13


'Vertel eens wat je zag,' zei Roek toen hij zich bij de vier leiders van de Dertig in Serbitars hut had gevoegd. Hij was uit een diepe slaap gewekt door Menahem, die snel had gezegd dat er moeilijkheden voor de Dros dreigden. Hij luisterde aandachtig toen de blonde krijger-priester uitlegde wat de bedreiging voor de stad was. 
'De Kapitein van de Bijl traint de mannen. Hij heeft alle huizen tot aan muur drie laten slopen en zo een schootsveld gecreëerd. Hij heeft ook de poorttunnels tot aan muur vier met puin laten volstorten - hij heeft uitstekend werk verricht.' 
'Je had het over verraders,' zei Roek. 
Serbitar hief een hand op. 'Geduld!' zei hij. 'Ga verder, Arbedark.' 
'Er is een herbergier, Musar, die oorspronkelijk van de Wolfskopstam van de Nadir is. Hij woont al elf jaar in Dros Delnoch. Hij en een officier van de Drenai zijn van plan om Druss te doden. Ik denk dat er ook andere verraders zijn. Ulric is al op de hoogte van de geblokkeerde tunnels.' 
'Hoe dan?' vroeg Roek. 'Er gaan toch zeker geen reizigers in noordelijke richting?' 
'Hij houdt duiven,' zei Arbedark. 
'Wat kunnen jullie doen?' vroeg Roek aan Serbitar, die zijn schouders ophaalde en vragend naar Vintar keek. De abt spreidde zijn armen. 'We hebben geprobeerd contact te leggen met Druss, maar hij is niet ontvankelijk en de afstand is nog steeds erg groot. Ik zie niet in hoe we zouden kunnen helpen.' 
'Is er nieuws van mijn vader?' vroeg Virae. 
De mannen keken elkaar aan. Uiteindelijk zei Serbitar slecht op zijn gemak: 'Hij is overleden. Mijn innige deelneming.' 
Virae zei niets en op haar gezicht tekende zich geen enkele emotie af. 
Roek legde een arm om haar schouders, maar ze duwde die weg en stond op. 'Ik ga even aan dek,' zei ze zacht. 'Ik zie je dadelijk wel, Roek.' 
'Moet ik met je meegaan?' 
'Nee. Dit wil ik even alleen verwerken.' 
Toen de deur achter haar was dichtgegaan, zei Vintar met zachte, trieste stem: 'Hij was op zijn manier een edel mens. Ik had vlak voor het einde nog even contact met hem; hij was in harmonie met zichzelf, en in het verleden.' 
'In het verleden?' zei Roek. 'Wat bedoelt u daarmee?' 
'Zijn gedachten waren op gelukkiger herinneringen gericht. Hij is kalm gestorven. Ik denk dat de Bron hem zal opnemen - ik zal daar in ieder geval voor bidden. Maar hoe zit het met Druss?' 
'Ik heb geprobeerd die generaal Hogun te bereiken,' zei Arbedark, 'maar het gevaar was te groot. Ik was bijna verdwaald. De afstand ... ' 
'Ja,' zei Serbitar. 'Heb je kunnen vaststellen hoe de moordaanslag gepleegd gaat worden?' 
'Nee. Ik kon de geest van de man niet binnendringen, maar voor hem stond een fles rode lentria, die hij weer aan het dichtmaken was. Het zou met gif kunnen gebeuren, of een of ander opiaat.' 
'Maar er zal toch wel iets zijn wat je kunt doen?' zei Roek. jullie met al jullie macht.' 
'Alle macht - op een na - heeft zijn grenzen,' zei Vintar. 'We kunnen alleen maar bidden. Druss is al zoveel jaren soldaat geweest - een overlever. Het betekent dat hij niet alleen bekwaam is, maar ook geluk heeft. Menahem, jij moet naar de Dros reizen en voor ons kijken. Misschien zal de aanslag op zich laten wachten tot we dichterbij zijn.' 
'Je had het over een officier van de Drenai,' zei Roek tegen Arbedark. 'Wie? En waarom?' 
'Ik weet het niet. Toen ik mijn reis beëindigde, verliet hij net het huis van Musar. Hij gedroeg zich alsof hij iets te verbergen had en dat wekte mijn achterdocht. Musar zat op de vliering en op de tafel naast hem lag een briefje in de taal van de Nadir. "Dood de Doodsbode," stond erop. Dat is de naam waaronder Druss bij de stammen bekend staat.' 
'Je had geluk dat je die officier zag,' zei Roek. 'De kans dat je verraad bespeurt in een vesting van die omvang moet verbazingwekkend klein zijn.' 
'Ja,' zei Arbedark. 
Roek zag hoe de blonde priester en de albino een blik wisselden. 'Is er meer in het spel dan alleen maar geluk?' vroeg hij. 
'Misschien,' zei Serbitar. 'We zullen er binnenkort eens over praten. Op dit moment zijn we hulpeloos. Menahem zal de toestand observeren en ons op de hoogte blijven houden. Als ze de aanslag nog twee dagen uitstellen, zijn we misschien in een positie dat we kunnen helpen.' 
Roek keek naar Menahem, die met gesloten ogen kaarsrecht aan tafel zat en nauwelijks merkbaar adem haalde. 'Is hij vertrokken?' vroeg hij. 
Serbitar knikte. 

Druss slaagde erin aandachtig te blijven kijken terwijl de ene toespraak na de andere over hem uitgestort bleef worden. Drie keer sinds het eind van het banket had de oude krijger al gehoord hoe dankbaar de poorters, de kooplieden en de notarissen waren dat hij naar hen toe was gekomen. Hoe hij het ongelijk had aangetoond van de angsthazen die altijd meteen verkondigden dat het met de macht van het Drenairijk gedaan was. Hoe Dros Delnoch, nadat de slag snel gewonnen zou zijn, toeristen van over het hele continent zou aantrekken. Hoe er nieuwe coupletten zouden worden toegevoegd aan Serbars sage van De Legende. De woorden bleven maar doordreunen en de lof werd steeds kruiperiger naarmate de wijn vloeide. 
Ongeveer tweehonderd leden van de rijkste en invloedrijkste families uit de stad waren in de Grote Zaal aanwezig en zaten rond de enorme ronde tafel, die gewoonlijk alleen gebruikt werd voor staatsieontvangsten. Het banket was het idee van Bricklyn, de Eerste Poorter, een kleine, zelfingenoomen zakenman die Druss' oren tijdens de hele maaltijd had laten tuiten en nu de vrijheid had genomen om dat weer te doen tijdens de langste toespraak tot dusver. 
Druss wist zijn glimlach op zijn gezicht te bewaren terwijl hij zo nu en dan eens knikte als hem dat gepast leek. In zijn leven had hij al veel van dergelijke gelegenheden moeten bijwonen, hoewel ze gewoonlijk ná in plaats van vóór de strijd werden georganiseerd. 
Zoals te verwachten was geweest, had Druss de rij sprekers geopend met een korte speech over zijn leven die hij afsloot met de bezielende belofte dat de stad zou standhouden als de soldaten dezelfde moed aan de dag zouden leggen als de families die hier rond de tafel verzameld waren. Zoals ook te verwachten was geweest, was hij hiervoor met een luidruchtige ovatie beloond. 
Zoals zijn gewoonte was bij dit soort gelegenheden, dronk Druss spaarzaam. Hij nam alleen zo nu en dan een slokje van de heerlijke rode lentria die hem was voorgezet door de dikke herbergier Musar, de ceremoniemeester. Met een schok kwam Druss tot de ontdekking dat Bricklyn zijn toespraak had beëindigd en hij applaudisseerde enthousiast. De kleine, grijsharige man ging weer links van hem zitten en boog stralend toen het applaus voortduurde. 
'Een prachtige toespraak,' zei Druss. 'Heel mooi.' 
'Dank u. Maar de uwe was beter, vond ik,' zei Bricklyn terwijl hij zich een witte Vagria uit een stenen kruik inschonk. 
'Nonsens. U bent een geboren spreker.' 
'Wat merkwaardig dat u dat zegt. Ik herinner me dat ik ooit in Drenan een redevoering heb gehouden ter gelegenheid van het huwelijk van graaf Maritin ... U kent de graaf natuurlijk wel? In ieder geval zei hij tegen mij ... ' En zo praatte hij verder terwijl Druss glimlachend knikte en Bricklyn zich steeds meer anekdotes herinnerde die zijn kwaliteiten moesten illustreren. 
Zoals afgesproken kwam tegen middernacht Delnars oudere dienaar Arshin naar Druss toe en zei - zo luid dat Bricklyn het wel moest horen dat Druss' aanwezigheid op muur drie dringend was vereist in verband met het opstellen van een detachement boogschutters. Het was bepaald niet te vroeg. Gedurende de hele avond had Druss niet meer gedronken dan een enkele roemer, maar zijn hoofd tolde en zijn benen trilden toen hij overeind kwam. Hij verontschuldigde zich tegenover de dikke poorter, boog voor de verzamelde gasten en liep de zaal uit. In de gang buiten bleef hij staan en zocht steun tegen een pilaar. 
'Voelt u zich niet in orde, meneer?' vroeg Arshin. 
'De wijn was erg slecht,' mompelde Druss. 'Die pleegt een zwaardere aanslag op mijn maag dan een Ventriaans ontbijt.' 
'U kunt beter naar bed gaan, meneer. Ik zal dun Mendar bericht sturen dat hij u in uw kamer kan spreken.' 
'Mendar? Waarom moet hij mij spreken?' 
'Het spijt me, meneer. Ik kon het in de zaal niet tegen u zeggen omdat u me had verteld wat ik u moest zeggen als ik u kwam halen, maar dun Mendar vroeg of u misschien een ogenblik tijd voor hem had. Hij zit met een ernstig probleem, zegt hij.' 
Druss wreef in zijn ogen en haalde enkele ogenblikken lang diep adem. 
Zijn maag voelde zwak aan, alsof die los van zijn lichaam stond. Hij speelde met het idee om Arshin tegen de jonge officier van Karnak te laten zeggen dat hij zich niet goed voelde, maar toen drong het tot hem door dat het gerucht verspreid zou worden dat Druss ziek was. Of nog erger, dat hij niet meer tegen wijn kon. 
'Misschien zal de buitenlucht me goed doen. Waar is hij?' 
'Hij zei dat hij u bij de herberg in de Eenhoornsteeg zou opwachten. Sla buiten de donjon rechtsaf tot u bij het eerste marktplein komt, en sla vervolgens linksaf bij de molenaar. Loop verder door de Straat van de Bakkers tot u bij de wapenreparatieplaats komt. Daar slaat u rechtsaf. Dat is de Eenhoornsteeg en de herberg is helemaal aan het eind.' 
Druss vroeg of de man de aanwijzingen nog een keer wilde herhalen. 
Toen zette hij zich tegen de pilaar af en liep wankelend de nacht in. Er was geen wolkje aan de hemel en de sterren schenen helder. Hij zoog de koele lucht naar binnen en voelde hoe zijn maag zich omkeerde. 
'Verdomme,' zei hij boos en zocht een afgelegen hoekje bij de donjon, uit het zicht van de schildwachten, waar hij zijn vinger in zijn keel stak en braakte. Het kille zweet parelde op zijn voorhoofd en hij had hoofdpijn toen hij weer recht ging staan, maar zijn maag leek tenminste weer tot rust gekomen. Hij liep naar het eerste marktplein, vond de molenaar en sloeg linksaf. De geur van versgebakken brood kwam hem al tegemoet uit de ovens in de Straat van de Bakkers. Hij moest opnieuw kokhalzen van de lucht. Boos vanwege zijn lichamelijke toestand, bonsde hij op de eerste de beste deur. Een kleine dikke bakker met een witte katoenen voorschoot deed open en keek zenuwachtig naar hem. 
'Ja?' zei hij. 
'Ik ben Druss. Heb je al vers brood?' 
'Het is even na middernacht. Ik heb nog wel wat brood van gisteren, maar als u even geduld hebt, heb ik zo vers. Wat is er aan de hand? U lijkt wel groen.' 
'Haal een brood voor me, snel!' Druss klampte zich met een hand aan de deurpost vast om zichzelf overeind te houden. Wat was er verdomme mis geweest met die wijn? Of misschien kwam het van het eten. Hij had een hekel aan vet eten. Hij was in de loop der jaren te veel gewend geraakt aan gedroogd rundvlees en rauwe groenten. Zijn spijsvertering kon zich maar moeilijk aan ander eten aanpassen, maar zoals nu had zijn maag nog nooit gereageerd. 
De bakker kwam door de korte gang aanlopen met een flink stuk bruin brood en een klein flesje. 'Drinkt u dit maar eens op,' zei hij. 'Ik heb een maagzweer, en Calvar Syn zegt dat de maag nergens sneller door tot rust komt.' 
Dankbaar dronk Druss de inhoud van het flesje op. Het drankje smaakte naar houtskool. Toen brak hij een groot stuk van het brood en liet zich langzaam op de grond zakken, met zijn rug tegen de deur. Zijn maag kwam weer in opstand, maar hij klemde zijn tanden op elkaar en at het hele brood op, en binnen enkele minuten voelde hij zich al een stuk beter. Hij had een helse hoofdpijn en hij keek wat wazig uit zijn ogen, maar zijn benen voelden weer uitstekend aan en hij had kracht genoeg om een kort gesprek met Mendar te voeren zonder dat die iets in de gaten zou hebben. 
'Dank je wel, bakker. Wat ben ik je schuldig?' 
De bakker stond op het punt om twee koperstukken te vragen, maar merkte net op tijd dat hij nergens zakken op de kleren van de oude man zag, en ook geen geldbuidel. Hij zuchtte en zei wat van hem verwacht mocht worden: 'Van Druss hoef ik geen geld te hebben. Dat spreekt toch vanzelf.' 
'Dat is aardig van je,' zei Druss. 
'U zou beter terug kunnen gaan naar uw verblijf,' zei de bakker. 'En meteen naar bed gaan om eens goed uit te slapen.' Hij stond op het punt om eraan toe te voegen dat Druss niet meer een van de jongsten was, maar hield zich nog net op tijd in. 
'Nog even wachten. Eerst moet ik een van mijn officieren spreken.' 
'Aha, Mendar,' zei de bakker met een glimlach. 
'Hoe wist je dat?' 
'Ik heb hem nog geen twintig minuten geleden met een stuk of vier anderen in de richting van De Eenhoorn zien lopen. We zien hier niet zoveel officieren op dit uur van de dag. De Eenhoorn is een soldatenherberg.' 
'Ja. Nou, nogmaals bedankt. Ik ga er maar eens heen.' 
Druss bleef enkele ogenblikken in de deuropening staan nadat de bakker naar zijn oven was teruggegaan. Als Mendar daar met nog vier mannen was, zouden ze misschien verwachten dat hij iets met hen zou drinken en hij pijnigde zijn hersenen op zoek naar een reden om te weigeren. Hij vloekte toen hij niet in staat bleek om een overtuigend excuus te verzinnen en begon de Straat van de Bakkers af te lopen. 
Overal was het nu donker en stil. Er was iets niet in orde met die stilte, maar hij had te veel hoofdpijn om er bij stil te blijven staan. 
Voor hem kon hij een uithangbord in de vorm van een aambeeld zien glinsteren in het maanlicht. Daar zat de wapensmid. Hij bleef weer staan, knipperde met zijn ogen toen het uithangbord leek te glinsteren en te vervormen, en hij schudde zijn hoofd. 
Stilte ... Hoe zat het ook weer met die vervloekte stilte? 
Hij liep verder, weinig op zijn gemak, terwijl hij het foedraal van Snaga opengespte, eerder uit macht der gewoonte dan omdat hij zich werkelijk van enig gevaar bewust was. Hij sloeg af naar rechts ... 
Er suisde iets door de lucht. Hij zag lichtflitsen voor zijn ogen toen hij door een knuppel werd getroffen - hij sloeg met een klap tegen de grond en rolde zich om toen een donkere gestalte te voorschijn sprong. Snaga floot door de lucht, drong in de dij van de man, trof het bot, dat versplinterde en brak, zodat de sluipmoordenaar een gil slaakte. Druss sprong overeind toen nog meer gestalten uit de schaduwen opdoemden. Hoewel zijn zicht wazig was, kon hij nog steeds de glinstering van staal in het maanlicht onderscheiden. Hij sprong naar voren terwijl hij een strijdkreet brulde. Een zwaard hieuw in zijn richting, maar hij pareerde de slag en kliefde de schedel van de zwaardvechter met zijn bijl terwijl hij tegelijkertijd naar een tweede man schopte. Een zwaard sneed door zijn hemd en schramde zijn borst. Hij wierp Snaga en draaide zich toen om naar de derde man. 
Het was Mendar! 
Druss bewoog zich opzij, zijn armen uitgestrekt als een worstelaar. De jonge officier trad vol zelfvertrouwen met het zwaard in zijn hand dichterbij. Druss keek naar de tweede man; hij lag kreunend op de grond terwijl hij met vingers die steeds zwakker werden wanhopig de bijl uit zijn buik probeerde te trekken. Druss was woedend op zichzelf. Hij had die bijl nooit mogen gooien - hij weet het aan zijn hoofdpijn en de misselijkheid. Nu sprong Mendar naar voren en zwaaide met zijn zwaard; Druss sprong achteruit, en het zilveren staal suisde langs hem heen, een duim van zijn nek. 
'Je zult niet veel langer terug kunnen wijken, opa!' zei Mendar grinnikend. 'Waarom doe je dit?' vroeg Druss. 
'Tijd rekken? Het spijt me, jij zou het niet begrijpen.' 
Opnieuw deed hij een houwende uitval en opnieuw wist Druss opzij te springen. Maar nu stond hij met zijn rug tegen een huis en kon hij nergens meer heen. 
Mendar lachte. 'Ik had niet gedacht dat het zo gemakkelijk zou zijn om jou te doden, Druss,' zei hij en sprong. Druss maakte een draai, sloeg met zijn hand tegen het plat van het zwaard, sprong naar voren terwijl het wapen over de huid boven zijn ribben schampte en plantte zijn vuist midden in Mendars gezicht. De lange officier wankelde achteruit terwijl het bloed uit zijn mond stroomde. Een tweede slag kwam vlak onder zijn hart terecht, waardoor een rib brak. Hij zakte in elkaar terwijl hij zijn greep op het zwaard verloor, maar reusachtige vingers sloten zich om zijn keel en trokken hem weer overeind. Hij knipperde met zijn ogen - de greep op zijn keel was net los genoeg om hem de kans te geven lucht door zijn luchtpijp te zuigen. 
'Gemakkelijk, jongen? In het leven is niets gemakkelijk.' Achter hem klonk een ruisend geluid. 
Druss greep Mendar en draaide hem om. Een bijl met een dubbel blad kliefde door de schouder van de officier en bleef tegen het borstbeen steken. Druss wierp het lichaam van zich af en stoof met zijn ene schouder naar voren op de moordenaar af terwijl die moeizaam zijn wapen los probeerde te trekken. De man werd achteruit geworpen. Terwijl Druss weer overeind krabbelde, draaide de moordenaar zich om en rende de Straat van de Bakkers door. 
Druss vloekte en liep terug naar de stervende officier. Het bloed spoot uit een afzichtelijke wond en doorweekte de aangestampte aarde onder hem. 'Help me,' zei Mendar. 'Alsjeblieft!' 
'Je mag van geluk spreken, jij hoerenjong. Ik zou je heel wat langzamer hebben gedood. Wie was hij?' 
Maar Mendar was dood. Druss trok Snaga uit de andere dode moordenaar en ging vervolgens op zoek naar de man van wie hij alleen het been had verwond. Toen hij het bloedspoor in een smalle steeg volgde, vond hij de man daar achterin tegen een muur liggen - een dolk tot aan het gevest in zijn hart gestoken terwijl zijn vingers zich nog steeds om het gevest sloten. 
Druss veegde over zijn ogen en zijn hand voelde ineens plakkerig aan. Hij betastte zijn slaap met zijn vingers. Een bult zo groot als een ei, gevoelig en open, ontlokte hem nogmaals een vloek. 
Was er in deze wereld dan niets meer eenvoudig? In zijn tijd was een gevecht een gevecht, leger tegen leger. 
Kalm aan, hield hij zichzelf voor. Verraders en sluipmoordenaars waren er altijd geweest. Alleen was hijzelf nooit eerder het doelwit geweest. 
Plotseling lachte hij toen hij zich de stilte herinnerde. Er was helemaal niemand in de herberg. Toen hij de Eenhoornsteeg was ingeslagen, had hij het gevaar moeten beseffen. Waarom zouden vijf man hem na middernacht in een verlaten steegje op staan te wachten? 
Ouwe dwaas die je bent, zei hij tegen zichzelf. Het is duidelijk dat je seniel aan het worden bent. 

Musar zat alleen op zijn vliering en luisterde naar de duiven, die hun veren opzetten om de nieuwe dag te begroeten. Hij was weer kalm, bijna vredig, en zijn grote handen trilden niet langer. Hij liep naar het raam en leunde een heel eind over het kozijn om naar het noorden te kunnen kijken. Zijn enige ideaal, waarvoor hij alles had willen opofferen, was geweest om Ulric Dros Delnoch binnen te zien rijden, en verder naar de rijke zuidlanden - om eindelijk getuige te kunnen zijn van de opkomst van het rijk van de Nadir. 
Nu lagen zijn Drenaivrouw en hun achtjarige zoon beneden verzonken in een slaap die zich steeds verder verdiepte naar de dood terwijl hij van zijn laatste zonsopgang genoot. 
Het had hem moeite gekost om te kijken hoe ze hun vergiftigde drank opdronken en te luisteren naar het opgewekte gepraat van zijn vrouw over haar plannen voor de volgende dag. Toen zijn zoon hem had gevraagd of hij met de jongen van Brentar mocht gaan rijden, had hij gezegd dat het goed was. 
Hij had op zijn instinct af moeten gaan en de oude krijger moeten vergiftigen, maar dun Mendar had hem van het tegendeel overtuigd. De verdenking zou dan meteen op de ceremoniemeester zijn gevallen. Deze manier was veel veiliger, had Mendar hem verzekerd; Druss verdoven en in een verlaten steegje vermoorden. Doodeenvoudig! 
Hoe kon iemand die zo oud was zich zo snel bewegen? 
Musar was ervan overtuigd geweest dat hij er zich wel uit zou kunnen kletsen. Hij wist dat Druss hem nooit als de vijfde sluipmoordenaar zou herkennen, want zijn gezicht was voor de helft door een donkere sjaal bedekt geweest. Maar de risico's waren te groot, had zijn Nadirheer Surip volgehouden. In het laatste bericht was hij geprezen voor zijn werk in de afgelopen twaalf jaar, en de laatste woorden hadden geluid: Vrede zij met je, broeder, en met je gezin. 
Musar vulde een grote emmer met warm water uit een grote koperen ketel. Toen pakte hij een dolk van een plank achter tegen de muur van de vliering en sleep die op een kleine slijpsteen. De risico's waren te groot? Inderdaad. Musar wist dat de Nadir nog een spion in Delnoch hadden, in een veel hogere positie dan hij. Onder geen voorwaarde mocht die man in gevaar gebracht worden. 
Hij dompelde zijn linkerarm in de emmer, en terwijl hij de dolk stevig in zijn rechterhand hield, sneed hij zijn polsslagader door. Het water veranderde van kleur. 
Hij was een dwaas geweest om met haar te trouwen, dacht hij terwijl de tranen in zijn ogen glinsterden. Maar ze had er zo knap uitgezien ... 

Hogun en Elicas keken hoe de mannen van de Legioen de lijken van de sluipmoordenaars opruimden. Uit ramen van nabijgelegen huizen keken mensen nieuwsgierig toe. Ze riepen vragen naar beneden, maar het Legioen negeerde hen. 
Elicas trok aan zijn kleine gouden oorring terwijl Lebus de Spoorzoeker schetste hoe het gevecht was verlopen. Elicas werd altijd weer geboeid door de vaardigheid van de Spoorzoeker. Tijdens een tocht door het land kon Lebus je het geslacht van de paarden vertellen en de leeftijd van de ruiters; het ontbrak er nog maar aan dat hij je vertelde waarover ze bij het kampvuur hadden gepraat. Het was een kundigheid die zijn begrip te boven ging. 
'De oude man kwam daarginds de steeg binnen. De eerste man hield zich in de schaduw verborgen. Hij sloeg hem en Druss viel. Hij kwam snel weer overeind. Zie je het bloed daar? De bijl trof de overvaller dwars in zijn dij. Toen viel Druss de overige drie aan, maar hij moet zijn bijl geworpen hebben, want hij liep achteruit tot hij daar met zijn rug tegen de muur stond.' 
'Hoe slaagde hij erin Mendar te doden?' vroeg Hogun, die het al van Druss had gehoord. Maar ook hij had bewondering voor Lebus' talent. 
'Dat was even een raadsel voor me, meneer,' zei de Spoorzoeker. 'Maar ik denk dat ik het al weet. Er was een vijfde overvaller die zich tijdens het gevecht afzijdig heeft gehouden. Er zijn aanwijzingen dat Druss en Mendar niet langer vochten en dicht bij elkaar stonden. De vijfde man moet toen in actie zijn gekomen. Ziet u die hakafdruk daar? Die is van Druss. En die diepe ronde indruk? Ik zou zeggen dat hij Mendar rondgedraaid heeft om als schild tegen de vijfde man te gebruiken.' 
'Goed werk, Lebus,' zei Hogun. 'De mannen zeggen dat je het spoor van een vogel in zijn vlucht nog zou kunnen volgen en ik geloof ze meteen.' Lebus boog en verwijderde zich. 
'Ik begin te geloven dat al die verhalen over Druss de zuivere waarheid zijn,' zei Elicas. 'Niet te geloven!' 
'Dat is waar,' zei Hogun, 'maar verontrustend. Dat we het hoofd moeten bieden aan Ulric met zijn enorme leger is één ding; verraders in de Dros is iets heel anders. En wat Mendar betreft ... het is bijna niet te geloven.' 
'Van zo'n goede komaf; ik begrijp het. Ik heb laten rondvertellen dat Mendar Druss heeft geholpen in een gevecht tegen infiltranten van de Nadir. Misschien gelooft men dat. Niet iedereen heeft zulke talenten als Lebus, en trouwens, als de dag eenmaal is aangebroken, hebben hier al weer zoveel mensen gelopen ... ' 
'Dat Mendar-verhaal is wel een goed idee,' zei Hogun. 'Maar we zullen toch wel de nodige praatjes krijgen.' 
'Hoe is het met de oude man?' vroeg Elicas. 
'Tien hechtingen in zijn zij en vier in zijn hoofd. Hij sliep toen ik vertrok.
Calvar Syn zegt dat het een wonder is dat zijn schedel niet is gebroken.' 
'Zal hij nog steeds scheidsrechter zijn bij het Open Zwaardentoernooi?' vroeg de jongere man. 
Hogun trok alleen maar een wenkbrauw op. Ja, ik dacht van wel.' 
'Dat is jammer.' 
'Waarom?' vroeg Hogun. 
'Nou, als hij geen scheidsrechter was geweest, zou ik het zijn. En dan zou ik het genoegen missen om u te verslaan.' 
'Jij zelfingenomen kwast!' lachte Hogun. 'De dag dat jij door mijn dekking heen kunt breken is nog lang niet aangebroken - zelfs niet met een houten zwaard.' 
'Eens moet het toch de eerste keer zijn. En u wordt er niet jonger op, gan Hogun. U bent de dertig al gepasseerd. Met één been in het graf!' 
'We zullen zien. Zullen we wedden?' 
'Een fles rode wijn?' zei Elicas. 
'Afgesproken, jongen! Niets is lekkerder dan wijn die een ander heeft betaald.' 
'Zoals ik vanavond ongetwijfeld zal mogen ervaren,' kaatste Elicas terug.