25


Roek keek naar de sterren die hoog boven de toren van de donjon schenen. Af en toe gleed er een wolk voorbij, zwart tegen de maanverlichte achtergrond. De wolken waren als bergen in de lucht, getand en dreigend, meedogenloos en bewust. Roek wendde zich van het raam af en wreef in zijn ogen. Hij was wel eens eerder vermoeid geweest, maar nooit zo afgestompt uitgeput en zo diep terneergeslagen. Het was donker in het vertrek. Hij had vergeten de kaarsen aan te steken, zo aandachtig had hij naar de donker wordende hemel zitten turen. Hij keek om zich heen. Zo aangenaam en gezellig als het vertrek bij daglicht was, zo spookachtig en levenloos was het nu het in de schaduw lag. Hij was een indringer. Hij trok zijn mantel om zich heen. 
Hij miste Virae, maar zij werkte bij een uitgeputte Calvar Syn in het veldlazaret. Zijn verlangen naar haar was echter zo sterk dat hij opstond om naar haar toe te gaan. Toen hij eenmaal stond, verzette hij echter geen voet. Vloekend stak hij de kaarsen aan. In de haard lagen houtblokken klaar, dus stak hij die ook aan - ook al was het helemaal niet koud - en hij zat in de stevige leren stoel te kijken hoe de kleinere vlammetjes het aanmaakhout verteerden en de dikkere blokken daarboven in vlam zetten. De wind wakkerde de vlammen aan, waardoor de schaduwen begonnen te dansen, en Roek begon zich te ontspannen. 
'Dwaas die je bent,' zei hij tegen zichzelf toen de vlammen steeds hoger knetterden en hij begon te transpireren. Hij trok zijn mantel en laarzen uit en trok de stoel een eind bij het vuur weg. 
Een zachte klop op de deur wekte Roek uit zijn gedachten. Hij riep en Serbitar kwam het vertrek binnen. Een ogenblik lang herkende Roek hem niet; hij had zijn wapenrusting afgelegd en droeg nu een groene tuniek. Zijn lange witte haar was in zijn nek samengebonden. 
'Stoor ik je, Roek?' vroeg hij. 
'Helemaal niet. Kom even bij me zitten.' 
'Graag. Heb je het koud?' 
'Nee. Ik kijk graag in een brandend vuur.' 
'Ik ook. Het helpt me nadenken. Een oerherinnering aan een warme spelonk misschien, veilig beschermd tegen roofdieren?' opperde Serbitar. 
'Toen was ik er nog niet - ondanks mijn verwilderde uiterlijk.' 
'Maar dat was je wel. De atomen waaruit je lichaam is opgebouwd, zijn zo oud als het universum.' 
'Ik heb geen flauw idee waar je het nu over hebt, hoewel ik er niet aan twijfel dat het allemaal waar is,' zei Roek. 
Er viel een stilte die langzaam onbehaaglijk begon te worden. Toen begonnen beide mannen tegelijk te praten en Roek lachte. 
Serbitar glimlachte en haalde zijn schouders op. 'Ik ben niet zo goed in het gewoon converseren. Onervaren.' 
'Dat zijn de meeste mensen wanneer het erop aankomt. Het is een kunst,' zei Roek. 'Wat je moet doen is je ontspannen en genieten van de stiltes. Dat is de belangrijkste eigenschap van je beste vrienden - dat zijn mensen met wie je kunt zwijgen.' 
'Echt waar?' 
'Op mijn grafelijke woord van eer.' 
'Ik ben blij dat je je gevoel voor humor hebt weten te bewaren. Ik zou gedacht hebben dat het onder deze omstandigheden onmogelijk was.' 
'Een kwestie van aanpassingsvermogen, mijn beste Serbitar. Je wilt op een bepaald moment niet langer aan de dood denken - dan wordt het vervelend. Ik heb ontdekt dat mijn angst om te sterven gek genoeg kleiner bleek dan mijn angst om te vervelen.' 
'Je bent anders zelden vervelend, mijn vriend.' 
'Zelden? "Nooit" is het woord dat ik eigenlijk had willen horen.' 
'Neem me niet kwalijk. Nooit was natuurlijk het woord waarnaar ik zocht.' 
'Wat zal de morgen brengen?' 
'Ik zou het niet kunnen zeggen,' zei Serbitar snel. 'Waar is vrouwe Virae?' 
'Bij Calvar Syn. De helft van de burger-verpleeghulpen zijn naar het zuiden gevlucht.' 
'Dat kun je hen niet kwalijk nemen,' zei Serbitar. Hij ging staan en liep naar het raam. 'De sterren zijn helder vanavond,' zei hij. 'Hoewel het waarschijnlijk juister is om te zeggen dat de zichtbaarheid vergroot wordt door de hoek waarin de aarde staat.' 
'Ik denk dat ik de voorkeur geef aan "de sterren zijn helder vanavond",' zei Roek, die naast Serbitar bij het raam was komen staan. 
Onder hen kwam Virae langzaam aanlopen, een witte mantel rond haar schouders en haar lange haar wapperend in de nachtwind. 
'Ik denk dat ik maar naar haar toe ga,' zei Roek. 'Zou je me willen excuseren?' 
Serbitar glimlachte. 'Natuurlijk. Ik blijf een tijdje bij het vuur zitten nadenken, als je het goed vindt.' 
'Doe alsof je thuis bent,' zei Roek terwijl hij zijn laarzen aantrok. Enkele ogenblikken nadat Roek vertrokken was, kwam Vintar binnen. 
Ook hij had zijn wapenrusting verruild voor een eenvoudige tuniek met een kap van dikke witte wol. 
'Dat was pijnlijk voor je, Serbitar. Je had mij moeten laten komen,' zei hij terwijl hij de jongere man op zijn schouder klopte. 
'Ik kon hem de waarheid niet vertellen.' 
'Maar je hebt niet gelogen,' fluisterde Vintar. 
'Wanneer wordt het omzeilen van de waarheid een leugen?' 
'Ik weet het niet. Maar je hebt hen samengebracht, en dat was je doel. Ze hebben deze nacht.' 
'Had ik het hem moeten vertellen?' 
'Nee. Hij zou geprobeerd hebben om te veranderen wat niet veranderd kan worden.' 
'Niet kan of niet moet?' vroeg Serbitar. 
'Niet kan. Hij zou haar kunnen bevelen morgen niet te gaan vechten en zij zou weigeren. Hij kan haar niet opsluiten - ze is de dochter van een graaf.' 
'En als we het haar vertelden?' 
'Ze zou het niet willen geloven, of anders het noodlot tarten.' 
'Dan is ze dus gedoemd.' 
'Nee. Ze zal alleen maar sterven.' 
'Ik zal alles doen wat in mijn macht ligt om haar te beschermen, vader abt. Dat weet u.' 
'Net als ik. Maar we zullen falen. Morgenavond moet je de graaf Egels geheim tonen.' 
'Hij zal er niet voor in de stemming zijn.' 

Roek legde zijn arm om Viraes schouders, boog zich voorover en kuste haar wang. 
'Ik hou van je,' fluisterde hij. 
Ze glimlachte en leunde zonder iets te zeggen tegen hem aan. 'Ik kan het gewoon niet zeggen,' zei ze terwijl ze hem met haar grote ogen aankeek. 'Dat hindert niet. Voel je het?' 
'Dat weet je wel. Ik vind het alleen moeilijk om te zeggen. Romantische woorden klinken ... gek. .. onhandig wanneer ik ze gebruik. Het lijkt wel of mijn keel niet gemaakt was om de klanken te vormen. Ik voel me dwaas. Begrijp je wat ik bedoel?' Hij knikte en kuste haar opnieuw. 'En trouwens, ik heb jouw ervaring niet.' 
'Dat is waar.' 
'Wat wil je daarmee zeggen?' vroeg ze kortaf. 'Ik was het gewoon met je eens.' 
'Nou, doe dat liever niet. Ik ben niet in de stemming voor grapjes. Voor jou is dat gemakkelijk. Jij bent een prater, een verhalenverteller. Jij praat gewoon aan één stuk door. Ik wil alle dingen zeggen die ik voel, maar ik kan het niet. En als jij ze dan het eerst zegt, lijkt mijn keel gewoon dichtgeknepen te worden en ik weet dat ik iets zou moeten zeggen, maar ik kan het nog steeds niet.' 
'Luister, mooie dame, het hindert niet! Zoals je zegt, het zijn gewoon maar woorden. Ik heb de gave van het woord, jij van de daad. Ik weet dat je van me houdt; telkens als ik zeg wat ik voor je voel, verwacht ik niet dat jij voor echoput speelt. Eerder vanavond moest ik denken aan iets wat Horeb me jaren geleden vertelde. Hij zei dat er voor elke man een vrouw is, en dat ik de mijne zou herkennen wanneer ik haar zag. En dat was juist.' 
'Toen ik je zag,' zei ze terwijl ze zich naar hem toedraaide en haar arm stevig om zijn middel legde, 'dacht ik dat je een verwaande kwast was.' Ze lachte. Je had je gezicht eens moeten zien toen die bandiet op je af stormde!' 'Ik moest me concentreren. Ik heb je al eerder gezegd dat ik nou niet bepaald een scherpschutter ben.' 
'Je was gewoon verstijfd van schrik.' 
'Dat is waar.' 
'En toch redde je me?' 
'Dat is ook waar. Ik ben gewoon een geboren held.' 
'Nee, dat ben je niet - en daarom houd ik van je. Je bent gewoon een man die zijn best doet en probeert rechtvaardig te zijn. Dat is een zeldzaamheid.' Je zult het misschien niet geloven, maar ondanks mijn eigendunk word ik gewoon verlegen als ik complimentjes krijg.' 
'Maar ik wil zeggen wat ik voel, dat is belangrijk voor me. Jij bent de eerste man bij wie ik me als vrouw echt op mijn gemak voel. Je hebt me tot leven gebracht. Misschien dat ik tijdens dit beleg sneuvel, maar ik wil je nu zeggen dat het allemaal de moeite waard is geweest.' 
'Laten we het niet over de dood hebben. Kijk naar de sterren. Voel de nacht. Hij is schitterend, nietwaar?' 
'Ja, dat is zo. Waarom neem je me niet mee terug naar de donjon, waar ik je met daden kan tonen dat ik van je houd?' 
'Ja, waarom doe ik dat niet gewoon?' 
Ze beminden elkaar zonder heftigheid, maar rustig en liefdevol, en vielen in slaap terwijl ze door het slaapkamerraam naar de sterren keken. 

De kapitein van de Nadir, Ogasi, dreef zijn mannen voort terwijl hij het krijgslied van Ulrics Wolfskopstam schreeuwde en zijn bijl in het gezicht van een lange verdediger sloeg. De man greep met zijn handen naar de wond toen hij achterover viel. Het afschuwelijke krijgsgezang dreef hen voort, ze sloegen een bres in de linies en kregen vaste voet op het gras achter de muur. Maar zoals altijd wisten de Doodsbode en de witte tempeliers de rijen van de verdedigers weer te sluiten. 
Ogasi's woede gaf hem kracht terwijl hij links en rechts om zich heen maaide om zich een weg naar de oude man te banen. Een zwaard bracht hem een snede in zijn voorhoofd toe en hij wankelde een ogenblik, herstelde zich en trof de zwaardvechter in zijn buik. Links werd de linie teruggedrongen, maar rechts zwaaide hij in een halve cirkel als de hoorn van een stier. 
De machtige Nadir wilde een overwinningskreet naar de hemel schreeuwen. Eindelijk hadden ze de vijand op de knieën! 
Maar opnieuw sloten de rijen van de Drenai zich aaneen. Terwijl hij zich terugtrok in de groep krijgers om het bloed uit zijn ogen te vegen, zag Ogasi hoe de lange Drenai en zijn krijgsvrouw de hoorn in zijn zwaai stuitten. Aan het hoofd van ongeveer twintig krijgers leek de man in het zilveren borstharnas en de blauwe mantel wel krankzinnig geworden. Zijn gelach klonk boven het krijgsgezang van de Nadir uit en de mannen weken voor hem terug. 
Zijn berserker woede bracht hem midden tussen de barbaren en hij gebruikte geen enkele verdediging. Zijn druipende rode zwaard sneed, sloeg en hakte in op hun rijen. Naast hem dook de vrouw omlaag en pareerde om zijn linkerzijde te beschermen. Haar eigen slanke rapier bleek net zo dodelijk. 
Langzaam werd de hoorn in elkaar gedrukt en Ogasi merkte dat hij teruggedrongen werd naar de vestingmuur. Hij struikelde over het lijk van een Drenaiboogschutter die zijn wapen nog steeds vastklemde. Ogasi knielde, trok de boog uit de dode hand en haalde een zwarte pijl uit de koker. Nadat hij met een sprong op de vestingmuur terecht was gekomen, tuurde hij in het rond of hij de Doodsbode ook zag, maar de oude man bevond zich ergens in het midden en werd aan het oog onttrokken door Nadirkrijgers. Maar de lange berserker niet - de mannen vlogen voor hem uiteen. Ogasi zette de pijl op de pees, trok, richtte en met een gefluisterde vloek liet hij los. 
De pijl schampte langs Roeks onderarm - en vloog door. 
Virae draaide zich om, keek naar Roek, en de schacht drong door haar maliënkolder onder haar rechterborst in haar lichaam. Ze gromde van de klap, wankelde en viel half. Een Nadirkrijger schoot naar voren in haar richting. Met opeengeklemde tanden richtte ze zich rechtop, pareerde zijn wilde aanval en opende zijn halsslagader met een houw. 
'Roek!' riep ze terwijl ze de paniek in zich voelde opwellen toen haar longen begonnen te borrelen van het slagaderlijke bloed dat erin stroomde. Maar hij hoorde haar niet. Plotseling was daar de pijn en ze viel terwijl ze haar lichaam wegdraaide om de pijl niet nog dieper in zich te drukken. 
Serbitar rende naar haar toe en tilde haar hoofd op. 
'Vervloekt!' zei ze. 'Ik sterf!' 
Hij raakte haar hand aan en onmiddellijk was de pijn verdwenen. 
'Dank je, vriend! Waar is Roek?' 
'Hij is berserker, Virae. Ik kan hem nu niet bereiken.' 
'O, goden! Luister, zorg dat hij een tijdje niet alleen is nadat ... Je weet wel. Hij is een enorme romantische dwaas en ik denk dat hij misschien iets onverstandigs zou kunnen doen. Begrijp je me?' 
'Ik begrijp het. Ik zal bij hem blijven.' 
'Nee, jij niet. Stuur Druss - die is ouder en Roek vereert hem gewoon.' Ze richtte haar ogen naar de hemel. Daar dreef een enkele onweerswolk, eenzaam en dreigend. 'Hij had me gewaarschuwd dat ik een borstkuras moest dragen, maar dat is zo verdomd zwaar.' De wolk leek nu groter - ze probeerde het tegen Serbitar te zeggen, maar de wolk daalde neer en ze werd door duisternis omhuld. 

Roek stond op het balkon en klemde zijn handen om de reling terwijl de tranen uit zijn ogen stroomden en de snikken zich onbeheerst tussen zijn opeengeklemde tanden door naar buiten persten. Achter hem lag Virae, stil, koud en vredig. Haar gezicht was wit, haar borst rood van de pijl die een long had doorboord. Het bloeden was opgehouden. 
Roek haalde sidderend adem terwijl hij zijn verdriet de baas probeerde te worden. Het bloed droop uit een vergeten wond in zijn onderarm. Hij wreef in zijn ogen en liep terug naar het bed; terwijl hij naast haar ging zitten, tilde hij haar arm op en zocht naar een polsslag, maar die was er niet. 
'Virae!' zei hij zacht. 'Kom terug. Kom terug. Luister. Ik hou van je! Jij bent de ene ware.' Hij boog zich over haar heen en keek naar haar gezicht. Er verscheen een traan, en toen een tweede ... maar die waren van hemzelf. Hij tilde haar hoofd op en wiegde het in zijn armen. 'Wacht op me,' fluisterde hij. 'Ik kom naar je toe.' Hij tastte naar zijn gordel, trok de Lentriaanse dolk uit de schede en zette die tegen zijn pols. 
'Leg neer, jongen,' zei Druss vanuit de deuropening. 'Dat zou zinloos zijn.' 
'Ga weg!' schreeuwde Roek. 'Laat me met rust.' 
'Ze is weg, jongen. Bedek haar.' 
'Haar bedekken? Mijn Virae bedekken! Nee! Nee, dat kan ik niet. O, goden in Missael, ik kan haar gezicht gewoon niet bedekken.' 
'Ik heb het ook een keer moeten doen,' zei de oude man toen Roek zich voorover liet vallen; de tranen prikten in zijn ogen en de snikken lieten zijn lichaam schokken. 'Mijn vrouw is dood. Jij bent niet de enige die een geliefde verliest.' 
Druss stond lange tijd zwijgend in de deuropening en voelde een steek in zijn hart. Toen duwde hij hem dicht en liep de kamer in. 
'Laat haar daar een poosje liggen en praat met me, jongen,' zei hij terwijl hij Roek bij zijn arm pakte. 'Hier bij het raam. Vertel me nog eens hoe jullie elkaar leerden kennen.' 
En Roek vertelde hem over de aanval in het woud, de dood van Reinard, de rit naar de Tempel en de reis naar Delnoch. 
'Druss!' 
'Ja?' 
'Ik ben bang dat ik niet verder meer kan leven.' 
'Ik heb mannen gekend die dat niet konden. Maar daarvoor hoef je je polsen niet door te snijden. Buiten staat een hele horde barbaren die je graag naar de andere wereld zullen helpen.' 
'Die lui kunnen me gewoon niets meer schelen - ze mogen die vervloekte stad hier hebben. Ik wou dat ik nooit hierheen was gekomen.' 
'Ik weet het,' zei Druss kalm. 'Ik heb gisteren in het ziekenhuis nog met Virae gepraat. Ze vertelde me dat ze van je hield. Ze zei -' 
'Ik wil het niet horen.' 
'Dat wil je wel, want het is een herinnering die je kunt onthouden. En daardoor blijft zij in je gedachten voortleven. Als ze zou sterven, zei ze, zou ze tevreden gaan omdat ze jou had leren kennen. Ze zag enorm tegen je op, Roek. Ze vertelde me over de dag dat jij zij aan zij met haar tegenover Reinard en al zijn mannen stond. Ze was zo trots op je. Ik ook toen ik het hoorde. Je had iets, jongen, wat weinig mannen ooit bezitten.' 
'En nu heb ik het verloren.' 
'Maar je hebt het gehád! Dat kan nooit meer van je afgenomen worden. Het enige waarvan ze spijt had, was dat ze je nooit goed kon vertellen wat ze voor je voelde.' 
'0, dat heeft ze me wel verteld - daar waren geen woorden voor nodig. Wat voelde jij toen je vrouw stierf? Wat maakte je door?' 
'Ik geloof niet dat ik je dat hoef te vertellen. Je weet hoe ik me voelde. En geloof maar niet dat het na dertig jaar lichter wordt. Het wordt eerder zwaarder. En nu zit Serbitar in de grote zaal op je te wachten. Hij zegt dat het belangrijk is.' 
'Niets is verder nog belangrijk voor me. Druss, wil jij haar gezicht bedekken? Ik kán het gewoon niet.' 
'Ja. En daarna moet jij met die albino gaan praten. Hij heeft iets voor je.' 

Serbitar stond onder aan de trap te wachten toen Roek langzaam naar de grote zaal afdaalde. De albino droeg zijn volledige wapenrusting, ook zijn helm met de pluim van wit paardenhaar. Het vizier was neergeslagen om zijn ogen te beschermen. Hij leek net een zilveren standbeeld, dacht Roek. Alleen zijn handen waren bloot en die waren wit als gepolijst ivoor. 
'Je wilde me spreken?' zei Roek. 
'Kom met me mee,' zei Serbitar. Nadat hij zich op zijn hakken had omgedraaid, liep hij weg uit de zaal naar de wenteltrap die naar de kerkers onder in de donjon leidde. Roek had elk verzoek willen afwijzen, maar nu was hij gedwongen achter Serbitar aan te lopen en zijn woede werd steeds groter. De albino bleef boven aan de trap staan en pakte een brandende toorts uit een koperen muurhaak. 
'Waar gaan we heen?' vroeg Roek. 
'Kom met me mee,' herhaalde Serbitar. 
Langzaam en voorzichtig daalden de twee mannen de uitgesleten en gebarsten treden af tot ze uiteindelijk de eerste verdieping van de kerkers bereikten. In de gang, waar allang niemand meer geweest was, glinsterden waterige spinnenwebben en bogen die met nat mos begroeid waren. Serbitar liep door tot ze bij een eikenhouten deur kwamen, die met een roestige grendel was afgesloten. Het kostte hem enkele ogenblikken om de grendel terug te schuiven. Toen moesten beide mannen uit alle macht aan de deur trekken, voor die krakend open ging. Voor hen gaapte een tweede wenteltrap in het duister. 
Serbitar ging verder naar beneden. De trap eindigde bij een lange gang, waarin het water tot aan hun enkels stond. Ze liepen erdoor tot aan de laatste deur, in de vorm van een eikenblad waarop een gouden plaat met een inscriptie in de taal van de Ouden bevestigd was. 
'Wat staat er?' vroeg Roek. 

'Er staat: "Aan degenen die waardig zijn - welkom. Hierbinnen ligt Egels geheim en de ziel van de Bronzen Graaf.'" 
'Wat wil dat zeggen?' 
Serbitar probeerde de klink, maar de deur was afgesloten, kennelijk aan de andere zijde, omdat er geen grendel, ketting of sleutelgat te zien was. 
'Breken we hem open?' vroeg Roek. 
'Nee. Jij moet hem open maken.' 
'Hij zit op slot. Is dit een spelletje?' 
'Probeer het nou maar.' 
Roek draaide voorzichtig aan de klink en de deur zwaaide zonder enig geluid open. In het vertrek begonnen schemerige lichten te branden, gloeiende bollen van glas in nissen in de muren. In de kamer was het droog, hoewel nu het water van de gang binnenstroomde en zich over de dikke tapijten op de vloer verspreidde. 
In het midden van het vertrek, op een houten piëdestal, stond een harnas zoals Roek nooit eerder had gezien. Het was schitterend gesmeed uit brons en de overlappende metalen schubben glinsterden in het licht. Op de borstplaat bevond zich een bronzen adelaar, waarvan de vleugels zich over de borst tot aan de schouders uitspreidden. Daarboven bevond zich een helm, met vleugels en een adelaarskop bovenop. Er waren kaphandschoenen met scharnieren en bronzen schubben, en scheenplaten. Op de tafel voor het harnas lag een maliënkolder van bronzen ringen, gevoerd met het zachtste leer, en maliën leggings met scharnierende bronzen kniestukken. Maar boven alles werd Roeks aandacht getrokken door een zwaard dat zich in een blok van kristal bevond. Het zwaard was van goud en meer dan twee voet lang; het gevest kon je met twee handen vastpakken, de pareerstangen bestonden uit een paar uitgespreide vleugels. 
'Het is het harnas van Egel, de eerste Bronzen Graaf,' zei Serbitar. 
'Waarom heeft men dat hier laten liggen?' 
'Niemand kon de deur openen,' antwoordde de albino. 
'Hij zat niet op slot,' zei Roek. 
'Voor jou niet.' 
'Wat wil dat zeggen?' 
'Dat lijkt me wel duidelijk: jij en niemand anders was voorbestemd om die deur te openen.' 
'Dat kan ik niet geloven.' 
'Zal ik het zwaard voor je pakken?' vroeg Serbitar. 
'Als je zo vriendelijk wilt zijn.' 
Serbitar liep naar de kristallen kubus, trok zijn eigen zwaard en hamerde tegen het blok. 
Er gebeurde niets. Zijn zwaard ketste galmend weer omhoog, zonder dat er op het kristal ook maar een krasje te zien was. 
'Probeer jij het eens,' zei Serbitar. 
'Mag ik jouw zwaard even lenen?' 
'Steek je hand maar uit naar het gevest.' 
Roek liep naar voren en liet zijn hand naar het kristal zakken in de verwachting dat hij koud glas zou raken, maar dat gebeurde niet. Zijn hand zonk weg in het blok, zijn vingers sloten zich rond het gevest van het erin opgesloten zwaard. Zonder enige inspanning trok hij het wapen eruit. 
'Is het een of ander kunstje?' vroeg hij. 
'Waarschijnlijk. Maar ik ken het niet. Kijk!' De albino legde zijn handen op het nu lege kristal en hees zichzelf erop. 'Zwaai nu met je handen onder me door.' 
Roek gehoorzaamde - voor hem bestond het kristal niet. 
'Wat heeft dat te betekenen?' 
'Ik weet het niet, mijn vriend. Echt niet.' 
'Maar hoe wist je dan dat het hier was?' 
'Dat is nog moeilijker uit te leggen. Herinner je je die dag in het bos toen ik niet wakker gemaakt kon worden?' 
'Ja.' 
'Nou, ik reisde toen ver over de planeet, en zelfs daarbuiten, maar op mijn reizen dreef ik voort op de stroom van de tijd en ik bezocht Delnoch. Het was nacht en ik zag hoe ik jou door de gang naar deze kamer bracht. Ik zag hoe je het zwaard pakte en ik hoorde je de vraag stellen die je me net stelde. En toen hoorde ik mijn antwoord.' 
'Dus op dit moment zweef je boven ons en luistert?' 
'Ja.' 
'Ik ken je goed genoeg om je te geloven, maar vertel me dan het volgende eens: dat verklaart misschien waarom jij nu hier bij mij bent, maar hoe wist de eerste Serbitar dat het harnas hier lag?' 
'Dat kan ik je echt niet uitleggen, Roek. Het is als wanneer je naar jezelf in een weerspiegeling van een spiegel kijkt en ziet hoe dat beeld dan tot in het oneindige herhaald wordt. Maar tijdens mijn studies heb ik wel gemerkt dat er meer in dit leven is dan waar wij rekening mee houden.' 
'Wat bedoel je?' 
'Je hebt de kracht van de Bron.' 
'Ik ben niet in de stemming voor religie.' 
'Laten we dan in plaats daarvan zeggen dat Egel vele eeuwen geleden in de toekomst keek en deze invasie zag, zodat hij zijn harnas hier liet, bewaakt door magische middelen die alleen jij - als de graaf - kon doorbreken.' 
'Kijkt je geest nog steeds naar ons?' 
'Ja.' 
'Weet die van mijn verlies?' 
'Ja.' 
'Dus je wist dat ze zou sterven?' 
'Ja.' 
'Waarom heb je het me niet verteld?' 
'Het zou zonde van de vreugde zijn geweest.' 
'Wat bedoel je daarmee?' vroeg Roek, die voelde hoe de woede in hem groeide en het verdriet verdrong. 
'Als je een boer was geweest die een lang leven verwachtte, dan had ik je misschien gewaarschuwd - om je voor te bereiden. Maar dat ben je niet: jij strijdt tegen een wilde horde en je riskeert elke dag je leven. Net als Virae deed. Je wist dat ze kon sterven. Had ik je verteld dat dit zeker was, dan zou je daar niet alleen niets mee opgeschoten zijn, maar ik had jullie ook beroofd van de vreugde die jullie de afgelopen nacht nog hebben gesmaakt.' 
'Ik had haar kunnen redden.' 
'Nee, dat was onmogelijk.' 
'Dat geloof ik niet.' 
'Waarom zou ik erom liegen? Waarom zou ik haar dood wensen?' 
Roek antwoordde niet. Het woord 'dood' drong zijn hart binnen en verpletterde zijn ziel. Tranen welden weer in hem op en hij verdrong ze door strak naar de wapenrusting te kijken. 
'Die zal ik morgen dragen,' zei hij tussen zijn opeengeklemde tanden door. 'Ik zal haar dragen en sterven.' 
'Misschien,' antwoordde de albino.