31
De hele ochtend klom de ene golf krijsende barbaren na de
andere langs touwen en ladders omhoog, om tot de ontdekking te
komen dat hen alleen een kille verschrikkelijke dood onder de
houwende zwaarden en sabels van de verdedigers wachtte. Mannen
vielen schreeuwend op de rotsen onder de muren, of werden vertrapt
onder de voeten van de vechtende mannen op de muur. Schouder aan
schouder zaaiden Sathuli en Drenai dood en verderf onder de
Nadir.
Roek hield zijn wapen met twee handen vast en het zwaard van
Egel maaide door de rangen van de Nadir als een zeis door het
koren. Naast hem vocht Joachim met twee korte zwaarden als een
dodelijke wervelwind.
Beneden werden de mannen van Orrin langzaam teruggedreven naar
een breder deel van de tunnel, hoewel de Nadir elke duim grond duur
moesten betalen. Nadat Orrin een lansstoot had gepareerd, trof hij
de aanvaller met een backhandslag in zijn gezicht. De man verdween
in de wervelende massa en een andere aanvaller nam zijn plaats
in.
'We houden het niet!' schreeuwde een jonge officier rechts van
Orrin. De generaal had geen tijd om te antwoorden.
Plotseling uitte de voorste Nadirkrijger een kreet van afschuw
en week terug tegen zijn makkers aan. Anderen volgden zijn blik
naar de ingang van de tunnel, achter de Drenai.
Tussen de Drenai en de Nadir ontstond een kloof, die steeds
breder werd toen de barbaren zich omdraaiden en wegvluchtten naar
het open terrein tussen Valteri en Geddon.
'Grote goden van Missael!' zei de officier. 'Wat is er aan de
hand?'
Orrin draaide zich om en zag wat de Nadir met afschuw had
vervuld. Achter in de schemerige tunnel stonden de Legendarische
Druss, Serbitar en de Dertig. Talloze gesneuvelde krijgers volgden
hen. Druss' bijl lag in zijn hand en de strijdlust straalde uit
zijn ogen. Orrin slikte en likte over zijn lippen. Pas bij de derde
keer slaagde hij erin zijn zwaard in de schede te
steken.
'Ik denk dat we de tunnel wel door hem kunnen laten
verdedigen,' zei hij.
De overgebleven mannen drongen dicht achter hem aan toen hij
naar Druss liep.
De spookverdedigers schenen hen niet te zien, hun ogen waren
strak op de tunnel gericht. Orrin probeerde iets tegen Druss te
zeggen, maar de oude man staarde alleen maar voor zich uit. Toen de
generaal een trillende hand uitstak en de bijlvechter probeerde aan
te raken, voelde zijn hand niets, alleen intens koude
lucht.
'Laten we naar de muur teruggaan,' zei hij. Hij sloot zijn
ogen en liep blindelings door de rijen geesten heen. Tegen de tijd
dat hij het begin van de tunnel had bereikt, huiverde hij over zijn
hele lichaam. De andere mannen die bij hem waren spraken geen
woord.
Niemand keek achterom.
Hij voegde zich bij Roek op de muur en de strijd werd
voortgezet. Enkele ogenblikken later, tijdens een korte
gevechtspauze, schreeuwde Roek: 'Hoe staat het in de
tunnel?'
'Daar is Druss,' antwoordde Orrin. Roek knikte alleen maar en
draaide zich weer om toen nieuwe Nadirkrijgers over de kantelen
klommen.
Boogman vocht met een kort zwaard en een schild naast Hogun.
Hoewel hij met het zwaard niet zo vaardig was als met zijn boog,
was hij bepaald geen slechte strijder.
Hogun weerde een bijlslag af - en zijn zwaard brak. Het
bijlblad verbrijzelde zijn schouder en verdween in zijn borst. Hij
stootte het gebroken zwaard in de buik van de bijlvechter en viel
samen met hem op de grond.
Een lans stootte naar voren en doorboorde de rug van de
Legioengeneraal toen die weer moeizaam overeind probeerde te komen.
Boogmans korte zwaard werd in de buik van de lansier gestoten, maar
nog meer Nadir drongen op en Hoguns lichaam verdween in het
strijdgewoel.
Naast de poorttoren raakte Joachim Sathuli gewond, in zijn
zijde getroffen door een werpspies. Roek steunde hem en droeg hem
min of meer achter de muur, maar moest hem alleen laten, want de
Nadir waren bijna doorgebroken. Joachim greep de speer met beide
handen vast terwijl het zweet op zijn voorhoofd parelde, en
onderzocht de wond. De punt was net boven de rechterheup
binnengedrongen en door zijn rug weer naar buiten gegaan. Enkele
minuten lang verloor hij het bewustzijn, maar een zachte aanraking
van een hand bracht hem weer bij zijn positieven. Een
Sathulikrijjger, Andisim, hurkte naast hem.
'Verwijder de punt van de speer,' siste Joachim.
'Snel.'
Zonder een woord te spreken pakte de man zijn dolk en wrikte
de speerpunt zo voorzichtig mogelijk van de schacht los. Eindelijk
was dat gebeurd. 'En nu,' fluisterde Joachim, 'trek je er de
schacht uit.' Terwijl de man boven hem stond, trok hij de
speerschacht er langzaam uit. Het bloed gutste uit de wond, maar
Joachim scheurde een stuk van zijn mantel en drukte de wond daarmee
dicht terwijl Andisim hetzelfde bij de wond in zijn rug
deed.
'Help me overeind,' beval hij, 'en zorg dat ik een kromzwaard
krijg.'
In zijn tent achter de muren van Eldibar zag Ulric hoe het
zand langzaam door een enorme zandloper viel. Naast hem lag de rol
perkament die hij die ochtend uit het noorden had
ontvangen.
Zijn neef Jahingir had zichzelf tot Khan uitgeroepen -
opperheer van het noorden. Hij had Ulrics broer Tsubodi gedood en
Ulrics hoofdvrouw Hasita als gijzelaar gevangengenomen.
Ulric kon het hem niet kwalijk nemen en hij voelde geen woede.
Zijn familie was geboren om te heersen en het bloed eiste zijn
rechten. Maar hij kon hier verder geen tijd verspillen en daarom
had hij de zandloper neergezet. Als de muur niet gevallen was tegen
de tijd dat het zand erdoor gevallen was, zou hij zijn leger weer
naar het noorden voeren, zijn koninkrijk heroveren en later naar
Dros Delnoch terugkeren.
Hij had bericht gekregen dat Druss de tunnel verdedigde en had
zijn schouders opgehaald. Toen hij weer alleen was, had hij
geglimlacht. Zo, dus zelfs het Paradijs had de oude held niet van
de strijd kunnen weerhouden!
Buiten zijn tent stonden drie mannen met ramshoorns te wachten
op zijn teken. En het zand stroomde door.
Op Geddon braken de Nadir rechts door. Roek schreeuwde tegen
Orrin dat hij hem moest volgen en hakte zich een weg langs de
kantelen. links kregen steeds meer Nadir vaste voet op de muur en
de Drenai vielen terug, sprongen in het gras en hergroepeerden
zich. De Nadir zwermden naar voren.
De strijd was verloren.
Sathuli en Drenai wachtten met hun zwaard in de aanslag toen
de Nadir voor hen samendromden. Boogman en Orrin hadden zich naast
Roek opgesteld en Joachim Sathuli kwam aangehinkt.
'Ik ben blij dat we jullie maar een dag hebben beloofd,'
gromde Joachim terwijl hij het bloederige verband tegen zijn zijde
gedrukt hield.
De Nadir spreidden zich voor hen uit en vielen
aan.
Roek leunde op zijn zwaard en haalde diep adem terwijl hij het
restant van zijn krachten zoveel mogelijk trachtte te sparen. Hij
voelde niet langer de energie, noch de wil in zich om een berserker
woede op te wekken. Zijn hele leven had hij dit ogenblik gevreesd
en nu het aangebroken was, was het voor hem even onbelangrijk als
zand op een oceaanstrand. Vermoeid richtte hij zijn blik op de
aanvallende krijgers.
'Zeg eens, ouwe jongen,' mompelde Boogman, 'denk je dat het te
laat is om ons over te geven?'
Roek grinnikte. 'Een tikkeltje,' zei hij. Zijn handen klemden
zich rond het gevest, van zijn zwaard, hij draaide zijn pols en het
lemmet suisde door de lucht.
De voorste rijen van de Nadir waren nog geen twintig passen
van hen af toen het geluid van ramshoorns uit de verte door de
vallei echode.
De aanvallers hielden hun pas in ... en bleven staan. Op
minder dan tien passen van elkaar af stonden beide partijen naar
het indringende geloei te luisteren.
Ogasi vloekte en spuugde terwijl hij zijn zwaard in de schede
stak. Hij keek gemelijk in de verbaasde ogen van de Bronzen Graaf.
Roek zette zijn helm af en stak zijn zwaard voor hem in de
grond.
Ogasi stapte naar voren. 'Het is voorbij!' zei hij. Hij tilde
zijn arm op en zwaaide dat de Nadir terug moesten gaan naar de
muur. Toen draaide hij zich nog een keer om. 'Maar onthoud dit
goed, jij bastaard met je ronde ogen, ik was het, Ogasi, die je
vrouw heeft gedood.'
Het duurde enkele ogenblikken voor de woorden tot Roek
doordrongen, maar toen haalde hij diep adem en deed zijn kap
handschoenen uit. 'Denk je dat het te midden van dit alles nog
uitmaakt,' zei hij, 'om te weten wie een
bepaalde pijl heeft afgeschoten? Wil je dat ik je niet
vergeet? Dat zal ik niet. Wil je dat ik je haat? Dat kan ik niet.
Misschien morgenochtend. Of volgend jaar. Of misschien
nooit.'
Gedurende een ogenblik stond Ogasi daar zonder een woord te
zeggen.
Toen haalde hij zijn schouders op. 'De pijl was voor jou
bedoeld,' zei hij terwijl de vermoeidheid hem als een donkere
mantel begon te omhullen. Nadat hij zich op zijn hakken had
omgedraaid, ging hij achter de afmarcherende krijgers aan.
Stilzwijgend klommen ze langs de ladders en touwen naar beneden -
geen van hen nam de weg door de poorttunnel.
Roek gespte zijn borstkuras los en liep langzaam naar het
begin van de tunnel. Druss en de Dertig kwamen op hem afgelopen.
Roek tilde een hand op ter begroeting, maar er kwam een windvlaag
en de krijgers losten op in een mist en waren
verdwenen.
'Vaarwel, Druss,' zei hij zacht.
Later die avond nam Roek afscheid van de Sathuli en sliep
enkele uren aan een stuk in de hoop dat Virae hem weer zou
verschijnen. Hij ontwaakte verfrist, maar
teleurgesteld.
Arshin bracht hem een maaltijd en hij at samen met Boogman en
Orrin.
Ze spraken weinig. Calvar Syn en zijn verpleeghulpen hadden
Hoguns lichaam gevonden en ze zwoegden om de levens te redden van
de honderden gewonden die nu naar het Geddonlazaret werden
gebracht.
Tegen middernacht ging Roek naar zijn kamer en legde zijn
wapenrusting af; toen herinnerde hij zich het geschenk van
Serbitar. Hij was te vermoeid om zich ervoor te interesseren, maar
hij kon de slaap niet vatten, dus stond hij op en kleedde zich aan,
nam een toorts uit een muurhaak en daalde langzaam af in de
krochten van de donjon. De deur naar Egels kamer was wederom
gesloten, maar voor hem ging hij opnieuw open.
De lichten binnenin gloeiden op toen Roek zijn toorts tegen de
muur plaatste en naar binnen stapte. Zijn adem stokte in zijn keel
toen hij naar het kristallen blok keek. Binnenin lag Virae! Haar
lichaam vertoonde geen enkel litteken, geen pijlwond; ze dreef
naakt en vredig, schijnbaar slapend, in het doorzichtige kristal.
Hij liep naar het blok, stak zijn handen erin en raakte haar aan.
Ze bewoog zich niet en haar lichaam was koud. Hij bukte zich, tilde
haar eruit en legde haar op een tafel ernaast. Toen deed hij zijn
mantel uit, wikkelde haar erin en tilde haar opnieuw op. Nadat hij
de toorts weer had opgepakt, liep hij langzaam terug naar zijn
kamer boven de zaal van de donjon.
Hij riep Arshin en de oude bediende verbleekte toen hij de
onbeweeglijke gestalte van de vrouw zag. Hij keek naar Roek en
sloeg toen zijn ogen neer. 'Het spijt me, heer. Ik weet niet waarom
de witharige haar lichaam in het magische kristal heeft
geplaatst.'
'Wat is er gebeurd?' vroeg Roek.
'Prins Serbitar en zijn vriend de Abt kwamen bij me op de dag
dat ze overleed. De Abt had een droom gehad, zei hij. Hij wilde het
mij niet uitleggen, maar hij zei dat het van het grootste belang
was dat het lichaam van uw vrouw in het kristal werd gelegd. Hij
zei iets over de Bron ... Ik begreep het niet goed. Ik begrijp het
nog steeds niet, heer. Is ze dood of leeft ze? En hoe hebt u haar
gevonden? We legden haar op het blok kristal en daar zonk ze
langzaam in weg. Maar toen ik het aanraakte, was het
ondoordringbaar. Ik begrijp er werkelijk helemaal niets meer van.'
In de ogen van de oude man welden de tranen op.
Roek stapte op hem toe en legde een hand op zijn schouder.
'Het is allemaal wat moeilijk uit te leggen. Haal Calvar Syn. Ik
wacht hier met Virae.'
Een droom van Vintar - wat kon het te betekenen hebben? De
albino had gezegd dat er vele morgens waren en dat niemand ooit kon
zeggen welke werkelijk zou aanbreken. Maar hij had er kennelijk een
gezien waarin Virae leefde en had bevolen dat haar lichaam bewaard
moest blijven. En op een of andere manier was de wond binnen in het
kristal geheeld. Maar wilde dat ook zeggen dat ze zou
leven?
Een levende Virae!
Zijn gedachten tolden door zijn hoofd. Hij kon niet denken en
voelen en zijn lichaam leek helemaal verdoofd. Na haar dood was
zijn eigen leven niets meer waard geweest, maar nu, nu zij er
opnieuw was, durfde hij gewoon niet te hopen. Als hij iets van het
leven had geleerd, dan was het wel dat elk mens zijn breekpunt had.
Hij wist dat hij nu vlak voor het zijne stond. Hij zat naast het
bed en tilde haar koude hand op. Terwijl zijn eigen handen trilden
van de spanning probeerde hij een polsslag te voelen. Niets. Hij
liep door de kamer, pakte nog een deken en legde die over haar
heen. Toen ging hij een vuur aanleggen in de haard.
Het duurde bijna een uur voor hij Calvar Syn op de trappen
buiten hoorde. De man vloekte luid tegen Arshin. In een blauwe
tuniek vol vuile vlekken en met een bebloede leren schort voor
stapte de dokter de kamer binnen.
'Wat voor idioterie is dit nu weer, graaf?' bulderde hij. 'Ik
heb mannen die dreigen te sterven als ik ze geen hulp geef. Wat ...
' Hij stamelde en zweeg toen hij het meisje op het bed zag liggen.
'Dus die oude man was niet aan het raaskallen! Waarom, Roek? Waarom
heb je haar lichaam teruggehaald?'
'Ik weet het niet. Echt. Serbitar verscheen me in een droom en
vertelde me dat hij een geschenk voor me had. Ik vond dit. Ik weet
niet wat er aan de hand is - is ze dood?'
'Natuurlijk is ze dood. De pijl had haar long
doorboord.'
'Maar zou je eens naar haar willen kijken? Er is geen
wond.'
De dokter trok het laken weg en voelde haar pols. Enkele
ogenblikken stond hij zwijgend daar. 'Ik voel een polsslag,'
fluisterde hij, 'maar hij is zwak en heel erg traag. Ik kan hier
niet bij je blijven zitten wachten - in het lazaret zijn mensen
stervende. Maar ik kom morgenochtend terug. Houd haar warm, dat is
het enige wat je kunt doen.'
Roek ging naast het bed zitten terwijl hij haar hand
vasthield. Op een gegeven moment, hoewel hij niet wist wanneer
precies, viel hij in slaap. De ochtend brak stralend helder aan en
het licht van de opkomende zon drong binnen door het oostelijke
raam, waardoor het bed in een gouden licht baadde. Toen het Viraes
wangen raakte, kregen die kleur en haar ademhaling werd krachtiger.
Een zacht gekreun kwam over haar lippen en Roek was onmiddellijk
wakker. 'Virae? Virae, kun je me horen?'
Haar ogen gingen open en sloten zich weer terwijl haar wimpers
trilden.
'Virae!'
Nogmaals gingen haar ogen open en ze glimlachte. 'Serbitar
heeft me teruggebracht,' zei ze. 'Zo moe ... Moet slapen.' Ze
draaide zich om, sloeg haar armen om het kussen heen en viel in
slaap, net op het moment dat de deur openging en Boogman
binnenstapte.
'Bij alle goden. Het is dus waar,' zei hij.
Roek leidde hem snel de kamer uit naar de gang. ja. Op een of
andere manier heeft Serbitar haar gered, al kan ik niet uitleggen
hoe. Het kan me ook niet schelen hoe het gebeurd is. Wat is er
buiten aan de hand?'
'Ze hebben de aftocht geblazen. Allemaal- tot de laatste man
toe, ouwe jongen. Het kamp is verlaten; Orrin en ik zijn er
geweest. Het enige wat er nog te vinden is, zijn een Wolfskop
standaard en het lijk van die poorter Bricklyn. Snap jij er iets
van?'
'Nee,' zei Roek. 'Die standaard betekent dat Ulric terug zal
komen. Het lijk? Ik zou het niet weten. Ik heb hem naar hen
toegestuurd - hij was een verrader en kennelijk was hij voor hen
van geen enkel nut meer.'
Een jonge officier kwam de wenteltrap oprennen. 'Heer! Er
wacht een ruiter van de Nadir bij Eldibar.'
Roek en Boogman liepen samen naar muur een. Onder hen, op een
grijze steppenpony, zat Ulric, heer van de Nadir. Hij droeg een
helm met een bontrand, een wollen wambuis en laarzen van
geitenleer. Hij keek op toen Roek zich over de kantelen
boog.
'Je hebt goed gevochten, Bronzen Graaf,' riep hij. 'Ik kwam
afscheid van je nemen. In mijn eigen rijk is een burgeroorlog
uitgebroken en ik moet je een tijdje verlaten. Ik wilde je laten
weten dat ik terug zal komen.'
'Ik ben altijd hier te vinden,' zei Roek. 'En de volgende keer
zal de ontvangst nog warmer zijn. Vertel me eens, waarom trokken je
mannen zich terug toen we bijna verslagen waren?'
'Geloof je in het noodlot?' vroeg Ulric.
'Ja.'
'Laten we het dan maar een speling van het lot noemen. Of
misschien was het een kosmische grap, een streek die de goden ons
hebben geleverd Het kan me niet schelen. Jij bent een dapper man.
Je mannen hebben dapper gevochten. En jij hebt gewonnen. Daar kan
ik me bij neerleggen, Bronzen Graaf - ik zou een armzalig mens zijn
als ik dat niet kon. Maar voor nu vaarwel! In de lente zul je me
terugzien.'
Ulric zwaaide, wendde het hoofd van zijn pony en galoppeerde
in noordelijke richting weg.
'Weet je,' zei Boogman, 'hoewel het misschien belachelijk
klinkt, ik geloof dat ik die kerel wel mag.'
'Vandaag mag ik iedereen graag,' zei Roek glimlachend. 'Een
stralende hemel, een frisse wind. Het leven is prachtig. Wat ga jij
doen?'
'Ik denk dat ik monnik word en mijn hele leven verder aan
gebed er goede werken ga wijden.'
'Nee,' zei Roek. 'Ik bedoel, wat ga je vandaag
doen?'
'Aha! Vandaag ga ik een stuk in mijn kraag zuipen en daarna
naar de hoeren,' zei Boogman.
Gedurende de dag die volgde ging Roek zo nu en dan even bij de
slapende Virae kijken. Ze had een gezonde kleur en haar ademhaling
was krachtig er gelijkmatig. Laat die avond, toen hij alleen in de
kleine zaal voor een bijna uitgebrand vuur zat, kwam ze naar hem
toe. Ze had een lichtgroene wollen tuniek aan. Hij stond op en nam
haar in zijn armen, kuste haar en trok haal op zijn schoot nadat
hij in een leren stoel was gaan zitten.
'Zijn de Nadir echt vertrokken?' vroeg ze.
'Inderdaad.'
'Roek, ben ik echt dood geweest? Het lijkt nu allemaal net een
droom. Wazig. Ik meen me te kunnen herinneren dat Serbitar me
terugbracht en dat mijn lichaam in een glazen blok onder in de
donjon lag.'
'Het was geen droom,' zei Roek. 'Herinner je je dat je naar me
toe bent gekomen toen ik met een reusachtige worm en een
reusachtige spin vocht?'
'Heel vaag. Maar het wordt steeds onduidelijker terwijl ik
eraan denk.'
'Maak je maar geen zorgen. Ik zal je er de komende vijftig
jaar alles ove1 vertellen.'
'Vijftig jaar maar?' zei ze. 'Dus als ik oud en grijs geworden
ben, laat je me ineens in de steek?'
Een schaterend gelach echode door de donjon.