11







Op een houten vliering waarvan het raam in de schaduw van de grote donjon lag, wachtte een man. Hij trommelde met zijn vingers op de brede tafel. Achter hem zetten duiven hun veren op in een kooi van gevlochten wilgentenen. De man was zenuwachtig. Gespannen. 
Hij reikte naar een smalle dolk toen hij voetstappen op de trap hoorde. Hij vloekte en veegde zijn zwetende handpalm aan zijn wollen broek af.
Een tweede man trad binnen, sloot de deur achter zich en ging tegenover de eerste zitten. De nieuwkomer zei: 'En? Wat voor bevelen hebben we gekregen?'
'We moeten afwachten. Maar dat kan veranderen wanneer ze horen dat Druss hier is.'
'Eén man meer maakt geen enkel verschil,' zei de nieuw-aangekomene.
'Misschien niet. We zullen zien. De stammen zullen over vijf weken hier zijn.'
'Vijf? Ik dacht-'
'Ik weet het,' zei de eerste man. 'Maar Ulrics eerstgeborene is dood. Hij
 is onder een vallend paard verpletterd. De begrafenisrituelen duren vijf dagen; en het is een slecht voorteken voor Ulric.' 
'Slechte voortekenen zullen de horde van de Nadir er niet van weerhouden deze vervallen vesting in te nemen.' 
'Wat is Druss van plan?' 
'Hij is van plan de tunnels af te sluiten. Dat is alles wat ik tot dusver weet.' 'Kom over drie dagen terug,' zei de eerste man. Hij pakte een stukje papier en begon daar met kleine letters op te schrijven. Hij strooide zand over de inkt, blies erover en herlas vervolgens wat hij had geschreven: Doodsbode hier. Tunnels afgesloten. Moreel hoger. 
'Misschien zouden we Druss moeten doden,' zei de nieuw-aangekomene terwijl hij opstond. 
'Als ons dat wordt opgedragen,' zei de eerste man. 'Niet eerder.' 
'Tot over drie dagen dan.' Bij de deur zette hij zijn helm recht en gooide zijn mantel weer over zijn insigne op zijn schouder. 
Hij was een dun van de Drenai. 

Cul Gilad lag uitgeteld op het korte gras naast de muur van het kookhuis bij Eldibar. Hij zoog de lucht met krampachtig hijgende teugen in zijn longen. Zijn donkere haar hing in dunne pieken, waarvan het zweet op zijn schouders druppelde. Hij draaide zich op zijn zij, waarbij hij kreunde van de inspanning. Iedere spier in zijn lichaam leek tegen hem te schreeuwen. Drie keer hadden hij en Bregan en nog achtenveertig anderen van de Groep Karnak tegen vijf andere groepen om het hardst van muur een naar muur twee gelopen, waren ze langs touwen met knopen naar boven geklommen, verder gegaan naar muur drie, langs de touwen omhoog, verder naar muur vier ... Een eindeloze, zinloze inspanning vol pijn. 
Alleen zijn woede dreef hem nog voort, vooral na de eerste muur. Die ouwe schoft met zijn witte baard had staan kijken hoe hij als eerste van die zeshonderd man bij muur twee was, in volle wapenrusting, en met maaiende armen en stampende benen die brandden van vermoeidheid. Als eerste! En wat had hij gezegd? 'Een wankelende ouwe man, gevolgd door een wankelend stel ouwe wijven. Vooruit, blijf daar niet liggen, joh! Hup, naar muur drie!' En toen had hij gelachen. Dat was de laatste druppel geweest. 
Gilad had hem toen wel kunnen vermoorden - heel langzaam. Vijf ellendige eindeloze dagen lang hadden de soldaten van Dros Delnoch gerend, geklommen, gevochten, voor de ogen van de onteigende bewoners huizen gesloopt en de ene kar puin na de andere in de tunnels bij muur een en twee gestort. Nu ze dag en nacht hadden gewerkt, waren ze vermoeid tot op hun botten. En nog steeds zweepte die dikke ouwe kerel hen voort. 
Boogschutterstoernooien, speerwerpwedstrijden, zwaardgevechten, dolkstootoefeningen en worstelpartijen tussen het zware werk door zorgden ervoor dat weinig culs zin hadden om naar de herbergen in de schaduw van de donjon te gaan. 
Die verdomde Legionairs maakten het allemaal nog erger. Voor hen was de training een akkefietje en met een grimmig lachje slingerden ze minachhtende opmerkingen naar de boeren die hun uiterste best deden om hen bij te houden. Ik zou jullie wel eens achttien uur aan een stuk op het land willen zien werken, dacht Gilad. De schoften! 
Kreunend van de pijn ging hij overeind zitten, leunde met zijn rug tegen de muur en keek hoe de anderen bezig waren. Hij had nog tien minuten voor de volgende ploeg de karren vol puin moest laden. Brancardiers liepen zwoegend over het open terrein te zeulen met stenen die twee keer zo zwaar waren als een gewonde. Bij velen waren de handen verbonden. En achter hen liep bar Britan met zijn zwarte baard te schreeuwen dat ze door moesten lopen. 
Bregan kwam naar hem toegewankeld en liet zich in het gras vallen. Zijn gezicht was kersrood. Zwijgend gaf Gilad hem een halve sinaasappel- zoet en sapp1g. 
'Bedankt, Breg.' 
Gilads ogen gleden over de andere acht mannen van zijn groep. De meesten lagen daar zonder iets te zeggen, maar Midras was gaan kokhalzen. Hij had een meisje in de stad en die eikel was afgelopen nacht naar haar toe geweest. Een uur voor zonsopgang was hij heimelijk de kazerne weer binnen geslopen om nog wat te slapen. Daar betaalde hij nu het gelag voor. 
Bregan hield het goed vol; een beetje sneller en een beetje fitter. En hij klaagde nooit, wat wel een wonder genoemd mocht worden. 
'Bijna tijd, Gil,' zei hij. , 
Gilad keek naar de tunnel waar het werk wat langzamer ging. Andere soldaten van de Groep Karnak liepen al naar een groepje gedeeltelijk gesloopte huizen. 'Kom op, lui,' zei Gilad. 'Laten we gaan zitten. Laten we beginnen met een paar keer diep adem te halen.' Dit bevel werd met een gekreun beantwoord en de mannen kwamen nauwelijks in beweging. 'Kom op nou, die lui van Groep Kestrian lopen er al naartoe. Klootzakken!' Gilad kwam overeind en trok Bregan mee omhoog. Toen liep hij naar elk van de mannen. Langzaam kwamen ze overeind en begonnen in de richting van de tunnel te lopen. 
'Ik geloof dat ik doodga,' zei Midras. 
'Reken daar maar op, als je ons vandaag in de steek laat,' mompelde Gilad. 'Als die ouwe bok ons nog een keer durft uit te lachen .. .' 
'Laat hij naar de hel lopen,' zei Midras. 'Heb je ooit gezien dat hij zich in het zweet werkt?' 
Toen de avondschemering viel liepen de mannen in groepjes van de tunnels naar de betrekkelijke rust en veiligheid van de kazerne. Ze lieten zich op hun smalle britsen vallen en begonnen borstkurassen en beenkappen los te gespen. 
'Ik vind het niet erg om hard te moeten werken,' zei Baile, een gezette boer uit een dorp in de buurt van dat van Gilad, 'maar ik snap niet waarom we dat in volle wapenrusting moeten doen.' 
Niemand gaf antwoord. 
Gilad was bijna in slaap gevallen toen een stem bulderde: 'Groep Karnak naar het exercitieterrein!' 
Druss stond midden op het exercitieterrein, met zijn handen op zijn heupen, en zijn blauwe ogen gleden over de uitgeputte mannen die met knipperende ogen in het toortslicht de kazerne uit kwamen gestommeld. Naast hem stonden Hogun en Orrin, en Druss lachte grimmig toen de mannen zich in het gelid opstelden. 
Bij de vijftig man van de Groep Karnak voegden zich nog de Groep Kestrian en de Groep Zwaard. Zwijgend wachtten ze af wat voor onzalig idee Druss nu weer voor hen in petto had. 
Jullie drie groepen,' zei Druss, 'moeten heen en terug langs de hele muur lopen. De groep van de laatste man doet dat nog een keer. Vooruit!' 
Toen de mannen wegrenden om de martelende halve mijl af te leggen, riep iemand uit de menigte: 'En hoe zit het met jou, dikzak? Doe je mee?' 
'Deze keer niet,' schreeuwde Druss terug. 'Zorg maar dat je de laatste niet bent.' 
'Ze zijn uitgeput,' zei Orrin. 'Is dit wel verstandig, Druss?' 
'Heb vertrouwen in me. Wanneer de aanval eenmaal zal zijn ingezet, zullen de mannen nog vaak genoeg uit hun slaap gerukt worden. Ik wil dat ze hun grenzen kennen.' 

Er verstreken nog eens drie dagen. Tunnel een lag bijna helemaal vol puin. Niemand die nog juichte als Druss langsliep, zelfs de stedelingen niet. Velen waren hun huis kwijt, bij anderen gingen de zaken slecht. Er was een delegatie naar Orrin gegaan om hem te smeken het slopen te laten staken. Anderen vonden dat de aanblik van het kale terrein tussen de muren alleen maar benadrukte dat Druss kennelijk verwachtte dat de Nadir de Dros in zouden nemen. De wrok tegen Druss werd steeds groter, maar de oude krijger slikte zijn woede weg en ging stug door met zijn plannen. 
Op de negende dag gebeurde er iets wat de mannen nieuwe gespreksstof verschafte. 
Toen de Groep Karnak zich verzamelde voor hun trainingsloop, liep gan Orrin naar dun Mendar, de officier die het bevel over de groep had. 
'Vandaag loop ik met jullie groep mee,' zei hij. 
'Neemt u het bevel over, meneer?' vroeg Mendar. 
'Nee, nee. Ik loop alleen maar mee. Een gan moet ook fit zijn, Mendar.' 
Toen Orrin zich in het gelid voegde, werd hij begroet met een nors stilzwijgen. Met zijn wapenrusting vol goud en brons viel hij duidelijk uit de toon bij de wachtende soldaten. 
De hele ochtend zwoegde hij met de mannen, klom in touwen en rende tussen de muren. Altijd was hij de laatste. Terwijl hij liep moesten sommige mannen lachen, anderen maakten hatelijke opmerkingen. Mendar was razend. De man zet zichzelf gewoon nog meer voor gek, dacht hij. En ons ook. Gilad negeerde de gan, behalve een keer om hem over de kantelen te trekken toen hij dreigde te vallen. 
'Laat hem toch gewoon naar beneden donderen!' schreeuwde een man verderop bij de muur. 
Orrin klemde zijn tanden op elkaar en ging door. Hij bleef de hele dag bij de groep en werkte zelfs mee bij het slopen. 's Middags werkte hij half zo snel als de andere soldaten. Niemand had nog een woord tegen hem gezegd. Tijdens het eten zat hij afzijdig van de andere mannen. Niet uit vrije keuze - waar hij ging zitten, wilde niemand anders gaan zitten. 
Bij zonsondergang liep hij terug naar zijn vertrekken. Zijn hele lichaam trilde en zijn spieren brandden. Hij sliep in zijn wapenrusting. 
Bij het aanbreken van de dag nam hij een bad, stak zich weer in zijn wapenrusting en voegde zich weer bij de Groep Karnak. Alleen bij het zwaardvechten blonk hij uit, maar zelfs toen had hij half en half het vermoeden dat de mannen hem lieten winnen. En wie kon hen dat kwalijk nemen? 
Een uur voor zonsondergang verscheen Druss, samen met Hogun. Vier groepen kregen het bevel om zich bij de poortvan muur twee te verzamelen: 
Karnak, Zwaard, Egel en Vuur. 
Vanaf de kantelen boven hen riep Druss omlaag naar de tweehonderd mannen: 'Een kleine hardloopwedstrijd om jullie spieren te strekken, jongens. Het is een mijl van deze poort naar het uiteinde van de muur en terug. Jullie lopen die afstand twee keer. De groep van de laatste man loopt nog eens. Op weg!' 
Toen de mannen duwend en trekkend wegrenden, boog Hogun zich naar voren. 'Verdomme!' zei hij. 
'Wat is er?' vroeg Druss. 
'Orrin. Hij rent met hen mee. Ik dacht dat hij er na gisteren wel tabak van zou hebben. Wat mankeert die vent? Is hij gek geworden?' 
'Jij rent toch ook met de mannen mee?' zei Druss. 'Waarom hij dan niet?' 
'Kom nou toch, Druss, wat is dat nu voor een vraag? Ik ben soldaat en ik train elke dag. Maar hij! Moet je kijken - hij loopt nu al helemaal achteraan. Je zult de voorlaatste man moeten kiezen, en niet Orrin.' 
'Dat kan ik niet doen. Dan zou ik hem te schande maken. Hij heeft zijn keuze gemaakt en ik veronderstel dat hij daar zijn redenen voor had.' 
Na de eerste mijl lag Orrin dertig el achter de laatste man en hij moest zijn uiterste best doen. Hij richtte zijn blik op de rug van het kuras van de man terwijl hij zonder acht te slaan op de pijn in zijn zij voortrende. Het zweet prikte in zijn ogen en zijn helm met de pluim van wit paardenhaar viel van zijn hoofd. Het was een opluchting. 
Na anderhalve mijl lag hij veertig el achter. 
Gilad keek achterom uit het midden van de voorste groep, werkte zich naar de rand, draaide zich om en ging in looppas terug naar de ademloze gan. Eenmaal naast hem ging hij met hem in de pas lopen. 
'Luister,' zei hij terwijl hij rustig ademhaalde. 'Klem uw handen niet tot vuisten, dat ademt makkelijker. Denk nergens anders aan, behalve aan mij bijhouden. Nee, probeer geen antwoord te geven. Tel de keren dat u ademhaalt. Haal diep adem en blaas zo snel mogelijk weer uit. Zo ja. Om de twee stappen diep ademhalen. En blijf tellen. Nergens anders aan denken, behalve aan het aantal keren dat u ademhaalt. Blijf verder bij me.' 
Hij ging voor de generaal lopen, in hetzelfde kalme tempo, dat hij vervolgens langzaam opvoerde. 
Druss zat tussen de kantelen toen de hardloopwedstrijd op zijn eind liep. 
Orrin was op sleeptouw genomen door de slanke onderofficier. De meeste mannen waren al binnen, hadden zich verspreid en keken naar de laatste lopers. Orrin liep nog steeds achteraan, maar de afstand tussen hem en een vermoeide cul van de Groep Vuur was geen tien el meer. Mannen begonnen te roepen dat de cul een eindsprint moest inzetten. Elke groep, behalve Karnak, moedigde hem aan. 
Nog veertig el. Gilad liet zich terugvallen tot naast Orrin. 'Geef alles wat je hebt,' zei hij. 'Lopen, vet varken dat je bent!' 
Gilad verhoogde het tempo en rende langs de cul heen. Orrin klemde zijn tanden op elkaar en rende achter hem aan. De woede gaf hem kracht. Nieuwe adrenaline stroomde naar de vermoeide spieren. 
Nog vijftien el en nu was hij ter hoogte van 's mans schouder. Hij hoorde het aanmoedigende geschreeuw van de menigte. Met zijn laatste krachten rende de man naast hem voort, zijn gezicht vertrokken van pijn. 
Orrin kwam in de schaduw van de poort op gelijke hoogte met hem. Hij wierp zich naar voren, viel op de grond en rolde tussen de menigte. Hij kon niet overeind komen, maar handen grepen hem beet, trokken hem overeind en klopten hem op zijn rug. Hij snakte naar adem. Er klonk een stem: 'Blijf doorlopen. Dat helpt. Kom, blijf je benen bewegen.' Aan weerskanten ondersteund begon hij te lopen. 
Vanaf de kantelen klonk de stem van Druss. 'De groep van die man, nog een rondje.' 
Groep Vuur vertrok, ditmaal in een kalme looppas. 
Gilad en Bregan hielpen Orrin om op een vooruitstekende funderingssteen te gaan zitten. Zijn benen trilden, maar zijn ademhaling ging al minder onregelmatig. 
'Het spijt me dat ik u beledigde,' zei Gilad. 'Ik wilde u kwaad maken. Mijn vader zei altijd dat woede kracht geeft.' 
'Je hoeft je niet te verontschuldigen,' hijgde Orrin. 'Ik zal er geen werk van maken.' 
'Het is geen verontschuldiging. Ik zou dat stuk nog wel tien keer kunnen lopen; hetzelfde geldt voor de meesten van mijn mannen. Ik dacht alleen dat het zou helpen.' 
'Dat heeft het gedaan. Bedankt dat je naar me terugkwam.' 
'Ik vind dat u het schitterend gedaan heeft,' zei Bregan. 'Ik weet hoe u zich voelde. Maar wij doen dit nu al bijna twee weken. Vandaag is pas uw tweede dag.' 
'Doet u morgen weer met ons mee?' vroeg Gilad. 
'Nee. Ik zou wel willen, maar ik heb ander werk te doen.' Plotseling glimlachte hij. 'Aan de andere kant,' zei hij, 'Pinar is erg goed in al dat administratieve werk en ik ben het een beetje zat om elke vijf minuten een delegatie met klachten te ontvangen. Ja, ik zal er zijn.' 
'Mag ik dan een voorstel doen?' zei Gilad. 
'Natuurlijk.' 
'Zorg dat u een gewone wapenrusting krijgt. Dan valt u minder op.' 'Maar ik hoor juist op te vallen,' zei Orrin met een glimlach. 'Ik ben de gan.' 

Hoog boven hen dronken Druss en Hogun samen een fles rode lentria. 'Daar was wel lef voor nodig om vandaag weer te komen nadat hij gisteren zo was uitgelachen,' zei Druss. 
'Ja, dat zal wel,' zei Hogun. 'Nee, verdomme, ik ben het volkomen met je eens en heb bewondering voor de man. Maar het gaat bepaald niet van harte. Jij hebt hem ruggengraat gegeven.' 
'Je kunt een man niets geven wat er niet is,' zei Druss. 'Hij heeft er alleen nooit naar gezocht.' De oude krijger grinnikte en nam een lange teug uit de fles, waarna hij die halfleeg aan Hogun overhandigde. 'Ik mag dat kereltje wel,' zei Druss. 'Hij is taai!' 

Orrin lag op zijn smalle veldbed, zijn rug gesteund door zachte kussens. Hij had een aardewerk beker in zijn hand. Hij probeerde zichzelf voor te houden dat het bepaald geen prestatie was geweest dat hij als een na laatste was binnengekomen. Tot zijn vreugde lukte hem dat niet. Hij was nooit erg sportief geweest, zelfs als kind niet. Maar hij kwam uit een geslacht van krijgers en regeerders van de Drenai, en zijn vader had erop gestaan dat hij zich vertrouwd maakte met alle facetten van het krijgsbedrijf. Hij had altijd goed met een zwaard kunnen omgaan, en in de ogen van zijn vader woog dat op tegen andere, veel belangrijkere tekortkomingen. Zoals het niet kunnen verdragen van lichamelijke pijn. Of het niet kunnen begrijpen - ook al was het hem geduldig uitgelegd - wat voor enorme blunder Nazredas in de slag van Plettii had begaan. Hij vroeg zich af of het zijn vader genoegen zou hebben gedaan dat hij zichzelf tegen de grond had gegooid om een cul in een hardloopwedstrijd te verslaan. Hij glimlachte: die zou gedacht hebben dat hij gek was. 
Een klop op de deur bracht hem terug in het heden. 
'Binnen!' 
Het was Druss zonder zijn zwart-met-zilveren wambuis. Vreemd hoezeer hij er nu als een oude man uitzag, dacht Orrin, zonder die legendarische kleding. De krijger had zijn baard gekamd en hij droeg een wijd, wit tuniekhemd met bollende mouwen die bij de polsen waren samengebonden. Rond zijn middel droeg hij een brede zwarte gordel met een zilveren gesp. Hij had een grote fles rode lentria in zijn hand. 
'Ik dacht dat we misschien samen nog wat konden drinken als je nog wakker was,' zei Druss terwijl hij een stoel bijtrok en omdraaide, zoals Orrin Hogun vele malen had zien doen. 
'Waarom doe je dat?' vroeg Orrin. 
'Wat?' 
'De stoel omdraaien.' 
'Oude gewoonten leer je niet gemakkelijk af - zelfs niet onder vrienden. Het is een gewoonte van krijgers. Met je benen aan weerskanten van een stoel kun je gemakkelijker opstaan. Bovendien heb je zo een dikke plaat hout tussen je buik en de man met wie je praat of zit te drinken.' 
'Ik begrijp het,' zei Orrin. 'Ik heb het Hogun al zo vaak willen vragen en het is er nooit van gekomen. Waarom leert een mens zichzelf dergelijke gewoonten aan?' 
'De aanblik van een vriend met een mes in zijn buik!' zei Druss. 
'Ik begrijp het. Zou je mij die trucjes ook eens willen bijbrengen, Druss, voor de Nadir hier zijn?' 
'Nee. Die zul je zelf gaandeweg moeten ontdekken. Maar ik zal je wel een paar kleinigheidjes vertellen als de juiste gelegenheid zich voordoet - dingen die een heel verschil kunnen maken.' 
'Kleinigheidjes? Je maakt me nieuwsgierig, Druss. Vertel me nu alvast eens wat.' Orrin pakte een beker wijn aan en zette zich weer tegen de kussens. 
Druss dronk uit de fles. 'Goed,' zei de bijlvechter toen de fles halfleeg was, 'vertel me eens waarom de mannen elke ochtend een sinaasappel krijgen?' 
'Het houdt hen fit en voorkomt dysenterie. Het is verfrissend en goedkoop. Is dat het?' vroeg Orrin verbaasd. 
'Gedeeltelijk,' zei Druss. 'De Bronzen Graaf voerde het uitdelen van sinaasappelen in het leger in, gedeeltelijk om de redenen die jij net aangaf, maar zijn voornaamste reden was: als je het sap in je handpalm smeert, zal je zwaard er niet uit glippen als je hand zweet. En als je het op je voorhoofd smeert, zal het zweet niet in je ogen druppelen.' 
'Dat heb ik nooit geweten. Ik vermoed dat ik het had horen te weten, maar dat is niet zo. Wat eenvoudig! Vertel me nog eens iets.' 
'Nee,' zei Druss, 'een andere keer. Maar vertel me eens, waarom ben je met de training van de culs mee gaan doen?' 
Orrin ging zitten, zijn donkere ogen strak op Druss gericht. 'Vind je het geen goed idee?' 
'Dat hangt ervan af wat je ermee wil bereiken. Probeer je respect te verdienen?' 
'Grote goden, nee!' zei Orrin. 'Die kans heb ik jaren geleden al vergooid, Druss. Het kwam door iets wat jij laatst zei toen we de mannen uit hun bed hadden getrommeld om 's nachts te gaan rennen. Ik vroeg je toen of het verstandig was en jij antwoordde: "Ze moeten hun grenzen leren kennen." Nou, dat geldt ook voor mij. Ik heb nog nooit een veldslag meegemaakt. Ik wil weten wat het is om na een dag hard trainen uit mijn slaap gerukt te worden omdat ik weer moet vechten. Ik heb hier heel wat mensen teleurgesteld. Misschien dat ik dat weer doe wanneer de Nadir de muren bestormen, maar ik hoop van niet. Maar ik moet fitter en sneller zijn. En dat zal ik worden. Is dat zo'n slecht idee?' 
Druss hield de fles schuin, likte zijn lippen af en glimlachte. 'Nee. Het is een goed idee. Maar wanneer je een bee* fitter bent, sluit je dan steeds bij een andere groep aan. Het zal je geen windeieren leggen.' 
'Windeieren?' 
'Je zult er vanzelf wel achter komen.' 
'Heb je de graaf nog gesproken?' vroeg Orrin plotseling. 'Syn zegt dat het erg slecht met hem gaat. Heel erg slecht.' 
'Ik geloof niet dat ik hem ooit erger heb gezien. Hij ligt nu voortdurend te ijlen - hoe hij het volhoudt is me een raadsel.' 
De twee mannen zaten nog meer dan een uur met elkaar te praten. Orrin liet de oude man over zijn leven vertellen en de vele gevechten waaraan hij had deelgenomen, met als onvermijdelijk hoogtepunt het onsterfelijke verhaal van de slag bij de Skelnpas en de val van koning Gorben. 
Toen de alarmklok van de donjon luidde, reageerden beide mannen meteen. Druss vloekte, gooide de fles opzij en rende naar de deur. Orrin kwam van zijn veldbed overeind en volgde hem. Druss rende over het exercitieterrein en daarna tegen de kleine heuvel van de donjon op. Met dreunende stappen ging hij onder het valhek door en tot slot klom hij de hoge stenen wenteltrap op naar de slaapkamer van de graaf. Calvar Syn stond naast het bed, samen met dun Mendar, Pinar en Hogun. Een oude bediende stond bij het raam te huilen. 
'Is hij dood?' vroeg Druss. 
'Nee, maar het duurt niet lang meer,' antwoordde Calvar Syn. 
Druss liep naar de kant van het bed en ging naast de uitgemergelde gestalte zitten. De graaf opende zijn ogen en knipperde een paar keer. 
'Druss?' riep hij met zwakke stem. 'Ben je daar?' 
'Ik ben hier.' 
'Hij komt. Ik zie hem. Hij draagt een zwarte mantel, met een kap.' 
'Spuug hem namens mij maar in zijn gezicht,' zei Druss terwijl hij met zijn reusachtige hand het koortsige voorhoofd van de graaf streelde. 
'Na Skeln ... dacht ik ... dat ik eeuwig zou leven.' 
'Ga in vrede, mijn vriend. Ik heb één ding over de dood geleerd: hij blaft harder dan hij bijt.' 
'Ik kan ze zien, Druss. De Onsterfelijken. Ze sturen de Onsterfelijken!' De graaf greep Druss bij zijn arm en probeerde zichzelf op te richten. 'Daar komen ze! Grote goden, moet je toch eens zien, Druss!' 
'Het zijn gewoon mensen. We zullen ze even uitlaten.' 
'Ga bij het vuur zitten, kind, en ik zal je erover vertellen. Maar niet tegen je moeder zeggen, dat ik het heb verteld - je weet wat voor een hekel ze aan die bloederige verhalen heeft. Ach, Virae, mijn liefje! Je zult nooit begrijpen wat het voor mij heeft betekend om gewoon je vader te zijn .. .' Druss boog zijn hoofd terwijl de oude graaf maar door bleef kletsen, zijn stem ijl en beverig. Hogun knarste met zijn tanden en sloot zijn ogen, Calvar Syn zat in een leunstoel, en Orrin stond bij de deur terwijl hij aan de dood van zijn eigen vader dacht, nu alweer zoveel jaar geleden. 
'We hielden de pas vele dagen lang bezet en versloegen alles wat ze tegen ons inzetten. Stamleden, strijdwagens, infanterie, cavalerie. Maar de dreiging van de Onsterfelijken hing voortdurend boven ons hoofd. Nooit verslagen! De oude Druss stond midden vooraan in de eerste linie, en toen de Onsterfelijken tegen ons optrokken, verstijfden we. Je kon de paniek in de lucht voelen hangen. Ik wilde vluchten en ik zag hetzelfde gevoel in de gezichten om me heen weerspiegeld. Toen hief de oude Druss zijn strijdbijl hoog in de lucht en brulde tegen de naderende linie. Het was gewoon geweldig. Magisch bijna. De betovering was verbroken. De angst verdween. Hij hief zijn bijl op, zodat ze die goed konden zien, en schreeuwde toen. Ik kan het nu nog horen. 'Kom maar op, jullie vadsige hoerenzonen! Ik ben Druss en dit is de Dood!" 
Virae? Virae? Ik heb op je gewacht ... nog een keer. Je zien. Zoveel... zoveel gewild ... ' Het broze lichaam trilde en lag toen stil. Druss sloot de ogen van de dode en wreef even met een hand over de zijne. 
'Hij had haar nooit weg moeten sturen,' zei Calvar Syn. 'Hij hield zielsveel van dat meisje, hij leefde eigenlijk alleen maar voor haar.' 
'Misschien stuurde hij haar daarom wel weg,' zei Hogun. 
Druss trok het zijden laken over het gezicht van de graaf en liep naar het raam. Nu was hij alleen - de laatste overlevende van de Skelnpas. Hij boog zich over de vensterbank en ademde de nachtlucht in. 
Buiten liet de maan de Dros in een spookachtig licht baden, grijs en griezelig, en de oude man tuurde naar het noorden. Boven hem kwam een duif aanfladderen, die met een grote boog een vliering onder aan de donjon binnenvloog. De vogel was uit het noorden gekomen. 
Hij keerde zich van het raam af. 'Begraaf hem morgen in alle stilte,' zei hij. 'We kunnen de training niet onderbreken voor een volledige staatsiebegrafenis.' 
'Maar Druss, dit is graaf Delnar!' zei Hogun met fonkelende ogen. 
'Dat,' zei Druss terwijl hij naar het bed wees, 'is een lichaam dat door de kanker is uitgemergeld. Het is niemand. Doe wat ik zeg.' 
'Harteloze klootzak,' zei dun Mendar. 
Druss richtte zijn ijskoude ogen op de officier. 'Vergeet dat vooral niet, jochie, voor het geval jij - of iemand anders - het tegen me op zou willen nemen.'