
Kysoemoe voegde zich bij hem. 'Ik kan niets vinden,' zei hij.
Yoe Yoe negeerde hem en liep naar de rotswand links van de opening van de grot. Zijn lichaam deed nog steeds pijn, maar hij vond een houvast en begon langzaam te klimmen. Als zijn lichaam niet zo gekneusd en moe was geweest, zou het klimmen gemakkelijk zijn gegaan. Nu kreunde hij toen hij over de rand van de overhangende rots heen klauterde. 'Hierzo!' riep hij terwijl hij Kysoemoe wenkte dat die hem moest volgen. De kleine rajnee klom snel naar boven. Hier bevond zich een stenen plaat van zo'n zes voet hoog en vier voet breed, die verticaal in de heuvelhelling was aangebracht.
'Dat ziet eruit als een deur,' zei Kysoemoe, die ertegen drukte.
De plaat gaf niet mee.
Yoe Yoe gaf geen antwoord. Hij keek geconcentreerd naar de zoom van het bos, waar zes krijgers waren verschenen.
Kysoemoe zag ze ook. 'Gelukkig hebben ze geen bogen,' mompelde hij. 'Misschien kan ik hen doden terwijl ze naar boven klimmen.'
Yoe Yoe stapte naar de rotsdeur toe en strekte zijn hand uit. Toen zijn vingers de steen aanraakten, begon die te rimpelen. Net alsof er een kiezelsteentje in een vijver was gevallen. Kleine golfjes rimpelden in steeds groter wordende kringen over het oppervlak. Yoe Yoe staarde ernaar en stak toen zijn hand uit. Die verdween door de deur als door een koude mist. Hij gebaarde naar Kysoemoe, die naar de naderende kriaz-nor staarde. 'Ik heb de ingang gevonden,' zei hij terwijl hij naar de koude steen wees.
'Waar heb je het over?'
Yoe Yoe keerde zich weer om en zag dat de ingang opnieuw in hard gesteente was veranderd.
'Pak mijn hand vast,' zei Yoe Yoe.
'Nu hebben we jullie te pakken, mannetjes!' schreeuwden de kriaz-nor, die naar voren kwamen rennen en naar hen omhoog begonnen te klauteren.
Kysoemoes zwaard kwam suizend uit de schede.
Yoe Yoe raakte de steen opnieuw aan, en toen de rimpelingen weer verschenen, greep hij Kysoemoe bij zijn arm en trok hem door de mist.
Aan de andere zijde stonden ze in het pikkedonker. 'O, dit is geweldig,' zei Yoe Yoe. 'Wat nu?'
Onmiddellijk lichtten enkele tientallen lantaarns op. Kysoemoe kneep zijn ogen tot spleetjes vanwege de plotselinge gloed. Toen zijn ogen zich aan de situatie hadden aangepast, zag hij dat ze in een korte tunnel stonden die naar een grote, koepelvormige zaal leidde. Kysoemoe liet de hand van Yoe Yoe los en liep naar het einde van de tunnel. In de zaal stonden enkele honderden verblind witte, levensgrote beelden van klei, keurig in het gelid. Elk van de beelden was een riaj-nor zwaardvechter. Ze waren schitterend geboetseerd. In het voorste gelid van het zwijgende leger lagen drie beelden die in stukken waren gebroken. Een stuk rots was uit het plafond naar beneden gevallen en had ze vernield. Kysoemoe raapte een stuk van een in scherven gevallen hoofd op en bekeek het. Hij had nog nooit zulk vakmanschap gezien. Eerbiedig legde hij het op de grond terug en liep tussen de spookachtige rangen door terwijl hij naar alle gezichten keek. Wat een edele en menselijke trekken. Kysoemoe was met ontzag vervuld. Hij had het idee dat hij van elk gezicht de bescheiden heldhaftigheid kon aflezen. Dit waren de groten die terwille van de mensheid een enorm kwaad hadden bevochten. Een gevoel van trots welde op in Kysoemoes borst. Alleen maar mogen kijken naar deze edele gelaatstrekken beschouwde hij al als een voorrecht.
Yoe Yoe ging zitten, leunde met zijn rug tegen de muur en sloot zijn ogen.
Na een poosje kwam Kysoemoe terug en ging naast hem zitten. 'Wat nu?' vroeg hij.
'Doe maar wat je wilt,' zei Yoe Yoe. 'Ik moet rusten.' Hij strekte zich op de grond uit, legde zijn hoofd op zijn arm en viel in slaap.
Kysoemoe ging weer staan. Hij kon zijn ogen niet van de grimmige mannen van klei afhouden. Elk gezicht was anders, hoewel elk eenzelfde harnas droeg, een rijk versierde helm die van onderen breed uitliep om de hals te beschermen, een pantserhemd dat helemaal van muntstukken leek te zijn gemaakt, volmaakt rond en bijeen gehouden door kleine ringetjes. Elke krijger was ook gekleed in een tuniek die tot op zijn enkels hing, met van voren en van achteren een split tot aan het middel. Hun zwaarden waren net als dat van hemzelf, lang en enigszins krom. Kysoemoe liep weer tussen de rijen door en vroeg zich af welke van deze mannen Qin Tsjong was.
De lampen gaven fel licht. Kysoemoe bekeek er een nauwkeurig en zag dat hij niet op olie of een andere brandstof brandde. Een bol van glas zat tegen een kleine kom aan en vanuit het midden straalde een wit licht.
Langzaam liep hij door de koepelzaal rond. Aan de ene kant vond hij honderden kleine gouden voorwerpen, die op een brede rotsrichel waren gelegd. Ringen, broches en polsbanden die in een slordige hoop op elkaar waren gegooid. Er waren ook hangers, sieraden en kleine gelukspoppetjes in de vorm van dieren: honden, katten en zelfs de kop van een beer. Kysoemoe begreep er niets van en liep terug naar de plek waar Yoe Yoe sliep. Hij deed geen poging om hem wakker te maken. Yoe Yoe was uitgeput.
Een dof dreunend geluid echode door de zaal. Kysoemoe veronderstelde dat de kriaz-nor op de overhangende rotsplaat geklommen waren en nu probeerden binnen te dringen. Ze zouden die rots niet van zijn plaats krijgen, dacht hij. Maar vroeg of laat zouden Yoe Yoe en hij hier weer weg moeten gaan en hun het hoofd moeten bieden.
Hij keek weer naar de mannen van klei. 'Nou, we hebben jullie gevonden, mijn broeders,' zei hij. 'Maar hoe moet het nu verder?'
Matze Chai zat rustig te wachten tot de ondervraging zou beginnen.
Hij had van het bloedbad in het winterpaleis gehoord en wist dat
Waylander nu opnieuw werd opgejaagd. Wat hij niet wist was waarom
hij naar de eiken kamer van Waylanders huis was ontboden.
De kapitein van zijn escorte, de jonge Lioe, stond rechts van zijn meester. Tegenover hen zaten de necromancer Eldicar Manushan en twee mannen die aan hem waren voorgesteld als heer Aric en heer Panagyn. Matze had op het eerste gezicht al een hekel aan hen beiden gehad. Op Arics gezicht lag een uitdrukking als van een tevreden wezel, terwijl dat van Panagyn plat en wreed was. Naast de necromancer stond een slank blond jongetje. Onwillekeurig merkte Matze dat hij sympathie voor het knaapje voelde, wat heel vreemd was omdat hij een hekel aan kinderen had.
De stilte bleef voortduren. Tenslotte begon Eldicar Manushan te spreken. 'Als ik het goed heb begrepen is de persoon die bekend staat als de Grijze Man een van je klanten.'
Matze zei niets, maar bleef de necromancer strak aankijken, waarbij de uitdrukking van ijzige minachting niet van zijn gezicht verdween.
'Is het je bedoeling om geen van mijn vragen te beantwoorden?' vroeg de necromancer.
'Het was me niet duidelijk dat het een vraag was,' zei Matze. 'Het leek me eerder het vaststellen van een feit. Mijn bezoek hier is geen geheim. Ik regel de financiële aangelegenheden van de Grijze Man, zoals jullie hem noemen, in het land van de Chiatze.'
'Neem me niet kwalijk, Matze Chai,' zei de magiër met een flauw glimlachje. 'En onder welke naam is deze man jou bekend?'
'Ik ken hem als Dakeyras.'
'Waar komt hij vandaan?'
'Uit een land ver in het zuidwesten. Drenan of Vagria. De details uit het verleden van mijn cliënten gaan me niets aan en interesseren me ook niet bijzonder. Mijn taak is het om hun kapitaal te laten groeien. Daar ben ik goed in.'
'Ben je je ervan bewust dat je cliënt en een laaghartige tovenares schuld hebben aan de dood van ruim honderd mensen, waaronder de hertog en zijn gade?'
'Als u dat zegt,' antwoordde Matze Chai terwijl hij een geparfumeerde zakdoek uit zijn rode zijden mouw trok. Hij depte er zijn neus lichtjes mee.
'Dat zeggen wij, ja, jij paardendrol met je spleetogen,' snauwde heer Panagyn.
Matze keurde de man geen blik waardig, maar bleef zijn ogen strak op het gezicht van de necromancer gericht houden.
'Je cliënt heeft ook de erfgenaam van de hertogelijke troon ontvoerd. Hij heeft hem tijdens dat bloedbad uit het paleis meegesleurd.'
'Kennelijk een man met verbazingwekkende eigenschappen,' zei Matze. 'En toch blijkbaar niet zo bijster intelligent.'
'Hoezo dat?' vroeg Eldicar.
'Hij roept demonen op om de hertog en al zijn aanhangers uit de weg te ruimen, maar om de een of andere reden ziet hij daarbij de twee machtigste heren over het hoofd. In plaats van hen te doden - wat voor hem een koud kunstje geweest had moeten zijn - besluit hij de zoon van de hertog te ontvoeren, en met die jongen als blok aan zijn been vlucht hij de nacht in terwijl hij zijn vijanden levend en wel achterlaat, én in het bezit van zijn paleis, zijn landerijen en een groot deel van zijn rijkdommen. Het is een raadsel wat hij op deze manier dacht te bereiken. Bijzonder dom.'
'Wat probeer je te insinueren?' snauwde Aric.
'Dat lijkt me nogal duidelijk, dacht ik zo,' zei Matze. 'Mijn cliënt was helemaal niet voor die moorden verantwoordelijk, zoals jullie donders goed weten. Hij had geen enkele reden om de hertog te vermoorden en hij zou beslist geen demonen hebben opgeroepen, als hij dat al gekund had. Dus hou op met deze domme spelletjes. Het kan mij niet schelen wie er over dit rijk heerst, of wie die demonen heeft opgeroepen. Ik ben niet het minst in dergelijke zaken geïnteresseerd. Ik ben een koopman. Mijn belangen liggen op het gebied van de handel.'
'Goed dan, Matze Chai,' zei Eldicar zalvend. 'Laten we die kwestie over schuld of onschuld dan maar negeren. We moeten de Grijze Man vinden en jij moet ons alles over hem vertellen wat je weet.'
'Mijn cliënten vragen de uiterste discretie van me,' zei Matze Chai. 'Ik roddel niet over hun zaken.'
'Ik weet niet of je wel goed beseft in wat voor situatie je je bevindt,' zei Eldicar en zijn stem kreeg een staalharde ondertoon. 'De Grijze Man is onze vijand en moet gevonden worden. Hoe meer we over hem weten, hoe gemakkelijker dat zal gaan. Het is beter voor je als je vrijwillig meewerkt, anders zullen we die inlichtingen uit je moeten trekken. En geloof me, ik beschik over het vermogen om die woorden uit je te wringen, tussen je kreten van pijn door.' Eldicar glimlachte en leunde achterover in zijn stoel. 'Maar laten we dat soort dreigementen even vergeten en kijken om wat voor redenen je zou kunnen besluiten om mijn vriend te worden.'
'Vriendschap kan nooit kwaad,' zei Matze.
'Je bent een oude man, in het aangezicht van de dood. Zou je weer graag jong zijn?'
'Wie niet?'
'Een kleine demonstratie dan - om onze goede wil te tonen.' Eldicar hief zijn hand op. Er verscheen een bol van lichtgevende blauwe rook, zo groot als een vuist. Hij schoot weg van zijn vingers en drong de neusgaten en de mond van de verschrikte Lioe binnen. De Chiatze viel happend naar adem op zijn knieën. Blauwe rook kwam uit zijn longen en dreef naar Matze Chai toe. De koopman probeerde zijn adem in te houden, maar de blauwe rook omsloot zijn gezicht. Tenslotte ademde hij in. Een tintelend gevoel stroomde door zijn ledematen. Hij voelde zijn hart sneller kloppen en zijn spieren zwollen weer op met nieuw leven. De energie kolkte in zijn binnenste. Hij voelde zich weer sterk. Zijn blik verhelderde en hij merkte dat hij beter kon zien dan hij in jaren had gedaan. Hij keerde zich naar Lioe. De jonge kapitein was weer overeind gekrabbeld. De uitdrukking op Matzes gezicht werd grimmig toen hij zag hoe Lioes zwarte haar bij de slapen vergrijsd was.
'En, hoe voel je je nu, Matze Chai?' vroeg Eldicar Manushan.
'Ik voel me prima,' antwoordde Matze koel. 'Maar het zou wel zo beleefd zijn geweest als jullie mijn kapitein eerst hadden gevraagd of hij er geen bezwaar tegen had om wat van zijn jeugd te verliezen.'
'Ik heb je twintig jaar jonger gemaakt, koopman. Je kunt er nog twintig bij krijgen. Je kunt weer jong en krachtig zijn. Je kunt van je rijkdom genieten op een manier die je tientallen jaren lang ontzegd is geweest. Ben je nu bereid om mijn vriend te worden?'
Matze haalde diep adem. 'Mijn cliënt is uniek, necromancer. Sommige mensen zijn geniale schilders of beeldhouwers, anderen kunnen elke soort plant in elk klimaat kweken. Jij bent kennelijk onderlegd in de esoterische kunsten. Maar mijn cliënt heeft slechts één huiveringwekkend talent waar hij een meester in is. Hij is een doder. In mijn lange en - tot dusverre - opvallend weinig bewogen leven heb ik nog nooit van iemand gehoord die hem hierin evenaart. Hij heeft demonen, necromancers en weerbeesten bevochten. En hij leeft nog steeds.' Matze Chai glimlachte flauwtjes. 'Maar ik denk dat je dat al in de gaten hebt gekregen. Hij had ook bij dat bloedbad van jullie moeten omkomen, en dat is niet gebeurd. Nu geloven jullie dat jullie jacht op hem maken. Dat is zelfbedrog. Hij maakt jacht op jullie. Jullie zijn al zo goed als dood. Ik heb geen behoefte aan vriendschap met doden.'
Eldicar keek hem aan. 'Het wordt kennelijk tijd om wat pijn te ervaren, Matze Chai,' zei hij. Onder het spreken hief hij zijn hand op en wees naar Lioe. De dolk van de officier kwam uit de schede, wentelde rond en plofte in Lioes rechteroog. Hij viel zonder een kik te geven op de grond.
Matze bleef zwijgend met zijn handen in zijn schoot zitten toen de bewakers binnenkwamen.
Driezwaarden deed een stap achteruit bij de rotsdeur vandaan.
IJzerarm bleef met de gevestknop van zijn zwaard op de steen
beuken. 'Laat maar,' zei Driezwaarden. 'Die geeft zo toch niet
mee.'
'Hoe zijn zij dan binnen gekomen?'
'Dat weet ik niet. Maar we hebben de hele heuvelhelling afgezocht en dit is de enige uitweg. Dus blijven we hier wachten.'
De twee kriaz-nor klommen naar beneden om zich bij de anderen te voegen. Langstap zat in de opening van de grot met Steen-vier naast zich De twee overlevenden van Streepklauws groep stonden een eindje terzijde Driezwaarden riep hen bij zich. Ze kwamen net uit de kennels. Het was dom van Streepklauw geweest om hen voor zijn opdracht te kiezen, maar het lag volkomen voor de hand. Streepklauw wilde graag indruk maken en jongelingen uit de kennels waren makkelijker te imponeren dan ervaren krijgers 'Vertel me eens van het gevecht,' zei Driezwaarden.
Een van de krijgers begon te spreken. 'Streepklauw gaf opdracht dat wij ons op de achtergrond moesten houden terwijl hij de tegenstander doodde. Toen vocht hij met de man die in het wolfsvel gekleed was. Het ging allemaal heel snel. De mens bewoog zich als een kriaz-nor. Zijn snelheid was geweldig. Toen werd Streep klauw gedood. Op dat moment viel Heuvel-zes de tweede man aan. Hij werd ook gedood.'
'En toen sloegen jullie op de vlucht?'
'Ja, meneer.'
Driezwaarden deed een stap bij het paar vandaan en trok een van zijn zwaarden. Met een verbijsterend snelle beweging onthoofdde hij de spreker. De tweede krijger probeerde te vluchten, maar Driezwaarden was al na een paar stappen bij hem en zijn zwaard trof de kriaz-nor achter in zijn nek. Hij draaide zich om en liep naar IJzerarm terug. 'Vers vlees,' zei hij. 'Maar gooi de harten weg. Ik wil niet dat het bloed van lafaards door mijn aderen stroomt.'
Op dat moment begon de grond te trillen. Driezwaarden verloor bijna zijn evenwicht.
'Een aardbeving!' riep Steen-vier.
Een dof geluid als het gerommel van de donder in de verte klonk dreunend over de open plek. Een losgeraakte steen rolde langs hen heen.
'Het komt van binnen uit de heuvel,' zei IJzerarm.
Een tweede steen rolde naar beneden, viel op de overhangende rots stuiterde op om vervolgens vlakbij op de grond terecht te komen. 'Terug naar de zoom van het bos,' beval Driezwaarden. IJzerarm rende naar een van de lijken en terwijl hij dat achter zich aan sleepte, volgde hij zijn drie makkers naar de veilige bomen.
Yoe Yoe voelde zich een stuk sterker toen hij weer wakker werd.
Zijn gekneusde lichaam was weer helemaal opgefrist. Kysoemoe zat in
lotushouding naast hem; hij had zijn ogen gesloten en zat diep in
trance te mediteren. Yoe Yoe ging overeind zitten en staarde naar
de witte gelederen van het spook leger.
Hij liet Kysoemoe rustig verder mediteren en liep tussen de beelden van klei door terwijl hij ieder gezicht nauwkeurig bekeek. Hij was op zoek naar Qin Tsjong, maar die was nergens te vinden. Tenslotte kwam Yoe Yoe bij de gebroken gestalten. Daar knielde hij neer en paste de scherven van de hoofden zo goed mogelijk aan elkaar. Toen hij het tweede hoofd half in elkaar had, voelde hij een steek van droefheid. In zijn handen hield hij het gelaat van de riaj-nor die in zijn dromen vriendschap met hem had gesloten.
'Wat moet ik nu doen?' fluisterde hij. 'Ik ben hier.' Er kwam geen antwoord. Yoe Yoe legde de gebroken stukken op de grond en ging erbij zitten. Kysoemoe had pria-shath moeten zijn. Hij was een getrainde rajnee.
Yoe Yoe liep naar Kysoemoe terug en wachtte tot die uit zijn trance zou ontwaken. Enkele minuten later opende de rajnee zijn ogen. 'Voel je je alweer wat sterker?' vroeg de zwaardvechter.
'Ja,' antwoordde Yoe Yoe triest.
'Is Qin Tsjong je in je slaap verschenen?'
'Nee.'
'Heb je enig idee wat we nu moeten doen?'
'Nee, dat heb ik niet!' snauwde Yoe Yoe. 'Ik weet niet hoe die beelden ons kunnen helpen.' Nadat hij overeind was gekomen liep hij weg van de Zwaardvechter om aan verder gevraag te ontsnappen. Yoe Yoe had zich nog nooit in zijn leven zo nutteloos gevoeld. Hij slenterde langs de muren, tot hij uiteindelijk bij de richel kwam waar de gouden sieraden op lagen. Voor zijn geestesoog zag hij weer hoe de krijgers hier in een rij hadden gestaan om hun sieraden neer te leggen. Hij pakte een gouden ringetje op en liet het weer vallen. In zijn visioen had hij gezien hoe de krijgers het hart van deze heuvel waren binnengemarcheerd. Nu waren hier alleen maar beelden. Waar waren de krijgers gebleven? Waren die met een laag klei bedekt? Het gebroken hoofd van Qin Tsjongs beeld was hol geweest en er hadden geen botten of plukken haar binnenin gezeten, dus dat leek onwaarschijnlijk. Wat was dan de bedoeling van deze beelden? Yoe Yoe pijnigde zijn hersens om het zich te herinneren. 'Je moet de mannen van klei wekken,' had Qin Tsjong tegen hem gezegd.
'Wakker worden!' schreeuwde Yoe Yoe.
'Waarom loop je zo te gillen?' riep Kysoemoe naar hem.
Yoe Yoe gaf geen antwoord, omdat hij er geen kon bedenken. Hij liep terug naar de richel. Zijn oog viel op een gouden staafje met een schroefdraad van vier duim lang. Daarnaast bevond zich een ronde standaard met een gat in het midden. Yoe Yoe pakte de standaard op, stak het staafje in het gat en schroefde dat vast. De top van het staafje was omgebogen als de krul van een herdersstaf.
'Wat doe je?' vroeg Kysoemoe die naast hem kwam staan.
'Niets,' zei Yoe Yoe. 'Ik ben wat aan het spelen. Er hoort iets aan deze haak te hangen.'
'We hebben wel belangrijker dingen te doen,' zei Kysoemoe.
'Ik weet het.' Yoe Yoe bleef verder zoeken tussen de gouden voorwerpen tot hij een klein gouden klokje met een ring bovenop vond. 'Dat is het,' zei hij terwijl hij het klokje voorzichtig aan het staafje haakte. 'Mooi.'
'Ja, heel mooi,' zei Kysoemoe met een zucht.
Yoe Yoe tikte tegen het klokje. Er klonk een zacht getinkel. Het klokje bleef heen en weer zwaaien en de volgende slag was al luider dan de eerste. Het geluid begon door de koepelvormige zaal te galmen en werd steeds luider en luider. De rotswand begon mee te trillen en de sieraden vielen van de richel op de grond. Kysoemoe probeerde iets tegen Yoe Yoe te zeggen, maar deze kon hem niet horen. Yoe Yoes oren deden pijn en hij bedekte ze met zijn handen.
Het stof viel van het koepelvormige plafond en er verschenen scheuren in de muren. De klok klonk nu luider dan de donder. Yoe Yoe voelde zich misselijk. Hij week wankelend achteruit van de rotsrichel en zakte op zijn knieën. Kysoemoe had zijn oren eveneens bedekt en hurkte neer met een trek van ondraaglijke pijn op zijn gezicht.
Ook de beelden van klei stonden nu te trillen. Yoe Yoe zag hoe er in het beeld vlak bij hem barstjes verschenen die zich als het web van een spin over het hele oppervlak verspreidden. En nog steeds ging het verschrikkelijke gebeier van de klok door. De pijn galmde door Yoe Yoes hoofd.
Toen verloor hij het bewustzijn.