15
Onder het lopen maakte Waylander de spieren van zijn schouders los. Panagyn was een lange man en zijn cavaleriesabel was speciaal voor hem gemaakt, zwaarder dan een normale sabel en zes duim langer. De Grijze Man vermoedde dat de ander een plotselinge snelle aanval zou proberen en op zijn brute kracht zou vertrouwen om zijn tegenstander terug te dringen. Waylander verbaasde zich over het feit dat hij met dit duel had ingestemd. Ridderlijke codes waren iets voor verhalenvertellers en de liederen van troubadours. Vijanden moest je met een minimum aan krachtsinspanning verslaan. Dat had hij in bijna veertig jaar strijd en gevaar wel geleerd. Voor die kennis had hij vaak duur moeten betalen. Dus waarom had hij ermee ingestemd, vroeg hij zich af toen ook Panagyn zijn schouderspieren begon los te maken door zijn sabel naar links en rechts te zwaaien.
Toen drong het opeens tot Waylander door. Er hóórden zulke codes te zijn, en de wereld zou een heel wat minder aangename plaats worden als jongeren zoals Niallad er niet in zouden geloven. Als de jongen er de tijd en de kans voor kreeg, zouden dergelijke codes in Kydor misschien ooit werkelijkheid worden. Maar dat betwijfelde Waylander. Je wordt oud en week, hield hij zichzelf voor.
Panagyn viel aan. In plaats van achteruit te stappen, sprong Waylander hem tegemoet, blokkeerde een woeste houw en ramde zijn hoofd tegen het gezicht van zijn tegenstander, zodat diens neus brak. De krachtig gebouwde edelman wankelde achteruit. Waylander deed een uitval. Panagyn pareerde wanhopig en week toen achteruit. Waylander cirkelde om hem heen. Panagyn trok een dolk en gooide die naar de sluipmoordenaar. Toen deze wegdook, viel de edelman aan. Waylander liet zich op de grond vallen en schopte, waarbij hij Panagyn onder zijn rechterknie raakte, precies op het moment dat de man er zijn volle gewicht op liet neerkomen. Panagyn viel met een enorme dreun. Waylander kwam met een koprol overeind en gaf een flitsende houw die langs de bovenzijde van Panagyns hoofd schampte, waardoor zijn hoofdhuid opengelegd werd. Met een schreeuw van woede en pijn viel Panagyn opnieuw aan. Ditmaal deed Waylander snel een pas naar links en stootte zijn korte zwaard in Panagyns buik. De kling drong er diep in door. Waylander greep het gevest met beide handen beet, kantelde het zwaard en dreef het omhoog in Panagyns hart. De edelman zakte tegen hem aan.
'Dit is voor Matze Chai,' zei Waylander. 'En nu mag je rotten in de hel!' Panagyn tuimelde op de grond. Nadat hij zijn voet op de borst van de dode had gezet, trok Waylander zijn zwaard los en veegde zijn wapen af aan Panagyns fraai geborduurde tuniek.
Terwijl hij achteruit stapte, draaide hij zich om naar de paarden - en bevroor midden in zijn beweging.
Niallad zat doodstil, zijn kruisboog op Waylander gericht. 'Hij noemde je bij je naam, Grijze Man,' zei de jongen met een bleek gezicht. 'Het is een heel oud woord dat vreemdeling of buitenlander betekent. Zeg me dat hij er dat mee bedoelde. Verzeker me dat jij niet de verrader bent die mijn oom heeft vermoord.'
'Doe dat wapen weg, jongen,' zei Emrin. 'Hij is de man die je leven heeft gered.'
'Zeg het me!' schreeuwde Niallad.
'Wat wil je van me horen?' vroeg Waylander.
'De waarheid.'
'De waarheid? Goed, dan zal ik je de waarheid vertellen. Ja, ik ben Waylander de Slachter, en ja, ik heb de koning gedood. Ik heb dat voor het geld gedaan. Het is een daad die me sindsdien geen dag met rust heeft gelaten. Wanneer je de verkeerde man doodt, kun je dat op geen enkele manier weer goedmaken. Dus als je dat wapen tegen me wil gebruiken, dan moet je dat doen. Het is je goed recht!'
Waylander stond doodstil en keek naar de kruisboog in de hand van de jongen. Dit was het wapen waarmee hij de koning had gedood, de kruisboog waarmee hij een eind aan het leven van zo velen had gemaakt. In die fractie van een hartslag dacht Waylander hoe passend het zou zijn als hij door dit wapen werd gedood, afgeschoten door de enige bloedverwant van de vermoorde koning wiens dood de wereld in chaos had gestort. Hij ontspande zich en wachtte.
Op dat moment draaide de wind. Ustarte was dichterbij komen staan en haar geur drong in de neusgaten van Niallads paard. Het steigerde. Niallad werd achteruit gegooid in het zadel en zijn vinger haalde zonder dat hij het wilde de bronzen trekker van de kruisboog over. De schicht boorde zich in Waylanders borst. Hij draaide zich half om, deed een paar aarzelende stappen en viel toen vlak naast het lijk van Panagyn in het gras.
Ustarte was het eerste bij hem, draaide hem om en trok de schicht uit zijn lichaam.
'Daar kon ik niets aan doen!' zei Niallad.
Keeva en Emrin stegen af en renden naar de gevallen man. Ustarte maakte met een handgebaar duidelijk dat ze op een afstand moesten blijven. 'Laat hem maar aan mij over,' zei de priesteres. Nadat ze haar armen onder de bewusteloze Waylander had geschoven, tilde ze hem op als een veertje en droeg hem het bos is.
Toen hij zijn ogen weer opendeed, lag hij op een bed van bladeren.
Ustarte hurkte naast hem. Waylanders hand ging naar zijn borst. 'Ik dacht dat hij me had gedood,' zei hij.
'Dat heeft hij ook gedaan,' antwoordde Ustarte met een stem vol tranen.
Kysoemoe keek uit over de ruïnes van Kuan-Hador. De zon ging onder
en de vlakte beneden leek onvoorstelbaar vredig. Nadat hij een eind
bij de riaj-nor-krijgers vandaan was gelopen, trok hij zijn zwaard
en hurkte neer. Hij werd door een grote droefheid overmand. Zij lag
als een zware steen op zijn hart. Hij herinnerde zich zijn leraar
Moe Tsjeng, het Oog van de Storm, en de lange jaren van training.
Moe Tsjeng had Kysoemoe met veel geduld de geheimen van de Leer van
het Zwaard proberen bij te brengen. Hoe hij zijn beheersing moest
uitschakelen om een levend wapen te worden. Het zwaard, had Moe
Tsjeng tegen hem gezegd, is geen verlengstuk van de man. De man
moet een verlengstuk van het zwaard worden. Geen emotie, geen
angst, geen opwinding. Kalm en harmonieus deed de rajnee zijn
plicht, koste wat het kost. Kysoemoe had het geprobeerd. Hij had
met elke vezel van zijn wezen geworsteld om de Leer onder de knie
te krijgen. Zijn kwaliteiten als zwaardvechter waren meer dan
uitmuntend, maar hij kon bij lange na nog niet tippen aan de
sublieme vaardigheid die Moe Tsjeng aan de dag legde. 'Er komt een
dag dat het je lukt,' had Moe Tsjeng hem verteld. 'En op die dag
zul je de volmaakte rajnee zijn.'
Twee jaar later had Kysoemoe een baan als lijfwacht van de koopman Loe Pang aangenomen. Hij kwam er al snel achter waarom de koopman een lijfwacht nodig had: de man was amoreel tot op het kwaadaardige af. Zijn activiteiten omvatten prostitutie, slavenhandel en de handel in dodelijke verdovende middelen. Toen Kysoemoe dit had ontdekt, was hij de trap naar Loe Pangs appartement opgeklommen en had hij hem meegedeeld dat hij niet langer zijn lijfwacht kon zijn.
Loe Pang was woedend tegen hem uitgevaren. 'Je hebt me je woord gegeven, rajnee,' zei hij. 'En nu laat je me onbeschermd achter?'
'Ik blijf tot morgenmiddag,' had Kysoemoe tegen hem gezegd. 'je kunt 's ochtends je bedienden uitsturen om andere beschermers te vinden. Ik vertrek op het middaguur.'
Loe Pang had hem vervloekt, maar die vloeken waren slechts loze woorden in de oren van de jonge rajnee. Er viel geen eer te behalen aan het beschermen van een man als Loe Fang. Hij liep vanuit de kamers naar het balkon daarachter.
Twee gemaskerde figuren in kapmantels slopen heimelijk de trap op. Kysoemoe trad hen met opgeheven zwaard tegemoet om hen tegen te houden. Beide mannen aarzelden. 'Vertrek meteen,' zei Kysoemoe, 'dan blijven jullie leven.'
De mannen keken elkaar aan. Beiden waren gewapend met dolken, maar geen van hen had een zwaard. Ze liepen achteruit de trap af. Kysoemoe kwam hen achterna. Toen ze de laatste trede bereikten, draaiden ze zich om en gingen er als hazen vandoor.
Toen trad een andere gestalte naar voren.
Het was Moe Tsjeng.
Terwijl Kysoemoe over de Eidenvlakte en de spookachtige ruïnes van de oude stad stond uit te kijken, herinnerde hij zich hoe geschokt hij was geweest toen hij zag in wat voor toestand zijn vroegere meester verkeerde. Moe Tsjengs ogen waren roodomrand en hij had een stoppelbaard op zijn wangen. Zijn gewaad was smerig, maar het zwaard dat hij in zijn handen hield was schoon. Het glinsterde helder in het licht van de lantaarns.
'Ga opzij, leerling,' zei Moe Tsjeng. 'Die schurk zal vannacht nog sterven.'
'Ik heb hem gezegd dat ik hem niet langer kan dienen,' zei Kysoemoe. 'Morgen op het middaguur ga ik bij hem weg.'
'Ik heb beloofd dat hij vannacht zal sterven. Ga opzij.'
'Dat kan ik niet, meester. Dat weet u ook wel. Tot het middaguur ben ik zijn rajnee.'
'Dan kan ik je niet redden,' zei Moe Tsjeng.
De aanval was ongelooflijk snel geweest. Kysoemoe had hem nauwelijks kunnen pareren. De twee zwaardvechters waren aan een lange reeks vernietigende aanvals- en verdedigingsstoten begonnen. Kysoemoe kon zich achteraf niet meer precies herinneren op welk moment het gebeurde, maar ergens tijdens dat gevecht had hij zich de Leer van het Zwaard eigen gemaakt. Hij had alle beheersing losgelaten. Zijn zwaard bewoog zich steeds sneller en veroorzaakte verbijsterende lichtpatronen in de lucht. Moe Tsjeng was teruggedreven tot Kysoemoes zwaard tenslotte zijn borst doorboorde. Het Oog van de Storm stierf zonder dat er een woord over zijn lippen kwam. Zijn zwaard viel op de grond en de kling spatte in honderden scherven uiteen.
Kysoemoe staarde in het dode gezicht van de man van wie hij zoveel had gehouden.
Van het balkon boven kwam de stem van Loe Fang. 'Zijn ze dood? Zijn ze verdwenen?'
'Ze zijn weg,' zei Kysoemoe die van het huis wegliep.
Twee dagen later was Loe Fang op de markt doodgestoken.
Nu Kysoemoe hier op terugkeek, vroeg hij zich af waarom hij er zo naar had verlangd om een rajnee te worden. Overal om hem heen kon hij de grove keelklanken van de riaj-nor horen. Wat was hij toch een dwaas geweest. Alles wat hij had geleerd was op leugens gebaseerd geweest. Hij had zijn leven vergooid door te proberen even groot te worden als de oorspronkelijke helden uit de sagen. En nu was hij tot de ontdekking gekomen dat ze half mens en half dier waren en absoluut geen eergevoel bezaten.
Yoe Yoe Liang kwam naar hem toe en hurkte naast hem. 'Denk je dat ze zullen komen, die demonen?' vroeg hij.
'Ze komen eraan.'
'Voel je je nog steeds zo droevig?'
Kysoemoe knikte.
'Ik heb nagedacht over wat je gezegd hebt, Kysoemoe. Ik denk dat je ongelijk hebt.'
'Ongelijk?' Kysoemoe gebaarde naar de krijgers. 'Geloof jij dan dat zij de grote mystieke helden zijn?'
'Ik weet het niet, maar ik heb net wat met Song Xioe gepraat en hij vertelde me dat die versmeltings-procedure een reeks uiteenlopende uitwerkingen op het lichaam heeft. Een ervan is dat de riaj-nor geen kinderen kunnen verwekken.'
'En wat wil je daarmee zeggen, Yoe Yoe?' vroeg Kysoemoe kortaf.
'Wat je ook van hen mag denken, zij hebben wél de vijand verslagen. Maar als ze allemaal overleden zouden zijn - van ouderdom of wat dan ook - wie had hen dan moeten vervangen? Gewone mensen hadden die kracht of die snelheid niet. Dus moesten de Ouden speciale mannen zien te vinden. Mannen zoals jij, Kysoemoe. Het draait niet om een leugen. Het draait niet om bedrog. Het doet er niet toe dat de oorspronkelijke krijgers mengels zijn geweest. De orde van de rajnee is altijd... zuiver geweest. Daarom vormen ze nu al eeuwenlang een bron van inspiratie voor ons volk. Ik weet dat ik dit niet goed onder woorden breng. Ik ben geen spreker. Jij bent opgevoed met het geloof in verhalen over een groot krijgersvolk. Nou, zij zijn grote krijgers. Ze hebben voor ons gevochten en zijn voor ons gesneuveld. Toen heeft men jou geleerd om in de erecode van de rajnee te geloven. Dat is een goede erecode. Je vloekt niet, je liegt niet, je steelt niet en je bedriegt niet. Jij kunt vechten voor datgene waarin je gelooft en je zult nooit toegeven aan het kwaad. Wat is daar nu verkeerd aan?'
'Er is niets verkeerds aan, Yoe Yoe. Het berust alleen niet op waarheid.'
Yoe Yoe zuchtte en kwam overeind.
Song Xioe en Ren Tang liepen naar hen toe. 'De poort ligt op een uur marcheren hiervandaan,' zei Song Xioe. 'Hij zal bewaakt worden. Een van onze verkenners heeft het spoor van een kleine groep kriaz-nor opgepikt. Ik geloof dat ze getuige zijn geweest van onze komst en dat aan hun meesters hebben meegedeeld.'
'Er zullen demonen tussen die ruïnes zitten,' zei Yoe Yoe. 'Ze komen onder dekking van een mistbank: grote zwarte honden, witte beerachtige wezens, en slangen.'
'We hebben al eerder tegen hen gevochten,' zei Ren Tang.
'Ik ook - en ik sta bepaald niet te trappelen van ongeduld om het nog eens te doen,' zei Yoe Yoe.
'En dat moet je ook niet doen,' zei Kysoemoe vriendelijk. 'Jij hebt je taak in dit geheel vervuld, Yoe Yoe. Jij was uitverkoren om de mannen van klei te vinden en dat heb je gedaan. Maar van nu af aan zullen er andere vaardigheden gevraagd worden. Jij kunt beter naar de kust teruggaan.'
'Ik kan nu niet vertrekken,' zei Yoe Yoe.
'Je kunt hier verder niets meer doen. Ik bedoel er niets onvriendelijks mee, maar je bent geen zwaardvechter. Je bent geen rajnee. Velen van ons - misschien wij allemaal wel- zullen op die vlakte sterven. Daar hebben we onze training ook voor gehad. Jij bent ontzettend moedig, Yoe Yoe. Maar nu is de tijd aangebroken voor andere bekwaamheden. Begrijp je me? Ik wil dat je blijft leven. Ik wil dat je... naar huis terugkeert en een vrouw zoekt. Een gezin sticht.'
Yoe Yoe zei niets. Toen schudde hij zijn hoofd. 'Ik ben misschien geen zwaardvechter,' zei hij waardig, 'maar ik ben de pria-shath. Ik heb deze mannen hierheen gebracht. Ik zal hen ook naar de poort leiden.'
'Ha!' zei Ren Tang. 'Ik mag je wel, mens.' Nadat hij een arm om Yoe Yoes schouders had geslagen, kuste hij hem op zijn wang. 'Blijf maar dicht bij me in de buurt, dan zal ik je wel leren hoe je met die demonenprikker moet omgaan.'
'Tijd om te vertrekken,' zei Song Xioe.
En Yoe Yoe Liang, de Chiatzische geulengraver, ging de riaj-norkrijgers voor over de Eidenvlakte.
Toen ze de ruïnes bereikten, begon een mistbank voor hen op te stijgen.
Norda was er zeker van dat ze droomde. Aanvankelijk was ze bang
geweest, maar nu ontspande ze zich terwijl ze zich afvroeg waar
haar droom haar dadelijk zou brengen. Ze hoopte dat Yoe Yoe Liang
er een rol bij zou spelen.
Het eerste deel van de droom was erg realistisch geweest. Eldicar Manushan had haar ontboden en gezegd dat Beric iemand nodig had die bij hem bleef zitten terwijl Eldicar zelf zich met andere verplichtingen bezighield. Dit was bepaald niet onaangenaam, want Beric was een lieve jongen. Norda was een beetje verrast toen ze hoorde dat Beric in de bibliotheek in de Noordtoren op haar wachtte. Het werd al laat en Norda wist uit ervaring dat kleine jongens een verschrikkelijke hekel aan donkere, koude vertrekken hadden.
Norda was de wenteltrap opgeklommen en zag tot haar verrassing dat er zich vier in het zwart geklede zwaardvechters in de bibliotheek onder in de toren bevonden. Ze was blijven staan terwijl een plotselinge angst door haar heen gegolfd was. Over zulke... schepsels werd nu al dagenlang in het paleis gepraat, die wezens met hun katachtige ogen en hun hooghartige manier van doen.
De eerste van hen had een buiging voor haar gemaakt en tegen haar geglimlacht, waarbij ze duidelijk zijn scherpe tanden had kunnen zien. Hij zwaaide met een arm en nodigde haar uit de trap op te gaan.
Op dat moment had Norda er geen idee van dat het allemaal maar een droom was. Ze klom de trap naar de toren op en vond Berig daar op een brede bank. Hij droeg enkel een witte tuniek met een gordel om zijn middel. Het was kil in de torenkamer en een gure wind kwam ruisend door de open balkondeuren naar binnen. Norda huiverde. 'Je zult het wel koud hebben,' zei ze tegen de jongen.
'Ja, Norda,' zei hij vriendelijk. Ze werd overspoeld door een verlangen om hem te omhelzen en liep het vertrek door om naast hem te gaan zitten. Hij kroop dicht tegen haar aan. Dat was het moment waarop ze voor het eerst in de gaten kreeg dat ze droomde. Norda voelde zich licht in haar hoofd toen ze dichter bij hem kwam en ze vloeide over van gevoelens van liefde en tevredenheid. Het was werkelijk heel bijzonder. Ze keek omlaag naar zijn knappe gezicht en zag dat de slapen aan het opzetten waren. Grote blauwe aderen liepen kloppend onder de strakke huid van zijn voorhoofd door. Zijn ogen werden kleiner onder de zware wenkbrauwen en de kleur veranderde van blauw in een taanachtig goud. Hij leek te glimlachen, maar ze zag dat zijn mondhoeken in werkelijkheid een heel eind in zijn wangen werden teruggetrokken terwijl zijn tanden langer en dikker werden en over elkaar heen kwamen te liggen. Zijn gezicht was maar enkele duimen bij het hare vandaan en Norda fronste toen het veranderde. Ze voelde nog steeds een grote liefde voor de jongen, hoewel hij duidelijk geen jongen meer was. Norda had spijt van het brood met kaas dat ze als avondmaal had gegeten en de roemer rode wijn waarmee ze alles naar binnen had gespoeld. Van kaas en wijn moest ze altijd dromen. Maar wat merkwaardig dat Beric er een rol in speelde. Gewoonlijk droomde Norda van potentere mannen - mannen zoals Yoe Yoe Liang en Emrin. Zelfs de Grijze Man had in de meer erotisch getinte dromen een rol gespeeld.
'Je bent nu niet zo mooi meer, Beric,' zei Norda terwijl ze haar hand uitstak en de vale grijze huid van zijn gezicht streelde. Haar vingers streelden zijn haar, dat nu donker en stevig was geworden. Het leek eerder op een pels. Zijn eigen klauwachtige hand bewoog zich over haar schouder. Ze keek omlaag en zag dat de huid van zijn arm grijs en geschubd was.
Ze voelde iets tegen haar been. Norda zag dat het een lange geschubde staart was met iets wat op een klauw leek aan het uiteinde. Ze lachte.
'Wat is er zo leuk, liefje?' vroeg het schepsel.
'Je staart,' zei ze. 'Lange staarten.' Toen lachte ze opnieuw. 'Emrin heeft een lange staart. Yoe Yoes staart is korter en dikker. Maar er zitten geen klauwen aan. Ik kan die Lentriaanse wijn beter niet meer drinken, dat is wel duidelijk.'
'Nee, dat zul je niet meer doen,' zei het wezen.
De staart gleed over haar buik en de klauw prikte in haar huid.
'Dat doet pijn,' zei Norda verrast. 'Ik heb nooit eerder pijn in een droom gevoeld.'
'Het zal ook niet meer gebeuren,' zei Deresh Karany. De klauw reet haar open.
Eldicar Manushan klom de trap op en klopte zacht op de deur. Toen
hij binnenkwam wierp hij een blik op het vormeloze omhulsel dat
enkele ogenblikken geleden nog een levendige, vriendelijke jonge
vrouw was geweest. Het leeggezogen lijk was achteloos in een hoek
gegooid.
Deresh Karany stond bij een raam naast het balkon en staarde naar buiten in de nacht.
Eldicar merkte dat hij de versmolten gestalte weerzinwekkend vond en begreep dat Deresh de charmebezwering had opgeheven. 'Bent u weer helemaal op krachten, heer?' vroeg Eldicar.
Deresh draaide zich langzaam om. Zijn benen waren verwrongen, zijn knieën zaten achterstevoren en zijn voeten waren breed en stonden naar buiten. De lange staart die op het tapijt rustte moest voor het evenwicht zorgen. Hij draaide zijn grijze gezicht naar Eldicar. 'Een beetje aangesterkt, mijn vriend, meer niet. Haar levenssappen waren erg krachtig. Ze bezorgden me een visioen. Panagyn en Ark zijn dood. De Grijze Man zal hierheen komen. Hij denkt dat hij ons zal kunnen doden.'
'En de poort, heer?'
'De riaj-nor vechten om die te bereiken.' Deresh Karany bewoog zich onhandig naar de bank. Een van zijn klauwachtige voeten bleef in een tapijt haken en hij gleed bijna uit. 'Wat verafschuw ik deze gestalte!' siste hij. 'Wanneer de poort open is en dit land weer onder onze heerschappij staat, zal ik een manier vinden om deze... deze walgelijke misvorming terug te draaien.'
Eldicar zei niets. De tweewezens-versmelting en het beheersen van de mogelijkheid om naar believen van gedaante te veranderen was voor Deresh Karany een obsessie geworden. Voor zover Eldicar kon beoordelen had hij uitstekende resultaten geboekt. Deresh kon zich veranderen in het volmaakte lichaam van een goudblonde jongen of in deze machtige monstruositeit, deels leeuw, deels hagedis. Deze tweede gedaante paste uitstekend bij zijn persoonlijkheid.
'Wat sta je te denken, Eldicar?' vroeg Deresh Karany plotseling.
'Ik dacht aan de problemen van de versmelting, heer,' antwoordde Eldicar. 'U beheerst de tweewezensvorm. Ik twijfel er niet aan of u zult een manier vinden om de grotere gedaante... aantrekkelijker te maken om te zien.'
'Ja, dat zal ik. Staan alle bewakers. op hun post?'
'Ja, heer. Driezwaarden en zijn groep patrouilleren bij de onderste toegangen en Panagyns soldaten bewaken het terrein en de andere ingangen. Als Waylander hierheen komt, wordt hij gevangengenomen of gedood. Maar hij vormt beslist geen bedreiging voor ons. Hij kan ons niet doden.'
'Hij zou jou kunnen doden, Eldicar,' zei Deresh. 'Ik zou kunnen besluiten om je niet te laten herleven. Vertel me eens, wat voelde je toen je arm er door de demonen van Anharat af werd gerukt?'
'Het was verschrikkelijk, heer.'
'En dat, mijn beste Eldicar, is de reden waarom ik niet wil dat Waylander ook maar in mijn buurt komt. Hij kan me niet doden, maar hij kan me een hoop pijn bezorgen. En ik houd niet van pijn.'
Behalve bij anderen, dacht Eldicar, die zich de scherpe pijnscheuten van de vele eenwordingen herinnerde, en Deresh Karany's minachtende desinteresse in de pijnen die hij leed. Deresh had altijd op een eenwording gestaan in plaats van een gewoon gesprek. Hij beweerde dat hij niet het risico wilde lopen dat ze werden afgeluisterd, maar er waren talloze keren geweest dat er niemand dicht genoeg in hun buurt was om voor luistervink te kunnen spelen. En zelfs bij die gelegenheden had Deresh op een eenwording gestaan. Een deel van hem genoot van de pijn die dit voor Eldicar betekende.
Wat haat ik hem, dacht de necromancer.
Op dat moment voelde hij hoe er een grote warmte over hem neerdaalde. Hij keek naar de misvormde gelaatstrekken van zijn meester en glimlachte. Hij wist dat het de werking van de charmebezweringwas en toch was hij machteloos om de kracht ervan te weerstaan. Deresh Karany was zijn vriend. Hij hield van Deresh Karany en zou zelfs voor hem willen sterven.
'Zelfs Waylander zal niet in staat zijn aan de bezwering weerstand te bieden,' zei Eldicar. 'Hij zal u beminnen, net als ik.'
'Misschien, maar we zullen hem desondanks aan Anharat geven.'
'Een van zijn demonen, bedoelt u, heer?' De magiër slaagde er niet in de angst uit zijn stem te houden.
'Nee. Jij zult me bij de voorbereidingen van de Oproep helpen.'
Ondanks de behaaglijke warmte van de charmebezwering, voelde Eldicar de paniek in zich omhoog komen. 'Maar heer, we hebben Anharat toch niet nodig om één sterveling te doden? Zal hij het niet beledigend vinden dat hij voor een dergelijke nietige taak wordt opgeroepen?'
'Misschien wel,' gaf Deresh toe. 'Maar anderzijds moet zelfs de Heer van de Demonen af en toe eten. Een bijkomend voordeel is dat Anharat er nog eens aan wordt herinnerd wie de meester is en wie de dienaar.' Deresh merkte de stijgende angst in Eldicar op en lachte. Het was een afschuwelijk geluid. 'Wees niet bang, Eldicar, we hebben goede redenen om van Anharats diensten gebruik te maken. Ustarte is bij Waylander. Ze kent verscheidene afweringsbezweringen die ze zonder twijfel over hem zal uitspreken. Goed, stel dat ik een mindere demon opriep en haar afweringsbezwering bleek effectief, dan zou die demon zich tegen mij keren - of, liever gezegd, tegen jou als mijn loachai. Maar er is geen enkele afweringsbezwering die Anharat kan tegenhouden. Eenmaal op een slachtoffer losgelaten, is hij niet meer te stuiten.'
Hier school veel waarheid in, wist Eldicar. Anderzijds zou de Oproep heel wat energie vereisen. Hij verloor bijna de moed toen hij besefte wat er komen ging.
'Kies tien bedienden uit,' zei Deresh. 'Jong en bij voorkeur vrouwelijk. Breng ze met twee tegelijk hierheen.'
'Ja, heer.'
Toen Eldicar Manushan de toren verliet, probeerde hij aan meren en zeilboten te denken.
Maar het vermocht zijn zinnen niet te verzetten.
Yoe Yoe struikelde net op het moment dat een wezen met een witte
vacht door de linie voor hem brak. Song Xioe sneed het de pas af en
hakte met zijn zwaard door de nek van het schepsel. Het brulde en
haalde uit. Song Xioe greep Yoe Yoe en trok hem buiten het bereik
van de demon. Ren Tang en Kysoemoe doorstaken het beest vrijwel
tegelijk, waarna het kronkelend op de grond ineenzakte. Er stormden
nog meer demonen door de bres. Yoe Yoe hieuw met zijn zwaard door
de nek van een serpent en Kysoemoe sloeg een zwarte kralothhond
vrijwel zijn kop af toen die naar zijn keel sprong.
Toen rolde de mist terug. De riaj-nor hergroepeerden zich. Yoe Yoe keek om zich heen. Hij had de indruk dat ze ongeveer veertig van hun eigen mensen hadden verloren en ze waren nauwelijks een halve mijl opgerukt. De riaj-nor vochten met zo'n verbetenheid dat Yoe Yoe zijn ogen nauwelijks durfde te geloven. Er klonken geen strijdkreten, geen aanmoedigingen, geen hulpgeroep van de gewonden en de stervenden. Er waren alleen glinsterende cirkels van verblindend blauw licht van de mystieke zwaarden als ze het vlees openreten van het demonische leger dat hun weerstand bood.
Kysoemoe had gelijk gehad. Dit was geen plek voor Yoe Yoe. Dat wist hij nu. Hij was gewoon een onhandige, trage mens. Verscheidene riaj-nor waren al gesneuveld doordat ze hem probeerden te beschermen en zowel Song Xioe als Ren Tang hield voortdurend een oogje op hem.
'Dank je,' zei Yoe Yoe tijdens een korte gevechtspauze.
Ren Tang grinnikte tegen hem. 'Het is onze plicht de pria-shath te beschermen.'
'Ik voel me gewoon een dwaas,' bekende Yoe Yoe tegen hem.
Song Xioe mengde zich in het gesprek. 'Je bent geen dwaas, Yoe Yoe Liang. Je bent een dapper man en je vecht goed. Met een tikkeltje versmelting zou je zelfs uitmuntend zijn.'
'Daar komen ze weer,' zei Kysoemoe.
'Dan mogen we hen niet laten wachten,' zei Ren Tang.
De riaj-nor stormden naar voren. De mistbank rolde naar hen toe en om hen heen. Gevleugelde wezens verschenen boven hen en gooiden pijlen met zaagtandpunten op de strijders neer. De riaj-nor trokken dolken uit hun gordel en slingerden die omhoog naar de demonen. Ze vielen uit de lucht om op de grond doodgestoken te worden. Een krijger rukte een pijl uit zijn schouder en sprong omhoog, waarna hij het wezen bij een enkel vastgreep. De reusachtige zwarte vleugels klapwiekten heftig, maar het gewicht van de twee wezens samen trok hen beiden naar beneden. De riaj-nor stak de pijl dwars door de knokige borst van het schepsel. Toen het stierf reet het met zijn klauwen de keel van de riaj-nor open. Het bloed spoot over Yoe Yoe heen. Hij draaide zich om en hakte de kop van de demon af.
Ren Tang werd geveld. Yoe Yoe sprong over zijn gevallen lichaam en sloeg met een felle houw naar de borst van het beerachtige beest dat de riaj-nor had neergeslagen. Het zwaard drong diep naar binnen. Het schepsel brulde van de pijn en week terug. Ren Tang kwam weer overeind. Zijn gezicht zat vol bloed en een lap huid hing los van zijn slaap neer.
Het gevecht was nu op zijn felst. De demonen waren boven hen en overal om hen heen, maar nog steeds drongen de riaj-nor verder naar voren in de massa. Meer dan de helft van de mannen van klei was dood, maar ook de gelederen van de demonen waren flink uitgedund.
Yoe Yoe was bijna uitgeput. Het ijs kleefde aan zijn wambuis van wolfsvel. Hij struikelde over het lichaam van een gesneuvelde riaj-nor en viel. Kysoemoe trok hem weer overeind.
De mist week uiteen en een warme wind woei over de ruïnes. Opeens waren de demonen verdwenen.
Song Xioe sloeg zijn arm om Yoe Yoe heen en wees naar een rij kliffen. 'Daar is de poort,' zei hij.
Yoe Yoe tuurde in de duisternis. Hij kon een pulserend blauw licht zien dat zich tegen het grijze steen aftekende. Maar het was niet het licht dat zijn aandacht trok. Het waren de tweehonderd in het zwart geklede kriaz-norkrijgers die naar buiten stormden en een verdedigingslinie vormden.
Yoe Yoe vloekte. 'Je zou denken dat we toch wel recht op een beetje geluk hadden, na alles wat we hebben doorgemaakt,' mopperde hij.
'Dit is geluk,' zei Ren Tang. 'De harten van de demonen kun je niet verslinden.'
Yoe Yoe keek hem aan, maar gaf geen antwoord. Ondanks de luchtige toon waarop hij had gesproken, zag Ren Tang er doodmoe uit. Song Xioe leunde op zijn zwaard en draaide zich om om te zien hoeveel krijgers er nog over waren. Yoe Yoe volgde zijn voorbeeld. Er waren iets meer dan honderd riaj-nor over, van wie er velen gewond waren.
'Kunnen we hen verslaan?' vroeg Yoe Yoe.
'We hoeven hen niet te verslaan,' zei Song Xioe. 'We hoeven alleen maar door hen heen te breken om bij de poort te komen.'
'En dat zal ons wel lukken, hè?'
'Daar zijn we voor gekomen,' zei Song Xioe.
'Vooruit, erop af,' zei Ren Tang. 'En daarna wil ik naar een stad om een kroeg en een vrouw met een dikke kont te zoeken. Misschien wel twee ook.'
'Kroegen of vrouwen?' vroeg een andere krijger.
'Kroegen,' gaf Ren Tang toe. 'Ik ben een beetje te moe om meer dan één vrouw aan te kunnen.' Terwijl hij zijn zwaard even wegstak, tilde hij de bloedige lap huid op en drukte hem weer op zijn plaats, waarbij hij zijn hand tegen de wond drukte.
Song Xioe liep naar hem toe, trok een kromme naald uit een buideltje dat in zijn gordel zat gestopt en hechtte snel het bovenste deel van de wond. 'Nou, als jij die vrouwen niet allebei wilt, neem ik er wel eentje van.'
'Goed,' antwoordde Ren Tang met een vluchtige grijns. 'Laten we dus geen tijd meer verspillen. Laten we dat afzichtelijke zootje uiteenjagen, zodat we ons kunnen gaan bezatten.'
'Akkoord,' zei Song Xioe lachend. Toen haalde hij diep adem en wendde zich tot Yoe Yoe. 'Ik heb gehoord wat je vriend daarnet tegen je heeft gezegd. Toen had hij ongelijk, maar ditmaal heeft hij het bij het rechte eind. Je kunt niet met ons mee bij ons laatste gevecht. We zullen niet in staat zijn om je te beschermen. En wanneer we eenmaal doorgebroken zijn, zullen we niet eens onszelf kunnen beschermen.'
'Wat bedoel je?'
'Als onze zwaarden de poort raken, zullen ze ophouden te bestaan. De zwaarden zullen door de bezwering geabsorbeerd worden.'
'Maar dan worden jullie allemaal gedood,' zei Yoe Yoe.
'Alleen is de poort dan wel weer dicht,' merkte de riaj-nor op.
'Ik blijf niet alleen achter,' zei Yoe Yoe.
Ren Tang kwam erbij. 'Nou moet je eens even goed naar me luisteren. Hoezeer ik die kriaz-nor ook haat, ik moet toegeven dat het geweldige vechters zijn. We kunnen niet tegen hen strijden én op jou letten. Maar als je met ons meekomt, zullen we gedwongen zijn om te proberen jou te beschermen. Snap je in wat voor een lastig parket je ons dan plaatst? Jouw aanwezigheid verkleint onze kans op succes.'
'Trek het je niet aan, Yoe Yoe,' zei Song Xioe. 'Het was voor mensen zoals jij dat Qin Tsjong en ik, en al die anderen, onze menselijkheid hebben opgegeven. Het doet me genoegen dat je hier bent, want het maakt me duidelijk dat onze keuze niet voor niets is geweest. Je vriend Kysoemoe kan met ons meekomen. Hij zal de mensen in deze strijd vertegenwoordigen. Dat is het enige wat hij wil. Hij koestert geen echte liefde voor het leven. Hij kent geen angst, zoals hij ook geen vreugde kent. Daarom kan hij nooit de held zijn die jij bent. En dat, mijn vriend, is de reden dat jij werd gekozen om de pria-shath te zijn. Zonder angst kan er ook geen moed bestaan. Je hebt naast ons gevochten, geulengraver, en we zijn er trots op dat we je hebben mogen kennen.' Hij stak zijn hand uit. Yoe Yoe knipperde met zijn ogen tegen de tranen toen hij hem schudde. 'En nu moeten we onze taak vervullen,' zei Song Xioe.
De riaj-nor stelden zich in slagorde op met Ren Tang, Song Xioe en Kysoemoe in het centrum. Yoe Yoe voelde zich ellendig toen hij werkeloos toekeek hoe ze langzaam tegen hun oeroude aartsvijand opmarcheerden.
Waylander keek in de goudkleurige ogen van Ustarte. 'Wil je me
zeggen dat ik stervende ben? Ik voel me uitstekend. Ik heb geen
pijn.'
'En je hart klopt niet meer,' zei Ustarte triest.
Waylander ging zitten en voelde zijn pols. Ze had gelijk. Er was geen polsslag. 'Ik begrijp er niets van.'
'Het is een gave waarvan ik niet wist dat ik hem had tot we door de poort kwamen. Een van mijn metgezellen, een lief meisje dat Sheetza heette, werd neergestoken. Ook haar hart hield op te kloppen. Ik heelde de wond, zoals ik ook de jouwe heb geheeld, en stuurde een golf van mijn kracht door haar bloed, waardoor het door haar lichaam bleef stromen. Ze leefde nog een aantal uren, maar toen de bezwering zijn kracht begon te verliezen, stierf ze. Je hebt nog maar een paar uur over, Waylander. Het spijt me.'
Keeva stapte naar voren uit de schaduwen van de bomen, waar ze had staan wachten. 'Kun je dan helemaal niets doen?' zei ze terwijl ze zich naast de Grijze Man op haar knieën liet zakken.
'Hoeveel uur?' vroeg Waylander.
'Tien - misschien twaalf, maar dat is het maximum,' vertelde Ustarte hem.
'De jongen mag het niet weten,' zei Waylander terwijl hij overeind kwam. Hij liep tussen de bomen door terug naar de plek waar Emrin en Niallad naast het pad zaten.
Toen de jongen hem zag, kwam hij overeind. 'Het was niet mijn bedoeling om te schieten,' zei hij.
'Ik weet het. De schicht heeft mijn huid nauwelijks geschramd. Kom mee, dan gaan we een eindje wandelen.'
Niallad stond doodstil en de angst was duidelijk op zijn gezicht te lezen.
'Ik zal je geen kwaad doen, Niallad, maar we moeten dringend met elkaar praten.' Waylander liep met de jongen naar een paar rotsen op de oever van een snelstromende beek en daar gingen ze zitten terwijl de zon achter de bergen wegzonk. 'Een mens wordt langzaam door het kwaad beslopen,' zei Waylander. 'Hij stelt zich een taak waarvan hij denkt dat hij daarmee de gerechtigheid dient en na iedere man die hij heeft gedood is zijn ziel een klein beetje zwarter geworden. Hij leeft noch overdag, noch 's nachts. En uiteindelijk stapt deze man van de schemering, deze... Grijze Man, het volledige duister in. Toen ik jong was, probeerde ik een fatsoenlijk leven te leiden, maar op een dag kwam ik thuis en ontdekte ik dat mijn gezin op een beestachtige wijze was vermoord. Mijn vrouw Tanya, mijn zoon, mijn twee dochtertjes die nog baby's waren. Ik heb alle negentien man opgespoord die aan de overval hadden deelgenomen. Het kostte me bijna twintig jaar om ze allemaal te vinden. Ik heb ze stuk voor stuk gedood. Ik heb hen laten lijden, zoals ze mijn Tanya hebben laten lijden. Ze zijn allemaal onder verschrikkelijke pijnen gestorven. Als ik nu terugkijk op de beul die ik geworden was, dan herken ik die man nauwelijks nog. Zijn hart was van steen. Hij keerde bijna alles van waarde de rug toe. Ik kan je nu niet vertellen waarom hij... ik die opdracht had aangenomen om de koning te doden. De reden doet er allang niet meer toe. Het feit waar het op aankomt is dát ik hem heb aanvaard en uitgevoerd. En door de koning te vermoorden werd ik net zo slecht als de mannen die mijn gezin hadden uitgemoord. Ik vertel je dit alles niet om me te verontschuldigen of om je om vergiffenis te vragen. Het is niet aan jou om mij te vergeven. Ik vertel het je alleen omdat je er in je eigen leven baat bij kunt hebben. Je bent bang dat je een zwakkeling bent. Ik kan die angst duidelijk bij je waarnemen. Maar je bent helemaal geen zwakkeling, Niallad. Je had een van de mannen in je macht die je ouders heeft vermoord, en jij stond erop de ridderlijke erecode te handhaven. Dat is kracht van een soort die ik nooit heb bezeten. Richt je daarnaar, Niallad. Richt je naar het licht. Denk bij elke beslissing die je neemt steeds weer aan die erecode. En wanneer je op een dag oog in oog komt te staan met een rivaal of een vijand, zorg er dan voor dat je niets doet wat alleen maar schande over je zou brengen.'
Met die woorden stond Waylander op en samen liepen ze terug naar de paarden. Waylander raapte zijn boog op en spande hem. Hij riep de vier gevangenen bij zich. Ze schuifelden onzeker naar voren. 'Jullie zijn vrij om te gaan,' zei hij. 'Als ik je ooit weer zie, zijn jullie ten dode opgeschreven. En nu uit mijn ogen!'
De vier mannen bleven een ogenblik staan, toen liep een van hen weg tussen de bomen. De anderen wachtten om te zien of Waylander hem neer zou schieten. Toen hij dat niet deed, gingen de anderen achter hem aan.
Waylander liep naar Emrin toe. 'Ze kunnen jullie verder niet achtervolgen,' zei hij. 'Hun paarden staan te ver hiervandaan. Neem dus de grote weg en breng Niallad en Keeva naar de hoofdstad. Als de jongen sterk genoeg is, zal hij de andere edelen aan zijn kant weten te krijgen en de nieuwe hertog worden. Ik wil dat je hem steunt.'
'Dat zal ik doen, heer. Waar gaat u heen?'
'Waar jij me niet kunt volgen, Emrin.'
'Nee, maar ik wel,' zei Keeva.
Waylander keerde zich naar haar toe. 'Je hebt me eens gezegd dat je geen moordenaar wilde worden. Ik respecteer dat, Keeva Taliana. Maar als je nu met me meegaat, zul je die boog moeten gebruiken.'
'Er is nu geen tijd om daar lang over te praten,' zei Keeva grimmig. 'Ik kom met u mee om een eind te maken aan de praktijken van die necromancer. Gewoon voor het geval u daar - om wat voor reden dan ook - niet meer toe in staat bent.'
'Akkoord dan,' zei hij. 'Maar nu moeten we gaan. Het is nog een heel eind rijden.'
'Jullie hebben je paarden niet nodig,' zei Ustarte. 'Kom vlak bij me staan, dan zal ik jullie brengen waar je heen wilt.'
Waylander en Keeva gingen aan weerskanten van de priesteres staan. 'Voor wat het waard is, Grijze Man,' riep Niallad, 'ik vergeef je alsnog. En ik dank je voor alles wat je voor me hebt gedaan.'
Ustarte hief haar handen op. De lucht voor haar begon te trillen. Toen deed ze een stap en verdween uit het zicht, samen met Waylander en Keeva.