4


De abt legde zijn handen op het hoofd van de jonge albino die voor hem knielde, en sloot zijn ogen. Hij converseerde van geest tot geest, volgens de techniek van de Orde. 
'Ben je gereed?' 
'Hoe zou ik dat moeten weten?' antwoordde de albino. 
'Geef je geest helemaal aan mij over,' zei de abt. 
De jongeman ontspande zich en liet de controle los; in zijn geest overlapte het beeld van het vriendelijke gezicht van de abt zijn gedachten. Zijn gedachten zweefden, doorweven met de herinneringen van de oudere man. De sterke persoonlijkheid van de abt overdekte de zijne als een heerlijke warme deken en hij sliep in. 
Het afstoten was pijnlijk en zijn angsten kwamen terug toen de abt hem wekte. Hij was nu weer Serbitar en zijn gedachten waren weer helemaal van hemzelf. 'Ben ik gereed?' vroeg hij. 
'Dat zul je zijn. De koerier komt.' 
'Is hij waardig?' 
'Oordeel zelf. Volg me naar het Gravenwoud.' 
Hun geesten stegen, met elkaar verstrengeld, hoog boven de abdij uit, vrij als de winterse wind. Onder hen lagen de met sneeuw bedekte akkers aan de rand van het woud. De abt dreef hen voort, over de bomen heen. Op een open plek stond een groepje mannen bij de hut van een keuterboer. Ze keken naar een lange jonge man in de deuropening met achter hem een vrouw die een rapier in haar hand had. 
'Wie is de koerier?' vroeg de albino. 
'Kijk,' antwoordde de abt. 

De laatste tijd ging het Reinard bepaald niet voor de wind. Een aanval op een karavaan was afgeslagen, met zware verliezen aan zijn kant, en toen waren er bij het ochtendgloren nog eens drie mannen van hem dood gevonden - onder wie zijn broer Erlik. Een gevangene die hem twee dagen eerder in handen was gevallen, was van angst gestorven, lang voordat ze hun lolletje met hem hadden kunnen hebben, en nu zat het weer hen intussen ook al tegen. Hij werd door pech achtervolgd en kon gewoon niet begrijpen waarom. 
Die vervloekte Spreker, dacht hij bitter toen hij zijn mannen naar de hut leidde. Als die niet in zijn driedaagse slaapperiode verzonken was geweest, zouden ze de karavaan niet hebben aangevallen. Reinard had met de gedachte gespeeld hem tijdens zijn slaap de voeten af te hakken, maar zijn hebzucht en zijn gezonde verstand hadden hem in toom gehouden. De Spreker was gewoon van onschatbare waarde. Hij was uit zijn trance ontwaakt toen Reinard het lichaam van Erlik het kamp binnendroeg. 
'Zie je wat er is gebeurd terwijl jij sliep?' was Reinard woedend uitgevallen. 'Bij een mislukte overval heb je acht man verloren, en een vrouw heeft Erlik en nog een ander afgeslacht nadat zij haar paard hadden gedood,' antwoordde de Spreker. 
Reinard tuurde aandachtig in de lege oogkassen van de oude man. 'Een vrouw, zei je?' 
'Ja.' 
'Er is nog een derde man gedood. Hoe zit het met hem?' 
'Die werd door een pijl in zijn voorhoofd getroffen.' 
'En wie heeft die afgeschoten?' 
'De man die Roegnak heet. Die zwerver die zo nu en dan langs komt.' Reinard schudde zijn hoofd. Een vrouw bracht hem een roemer bisschopwijn en hij ging op een grote steen bij het laaiende vuur zitten. 'Onmogelijk. Zoiets zou hij niet durven! Weet je zeker dat hij het was?' 
'Hij was het,' zei de Spreker. 'En nu moet ik rusten.' 
'Wacht even! Waar zijn ze nu?' 
'Dat zal ik wel ontdekken,' zei de oude man en keerde terug naar zijn hut. Reinard riep om eten en ontbood Russin. De bijlvechter ging op de grond voor hem zitten. 
'Heb je het gehoord?' vroeg hij. 
'Ja, het is toch niet te geloven?' antwoordde Russin. 
'Het is gewoon belachelijk. Maar heeft die ouwe vent het ooit bij het verkeerde eind gehad? Word ik misschien oud? Wanneer zo'n angsthaas als Roek mijn mannen durft aan te vallen, doe ik gewoon iets verkeerd. Ik zal hem hiervoor laten boeten door hem langzaam boven een vuurtje te roosteren.' 
'We krijgen langzamerhand tekort aan eten,' zei Russin. 
'Wat?' 
'Tekort aan eten. Het is een lange winter geweest en we hadden die verdomde karavaan hard nodig gehad.' 
'Er komen nog wel andere. Eerst moeten we Roek te pakken krijgen.' 
'Wat voor zin heeft dat?' 
'Zin!? Hij heeft een of andere vrouw geholpen om mijn broer te doden. Die vrouw binden we tussen vier palen uitgestrekt op de grond vast, waarna alle mannen er een lekker nummertje mee mogen maken. Dan snijden we het vlees vanaf haar voeten in kleine repen van haar lichaam. En tot slot mogen de honden haar opvreten.' 
'Zoals je wilt.' 
'Erg enthousiast klink je niet,' zei Reinard terwijl hij zijn bord dat hij intussen leeg had over het vuur heen keilde. 
'O ja? Nou, misschien dat ik ondertussen oud word. Toen we hier indertijd kwamen, leken we daar een reden voor te hebben. Ik begin langzamerhand te vergeten wat die was.' 
'We zijn hier gekomen omdat Abalayn en zijn schurftige kornuiten mijn boerderij hebben geplunderd en mijn gezin hebben vermoord. Dat ben ik niet vergeten. Je begint toch niet sentimenteel te worden, wel?' 
Russin zag de glinstering in Reinards ogen. 'Nee, natuurlijk niet. Jij bent de baas en ik leg me neer bij wat jij wilt. We zullen op jacht gaan naar Roek - en die vrouw. Waarom ga jij niet wat rusten?' 
'Rusten? Maak het even!' foeterde Reinard. 'Je slaapt als je slapen moet. Zodra die ouwe vent ons gezegd heeft welke kant we uit moeten, vertrekken we.' 
Russin liep naar zijn hut en liet zich op zijn met varens gevulde matras vallen. 'Maak je je zorgen?' vroeg zijn vrouw Mella hem terwijl ze naast hem neerknielde en hem een beker wijn aanbood. 
'Hoe zou je het vinden om hier weg te gaan?' vroeg hij terwijl hij zijn enorme hand op haar schouder legde. 
Ze boog zich voorover en kuste hem. 'Ik zal altijd met je meegaan, waar je ook heen gaat,' zei ze. 
'Ik word het langzamerhand zat,' zei hij. 'Ik krijg genoeg van het moorden. Het wordt met de dag zinlozer. Hij is gewoon gek.' 
'Sssttt!' fluisterde ze, ineens op haar hoede. Ze boog zich voorover naar zijn gebaarde gezicht en fluisterde in zijn oor: 'Zeg niets over die dingen. Wanneer het lente wordt, kunnen we er stilletjes vandoor gaan. Doe ondertussen gewoon wat hij van je vraagt.' 
Hij knikte, glimlachte en kuste haar haar. Je hebt gelijk. Laten we wat gaan slapen.' Ze kroop tegen hem aan en sloeg de deken om hen beiden heen. 'Waar heb ik een vrouw zoals jij aan verdiend?' zei hij terwijl ze haar ogen sloot. 
Waar was het misgegaan? Toen ze nog jong en vol vuur waren, liet Reinard zich slechts zo nu en dan van zijn wrede kant zien - een middel om een legende te creëren. Dat had hij tenminste gezegd. Ze zouden een luis in Abalayns pels zijn tot hun recht was gedaan. Nu waren ze tien jaar verder. Tien afschuwelijke, bloederige jaren. En was hun zaak ooit rechtvaardig geweest? Russin hoopte het. 
'Zeg, kom je eindelijk?' vroeg Reinard vanuit de deuropening. 'Ze zitten in de oude hut.' 

De tocht had lang geduurd en het was bitter koud geweest, maar Reinard had er nauwelijks iets van gevoeld. Zijn woede had hem warm gehouden en het vooruitzicht wraak te kunnen nemen had zijn spieren kracht gegeven, zodat ze de mijlen verslonden hadden. 
Voor zijn geest zweefden beelden vol heerlijke wreedheid en de muziek van het geschreeuw klonk in zijn oren. Hij zou de vrouw eerst nemen en haar dan met een gloeiend mes bewerken. Hij voelde de warmte in zijn lendenen groeien. 
En wat Roek betrof... Hij wist wat voor uitdrukking er op het gezicht van Roek zou verschijnen wanneer hij hem zag komen. 
Doodsangst! Hij zou in zijn broek schijten van de verlammende doodsangst! 
Maar hij had het mis. 

Trillend van woede was Roek de hut uit komen lopen. De verachting op Viraes gezicht was moeilijk te verdragen. Alleen met woede was die te bestrijden. En zelfs dan maar nauwelijks. Hij kon het toch zeker niet helpen wat hij was, wel? Sommige mensen waren geboren helden. Anderen geboren lafaards. Met wat voor recht matigde ze zich een oordeel over hem aan? 
'Roegnak, ouwe jongen! Is het waar dat je daarbinnen een vrouw bij je hebt?' 
Roeks ogen gleden over de groep. Meer dan twintig man stonden in een halve cirkel achter de lange, breedgeschouderde bendeleider. Naast hem stond Russin de bijlvechter, groot en machtig, de bijl met het dubbele blad in zijn hand. 
'Ook goeiemorgen, Rein,' zei Roek. 'Wat brengt je hierheen?' 
'Ik hoorde dat je een hete bedgenoot had en ik dacht bij mezelf: die goeie ouwe Roek zal het niet erg vinden om haar te delen. Ik zou jullie willen uitnodigen mee te gaan naar mijn kamp. Waar is ze?' 
'Ze is niet voor jou, Rein. Maar ik zal het goed met je maken. Er trekt een karavaan-' 
'Laat die karavaan maar even zitten!' schreeuwde Reinard. 'Laat die vrouw naar buiten komen.' 
'Specerijen, sieraden, pelzen. Het is een grote,' zei Roek. 
Je kunt ons er alles over vertellen terwijl we naar het kamp teruggaan. Ik begin mijn geduld langzamerhand te verliezen. Laat haar naar buiten komen!' 
Roeks woede vlamde op en zijn zwaard schoot flitsend uit zijn schede. 'Dan zullen jullie haar moeten komen halen, stelletje schoften!' 
Virae kwam met haar degen in de hand de deur uit en ging naast hem staan, terwijl de bandieten hun wapens trokken en naar voren drongen. 
'Wacht!' beval Reinard terwijl hij zijn hand ophief. Met een gemaakt lachje deed hij een stap naar voren. 'Wil je even naar me luisteren, Roek? Dit heeft ?;een enkele zin. We hebben niets tegen jou. Jij bent altijd een vriend van ons geweest. Wat kan die vrouw jou nou schelen? Zij heeft mijn broer gedood, dus je snapt wel dat het voor mij een erekwestie is. Steek je zwaard in de schede, dan kun je gaan. Maar ik wil haar levend.' En jou ook, dacht hij. 
'Als je haar wilt, kom haar dan maar halen!' zei Roek. 'En mij ook. Voorruit, Rein, je weet toch nog wel waar een zwaard eigenlijk voor dient, niet? Of wil je het net als anders aanpakken en je tussen de bomen terugtrekken terwijl andere mannen de kastanjes voor je uit het vuur halen? Loop maar gauw weg, strontworm!' Roek deed een sprong naar voren en Reinard wist niet hoe snel hij achteruit moest wijken, waarbij hij tegen Russin botste. 
'Dood hem - maar de vrouw niet,' zei hij. 'Ik wil die vrouw hebben.' 
Zwaaiend met zijn bijl liep Russin naar voren. Virae stapte naar voren om weer naast Roek te gaan staan. De bijlvechter bleef op tien passen afstand van het stel staan en zijn ogen ontmoetten die van Roek; die wist van geen wijken. Hij richtte zijn blik op de vrouw; Jong, temperamentvol- niet beeldschoon, maar wel een aantrekkelijke meid. 
'Waar wacht je nou nog op, stomme os!' schreeuwde Reinard. 'Neem haar gevangen!' 
Russin keerde zich om en liep naar de rest van de groep terug. Hij werd door een onwezenlijk gevoel bevangen. Hij zag zich weer als een jongeman die aan het sparen was voor zijn eerste boerderij; hij had een ploeg die van lijn vader was en de buren stonden klaar om hem te helpen een huis bij het iepenbosje te bouwen. Wat was er toch in de loop van de jaren allemaal gebeurd? 
'Verrader die je bent!' schreeuwde Reinard terwijl hij met zijn zwaard door de lucht zwaaide. 
Het was voor Russin een koud kunstje om de slag te pareren. 'Laat verder maar, Rein. We gaan naar huis.' 
'Maak hem af!' beval Reinard. De mannen keken elkaar aan. Sommigen letten zich in beweging terwijl anderen aarzelden. Jij, bastaard! Verraderlijke adder!' krijste Reinard terwijl hij zijn zwaard nogmaals ophief. Russin haalde :liep adem, pakte zijn bijl met beide handen beet en sloeg het zwaard aan stukken, waarbij het bijlblad langs het kapotte gevest schampte en de benndeleider in zijn zij trof. Hij zakte op zijn knieën en viel voorover. Toen deed Russin een stap naar voren; de bijl kwam omhoog en suisde naar beneden. Reinards hoofd rolde in de sneeuw; Russin liet het wapen vallen en liep toen terug naar Roek. 
'Hij was niet altijd zoals jij hem hebt gekend,' zei hij. 
'Waarom?' vroeg Roek terwijl hij zijn zwaard liet zakken. 'Waarom heb je dat gedaan?' 
'Wie zal het zeggen? Het was niet alleen maar voor jou - of voor haar. Misschien had ik er diep in mijn hart genoeg van. Waar was die karavaan, zei je?' 
'Ik stond te liegen,' loog Roek. 
'Mooi. We zullen elkaar nooit meer terugzien. Ik vertrek uit het Gravenwoud. Is zij je vrouw?' 
'Nee.' 
'Je had het slechter kunnen treffen.' 
'Ja.' 
Russin draaide zich om en liep naar het lijk, waar hij zijn bijl weer opraapte. 'We zijn lange tijd vrienden geweest,' zei hij. 'Veel te lang.' 
Zonder nog één keer achterom te kijken, leidde hij de groep het woud weer in. 
'Het is gewoon niet te geloven,' zei Roek. 'Dat was een regelrecht wonder.' 
'Laten we ons ontbijt verder opeten,' zei Virae. 'Ik zal thee zetten.' Binnen in de hut begon Roek te trillen. Hij ging zitten en zijn zwaard viel kletterend op de grond. 
'Wat is er?' vroeg Virae. 
'Het komt gewoon van de kou,' zei hij klappertandend. 
Ze knielde naast hem neer en begon zonder een woord te zeggen zijn handen te masseren. 'Van een beker thee zul je opknappen,' zei ze. 'Heb je misschien suiker bij je?' 
'Het zit in mijn rugzak, ingepakt in rood papier. Horeb weet dat ik een zoetekauw ben. Gewoonlijk heb ik niet zo'n last van de kou - het spijt me.' 
'Het hindert niet. Mijn vader zegt altijd dat zoete thee wonderen kan verrichten ... bij koude.' 
'Ik vraag me af hoe ze ons gevonden hebben. De sneeuw van de afgelopen nacht moet onze sporen toch volkomen bedekt hebben. Vreemd.' 
'Ik weet het niet. Hier, drink dit maar op.' 
Hij nipte van de thee terwijl hij zijn met leer beklede beker met beide handen vasthield. Hij morste de hete vloeistof over zijn vingers. 
Vitae was druk bezig met opruimen en het opnieuw inpakken van zijn zadeltassen. Vervolgens pookte ze de as uit de haard en legde een nieuw stapeltje aanmaakhout neer voor de volgende reiziger die de hut zou gebruiken.' 
'Wat doe jij in Dros Delnoch?' vroeg Roek terwijl hij voelde hoe de zoete warme thee hem kalmeerde. 
'Ik ben de dochter van graaf Delnar,' zei ze. 'Ik woon daar.' 
'Heeft hij je weggestuurd vanwege de dreigende oorlog?' 
'Nee. Ik heb een bericht naar Abalayn gebracht, en nu heb ik een boodchap voor iemand anders bij me. Wanneer ik die heb overgebracht, ga ik terug naar huis. Voel je je alweer wat beter?' 
'Ja,' zei Roek. 'Veel beter.' Hij aarzelde terwijl hij haar recht in haar ogen )leef kijken. 'Het kwam niet alleen van de kou,' zei hij. 
'Ik weet het; het hindert niet. Iedereen krijgt de bibberaties na een gevecht. Maar wat je doet als het erom spant, daar gaat het om. Mijn vader leeft me verteld dat hij na de Skelnpas een maand lang elke nacht last van nachtmerries had.' 
'Jij hoeft niet te bibberen,' zei hij. 
'Dat komt omdat ik druk bezig blijf. Wil je misschien nog wat thee?' 
'Ja. Bedankt. Ik dacht dat ons laatste uur geslagen had. En een ogenblik lang gaf ik daar helemaal niets om - het was een geweldig gevoel.' Hij wilde haar vertellen hoe geweldig hij het had gevonden dat zij naast hem had gestaan - maar hij kon het niet. Hij wilde door het vertrek lopen en haar omhelzen - en hij wist dat hij dat niet zou doen. Hij keek alleen maar, terwijl ze zijn kroes opnieuw volschonk en de suiker erdoor roerde. 
'Waar heb jij in dienst gezeten?' vroeg ze terwijl ze zich bewust was van zijn blikken en niet goed begreep wat ze daarvan moest denken. 
'In Dros Corteswain. Onder gan Javi.' 
'Die is dood,' zei ze. 
'Ja - een hartaanval. Hij was een goede commandant. Hij heeft de oorlog voorspeld. Ik weet zeker dat Abalayn nu wenst dat hij naar hem had geluisterd.' 
'Javi was niet de enige die hem heeft gewaarschuwd,' zei Virae. 'Alle noordelijke commandanten hebben hem hun rapporten gestuurd. Mijn vader had jarenlang spionnen bij de Nadir. Het was duidelijk dat zij van plan waren ons aan te vallen. Abalayn is een dwaas - zelfs nu stuurt hij nog koeriers met nieuwe verdragen naar Dirk. Hij wil gewoon niet aanvaarden dat oorlog onvermijdelijk is. Weet je dat wij maar tienduizend man in Delnoch hebben?' 

'Ik had gehoord dat er nog veel minder waren,' zei Roek. 
'De stad heeft zes muren die verdedigd moeten worden. De bezetting zou in oorlogstijd vier keer zo groot moeten zijn. En de discipline is ook niet meer wat hij geweest is.' 
'Hoezo?' 
'Omdat ze allemaal verwachten dat ze zullen sterven,' zei ze met woede in haar stem. 'Omdat mijn vader ziek is - en stervende. En omdat gan Orrin een hart heeft als een rijpe tomaat.' 
'Orrin? Die ken ik niet.' 
'De neef van Abalayn. Hij is de bevelhebber van de troepen, maar hij is een onbenul. Als ik een man was geweest -' 
'Ik ben blij dat je dat niet bent,' zei hij. 
'Waarom?' 
'Ik weet het niet,' zei hij verlegen. 'Gewoon, zomaar ... Ik ben blij dat je dat niet bent, dat is alles.' 
'In ieder geval, als ik een man was geweest, zou ik aan het hoofd van de troepen hebben gestaan. Ik zou het er een stuk beter van af hebben gebracht dan Orrin. Waarom zit je me toch voortdurend zo aan te kijken?' 
'Ik zit je helemaal niet zo aan te kijken. Ik luister naar je, verdorie! Waarom zit je toch altijd zo op me te hakken?' 
'Zal ik het vuur misschien weer aansteken?' vroeg ze. 
'Waarom? Blijven we zo lang?' 
'Als je dat wilt.' 
'Ik laat het aan jou over.' 
'Laten we vandaag dan nog blijven. Langer niet. Dan hebben we de tijd om ... om elkaar beter te leren kennen. Tenslotte zijn we op de verkeerde voet met elkaar begonnen. En je hebt al drie keer mijn leven gered.' 
'Eén keer,' verbeterde hij. 'Ik denk niet dat je van kou gestorven zou zijn, daar ben je te taai voor. En Russin heeft ons allebei gered. Maar goed, ik zou vandaag ook nog wel willen blijven. Maar ik voel er niets voor om weer op de vloer te moeten slapen.' 
'Dat hoef je niet,' zei ze. 

De abt glimlachte om de gêne van de jonge albino. Hij maakte zijn handen los van de geestgreep en liep terug naar zijn schrijftafel. 'Kom eens bij me, Serbitar,' zei hij hardop. 'Heb je spijt van je gelofte van kuisheid?' 
'Soms,' zei de jongeman, die uit zijn geknielde houding opstond. Hij klopte het stof van zijn witte soutane en ging tegenover de abt zitten. 
'Het meisje is eerzaam,' antwoordde Serbitar. 'De man is een raadsel. Zal hun kracht verminderen als zij elkaar liefhebben?' 
'Hij zal juist versterkt worden,' antwoordde de abt. 'Ze hebben elkaar nodig. Samen zijn zij volledig, zoals in het Heilige Boek. Vertel me eens wat over haar.' 
'Wat zou ik u kunnen vertellen?' 
'Jij bent haar geest binnengedrongen. Vertel eens wat!' 
'Zij is de dochter van een graaf. Ze heeft weinig vertrouwen in zichzelf als vrouwen ze is slachtoffer van gemengde verlangens.' 
'Waarom?' 
'Ze weet niet waarom,' zei hij terughoudend. 
'Daar ben ik me van bewust. Weet jij waarom?' 
'Nee.' 
'En de man?' 
'Zijn geest ben ik niet binnengegaan.' 
'Nee. Maar hoe zit het met hem?' 
'Hij wordt verteerd door angst. Hij is bang om te sterven.' 
'Is dat een zwakheid?' vroeg de abt. 
'In Dros Delnoch wel. De dood is daar haast onvermijdelijk.' 
'Ja. Kan het een kracht zijn?' 
'Ik zou niet weten hoe,' zei Serbitar. 
'Wat zegt de filosoof over helden en lafaards?' 
'De profeet zegt: "Alleen de lafaard is per definitie tot de grootste heldhaftigheid in staat."' 
'Je moet de Dertig bijeenroepen, Serbitar.' 
'Moet ik voorgaan?' 
'Ja, jij zult de Stem van de Dertig zijn.' 
'Maar wie zullen mijn broeders zijn?' 
De abt leunde achterover in zijn stoel. 'Arbedark zal het Hart zijn. Hij is sterk, onbevreesd en loyaal; geen ander is zo geschikt. Menahem zal de Ogen lijn, want hij is begaafd. En ik ben de Ziel.' 
'Nee!' zei de albino. 'Dat kan niet, meester. Ik kan u niet leiden.' 
'Maar dat moet je juist wel. Jij bepaalt de andere Getallen. Ik wacht je beslissing af.' 
'Maar waarom ik? Waarom moet ik voorgaan? Ik zou de Ogen moeten zijn. Arbedark zou moeten voorgaan.' 
'Heb vertrouwen. Alles zal je geopenbaard worden.' 

Ik ben opgegroeid in Dros Delnoch,' zei Virae tegen Roek toen ze voor het laaiende vuur lagen. Zijn hoofd lag op zijn opgerolde mantel, het hare rustte op zijn borst. Hij streelde haar haar zonder iets te zeggen. 'Het is een grandioze stad. Ben je er ooit geweest?' 
'Nee. Vertel me er eens wat over.' Hij wilde er eigenlijk niets over horen, naar hij wilde ook niet praten. 
'Ze heeft zes vestingmuren, elk twintig voet dik. De eerste drie werden gebouwd door Egel, de Bronzen Graaf. Maar toen breidde de stad zich uit in in de loop der jaren hebben ze er nog drie bijgebouwd. De vesting strekt zich door de hele Delnochpas uit. Met uitzondering van Dros Purdol in het westen en Corteswain in het oosten is het de enige weg waarlangs een leger door de bergen kan trekken. Mijn vader heeft de oude donjon verbouwd tot lijn woning. Vanaf de hoogste torentransen heb je een schitterend uitzicht. In de zomer is de hele Sentranvlakte in het zuiden goudgeel van het graan. En je kunt oneindig ver naar het noorden kijken. Zeg, luister je eigenlijk wel?' 
'Ja. Goudgeel uitzicht, oneindig ver kijken,' zei hij zacht. 
'Wil je dit eigenlijk allemaal wel horen?' 
'Ja. Vertel me nog eens over de vestingmuren.' 
'Wat is daarmee?' 
'Hoe dik zijn ze?' 
'Ze zijn ook zestig voet hoog en hebben om de vijftig passen uitspringende torens. Een leger dat de Dros zou aanvallen, zou zware verliezen lijden.' 
'Hoe zit het met de muren?' vroeg hij. 'Een muur is slechts zo sterk als de poort die zich erin bevindt.' 
'Daar heeft de Bronzen Graaf ook rekening mee gehouden. Elke poort bevindt zich achter een ijzeren valhek en bestaat uit een laag ijzer, een laag brons en een laag eikenhout. Achter de poorten zijn tunnels, die in het midden versmallen voor ze op het terrein tussen de muren uitkomen. Die tunnels kun je tegen een enorme overmacht verdedigen. De Dros is in zijn geheel schitterend ontworpen; alleen de stad bederft alles.' 
'Hoezo?' vroeg hij. 
'Egels oorspronkelijke bedoeling was dat het terrein tussen de muren een dodelijke val zonder enige dekking zou worden. Naar de volgende muur moest het heuvelopwaarts gaan om het tempo van de vijand te vertragen. Als je voldoende boogschutters opstelde, zouden die een ware slachting aanrichten. Psychologisch was het ook goed gezien; tegen de tijd dat de aanvallers de volgende muur bereikten - als ze ooit al zover kwamen – zouden ze weten dat daarachter opnieuw zo'n moordkuil lag.' 
'En hoe heeft de stad het dan bedorven?' 
'Ze werd gewoon steeds groter. Nu staan er overal gebouwen, helemaal tot aan de zesde vestingmuur. Nergens is meer open terrein. Integendeel, nu kan de vijand overal dekking zoeken.' 
Hij rolde zich op zijn zij en kuste haar voorhoofd. 
'Waarom deed je dat?' vroeg ze. 
'Moet het een reden hebben?' 
'Alles heeft een reden,' zei ze. 
Hij kuste haar opnieuw. 'Dat was voor de Bronzen Graaf,' zei hij. 'Of voor de komst van de lente. Of voor een verdwenen sneeuwvlok.' 
'Je ligt onzin te kletsen.' 
'Waarom mocht ik met je vrijen?' vroeg hij. 
'Wat is dat nu weer voor een vraag?' 
'Waarom?' 
'Gaat je niks aan!' 
Hij lachte en kuste haar opnieuw. 'Ja, vrouwe. Inderdaad. Gaat me niks aan.' 
'Je houdt me voor de gek,' zei ze terwijl ze moeizaam overeind probeerde te komen. 
'Onzin,' zei hij terwijl hij haar bleef neerdrukken. 'Je bent mooi.' 
'Nietes. Nooit geweest. Je houdt me inderdáád voor de gek.' 
'Ik zal je nooit voor de gek houden. Je bent écht mooi. En hoe meer ik naar je kijk, hoe mooier je wordt.' 
'Je bent gek. Laat me opstaan.' 
Hij kuste haar opnieuw terwijl hij zijn lichaam dicht tegen het hare aandrukte. De kus duurde lang en zij beantwoordde hem. 
'Vertel me nog eens over de Dros,' zei hij tenslotte. 
'Daar wil ik het nu niet meer over hebben. Je plaagt me, Roek; dat is niet leuk. Ik wil er vanavond niet meer aan denken. Geloof je in het noodlot?' 
'Nu wel. Bijna.' 
'Even serieus, ja? Gisteren kon het me niets schelen dat ik naar huis terugkeerde om de Nadir het hoofd te bieden. Ik geloofde in de zaak van de Drenai en was bereid om ervoor te sterven. Gisteren was ik niet bang.' 
'En vandaag?' vroeg hij. 
'Als je het me vandaag zou vragen, zou ik niet naar huis gaan.' Ze loog, maar ze wist niet waarom. Een golf van angst welde in haar op toen Roek zijn ogen sloot en achterover leunde. 
'Ja, dat zou je wel,' zei hij. 'Je moet wel.' 
'En jij?' 
'Ik begrijp er gewoon niks van,' zei hij. 
'Waar niet van?' 
'Ik kan gewoon niet geloven wat ik voel. Nooit gedaan ook. Ik ben bijna dertig en ik heb het nodige van de wereld gezien.' 
'Wat bedoel je toch?' 
'Ik heb het over het lot. Je bestemming. Een blinde oude man in een rafelige blauwe toga. Ik heb het over de liefde.' 
'De liefde?' 
Hij opende zijn ogen, stak een hand uit en streelde haar gezicht. 'Ik kan je gewoon niet zeggen wat het voor me betekende toen je vanochtend naast me kwam staan. Het was een hoogtepunt in mijn leven. Al het andere deed er niet toe. Ik kon de hemel zien - hij was blauwer dan ooit. Alles stond me scherp voor de geest. Ik was me er nooit eerder zó van bewust geweest dat ik leefde. Begrijp je?' 
'Nee,' zei ze zacht. 'Eigenlijk niet. Vind je me echt mooi?' 
'Je bent de mooiste vrouw die ooit een wapenrusting heeft gedragen,' zei hij glimlachend. 
'Dat is geen antwoord. Waarom ben ik mooi?' 
'Omdat ik van je houd,' antwoordde hij, verrast over het gemak waarmee hij dit kon zeggen. 
'Betekent dat dat je met me meegaat naar Dros Delnoch?' 
'Vertel me nog eens over die schitterende hoge muren,' zei hij.