27


Caessa zat zwijgend en waakzaam naast het bed en wendde haar ogen geen moment van de slapende Druss af. Met dertig hechtingen was de wond in de brede rug van de bijlvechter dichtgenaaid. De snee liep in een bocht over het schouderblad tot in de schouder zelf, waar hij het diepst was. De oude man sliep, verdoofd met papaverwijn. Druss had onvoorstelbaar veel bloed verloren en op weg naar het ziekenhuis was hij in elkaar gezakt. Caessa hielp Calvar Syn toen deze de wond hechtte. Ze had geen woord gezegd. En nu zat ze onbeweeglijk bij zijn bed. Ze kon maar niet begrijpen waarom de krijger haar zo boeide. Ze verlangde absoluut niet naar hem - mannen hadden nooit enig verlangen in haar kunnen wekken. Liefde? Was het liefde? Ze zou het niet kunnen zeggen, ze had geen ervaring waaraan ze haar gevoelens zou kunnen afmeten. Haar ouders waren op een afschuwelijke manier aan hun eind gekomen toen ze zeven was. Haar vader, een vreedzame rustige boer, had proberen te verhinderen dat rovers zijn schuur leegplunderden en ze hadden hem zonder een ogenblik te aarzelen neergemaaid. Caessa's moeder had haar bij de hand genomen en was naar de bossen boven op de kliffen gerend. Maar ze waren gezien en de vlucht was snel ten einde. De vrouw kon het kind niet dragen, want ze was zwanger. En ze wilde het niet in de steek laten. Ze had gevochten als een wilde kat, maar ze was overweldigd, misbruikt en gedood. Al die tijd zat het kind onder een eikenboom, verstijfd van angst en zelfs niet in staat om te gillen. Een baardige man met stinkende adem was uiteindelijk op haar afgekomen, had haar ruw aan haar haar overeind getrokken, naar de rand van het klif gedragen en in zee geslingerd. 
Ze was gelukkig niet op de rotsen terechtgekomen, hoewel ze een snee in haar hoofd opliep en haar rechterbeen had gebroken toen ze was neergekomen. Een visser zag haar neerstorten en trok haar uit het water. Vanaf die dag was ze veranderd. 
Het lachende kind lachte niet meer en ook het zingen en dansen was afgelopen. Ze was stuurs en ze werd gemeen. Andere kinderen wilden niet met haar spelen en naarmate ze ouder werd was ze steeds vaker alleen. Op haar vijftiende doodde ze haar eerste man, een reiziger die een praatje met haar had gemaakt aan de oever van de rivier om haar de weg te vragen. Ze sloop zijn kamp binnen en sneed hem in zijn slaap de keel door terwijl ze naast hem bleef zitten om te kijken hoe hij stierf. 
Hij was de eerste van velen. 
Ze moest huilen om de dood van mannen. Door haar tranen kwam ze tot leven. Leven was voor Caessa het belangrijkste doel in haar leven. En dus moesten er mannen voor sterven. 
In latere jaren, na haar twintigste verjaardag, had Caessa een nieuwe methode ontwikkeld om haar slachtoffers te kiezen: degenen die zich tot haar aangetrokken voelden. Ze mochten het bed met haar delen, maar later, als ze lagen te dromen - misschien wel van de genoegens die ze hadden gesmaakt - trok ze langzaam een scherp geslepen zwaard over hun keel. Ze had niemand meer gedood sinds ze zich zes maanden geleden bij Boogman had aangesloten, want Skultik was haar laatste toevluchtsoord geworden. 
En nu zat ze naast het bed van een gewonde en wenste vurig dat hij zou blijven leven. Waarom? 
Ze trok haar dolk en stelde zich voor dat ze de oude man met het lemmet zijn keel afsneed. Gewoonlijk vervulde deze doods fantasie haar met een warm verlangen, maar nu veroorzaakte die eerder een gevoel van paniek. Voor haar geestesoog zag ze Druss naast zich in een verduisterde kamer zitten terwijl in de haard een houtvuur brandde. Hij had zijn arm om haar schouders geslagen en zij had zich tegen zijn borst genesteld. Ze had zich dit tafereel al vele malen voor de geest gehaald, maar nu zag ze het opnieuw, want Druss was zo groot - een reus in haar fantasie. En ze wist waarom. 
Ze zag hem door de ogen van een zevenjarige. 
Orrin kwam stilletjes de kamer binnen. Hij was een stuk magerder, afgetobd en verwilderd, maar toch sterker. Zijn gezicht had een ondefinieerbare trek gekregen. De rimpels van vermoeidheid hadden hem ouder gemaakt, maar de verandering was subtieler - zij straalde uit vanuit de ogen. Hij was soldaat, had altijd het verlangen gehad om een krijger te zijn; nu was hij een krijger die verlangde om iets anders te zijn. Hij was getuige geweest van strijd en wreedheden, dood en verderf. Hij had kraaien met hun scherpe bek de ogen van de doden zien uitpikken, en wormen die in de etterende kassen groeiden. Hij had zichzelf gevonden, en verwonderde zich niet langer. 
'Hoe is het met hem?' vroeg hij aan Caessa. 
'Hij komt er wel weer bovenop. Maar hij zal een paar weken lang niet kunnen vechten.' 
'Dan zal hij helemaal niet meer vechten, want we kunnen het nog slechts een paar dagen uithouden. Maak hem klaar om hem te vervoeren.' 
'Hij kan niet vervoerd worden,' zei ze terwijl ze zich omdraaide en hem aankeek. 
'Het moet. We ontruimen de muur en we trekken ons vannacht terug. We hebben vandaag meer dan vierhonderd man verloren. Muur vier is slechts een paar honderd el lang - die kunnen we nog dagenlang houden. Maak hem gereed.' 
Ze knikte en stond op. 
'U bent ook moe, generaal,' zei ze. 'U zou wat moeten gaan rusten.' 
'Dat zal ik al gauw doen,' antwoordde hij met een glimlach. De glimlach bezorgde haar een rilling langs haar rug. 'Weldra zullen we allemaal kunnen rusten, denk ik.' 
Brancardiers legden Druss op een brancard, tilden hem voorzichtig op en bedekten hem met witte dekens tegen de nachtelijke kou. Met de andere gewonden vormden ze een konvooi naar muur vier, waar touwen werden neergelaten en de brancards stil werden opgehesen. Er brandden geen toortsen, alleen de sterren verlichtten het tafereel. Orrin klom via het laatste touw over de kantelen. Er werd een helpende hand uitgestoken die hem erover trok - het was Gilad. 'Jij schijnt altijd bij de hand te zijn om me te helpen, Gilad. Al moet je niet denken dat ik daarover loop te klagen, hoor.' 
Gilad glimlachte. 'Met het gewicht dat u hebt verloren, generaal, zou u de wedstrijd nu gemakkelijk gewonnen hebben.' 
'Ach ja, die hardloopwedstrijd! Het lijkt iets uit een heel andere tijd. Wat is er van je vriend geworden? Die met die bijl?' 
'Die is naar huis gegaan.' 
'Een wijze beslissing. Waarom ben jij gebleven?' 
Gilad haalde zijn schouders op. Hij kreeg langzamerhand genoeg van de vraag. 
'Het is een heerlijke nacht, de beste tot nu toe,' zei Orrin. 'Vreemd, vroeger lag ik 's nachts in bed altijd naar de sterren te kijken. Ik kreeg daar altijd slaap van. Nu heb ik geen behoefte aan slaap. Ik heb dan het gevoel dat ik mijn leven verspil. Heb jij dat gevoel ook?' 
'Nee, meneer. Ik slaap als een roos.' 
'Mooi. Nou, welterusten dan, zou ik zeggen.' 
'Welterusten, meneer.' 
Orrin liep langzaam weg en draaide zich toen om. 'We hebben het er niet al te slecht afgebracht, nietwaar?' zei hij. 
'Nee, meneer,' antwoordde Gilad. 'Ik denk dat de Nadir met weinig genoegen aan ons zullen terugdenken.' 
'Inderdaad. Welterusten.' Hij wilde het kleine trapje van de muur aflopen toen Gilad een stap naar voren deed. 
'Meneer!' 
'Ja?' 
'Ik ... ik wilde u nog zeggen ... nou ja, dat ik er trots op ben dat ik onder u gediend heb. Dat was het, meneer.' 
'Dank je, Gilad. Maar ik ben degene die trots zou moeten zijn. Welterusten.' 
Togi zei niets toen Gilad bij de muur terugkwam, maar de jonge officier voelde de ogen van de Ruiter op zich gericht. 
'Nou, zeg het maar,' zei Gilad. 'Dan hebben we het maar gehad.' 
'Wat moet ik zeggen?' 
Gilad keek naar het gezicht van zijn vriend, waarop niets af te lezen viel, en zocht naar een spoor van leedvermaak of minachting. Er was niets. 'Ik dacht dat je zou denken ... Ik weet het niet,' zei hij lamlendig. 
'De man heeft moed en karakter getoond en dat heb je hem gezegd. Daar steekt geen kwaad in, al had je dat niet hóéven doen. In vredestijd zou ik denken dat je voor hem kroop, dat je met die opmerking bij hem in de gunst probeerde te komen. Hier niet. Hier heb je er niets bij te winnen en hij wist dat. Dus je hebt het terecht gezegd.' 
'Dank je,' zei Gilad. 
'Waarvoor?' 
'Voor je begrip. Weet je, ik geloof dat hij een groot man is, groter dan Druss misschien wel. Want hij beschikt noch over Druss' moed, noch over de strategische bekwaamheid van Hogun, en toch is hij hier nog steeds en geeft hij het niet op.' 
'Hij zal het niet lang meer volhouden.' 
'Dat zullen we geen van allen,' zei Gilad. 
'Nee, maar hij zal de laatste dag niet meer meemaken. Hij is te vermoeid - hierboven is hij te vermoeid.' Togi tikte tegen zijn slaap. 
'Ik denk dat je ongelijk hebt.' 
'Nee, dat denk je niet. Daarom maakte je net die opmerking tegen hem. Je voelde het ook.' 

Druss dreef in een zee van pijn, die zijn lichaam liet schroeien en branden. Hij hield zijn mond stijf gesloten en knarste met zijn tanden tegen de niet aflatende kwelling die als een zuur traag door zijn rug kroop. Praten was vrijwel onmogelijk, de woorden werden door opeengeklemde tanden gesist, en de gezichten van de mensen rond zijn bed trilden en vervloeiden tot ze onherkenbaar waren. 
Hij verloor het bewustzijn, maar de pijn volgde hem in de diepten van zijn dromen, waar hij omringd werd door naargeestige landschappen vol spookachtige schaduwen en grillige bergen die zich zwart aftekenden tegen een grijze, sombere hemel. Druss lag op de berg en kon zich niet bewegen van de pijn, zijn ogen op een klein bosje gericht van bomen die door de bliksem getroffen waren, ongeveer twintig passen van hem af. Voor hem stond een man die in het zwart gekleed was. Hij was mager en zijn ogen waren donker. Hij boog zich naar voren en ging op een rots steen zitten terwijl hij naar de bijlvechter keek. 
'Dus hier draait het uiteindelijk op uit,' zei hij. De stem had een holle klank, als de wind die door een spelonk fluit. 
'Ik zal genezen,' siste Druss en hij knipperde met zijn ogen tegen het zweet dat in zijn ogen drupte. 
'Niet hiervan,' zei de man. Je zou eigenlijk al dood moeten zijn.' 
'Ik ben vaker gewond geweest.' 
'Ja, maar het zwaard was vergiftigd - groen sap uit de noordelijke moerassen. Nu wordt je lichaam weggevreten door koudvuur.' 
'Nee! Ik zal met mijn bijl in mijn hand sterven.' 
'Dacht je dat? Ik heb op je gewacht, Druss, al die jaren lang. Ik heb de talloze reizigers gezien die jij met jouw hand de donkere rivier hebt overgestuurd. En ik heb jou in het oog gehouden. Je trots is enorm, je eigendunk overweldigend. Je hebt roem geproefd en je kracht boven al het andere gesteld. Nu ga je sterven. Geen bijl. Geen roem. Nooit zul je de donkere rivier naar de Eeuwige Zalen oversteken. Dat stemt me tot voldoening, begrijp je dat? Kun je dat aanvoelen?' 
'Nee. Waarom haat je me?' 
'Waarom? Omdat jij de angst overwonnen hebt. En omdat je leven een bespotting voor mij is. Het is niet voldoende dat je sterft. Alle mensen sterven, boeren en koningen - allen zijn uiteindelijk voor mij. Maar jij, Druss, jij bent bijzonder. Als jij zou sterven zoals je wenst, dan zou je me nog bespotten. Dus heb ik voor jouw een uitzonderlijke kwelling bedacht. Je had intussen allang aan je verwonding gestorven moeten zijn. Maar ik ben je nog niet komen halen. En nu zal de pijn feller worden. Je zult kronkelen ... Je zult kermen ... Uiteindelijk zal je geest breken en je zult smeken. Sméken of ik je kom halen. En ik zal komen en je bij de hand nemen. En je zult van mij zijn. De laatste herinnering die de mensen aan je zullen hebben is aan een grienend, jankend wrak. Ze zullen je verachten en op je legende zal eindelijk een smet rusten.' 
Druss bracht met moeite zijn machtige armen onder zich en worstelde om overeind te komen. Maar de pijn kreeg hem opnieuw klein en met een gekreun tussen zijn opeengeklemde tanden door viel hij weer plat. 
'Vooruit maar, bijlvechter. Geef het niet op. Doe nog beter je best. Je had op je berg moeten blijven om van je oude dag te genieten. Ijdele man! Je kon de roep van het bloed niet weerstaan. Worstel maar tevergeefs - en breng mij vreugde.' 

In het provisorische lazaret tilde Calvar Syn de hete doeken van Druss' naakte rug en verving ze snel toen de stank zich door de kamer begon te verspreiden. Serbitar stapte naar voren en bestudeerde de wond ook. 
'Het is hopeloos,' zei Calvar Syn terwijl hij met zijn hand over zijn gladde kale schedel wreef. 'Hoe is het mogelijk dat hij nog steeds in leven is?' 
'Ik weet het niet,' zei de albino zacht. 'Caessa, heeft hij nog iets gezegd?' Het meisje keek op vanuit de stoel naast het bed, haar ogen dof van vermoeidheid. Ze schudde haar hoofd. 
De deur ging open en Roek kwam stil binnen. Hij trok vragend zijn wenkbrauwen op naar de dokter, maar Calvar Syn schudde zijn hoofd. 
'Hoe komt dat?' vroeg Roek. 'De wond was niet erger dan zijn eerdere verwondingen.' 
'Gangreen. De wond wil niet dichtgaan en het gif heeft zich door zijn lichaam verspreid. Hij is onmogelijk te redden. Afgaande op de ervaring die ik in veertig jaar heb opgedaan, zou hij nu al dood moeten zijn. Zijn lichaam raakt met een verbijsterende snelheid aangetast.' 
'Hij is een taaie oude man. Hoe lang kan hij het nog volhouden?' 
'Hij haalt de morgen niet,' antwoordde de dokter. 
'Hoe gaat het op de muur?' vroeg Serbitar. 
Roek haalde zijn schouders op. Zijn wapenrusting zat onder het bloed en zijn ogen stonden vermoeid. 'We houden momenteel nog stand, maar ze zitten in een tunnel onder ons en de poort zal het niet houden. Het is verduiveld jammer dat we geen tijd hadden om de poorttunnel vol puin te storten. Ik denk dat ze er voor het vallen van de avond door zullen zijn. Ze hadden al een poor~e opengebroken, maar Hogun en een paar anderen verdedigen de wenteltrap. Daarom ben ik hier gekomen, dokter. Ik ben bang dat je je op een volgende evacuatie moet gaan voorbereiden. Van nu af aan is het lazaret in de donjon. Hoe snel kun je vertrekken?' 
'Hoe zou ik dat kunnen zeggen? Er worden voortdurend nieuwe gewonden binnengebracht.' 
'Begin in ieder geval met de voorbereidingen. Degenen die te zwaar gewond zijn om vervoerd te worden, moeten uit hun lijden worden verlost.' 
'Wat?' schreeuwde de dokter. 'Vermoorden, bedoel je?' 
'Precies. Vervoer degenen die vervoerd kunnen worden. De anderen ... Wat denk je dat de Nadir met hen zullen doen?' 
'Ik zal iedereen vervoeren, hoe dan ook. Als ze tijdens de evacuatie sterven, is dat beter dan hen in bed de keel af te snijden.' 
'Dan beginnen we nu meteen. We verspillen tijd,' zei Roek. 
Op de muur voegden Gilad en Togi zich bij Hogun boven aan de wenteltrap. De traptreden lagen vol lijken, maar steeds nieuwe Nadir kwamen door de bocht van de wenteltrap en klauterden over de lijken. Hogun deed een stap naar voren, pareerde een slag en stak de voorste man in zijn buik. Hij viel en liet de krijger achter hem struikelen. Togi had zijn zwaard met twee handen vast en sloeg de man zijn hoofd af terwijl hij viel. Twee volgende krijgers klommen naar voren terwijl ze hun ronde schilden van ossenhuid voor zich hielden. Daarachter drongen anderen op. 
'Het is dweilen met de kraan open!' schreeuwde Togi. 
Boven hen kregen de Nadir vaste voet op de kantelen en dreven een wig in de linie van de Drenai. Orrin zag het gevaar en rende naar voren met vijftig man van de nieuwe groep Karnak. Rechts onder hen sloeg een stormram donderend tegen de enorme poorten van brons en eikenhout. Tot dusver hielden de poorten het, maar onder de middelste kruisbalken waren onheilspellende scheuren verschenen en het hout kreunde onder het geweld van de slagen. 
Orrin vocht zich een weg naar de wig van de Nadir, waarbij hij zijn zwaard met twee handen vasthield. Hij hakte en houwde zonder enige poging te doen om zich te dekken. Achter hem stortte een Drenaikrijger neer, zijn keel doorgesneden. Orrin gaf een backhandhouw naar het gezicht van de aanvaller en blokkeerde toen een slag van links. 
Het was drie uur voor het vallen van de avond. 
Boogman knielde op het gras achter de muur, drie kokers met pijlen voor hem op de grond. Kalm zette hij een keep op de pees, trok die naar achteren en liet de pijl wegschieten. Een man links van Orrin viel; de pijl had zijn slaap doorboord. Toen viel een tweede Nadir door Orrins zwaard, voor een volgende pijl een derde in het gras liet bijten. De wig begon uiteen te vallen terwijl de Drenai met hun zwaarden houwend opdrongen. 
Bij het trappenhuis verbond Togi een lange snee in zijn onderarm terwijl een nieuwe eenheid Legionairs de wenteltrap verdedigden. Gilad leunde tegen een steen terwijl hij het zweet van zijn voorhoofd veegde. 
'Een lange dag,' zei hij. 
'En hij is nog lang niet voorbij,' mompelde Togi. 'Ze voelen dat ze de muur nu bijna veroverd hebben.' 
'Ja. Hoe staat het met je arm?' 
'Goed,' antwoordde Togi. 'Waar moeten we nu naartoe?' 
'Hogun zei dat we moesten kijken waar we het hardste nodig waren.' 
'Dat kan overal zijn. Ik zou zeggen de poort - kom je mee?' 
'Waarom niet?' antwoordde Gilad glimlachend. 
Roek en Serbitar zuiverden een deel van de muur en renden dan verder om zich bij Orrin en zijn groep te voegen. Overal langs de muur week de verdedigingslinie terug. Maar zij hield stand. 
'Als we het vol kunnen houden tot zij zich hergroeperen voor een volgende aanval, hebben we misschien toch nog tijd om iedereen achter Valteri te krijgen,' schreeuwde Orrin toen Roek zich een weg naar hem toe had gevochten. 
De gevechten woedden nog een uur lang. Toen brak de reusachtige bronzen kop van de stormram door het hout van de poort. De grote balk in het midden zakte door en met een scheurend gekreun gleed hij uit zijn holten. De ram werd langzaam achteruitgetrokken om de weg voor de krijgers daarachter vrij te maken. 
Gilad stuurde een ijlbode naar de mannen op de muur om Roek of een van de andere gans te waarschuwen. Daarna trok hij zijn zwaard en wachtte met vijftig anderen om de ingang te verdedigen. Terwijl hij zijn hoofd heen en weer wiegde om de pijnlijke spieren van zijn schouders te ontspannen, keek hij naar Togi. De man glimlachte. 
'Wat is er zo grappig?' 
'Mijn eigen stomme schuld,' antwoordde Togi. 'Ik stelde voor om naar de poort te gaan om een beetje rust te krijgen. Nu wordt het mijn dood.' 
Gilad zei niets. Dood! Zijn vriend had gelijk - de mannen bij de poort zouden niet naar muur vijf kunnen ontsnappen. Hij voelde de neiging in zich opkomen zich om te draaien en weg te rennen, maar onderdrukte die. 
Wat deed het er trouwens toe? Hij had genoeg van de dood gezien de laatste Jaar weken. En als hij het overleefde, wat zou hij dan doen, waar zou hij heengaan? Terug naar zijn boerderij en een saaie vrouw? Om ergens oud te worden, tandeloos en seniel terwijl hij onophoudelijk vervelende verhalen over zijn jeugd en zijn moed vertelde? 
'Grote goden!' zei Togi plotseling. 'Moet je daar eens kijken!' 
Gilad draaide zich om. Over het gras kwam Druss langzaam naar hen toelopen, ondersteund door de vrouwelijke vogelvrije Caessa. Hij wankelde en viel bijna, maar ze hield hem overeind. Toen ze dichterbij kwamen, slikte Gilad het afgrijzen weg dat hij voelde. Het gezicht van de oude man was ingevallen; het was bleek met hier en daar blauwe plekken, als een lijk dat al wee dagen boven de aarde stond. De mannen stapten opzij terwijl Caessa Druss naar het centrum van de linie voerde. Toen trok ze een kort zwaard en stelde zich naast hem op. 
De poorten openden zich en de Nadir stroomden erdoor. Met veel moeite trok Druss Snaga. Door de mist van pijn heen kon hij nauwelijks iets zien en iedere stap was een nieuwe marteling voor hem geweest toen het meisje hem naar voren had geleid. Ze had hem voorzichtig aangekleed terwijl ze aan een stuk door had gehuild. Toen had ze hem overeind geholpen. Hijzelf was ook gaan huilen, want de pijn was ondraaglijk geweest. 
'Ik red het niet,' had hij gejammerd. 
'Je kunt het,' zei ze tegen hem. 'Het móét.' 
'De pijn .. .' 
'Je hebt wel eerder pijn geleden. Vecht ertegen.' 
'Ik kan het niet. Het is afgelopen met me.' 
'Luister naar me, verdomme! Jij bent de Legendarische Druss en daarbuiten sneuvelen mensen. Een laatste maal, Druss. Alsjebliéft. Je mag het niet opgeven als een gewoon mens. Jij bent Druss! Je kunt het. Houd hen tegen. Je moet hen tegenhouden. Mijn moeder is daarbuiten!' 
Zijn blik werd een moment helder en hij zag haar krankzinnigheid. Hij begreep er niets van, want hij wist niets van haar leven, maar hij voelde haar innerlijke drang. Met een inspanning die hem een martelende kreet ontlokte, zette hij zijn benen stevig uit elkaar terwijl hij met een reusachtige hand een uitsteeksel in de muur greep om zichzelf overeind te houden. De pijn werd steeds erger, maar nu was hij woedend en hij gebruikte de pijn om zichzelf op te zwepen. Druss haalde een keer diep adem. 'Kom, kleine Caessa, laten we je moeder gaan zoeken,' zei hij. 'Maar je zult me moeten helpen, want ik sta een beetje onvast op mijn benen.' 
De Nadir stortten zich door de poort op de wachtende zwaarden van de Drenai. Boven hen had Roek bericht van de ramp gekregen. Gedurende een ogenblik nam de aanval op de muur af toen de mannen massaal door de poorttunnel drongen. 'Terug!' schreeuwde hij. 'Terug naar muur vijf.' Mannen begonnen over het gras te rennen, door de verlaten straten van de buitenwijken van Delnoch, straten waar Druss zoveel dagen geleden de mensen uit had laten evacueren. Er was nu geen schootsveld meer tussen de muren, want de gebouwen stonden nog steeds overeind, spookachtig leeg. 
Krijgers renden naar de betrekkelijke veiligheid van muur vijf, zonder nog te denken aan de achterhoede bij de ingebeukte poort. Gilad nam het hen niet kwalijk, maar vreemd genoeg voelde hij ook niet de behoefte om zich bij hen aan te sluiten. 
Alleen Orrin zag de achterhoede toen hij wegliep. Hij draaide zich om en wilde zich bij hen aansluiten, maar Serbitar naast hem greep zijn arm. 'Nee,' zei hij. 'Dat zou zinloos zijn.' 
Ze renden verder. Achter hen klommen de Nadir over de muur en zetten de achtervolging in. 
In de gang bij de poort ging de slachting verder. Druss, die vocht als een automaat, hakte en sloeg naar de opdringende krijgers. Togi stierf toen een korte lans in zijn borst werd gestoten; Gilad zag hem niet vallen. Caessa zag een heel ander tafereel voor zich: er waren tien rovers en Druss vocht tegen hen allen tegelijk. Iedere keer dat hij een man doodde, glimlachte ze. Acht... Negen ... 
De laatste rover, een man die ze nooit zou kunnen vergeten omdat hij haar moeder had gedood, kwam naar voren. Hij had een gouden oorring in en een litteken dat van zijn wenkbrauw naar zijn kin liep. Terwijl ze haar zwaard optilde, stortte ze zich naar voren en stootte het wapen in zijn buik. De gedrongen Nadir sloeg achterover en trok haar met zich mee. Een mes trof haar tussen haar schouderbladen, maar zij voelde het niet. De rovers waren allen dood en voor de eerste keer sinds haar kindertijd voelde ze zich veilig. Haar moeder zou nu tussen de bomen vandaan komen en haar mee naar huis nemen. Druss zou een enorme maaltijd voorgezet krijgen en ze zouden met elkaar lachen. En ze zou voor hem zingen. Ze zou ... 
Slechts zeven mannen stonden nog rond Druss, en de Nadir omsingelden hen. Een onverwachte lanstoot verbrijzelde Druss' ribben en doorboorde een long. Snaga kwam met een moorddadig antwoord door de arm met de lans van de barbarenschouder te hakken. Toen de man viel, sneed Gilad zijn keel door. Daarna werd Gilad zelf geveld, met een doorboorde rug, en Druss stond nog als enige. De Nadir weken terug toen een van hun kapiteins naar voren trad. 'Ken je me nog, Doodsbode?' zei hij. 
Druss rukte de lans uit zijn zijde en slingerde die van zich af. 'Ik ken je nog, reuzelpens. De heraut!' 
'Jij zei dat je mijn ziel zou krijgen, maar ik sta hier nog en jij bent stervende. Wat vind je daarvan?' 
Plotseling hief Druss zijn arm op en wierp Snaga naar voren. De bijl spleet het hoofd van de heraut als een pompoen. 
'Je kletstte veel,' zei Druss. Hij zonk op zijn knieën en zag het levensbloed uit zichzelf wegvloeien. Naast hem lag Gilad op sterven, maar zijn ogen waren open. 'Het was heerlijk om te leven, nietwaar jongen?' 
Om hem heen stonden de Nadir, maar niemand hief een hand tegen hem op. 
Druss keek op en wees naar een krijger. 'Jij, jongen,' zei hij in een keeldialect, 'haal mijn bijl.' Een ogenblik lang bleef de krijger onbeweeglijk staan. Toen haalde hij zijn schouders op en trok Snaga uit het hoofd van de heraut. 'Breng hem hier,' beval Druss. Toen de jonge soldaat dichterbij kwam, kon Druss zien dat hij van plan was hem met zijn eigen wapen te doden, maar een stem blafte een bevel en de krijger verstijfde. Hij overhandigde Druss de bijl en stapte weer achteruit. 
Er kwam nu een waas voor Druss' ogen en hij kon niet zien wie er voor hem opdoemde. 
'Je hebt goed gevochten, Doodsbode,' zei DIric. 'Nu kun je rusten.' 
'Had ik nog maar een vleugje kracht, dan zou ik je neerslaan,' mompelde Druss terwijl hij met zijn bijl worstelde. Maar het gewicht was te groot. 
'Ik weet het. Ik wist niet dat Nogusha vergif op zijn zwaard had gesmeerd. Geloof je me?' 
Druss boog zijn hoofd en hij viel voorover. De Legendarische Druss was dood.