6


Met Vintar naast zich keek Serbitar vanaf een hoog balkon naar de twee ruiters die naar de noordelijke poort van de abdij kwamen galopperen. Her en der waren plekken gras op de met sneeuw bedekte velden zichtbaar geworden, nu een warme wind vanuit het westen was komen aanwaaien. 
'Geen tijd voor geliefden,' zei Serbitar luid. 
'Geliefden vinden altijd wel een moment, mijn zoon. In oorlog nog wel het meest,' zei Vintar. 'Heb je de geest van de man afgetast?' 
'Ja. Hij is een vreemde vogel. Een romanticus van nature, een cynicus door wat hij allemaal heeft meegemaakt, en nu een held tegen wil en dank.' 
'Hoe gaat Menahem de koerier testen?' vroeg Vintar. 
'Met angst,' antwoordde de albino. 

Roek voelde zich heerlijk. De lucht die hij inademde was fris en schoon en een warme westelijke wind beloofde het einde van de strengste winter sinds jaren. De vrouw van wie hij hield reed naast hem en de hemel was helderblauw. 
'Wat een geweldige dag!' zei hij. 
'Wat is er zo bijzonder aan vandaag?' vroeg Virae. 
'Hij is prachtig. Kun je het niet voelen? De hemel, de wind, de smeltende sneeuw?' 
'Er komt iemand aan om ons te begroeten. Hij ziet eruit als een krijger.' 
De ruiter reed tot vlak bij hen en steeg af. Zijn gezicht werd bedekt door een zwart-met-zilveren helm, die bekroond werd met een paardenstaart. Roek en Virae stegen ook af en liepen naar hem toe. 
'Goedemorgen,' zei Roek. 
De man negeerde hem; zijn donkere ogen, die door de spleten in de helm te zien waren, werden op Virae gericht. 'U bent de koerier?' vroeg hij haar. 'Dat ben ik. Ik wil abt Vintar spreken.' 
'Eerst moet u langs mij,' zei hij terwijl hij achteruit stapte en een lang zwaard van zilverstaal trok. 
'Wacht eventjes,' zei Roek. 'Wat heeft dit te betekenen? Het is toch niet
normaal dat je moet vechten om in een abdij toegelaten te worden?' 
Voor de tweede maal negeerde de man hem en Virae trok haar rapier. 
'Ophouden!' beval Roek. 'Dit is gewoon krankzinnig.' 
'Hou je erbuiten, Roek,' zei Virae. 'Ik hak deze zilveren kever aan mootjes.' 
'Nee, dat doe je niet,' zei hij terwijl hij haar bij haar arm greep. 'Met dat rapier begin je niks tegen iemand in een harnas. Trouwens, de hele zaak is zinloos. Je bent hier niet om tegen iemand te vechten. Je moet alleen maar een boodschap afgeven. Er moet een vergissing in het spel zijn. Wacht eventjes.' 
Roek liep naar de krijger en zijn hersenen werkten koortsachtig terwijl hij naar zwakke punten in het harnas zocht. De man droeg een voorgevormd borstkuras over een maliënkolder van zilverstaal. Zijn nek werd beschermd door een zilveren halsberg. Zijn dijen werden bedekt door leren beenkappen, die met zilveren ringen op hun plaats werden gehouden, en zijn onderbenen door leren scheenbeschermers. Alleen de knieën, handen en kin van de man waren onbeschermd. 
'Zou je me eens willen vertellen wat er aan de hand is?' vroeg Roek hem. 'Ik denk dat je de verkeerde koerier voor je hebt. Wij zijn hier om de abt te spreken.' 
'Ben je klaar, vrouw?' vroeg Menahem. 
'Ja,' zei Virae terwijl ze met haar rapier een acht in de lucht beschreef om haar pols los te maken. 
Roeks zwaard lag plotseling in zijn hand. 'Verdedig je!' schreeuwde hij. 
'Nee, Roek, hou je erbuiten!' riep Virae. je hoeft niet voor mij te vechten. Ga opzij!' 
'Jij mag na mij,' zei Roek. Hij richtte zijn aandacht weer op Menahem. 'Kom op, als je durft. Laten we eens kijken of je net zo mooi kunt vechten als je eruitziet.' 
Menahem richtte zijn donkere ogen op de lange gestalte voor hem. Onmiddellijk voelde Roek hoe zijn maag zich in zijn lichaam omkeerde - dit betekende de dood! De kille, definitieve dood, waarbij de wormen over een tijdje uit zijn oogkassen zouden kruipen. Deze strijd was hopeloos. Paniek welde op in Roeks borst en zijn ledematen begonnen te beven. Hij was weer een kind, opgesloten in een donkere kamer terwijl hij wist dat de demonen zich in de donkere schaduwen schuilhielden. Angst in de vorm van gal golfde omhoog in zijn keel toen de misselijkheid hem overspoelde. Hij wilde wegrennen ... moest wegrennen. 
In plaats daarvan slaakte Roek een gil en ging tot de aanval over. Zijn zwaard schoot fluitend in de richting van de zwart-met-zilveren helm. Verrast wist Menahem de slag te pareren, maar een tweede brak bijna door zijn verdediging heen. De krijger deed een stap achteruit en probeerde wanhopig het initiatief naar zich toe te trekken, maar Roeks woeste aanval had hem uit zijn evenwicht gebracht. Menahem pareerde en trok zich terug terwijl hij probeerde een cirkelbeweging te maken. 
Virae keek stomverbaasd toe hoe Roek zijn vernietigende aanval voortzette. De zwaarden van de twee mannen glinsterden in de ochtendzon, een verblindend web van wit licht, een verbijsterend vertoon van kunnen. Virae voelde een vlaag van trots in zich opkomen. Ze wilde Roek toejuichen, maar bedwong die impuls, omdat ze wist dat de rollen door de geringste afleiding ineens omgekeerd konden worden. 

'Help me,' seinde Menahem naar Serbitar, 'anders zal ik hem misschien moeten doden.' Hij pareerde een slag op een paar duim van zijn keel. 'Als me dat tenminste lukt,' voegde hij eraan toe. 
'Hoe kunnen we daar een eind aan maken?' vroeg Serbitar aan Vintar. 'De man is een berserker. Ik kan niet tot hem doordringen. Nog eventjes en Menahem delft het onderspit.' 
'Het meisje!' zei Vintar. 'Doe met mij mee.' 

Virae huiverde terwijl ze keek hoe Roek in kracht groeide. Een berserker! Haar vader had haar over zulke mannen verteld, maar ze zou nooit gedacht hebben dat Roek tot hen behoorde. Het waren krankzinnige doders, die alle redelijkheid en angst in de strijd uit het oog verloren en zo de meest dodelijke tegenstanders werden. Alle Zwaardvechters worden heen en weer geslingerd tussen verdedigen en aanvallen, want ondanks het verlangen om te winnen bestaat er een even grote drang niet te verliezen. Maar de berserker verliest alle angst; hij valt uitsluitend aan en hij neemt zijn tegenstander onveranderlijk met zich mee in de dood, ook als hij zelf sneuvelt. 
Ze werd opeens getroffen door een krachtige gedachte en plotseling wist ze dat de krijger Roek niet probeerde te doden - de strijd was slechts een proef. 
'Zwaarden neer!' schreeuwde ze. 'Ophouden!' 
De twee mannen vochten door. 
'Roek, luister naar me!' schreeuwde ze. 'Het is maar een proef. Hij is er niet op uit om je te doden.' 
Als van heel ver weg drong haar stem tot Roek door; haar woorden boorden zich door de rode mist voor zijn ogen heen. Toen hij achteruit stapte voelde hij de opluchting bij de andere man meer dan dat hij haar zag. Vervolgens haalde hij diep adem en ontspande zich, waarna zijn benen begonnen te trillen en zijn handen beefden. 
'Je bent in mijn geest doorgedrongen,' zei hij beschuldigend tegen de krijger terwijl hij de man met een kille blik in de donkere ogen keek. 'Ik weet niet hoe, maar als je me dat ooit nog eens flikt, maak ik je af. Begrepen?' 'Begrepen,' zei Menahem. Zijn woorden werden gedempt door de helm. Pas bij de tweede poging slaagde Roek erin zijn zwaard weer in de schede te steken en hij draaide zich om naar Virae, die hem eigenaardig stond aan te kijken. 'Ik was gewoon mezelf niet meer,' zei hij. 'Kijk me niet zo aan, Virae.' 
'0, Roek, het spijt me,' zei ze met tranen in haar ogen. 'Het spijt me zo.' Hij werd overvallen door een nieuwe angst toen ze haar gezicht van hem afwendde. 'Laat me niet in de steek,' zei hij. 'Het overkomt me maar zelden en tegenover jóu zal ik me zeker nooit zo laten gaan. Nooit! Geloof me!' 
Ze draaide zich om en keek hem weer aan terwijl ze haar armen om hem heensloeg. 'Jou in de steek laten? Waar heb je het over? Het kan me helemaal niet schelen, dwaas die je bent. Ik had alleen medelijden met je. 0, Roek wat ben je toch een dwaas. Ik ben geen dienster in een herberg die al krijst als ze een rat ziet. Ik ben een vrouw die tussen mannen is opgegroeid. Soldaten. Vechters. Krijgers. Denk je dat ik jou in de steek zou laten omdat je een berserker bent?' 
'Ik kan het in bedwang houden,' zei hij terwijl hij haar dicht tegen zich aan drukte. 
'Dat zul je niet hoeven te doen, daar waar wij heengaan, Roek,' zei ze. 

Serbitar verliet het balkon van de abdij en schonk uit een stenen kruik een beker vol bronwater. 'Hoe heeft hij het gedaan?' 
Vintar leunde achterover in zijn leren stoel. 'Er is een bron van moed in zijn binnenste die gevoed wordt door vele dingen waarnaar wij alleen maar kunnen raden. Maar toen Menahem de angst in hem opriep, reageerde hij met geweld. Want wat Menahem niet door had, was dat de man bang is voor de angst zelf. Ving je die herinnering aan zijn kindertijd op toen Menahem hem aftastte?' 
'De tunnels, bedoelt u?' 
'Ja. Wat vind je van een kind dat bang is in het donker, en toch naar duistere tunnels zoekt om erdoorheen te trekken?' 
'Hij probeerde zijn angsten te bedwingen door ze onder ogen te zien,' zei Serbitar. 
'Dat doet hij nog steeds. En dat kostte Menahem bijna zijn leven.' 
'Hij zal in Dros Delnoch goede diensten bewijzen,' zei Serbitar glimlachend. 
'Meer dan je denkt,' zei Vintar. 'Meer dan je denkt.' 

'Ja,' zei Serbitar tegen Roek terwijl ze in een studeerkamer met eiken lambrisering zaten die uitkeek op de binnenplaats. 'Ja, wij kunnen gedachten lezen. Maar ik verzeker je dat we niet meer zullen proberen om de jouwe te lezen - of die van je metgezel.' 
'Waarom deed hij dat bij mij?' vroeg Roek. 
'Menahem is de Ogen van de Dertig. Hij moest testen of jullie het waardig zijn om onze ... diensten te vragen. Jullie verwachten dat wij met jullie strijdkrachten mee zullen vechten, de tactieken van de vijand analyseren en onze vaardigheden gebruiken ter verdediging van een vesting waaraan ons niets gelegen is. De koerier moet dat waardig zijn.' 
'Maar ik ben de koerier niet, ik ben alleen maar haar metgezel.' 
'We zullen zien ... Hoe lang ben je al op de hoogte van je ... aandoening?' Roek richtte zijn blik op het raam en het balkon daarachter. Een winterkoninkje zette zich op de reling, sleep zijn snavel op de steen en vloog toen weer weg. Er begonnen zich sluierwolken te vormen, gazen eilanden aan een helderblauwe hemel. 
'Het is me pas twee keer overkomen,' zei Roek. 'Beide keren in de oorlog met de Sathuli. Een keer waren we omsingeld na een overval op een dorp tijdens het ochtendgloren, en de tweede keer toen ik deel uitmaakte van een escorte bij een specerijenkaravaan.' 
'Het komt vaak voor bij krijgers,' zei Serbitar. 'Het is een gave van de angst.' 
'Het heeft me beide keren het leven gered, maar het maakte me doodsbang. Het lijkt alsof iemand anders bezit van mijn lichaam en geest neemt.' 
'Maar dat is niet het geval, dat kan ik je verzekeren. Wees niet bang voor wat je bent, Roek - mag ik je Roek noemen?' 
'Natuurlijk.' 
'Ik wil niet al te vrijpostig zijn. Het is een bijnaam, hè?' 
'Het is een verkorting van Roegnak. Mijn pleegvader, Horeb, heeft hem bedacht toen ik nog klein was. Het was een soort grapje. Ik hield niet van wilde spelletjes en wilde nooit in hoge bomen klimmen of op ontdekkingstocht gaan. Ik was niet roekeloos, zei hij; daarom liet hij het "eloos" eraf en noemde me Roek. Erg grappig vond ik het eerlijk gezegd niet, maar ik heb de naam gehouden.' 
'Denk je dat je je in Dros Delnoch thuis zult voelen?' vroeg Serbitar. 
Roek glimlachte. 'Vraag je me nu of ik er moedig genoeg voor ben?' 
'Recht op de man af? Eigenlijk wel, ja.' 
'Ik weet het niet. Ben jij het?' 
Er gleed een vaag glimlachje over het bleke, magere gezicht van de albino terwijl hij over de vraag nadacht. Met zijn slanke vingers trommelde hij zacht op het blad van de schrijftafel. 'Een goede vraag. Ja, ik ben er moedig genoeg voor. Mijn angst staat los van de dood.' 
'Je hebt mijn gedachten gelezen,' zei Roek. 'Vertel jij me maar eens of ik er moedig genoeg voor ben. Ik meen het serieus. Ik weet niet of ik geestelijk tegen een eindeloze belegering opgewassen ben; je hoort wel zeggen dat mensen onder een dergelijke druk bezwijken.' 
'Ik kan je niet vertellen of je er wel of niet tegen opgewassen bent,' antwoordde Serbitar. 'Beide mogelijkheden berg je in je. Ik kan niet alle wisselende factoren van een belegering analyseren. Waarom stel je jezelf deze vraag niet: Als Virae zou sneuvelen, zou je dan blijven?' 
'Nee,' antwoordde Roek onmiddellijk. 'Ik zou een heel snel paard zadelen en ervandoor gaan. Het hele Dros Delnoch of het rijk van de Drenai kan me gestolen worden.' 
'De Drenai hebben hun tijd gehad,' zei Serbitar. 'Hun ster is gevallen.' 
'Dus jij denkt dat de Dros zal vallen?' 
'Uiteindelijk is dat onvermijdelijk. Maar ik kan nog niet zo ver in de toekomst kijken. De Weg van de Mist is grillig. Vaak toont hij gebeurtenissen die nog moeten komen, maar nog vaker gebeurtenissen die nooit zullen plaatsvinden. Het is een gevaarlijk pad dat alleen de ware mysticus veilig kan volgen.' 
'De Weg van de Mist?' vroeg Roek. 
'Het spijt me, daar weet je natuurlijk niets van. Het is een weg op een ander niveau ... een vierde dimensie? Een reis van de geest, als een droom. Alleen kun je de droom regisseren, zodat je ziet wat je wenst te zien. Het is een gegeven dat aan een niet-Spreker moeilijk is uit te leggen.' 
'Wil je daarmee zeggen dat je ziel buiten je lichaam kan reizen?' vroeg Roek. 
'O ja, dat is het gemakkelijkste onderdeel. We hebben jullie voor de hut in het Gravenwoud gezien. We hebben jullie toen geholpen door de bijlvechter Russin te beïnvloeden.' 
'Jullie hebben ervoor gezorgd dat hij Reinard doodde?' 
'Nee. Zo groot zijn onze krachten niet. We hebben hem alleen een duwtje gegeven in een richting waar hij zelf al over liep te denken.' 
'Ik weet niet of ik wel zo graag wil weten dat jullie over dergelijke krachten beschikken,' zei Roek terwijl hij de groene ogen van de albino ontweek. 
Serbitar lachte, waarbij zijn ogen glinsterden en zijn gezicht zijn vrolijkheid weerspiegelde. 'Roek, beste vriend, een man een man, een woord een woord. Ik heb je beloofd dat ik mijn gave nooit zal gebruiken om je gedachten te lezen en dat zal ik dus ook niet doen. Hetzelfde geldt voor alle andere leden van de Dertig. Denk je dat wij priesters zouden zijn die de wereld hebben afgezworen als wij anderen kwaad zouden willen doen? Ik ben de zoon van een graaf, maar als ik dat wenste zou ik koning kunnen zijn, een keizer machtiger dan Ulric. Je hoeft je niet bedreigd te voelen. We moeten ons juist op ons gemak voelen bij elkaar. Sterker nog ... we moeten vrienden worden.' 
'Waarom?' 
'Omdat we op het punt staan een ervaring te delen die je maar eens in je leven meemaakt,' zei Serbitar. 'We gaan sterven.' 
'Jij liever dan ik,' zei Roek. 'Ik snap niet waarom we eigenlijk zelfmoord zouden plegen als we naar Dros Delnoch gaan. Het is een gevecht, dat is alles. Niet meer, niet minder. Een vestingmuur kan verdedigd worden. Een kleine strijdmacht is daardoor opgewassen tegen een veel grotere. Voorbeelden te over in de geschiedenis - de Skelnpas bijvoorbeeld.' 
'Dat is waar,' zei Serbitar. 'Maar zij leven voort in de herinnering omdat het uitzonderingen zijn. Laten we gewoon eens naar de feiten kijken. De Dros wordt verdedigd door een strijdmacht die maar eenderde van het voltallige garnizoen is. Het moreel is laag, de angst overheerst. Ulric heeft een leger van meer dan een half miljoen krijgers die allemaal bereid zijn - en er zelfs naar verlangen - om voor hem te sneuvelen. Ik ben een wapenmeester en heb krijgskunde gestudeerd. Dros Delnoch zal vallen. Zet elke andere afloop maar uit je hoofd.' 

'Maar waarom zouden jullie dan met ons meekomen? Wat hebben jullie erbij te winnen?' 
'Wij sterven,' zei Serbitar, 'opdat wij vervolgens zullen leven. Maar ik zal daar nu niet dieper op ingaan. Ik wil je niet ontmoedigen, Roek. Als het zin had, zou ik je hoop geven. Maar mijn hele strategie zal gericht zijn op het zo lang mogelijk uitstellen van het onvermijdelijke. Alleen zo kan ik werken en jullie zaak dienen.' 
'Ik hoop dat je die mening voor jezelf houdt,' zei Roek. 'Virae gelooft dat we kunnen standhouden. Ik heb voldoende verstand van oorlogvoeren en moreel om je ronduit te kunnen zeggen dat men massaal zou deserteren als die theorie onder de soldaten gemeengoed zou worden; de stad zou de eerste dag al vallen.' 
'Ik ben niet gek, Roek. Ik zeg dit tegen jóu omdat het gezegd moet worden. Ik zal in Delnoch je adviseur zijn en je hebt er niets aan als ik je de waarheid niet zeg. Met de soldaten zal ik verder geen contact hebben, noch iemand anders van de Dertig. De mensen zullen ons trouwens mijden wanneer ze eenmaal weten wie we zijn.' 
'Misschien. Waarom zeg je dat je mijn adviseur zult zijn? Graaf Delnar heeft het opperbevel; ik ben niet eens officier.' 
'Laten we zeggen dat ik de adviseur van je zaak ben,' zei Serbitar. 'De tijd zal het allemaal veel beter duidelijk maken dan ik het kan. Heb ik je ontmoedigd?' 
'Helemaal niet. Je hebt me gezegd dat we voor een hopeloze zaak gaan vechten, dat we allemaal ten dode opgeschreven zijn en dat het gedaan is met de Drenai. Ontmoedigd? Hoe kom je erbij?' 
Serbitar lachte en klapte in zijn handen. 'Ik mag je wel, Roek,' zei hij. 'Ik denk dat je je mannetje wel zult staan.' 
'Ik zal inderdaad mijn mannetje staan,' antwoordde Roek glimlachend. 'Want ik weet dat ik bij de laatste muur twee gezadelde paarden klaar zal hebben staan. Tussen haakjes, hebben jullie ook iets sterkers te drinken dan water?' 
'Helaas niet,' antwoordde Serbitar. 'Alcohol tast onze krachten aan. Maar als je trek hebt in sterke drank, hier vlakbij ligt een dorp en ik kan daar iemand heen laten rijden om wat voor je te kopen.' 
'Jullie drinken niet. Er zijn geen vrouwen. Jullie eten geen vlees. Wat doen jullie eigenlijk in jullie vrije tijd?' 
'We studeren,' zei Serbitar. 'We trainen, we kweken bloemen en fokken paarden. Ik kan je verzekeren dat we onze tijd nuttig weten te besteden.' 'Geen wonder dat jullie hier weg willen om ergens te sneuvelen,' zei Roek vol medegevoel. 

Virae zat met Vintar in een schaars gemeubileerde studeerkamer, vol manuscripten en in leer gebonden folianten. De kleine schrijftafel lag vol gebroken ganzenpennen en volgekrabbelde stukken perkament. Ze moest een glimlach onderdrukken toen de oude man onhandig de leren riem van zijn borstkuras losgespte. Een krijger was wel het laatste waarop hij leek. 
'Zal ik u misschien even helpen?' vroeg ze terwijl ze opstond en zich over de schrijftafel heen boog. 
'Dank je, mijn kind,' zei hij. 'Het is een heel gewicht.' Hij zette het kuras schuin tegen de zijkant van de schrijftafel, schonk zichzelf wat water in en bood dan de kruik aan Virae aan, die haar hoofd schudde. 'Het spijt me dat het hier zo'n rommeltje is, maar ik heb me moeten haasten om mijn dagboek afgeschreven te krijgen. Zoveel te zeggen en zo weinig tijd.' 
'Neem het mee,' zei ze. 
'Het lijkt me beter van niet. Wanneer we eenmaal op weg zijn, zijn er te veel andere problemen die ik moet oplossen. Je bent sterk veranderd sinds ik je de laatste keer zag, Virae.' 
'Twee jaar is een lange tijd, vader abt,' antwoordde ze voorzichtig. 
'Ik denk dat die jongeman die je bij je hebt de oorzaak is,' glimlachte hij. 'Hij heeft heel veel invloed op je.' 
'Onzin. Ik ben nog steeds wie ik vroeger was.' 
'Je loopt veel zelfverzekerder. Je bent niet meer zo onhandig als ik me van vroeger herinner. Ik denk dat hij je iets gegeven heeft.' 
'Laten we het er verder niet meer over hebben. Hoe zit het met de Dros?' zei ze kortaf terwijl ze bloosde. 
'Het spijt me, mijn kind. Ik wilde je niet in verlegenheid brengen.' 
'U hebt me niet in verlegenheid gebracht,' loog ze. 'Maar om op Dros Delnoch terug te komen, hoe kunt u ons helpen?' 
'Zoals ik twee jaar geleden tegen je vader heb gezegd, zullen wij uitsluitend helpen bij de organisatie en het opstellen van de strategie. Wij zullen de plannen van de vijand kennen. We kunnen jullie helpen om die te dwarsbomen. In tactisch opzicht kunnen we de verdediging organiseren en militair gezien zijn we evenveel waard als honderd soldaten. Maar onze prijs is hoog.' 
'Mijn vader heeft tienduizend gouden raqs bij de koopman Asbidare in Ventria in deposito gegeven,' zei ze. 
'Mooi, dat is dan geregeld. Morgenochtend vertrekken we.' 
'Mag ik u iets vragen?' zei Virae. 
Hij spreidde zijn armen uit en wachtte. 
'Waarom hebt u dat geld nodig?' 
'Voor de volgende Tempel van de Dertig. Elke tempel wordt gefinancierd via de dood van de vorige.' 
'O. En wat gebeurt er als u niet sterft? Ik bedoel, stel nou eens dat we winnen?' 
Zijn ogen gleden een ogenblik onderzoekend over haar gezicht. 'Dan geven we het geld terug.' 
'Ik begrijp het,' zei ze. 
'Je bent niet overtuigd?' 
'Dat doet er niet toe. Wat vindt u van Roek?' 
'In welk opzicht?' vroeg Vintar. 
'Laten er niet omheen draaien, vader abt. Ik weet dat u gedachten kunt lezen. Ik wil weten wat u van Roek vindt.' 
'De vraag is niet nauwkeurig genoeg ... Nee, laat me even uitspreken,' zei hij toen hij haar opkomende woede zag. 'Bedoel je als man, als krijger of als toekomstige echtgenoot van de dochter van een graaf?' 
'Alle drie als u wilt. Ik weet het niet. Zegt u het maar.' 
'Uitstekend. Geloof je in lotsbestemming?' 
'Ja,' antwoordde ze terwijl ze zich herinnerde dat ze Roek dezelfde vraag had gesteld. 'Ja, dat doe ik.' 
'Geloof me dan maar gerust, jullie waren voorbestemd om elkaar te ontmoeten. Jullie passen volmaakt bij elkaar. Jij stimuleert zijn krachten en blokkeert zijn zwakheden. Wat hij voor jou doet, weet je al. Als man is hij niet uniek, en zelfs niet erg bijzonder. Hij heeft geen grote talenten, is geen dichter, schrijver of filosoof. Als krijger ... nou ja, zo nu en dan legt hij grote moed aan de dag, die zijn diepste angsten moet maskeren. Maar hij is verliefd en dat zal zijn kracht vergroten en zijn vermogen om tegen zijn angsten te vechten. En als echtgenoot? In tijden van vrede en voorspoed voel ik dat hij grillig zou zijn. Maar momenteel... hij houdt van je en is bereid om voor je te sterven. Meer dan dat kun je van een man niet vragen.' 
'Waarom ben ik hem juist nû tegen het lijf gelopen, verdorie?' vroeg ze terwijl ze de tranen in haar ogen voelde prikken. 'Ik wil niet dat hij sneuvelt. Ik geloof dat ik dan een eind aan mijn eigen leven zou maken.' 
'Nee, mijn kind, dat denk ik niet, hoewel ik moet toegeven dat je dat graag zou willen doen. Waarom nu? Waarom niet? Tijdens het leven of in het aangezicht van de dood, een man en een vrouw hebben liefde nodig. Dat is een innerlijke drang van het ras. Wij willen graag delen. Bij iemand horen. Misschien dat je dood zult zijn voor er een jaar verstreken is, maar bedenk dit dan wel: hébben kan van je afgepakt worden, gehád hebben nooit meer. Het is veel beter om het genot van de liefde gesmaakt te hebben voor je sterft, dan om alleen te sterven.' 
'Ik neem aan van wel. Maar ik zou graag kinderen hebben gehad, en een eigen huis en haard. Ik zou Roek graag meegenomen hebben naar Drenan om een beetje met hem te pronken. Ik zou die feeksen aan het hof graag hebben laten zien dat er wel degelijk een man bestaat die van me kan houden.' Ze beet op haar lip en deed moeite haar tranen te bedwingen. 
'Zij zijn van geen enkel belang. Of ze je nu wel of niet met hem zien, het blijft een feit dat zij ongelijk hadden. En het is een beetje te vroeg om nu al te wanhopen. Het is lente en het duurt nog vele weken voor we de Dros zullen bereiken. In die tussentijd kan er nog van alles gebeuren. UIric krijgt misschien wel een hartaanval, of hij valt van zijn paard en breekt zijn nek. Abalayn sluit misschien toch nog een verdrag met hem. De aanval zal misschien tegen een andere vesting gericht zijn. Wie weet?' 
'Ik weet het. U hebt gelijk. Ik weet niet waarom ik plotseling zo overloop van zelfmedelijden. Het was gewoon fantastisch dat ik Roek heb leren kennen. U had eens moeten zien hoe hij Reinards bandieten tegemoet trad. Hebt u ooit van Reinard gehoord?' 
'Ja.' 
'Nou, over hem hoeft u zich verder geen zorgen meer te maken. Hij is dood. In ieder geval, Roek stond alleen tegenover twintig van hen omdat ze me wilden meenemen. Twintig! Hij zou het tegen hen allemaal hebben opgenomen. Verdorie, nou moet ik alweer huilen!' 
'En waarom zou je niet huilen? Je houdt van een man die jou gewoon aanbidt en de toekomst ziet er grauwen hopeloos uit.' Hij liep naar haar toe, pakte haar hand en trok haar overeind. 'Virae, voor jonge mensen is het altijd moeilijker.' 
Ze legde haar hoofd tegen zijn borst terwijl de tranen stroomden. Hij sloeg haar armen om haar heen en klopte haar op haar rug. 'Kan Dros Delnoch standhouden?' vroeg ze hem. 
'Er kan van alles gebeuren. Wist je dat Druss op weg daarheen is?' 
'Hij heeft toegestemd? Dat is goed nieuws.' Ze snoof en veegde haar ogen af aan de mouw van haar hemd. Toen herinnerde ze zich weer wat Roek had gezegd. 'Hij is toch niet seniel, hè?' 
Vintar lachte bulderend. 'Druss! Seniel? Bepaald niet. Het idee, zeg! Als er één oude man nooit seniel zal worden is hij het. Dat zou betekenen dat hij een keer aan het kortste eind zou trekken. Als Druss zou willen dat de nacht langer duurde, dacht ik vroeger altijd, zou hij gewoon zijn armen uitstrekken en de zon weer achter de horizon terugduwen.' 
'Hebt u hem gekend?' 
'Ja. En zijn vrouw Rowena. Een prachtige vrouw. Een zeldzaam getalenteerde Spreker. Begaafd, meer nog dan Serbitar.' 
'Ik heb altijd gedacht dat Rowena door de sagendichters verzonnen was,' zei Virae. 'Is hij werkelijk de hele wereld doorgetrokken om haar te vinden?' 
'Ja,' zei Vintar terwijl hij Virae losliet en terugliep naar zijn schrijftafel. 'Kort na hun trouwen werd ze gevangengenomen toen hun dorp door slavenhalers werd overvallen. Hij heeft jarenlang achter haar aan gejaagd. Ze waren een dolgelukkig stel. Net als jij en Roek, mag ik wel zeggen.' 
'Wat is er van haar geworden?' 
'Kort na de slag bij de Skelnpas is ze overleden. Een zwak hart.' 
'Arme Druss,' zei ze. 'Maar hij is nog altijd even sterk, zegt u?' 
'''Valleien beven wanneer hij voor zich uitkijkt,'" citeerde Vintar, '''de dieren zijn muisstil waar hij langsloopt; wanneer hij spreekt, zakken bergen ineen, en wanneer hij vecht, verschrompelen hele legers tot niets.'" 
'Maar kan hij nog steeds vechten?' drong ze aan. 
'Ik denk dat hij nog wel een paar robbertjes mee kan,' zei Vintar terwijl hij weer bulderde van het lachen.