11
Half zeven.
Lichtjes bespikkelden de nachtelijke heuvels van King's Point, als een oranje vlam die vanuit een uitgeholde pompoen gloeide met duizend ogen. In het westen versmolten de oceaan en de hemel in een zwart waas.
Max parkeerde langs de stoeprand en schakelde de koplampen uit. Hij leunde opzij en kuste Mary. 'Je ziet er vanavond geweldig uit.'
Ze glimlachte. Ondanks alles wat er vandaag met haar gebeurd was, voelde ze zich tot haar verbazing heerlijk, vrouwelijk, opgewekt. 'Dat heb je me al zes keer verteld.' 'Zeven is een geluksgetal. Je ziet er vanavond fantastisch uit.' Hij kuste haar weer. 'Voel je je beter? Ontspannen?' 'De man die het valium heeft uitgevonden, zou heilig verklaard moeten worden.'
'Jij zou heilig verklaard moeten worden,' zei hij. 'Blijf maar lekker zitten. Ik voel me vreselijk ridderlijk. Ik loop om de auto heen om jouw portier te openen.' De zeewind was niet krachtiger dan hij de hele dag geweest was, hoewel hij bij het vallen van de nacht kouder en ook luidruchtiger leek te worden. Hij schudde aan niet goed vastgezette luiken tot ze rammelden. Hij liet boomtakken langs huizen schrapen. Hij bewoog loshangende garagedeuren, zodat ze kreunden en kraakten. Hij blies borstelige palmtakken tegen elkaar in een koor van slangachtig gesis en rolde een paar lege limonadeblikjes over de straat. Door dichte struiken, pijnbomen en dadelpalmen tegen de ergste wind beschut, zag het kleine huis van één verdieping op Ocean Hill Lane nummer vierhonderdveertig er warm en gezellig uit. Zacht licht scheen door de glas-in-lood-ramen naar buiten. Een stallantaarn gloeide naast de voordeur. Lou Pasternak - eigenaar, uitgever en redacteur van de tweemaal per week uitkomende King 's Point Press - opende de deur en trok ze naar binnen. Terwijl ze elkaar vertelden hoe goed ze eruit zagen en hoe blij ze waren elkaar weer te zien, kuste Lou Mary op de wang, schudde Max de hand, en hing hun jassen op.
In Lou's aanwezigheid zijn, dacht ze, was even ontspannend als het innemen van een kalmeringsmiddel. Behalve Max en haar eigen broer, hield Mary meer van Lou dan van welke man dan ook. Hij was intelligent, vriendelijk, te royaal. Hij was ook de grootste cynicus die ze ooit ontmoet had, maar zijn cynisme werd getemperd door bescheidenheid en een geweldig gevoel voor humor.
Ze maakte zich zorgen om hem, omdat hij te veel dronk. Maar dat wist hij van zichzelf en hij was in staat om op een afstandelijke manier over zijn drinken te praten. Als je zag, zei hij altijd, hoe slecht de wereld eraantoe was, als je zag wat voor een paradijs het zou kunnen zijn, als je begreep dat wat kon zijn nooit zou gebeuren omdat de meeste mensen stommelingen waren - ja, dan had je wel een steun nodig om zonder je verstand te verliezen door het leven te komen. Voor sommige mensen, zei hij, was het geld of drugs of wat dan ook. Zijn steun was Scotch. En verdomd goede bourbon. 'Mijn moeder,' zei Mary soms tegen hem, 'leidde een ellendig leven als alcoholist.'
'Jouw moeder,' antwoordde Lou altijd, 'komt bij mij over als een alcoholist die de drank niet de baas kon blijven. Er is niets ergers dan een morsige dronkelap - behalve een dronkelap vol zelfmedelijden.'
Zijn drinken leek het volle leven dat hij leidde niet in de weg te staan. Hij had een uiterst succesvol bedrijf opgebouwd en runde het nog steeds. Zijn artikelen en reportages hadden hem een aantal nationale prijzen opgeleverd. Hij was vijfenveertig en hoewel hij nooit getrouwd was geweest, had hij meer vriendinnen dan enige andere man die Mary kende. Op dit moment woonde hij alleen, maar dat zou waarschijnlijk niet lang duren.
Hoewel ze hem enorme hoeveelheden drank had zien verzwelgen, had ze hem nog nooit dronken gezien. Hij wankelde niet, begon niet te lallen, werd niet sentimenteel of luidruchtig of onbeschoft. Hij kon niet alleen goed tegen drank, hij leefde er ook op.
ik drink niet om onder mijn verantwoordelijkheden uit te komen,' vertelde hij haar ooit. ik drink om te ontkomen aan de gevolgen van het feit dat andere mensen hun verantwoordelijkheden niet nakomen.'
'Mijn moeder is aan de alcohol gestorven,' waarschuwde ze hem. ik wil niet dat je doodgaat.'
'We gaan allemaal dood, lieve Mary. Je kan net zo goed doodgaan aan een verrotte lever als aan kanker of een hartaanval. Eigenlijk denk ik dat het zelfs beter is.' Ze hield evenveel van hem als van Max, zij het op een andere manier.
Hij was een gedrongen man, minstens dertig centimeter korter dan Max, zelfs nog iets kleiner dan Mary. Hij was stevig gebouwd. Zijn nek, schouders, armen en borst waren heel gespierd, krachtig. Hij droeg een wit overhemd. De mouwen waren opgerold en zijn armen waren zwaarbehaard. Zijn gezicht stond in scherp contrast tot zijn lichaam. Hij had de fijne trekken van een geboren aristocraat. Hij kamde zijn bruine haar recht van zijn gezicht naar achteren. Hij had een hoog voorhoofd. Zijn bruine, diepliggende ogen waren levendig; zijn neus was smal, met sierlijke neusvleugels. Zijn mond was bijna preuts. Hij droeg een bril met een stalen montuur waardoor hij er bijna als een professor uitzag. 'Bourbon met ijs,' zei hij terwijl hij een groot glas van de leistenen tafel in de hal oppakte. 'Mijn derde sinds ik thuiskwam van mijn werk. Als de elektriciteitsdraden straks knappen door de wind, wil ik zo opgeladen zijn dat ik in bed bij mijn eigen licht kan lezen.'
Hoewel er een paar leunstoelen en een comfortabele sofa 'stonden, was de woonkamer voornamelijk volgestouwd met boeken, tijdschriften, platen en schilderijen. Stapels boeken stonden naast en achter de sofa; boeken vulden de ruimte onder de salontafel; recente nummers van tijdschriften waren in een rek gepropt dat bedoeld was voor niet meer dan honderd exemplaren. De enige wand waar geen platen of boeken stonden, was bedekt met originele olieverf-, pastel- en waterverfschilderijen van plaatselijke schilders. Tientallen doeken in de meest uiteenlopende stijlen waren zo dicht op elkaar gehangen dat ze elkaar bijna overlapten, elkaar als het ware in de weg hingen. Maar Lou's smaak was zo goed dat de aandacht, zelfs onder die omstandigheden, getrokken en vastgehouden werd door elk afzonderlijk werk op een bepaald moment tijdens een lange avond. Eén van de leunstoelen was meer versleten en bultig dan de andere. Dat was Lou zijn plekje, waar hij elke week een half dozijn boeken las, te veel dronk en luisterde naar opera, Benny Goodman, of Bach. Het was de aardigste kamer die Mary ooit gezien had. Lou bracht hun drankjes. Hij legde Bach, gespeeld door Eu- gene Ormandy, op de platenspeler en het volume draaide hij laag. 'Nou, vertel het hele verhaal. Sinds je vanochtend opbelde, barst ik van nieuwsgierigheid en wil weten wat dit allemaal te betekenen heeft. Je deed zo geheimzinnig.' Regelmatig onderbroken door Lou's vragen, afdwalend in discussies over poltergeists, vertelde Mary hem het hele verhaal. Ze begon met het opsporen van Richard Lingard en eindigde met de aanval van meeuwen in The Laughing Dolphin. Toen ze uitgesproken was, was het huis abnormaal stil. Een grootvader klok tikte plechtig in de eetkamer. Terwijl hij nadacht over wat ze verteld had, schonk Lou zichzelf nog een glas bourbon in. Toen hij terugging naar zijn leunstoel zei hij: 'Dus morgenavond om zeven uur zal die moordenaar twee mensen neersteken, en één ervan misschien vermoorden. Dan zal hij in een toren klimmen en er op los schieten.'
'Geloof je me?' vroeg ze.
'Natuurlijk. Ik heb jou en je werk niet voor niets jarenlang gevolgd.'
'Geloof je in Lingards geest?' 'Waarom niet, als jij dat zegt.' Ze keek naar Max.
'Zal die man morgennacht iemand hebben om op te schieten?' vroeg Max. 'Zal niet vrijwel iedereen op Kerstavond thuis zijn met de familie?'
'O,' zei Lou, 'hij zal in de haven genoeg doelwitten hebben. Op tientallen boten zullen kerstfeesten zijn. Mensen op de dekken. Mensen op de pieren. Overal mensen.' ik denk niet dat we kunnen voorkomen dat de steekpartijen plaats zullen vinden,' zei Mary. 'Maar misschien kunnen we zorgen dat hij niemand neer zal schieten. Er kunnen politiemannen in de drie torens gestationeerd worden.' 'Er is een probleem,' zei Lou. 'Wat dan?' 'John Patmore.' 'Jullie politiechef?'
'Dat is hij, jammer genoeg. Het zal niet makkelijk worden hem ervan te overtuigen dat hij aandacht aan jouw visioen moet besteden.'
'Waarom zou hij niet meewerken?' zei Mary. 'Als hij zou denken dat er ook maar de kleinste kans bestond dat ik gelijk had? Tenslotte is het zijn taak om de mensen van King's Point te beschermen.'
Lou glimlachte zuur. 'Lieve Mary, je zou nu zo langzamerhand wel moeten weten dat veel smerissen hun taak niet op dezelfde manier opvatten als de belastingbetalers dat doen. Sommige agenten denken dat het enige dat ze moeten doen is mooie, fascistische uniformen dragen, rondrijden in opvallende politieauto's, enveloppen met omkoopgeld ontvangen, en na twintig of dertig "dienstjaren" op kosten van de gemeenschap met pensioen gaan.' 'Je bent wel heel erg cynisch,' zei ze. 'Percy Osterman heeft ons al verteld dat Patmore moeilijk is,' zei Max.
'Moeilijk? Hij is stom,' zei Lou. 'Stommer dan je voor mogelijk zou houden. De enige reden waarom hij nooit een hersenschudding kan krijgen is omdat hij geen hersens heeft die geschud kunnen worden. Ik weet zeker dat hij nog nooit van het woord "helderziende" gehoord heeft. En als we hem uiteindelijk duidelijk gemaakt hebben wat het betekent, zal hij het niet geloven. Als iets niet binnen zijn eigen ervaringsgebied ligt, aanvaardt hij het niet als iets dat bestaat. Ik ben ervan overtuigd dat hij zou beweren dat Europa niet bestaat, alleen omdat hij er nog nooit geweest is.' 'Hij kan een paar politiechefs bellen waar ik mee gewerkt heb,' zei Mary. 'Zij zullen hem er wel van overtuigen dat ik oprecht ben.'
'Als hij ze nog nooit ontmoet heeft, zal hij geen woord geloven van wat ze zeggen. Ik verzeker je, Mary, als onwetendheid echt gelukzaligheid is, dan is hij de gelukkigste man van de wereld.'
'Sheriff Osterman zei dat we tegen Patmore konden zeggen dat hij hem kon bellen voor een referentie,' zei Max. Lou knikte. 'Dat zou kunnen helpen. Patmore is onder de indruk van Osterman. En als je wilt, ga ik wel met je mee. Maar ik moet je wel waarschuwen dat ik je er niet veel bij zal kunnen helpen. Patmore haat me.'
'Ik kan me niet voorstellen waarom,' zei Max. 'Behalve dan dat je in zijn bijzijn waarschijnlijk net zo over hem praat als je nu net deed.'
Grijnzend zei Lou: 'Het is een feit dat ik mijn ware gevoelens nooit heb kunnen verbergen. Heb je Mevrouw Yancy, zijn strooplikker, nog ontmoet?' 'Zij was vanmiddag de enige op het bureau,' zei Max. 'Is het niet een juweeltje?' 'Ja?'
'Een wonderdoenster,' zei Lou. 'Het is een wonder als ze iets doet.'
'Ze leek inderdaad met erg efficiënt,' zei Mary.
Lou zei: 'Ze is een rustige doorwerker - en als ze nog iets rustiger wordt, beweegt ze niet meer.'
Mary lachte en nam een slok van haar droge sherry. 'Om terug te komen op die zeemeeuwen,' zei Lou. is...' 'We praten niet meer over de meeuwen,' zei Mary. 'Niets meer van dat alles. Morgenochtend is het er vroeg genoeg voor. Vanavond wil ik niet aan helderziendheid denken en wil ik over iets anders praten. Wat dan ook.'
Ze aten filet mignon, salade, gebakken aardappelen en koude aspergestengels. Toen Max de fles rode wijn die ze als cadeau hadden meegebracht, opende, merkte Lou het verband op. 'Max, wat is er met je vinger gebeurd?' 'O... ik heb hem opengehaald toen ik een lekke band verwisselde.'
'Hechtingen?' 'Zo erg was het niet.'
'Hij had ermee naar de dokter moeten gaan,' zei Mary. ik mocht er niet eens naar kijken. Het had zó gebloed - zijn overhemd zat onder.'
ik dacht dat je weer eens gevochten had,' zei Lou.
ik ga niet meer naar bars,' zei Max. ik vecht tegenwoordig niet meer.'
Lou keek naar Mary en trok zijn wenkbrauw op. 'Het is waar,' zei ze.
'Je hebt twee jaar voor me gewerkt,' zei Lou. in al die tijd heb je het nooit langer dan een maand tot zes weken volgehouden om niet in een vechtpartij verwikkeld te raken. Je ging naar de engste kroegen langs de kust - motorbars en erger, naar al die plaatsen waar je de meeste kans liep om in de problemen te raken. Soms dacht ik wel eens dat je daar meer naartoe ging om te vechten dan om te drinken.' 'Misschien deed ik dat wel,' zei Max, zijn voorhoofd fronsend. ik had problemen. Wat ik nodig had was iemand die mij nodig had. Nu heb ik Mary en vecht ik niet meer.' Hoewel hij beloofd had niet meer over helderziendheid te praten, merkte Lou dat hij het onderwerp niet kon laten rusten tijdens het eten. 'Denk je dat de moordenaar weet dat je in de stad bent?' 'Ik weet het niet,' zei Mary.
'Als hij bezeten is door een geest, en als de meeuwen door diezelfde geest bezeten waren, dan moet hij het wel weten.' 'Ja, ik denk het wel.'
'Zal hij zich niet gedeisd houden tot jij de stad uit bent.'
'Misschien wel,' zei ze. 'Maar dat betwijfel ik.'
'Wil hij dan gegrepen worden?'
'Wat bedoel je daarmee?'
'Dat weet ik niet.'
'Als...'
'Kunnen we ergens anders over praten?'
Toen ze klaar was met eten, verontschuldigde Mary zich en ging naar de badkamer, aan de andere kant van het huis. Toen hij alleen was met Max vroeg Lou: 'Wat denk je van dat idee van haar?'
'Dat Lingard opgestaan is uit de dood?' 'Hecht je daar enige waarde aan?'
'Jij bestudeert het occulte,' zei Max. 'Jij bent degene met honderden boeken over dat onderwerp. Bovendien ken jij haar langer dan ik. Jij hebt ons aan elkaar voorgesteld. Wat denk jij?'
ik ben niet bevooroordeeld,' zei Lou. 'Jij wel, neem ik aan.' 'Haar therapeut zegt dat zij die glazen honden gooide.' 'Onbewuste telekinese?' vroeg Lou. 'Precies.'
'Heeft ze ooit eerder telekinetische gaven gehad?'
'Nee,' zei Max.
'En die revolver?'
ik denk dat zij dat ook deed.'
'Op zichzelf schieten?'
'Ja,' zei Max.
'En zij leidde ook die zeemeeuwen?' 'Ja.'
'Levende dieren beheersen... dat is geen telekinese.'
'Het is een soort telepathie,' zei Max.
Lou vulde zijn wijnglas bij. 'Dat komt vrijwel nooit voor.'
'Het moet wel telepathie zijn. Ik kan niet geloven dat die zeemeeuwen geleid werden door de geest van een dode man.' 'Waarom zou ze zelfmoord willen plegen?' 'Dat wil ze niet,' zei Max.
'Nou, als zij de poltergeist is achter die gebeurtenissen, als zij die revolver oppakte, dan lijkt het me toch dat ze zichzelf probeert te doden.'
'Als ze zelfmoordneigingen had,' zei Max, 'dan zou ze niet gefaald hebben. Maar ze faalde wèl, met de honden, met de revolver en met de meeuwen.'
'Maar waar is ze dan mee bezig?' vroeg Lou. 'Waarom speelt ze voor poltergeist?'
Max fronste zijn voorhoofd. 'Daar heb ik een theorie over. Ik denk dat er iets bijzonders aan de hand is, iets ongebruikelijks. Ze heeft iets voorzien wat ze niet onder ogen wil zien. Iets vreselijks. Iets dat haar volkomen gek kan maken als ze er te lang over nadenkt. Dus bant ze het uit haar gedachten. Natuurlijk kan ze dat alleen maar met haar bewuste geest doen. Het onderbewuste vergeet nooit. En nu gebruikt haar onderbewuste, telkens wanneer ze probeert een visioen op te roepen, het poltergeistfenomeen om haar af te leiden.'
'Omdat haar onderbewuste weet dat het slecht voor haar zal zijn om die man op te sporen.'
'Precies.'
Lou Pasternak voelde een ijzige rilling door zich heentrekken. 'Wat kan ze voorzien hebben?' 'Misschien zal die psychopaat haar vermoorden,' zei Max. De gedachte aan Mary's dood trof Lou met verbijsterende kracht. Hij kende haar al meer dan tien jaar, mocht haar vanaf het moment dat hij haar ontmoette en was meer en meer op haar gesteld geraakt. Mocht haar? Niet meer dan dat? Nee. Hij hield ook van haar. Op een vaderlijke manier. Ze was zo zacht, zo aardig. Zo kwetsbaar. Maar tot op dit moment had hij niet beseft hoeveel hij van haar was gaan houden. Mary dood? Hij voelde zich misselijk, koortsig. Max keek hem aan met kalme, grijze ogen die niets van zijn eigen emoties verrieden. Hij leek onaangedaan, onbewogen door het vooruitzicht van de dood van zijn vrouw.
Hij heeft meer tijd gehad om erover na te denken dan ik,
dacht Lou. Hij heeft de tijd gehad om gewend te raken aan het idee van Mary's dood. Hij geeft evenveel om haar als ik,
maar zijn gevoelens zijn van de oppervlakte doorgedrongen naar verborgen gemoedstoestanden.
'Of misschien zal de psychopaat mij doden,' zei Max.
'Jullie twee zouden deze zaak op moeten geven,' zei Lou.
'Ga meteen naar huis. Hou je erbuiten.'
'Maar als ze iets dergelijks voorzien heeft,' zei Max, 'gebeurt het dan niet toch, of we het nu proberen te voorkomen of niet?'
ik geloof niet in voorbeschikking.'
'Nee, ik ook niet. Maar toch... wat zij voorziet, lijkt altijd te gebeuren. Dus, als wij niet achter die moordenaar aangaan, komt hij dan niet achter ons aan?'
'Jij klootzak,' zei Lou. 'Door jou ben ik broodnuchter geworden.' Hij dronk zijn wijn op en schonk het glas weer vol. 'Er is nog iets,' zei Max. 'Toen zij zes jaar was, heeft een man haar sexueel mishandeld.' 'Berton Mitchell,' zei Lou. 'Hoeveel heeft zij jou daarvan verteld?' 'Niet veel. De algemene lijnen. Ik heb begrepen dat ze zich het meeste ervan niet kan herinneren.' 'Heeft ze je verteld wat er met Mitchell gebeurd is?' 'Hij werd schuldig bevonden,' zei Lou. 'Hij heeft zich toch in zijn cel opgehangen?' 'Weetje dat zeker?' 'Dat heeft ze mij verteld.' 'Maar weetje het zeker?'
Lou was verbaasd. 'Waarom zou ze daarover liegen?' ik zeg niet dat ze gelogen heeft. Maar stel dat niemand haar ooit de waarheid verteld heeft?' ik begrijp je niet.'
'Stel,' zei Max, 'dat Berton Mitchell nooit gevangenisstraf gekregen heeft. Stel dat hij een goede advocaat had die hem vrij kreeg, ondanks het feit dat hij schuldig was. Dat gebeurt wel vaker. Als jij de vader was van een zesjarig meisje dat misbruikt was en daar een vreselijk trauma aan overgehouden heeft, zou jij haar dan willen vertellen dat haar verkrachter ongestraft gebleven is? Zou jij niet bang zijn dat zij psychisch nog meer zou lijden als zij wist dat het monster dat haar misbruikt had, vrij rondliep en het nog steeds kon proberen? Als Berton Mitchell toen vrijgesproken is, heeft Mary's vader het misschien het beste gevonden haar te laten denken dat Mitchell dood was.'
'Toen ze ouder werd moet ze toch zeker achter de waarheid gekomen zijn?' zei Lou.
'Dat hoeft niet. Niet als ze het niet wilde ontdekken.' 'Alan zou het haar verteld hebben.' .
'Misschien wist Alan de waarheid ook niet,' zei Max. 'Hij was toen nog maar negen jaar oud. Misschien heeft hun vader hen allebei voorgelogen. En als...' Lou hield één hand op om hem tot zwijgen te manen. 'Laten we aannemen dat je gelijk hebt. Laten we aannemen dat Berton Mitchell vrijgesproken is. Wat heeft dat dan te maken met deze zaak?'
Max pakte zijn vork en prikte in het hoopje verschrompelde aardappelschillen op zijn bord. ik zei je al dat ik dacht dat Mary iets voorzien heeft dat haar angst aanjaagt.' 'Dat zij gedood wordt. Of jij.'
'Misschien is dat het. Maar misschien heeft ze ook gezien dat de moordenaar, waar we achteraan zitten... Berton Mitchell is.'
'Als hij nog leefde zou hij nu zestig jaar oud zijn!'
is er een wet die zegt dat alle psychopathische moordenaars jong moeten zijn?' vroeg Max.
In de badkamer waste Mary haar handen, pakte de handdoek op, keek in de spiegel boven de wastafel - en zag niet haar eigen gezicht. In plaats daarvan zag ze het gezicht van een volkomen vreemde - een jonge vrouw met bleekgeel haar, een nog blekere huid en wijd uiteenstaande, blauwe ogen, haar gezicht vertrokken van angst.
De spiegel was een venster op een andere wereld geworden, want hij weerkaatste niets van wat er zich in de badkamer bevond. Het gezicht van de blonde vrouw zweefde los van het lichaam, in mistige schaduwen. Rechts boven haar bevond zich het enige andere voorwerp in de nevel achter de spiegel, een gouden crucifix.
Mary liet de handdoek vallen en liep achteruit tot ze tegen de muur stootte.
In de spiegel verscheen de hand van een man, ook los van het lichaam, op de voorgrond van de surrealistische collage van spiritistische beelden. Hij hield een slagersmes vast. Mary had nog nooit op deze manier een helderziend visioen gehad. Even wist ze niet wat ze moest verwachten. Ze wist niet wat ze moest doen. Ze was bang om zich te bewegen, maar ook om te blijven staan.
De hand hief het mes op. Het gezicht van de blondine trok zich terug als een wegvliegende bal, wild ronddraaiend door een eindeloze ruimte. De hand en het slagersmes trokken zich ook terug, achter haar aan.
Concentreer je, prentte Mary zichzelf in. In godsnaam, laat het visioen niet ontglippen. Houd het ten koste van alles vast. Houd het vast en probeer het uit te breiden. Ontwikkel het, totdat het de naam van de man, wiens hand het mes vasthoudt, onthult.
Het crucifix werd groter totdat het de hele spiegel vulde. Toen ontplofte het beeld, in volmaakte, griezelige stilte, het spatte in duizend stukken uiteen en was verdwenen. Concentreer je...
Het gezicht van de vrouw verscheen weer. En het mes doemde enorm groot op in de spiegel. Het lemmet straalde een fel licht uit, alsof het een neonbuis was.
'Wie ben jij?' vroeg Mary hardop. 'Jij met dat mes. Wie ben jij, verdomme?'
Plotseling zweefde de hand niet langer los rond. Het gezicht van de vrouw verdween en de schouder en de achterkant van het hoofd van een man kwamen nu in beeld, gehuld in schaduw. De moordenaar begon zich langzaam om te draaien, draaide zich om in banen bleek licht en bewegende schaduwen, draaide zich om zodat hij uit de spiegel zou kijken, draaide zich om alsof hij wist dat Mary nu achter hem stond, draaide zich langzaam en stilzwijgend om, draaide zich om als in antwoord op haar vraag naar zijn naam... Ze was bang dat ze het visioen vlak voordat ze het antwoord kreeg, kwijt zou raken, net als de dag ervoor in het kantoor van dokter Cauvel, en dus vroeg Mary: 'Wie? Wie ben jij? Ik móet het weten.'
Rechts van haar, twee meter van haar af, ging het slotje van het badkamerraam met een scherpe klik open. Geschrokken wendde Mary haar blik af van het beeld in de spiegel.
Het raam gleed open.
De wind wierp de dunne, bruinzwarte gordijnen opzij en stormde de ruimte binnen met spookachtige geluiden. De nacht achter het raam was donker, zwarter dan ze ooit had gezien.
Boven het huilen van de wind uit hoorde ze een ander geluid: flap-flap -flap!
Vleugels. Leerachtige vleugels. Vlak achter het raam. Flap - flap - flap!
Misschien was het zomaar een geluid. Misschien trilde de gordijnroe? Misschien ritselde een tak of een struik ritmisch tegen de zijkant van het huis?
Wat de oorzaak ook was, ze wist zeker dat ze zich het geluid deze keer niet louter inbeeldde; noch kreeg ze het door als een onderdeel van haar spiritistische indrukken. Vlakbij bevond zich het een of andere schepsel, achter dat open raam, het een of andere onvoorstelbare, bizarre wezen met vleugels.
Nee. Dat was waanzin.
Nou, ga dan kijken, probeerde ze zichzelf te overtuigen. Ga kijken welk schepsel die vleugels heeft. Ga kijken of het wel écht is. Maak hier voor altijd een eind aan. Ze kon zich niet bewegen. Flap -flap -flap.
Max help me, zei ze. Maar de woorden waren zonder geluid. Links van haar, naast de wastafel, werd de deur van het medicijnkastje opengerukt door onzichtbare handen. Dichtgesmeten. Opengerukt. Dichtgesmeten. De volgende keer dat hij openging, bleef hij open staan. De hele inhoud van het kastje - flesjes Anacin, aspirine, grieptabletten, jodium, hoestsiroop, laxeermiddelen, tubes tandpasta, huidcrème, shampoo, doosjes keeltabletten, Hansaplast, verbandgaas - sprong van de planken op de vloer.
Het douchegordijn werd door een onzichtbare hand opzij gerukt en de gordijnroe boog door alsof er een zwaar persoon aan hing. De roe werd uit de muur gerukt en viel in de badkuip.
De toiletbril begon op en neer te klepperen, sneller en sneller, met een enorm kabaal.
Ze deed een stap in de richting van de badkamerdeur. Die zwaaide open als om haar uit te nodigen de badkamer uit te gaan, toen, een seconde later, knalde hij met het geluid van een donderslag dicht. Hij opende en sloot zichzelf herhaaldelijk, bijna op de maat van de toiletbril. Ze drukte zich weer met de rug tegen de muur, bang om zich te bewegen. 'Mary!'
Max en Lou stonden aan de andere kant van de deur, ze waren even zichtbaar toen die openzwaaide. Ze staarden, verbijsterd.
De deur sloeg met nog meer kracht dicht, vloog open, dicht, open, dicht.
Max probeerde naar binnen te komen toen de deur weer openging, maar hij kreeg hem tegen zijn gezicht aan. De volgende keer dat hij openging, greep hij de klink vast en drong zichzelf naar binnen. De deur bewoog niet meer. De wind bij het raam veranderde in een lichte bries. Er sloegen nu geen vleugels meer. Kalmte. Stilte.
Mary keek naar de spiegel boven de wastafel en zag dat het, hoewel de beelden erin veranderd waren, nog steeds geen gewone spiegel was. Hij weerspiegelde nog steeds niet de ruimte ervoor. De bleke blondine, het crucifix en de man met het slagersmes waren verdwenen. De spiegel was zwart - behalve aan de onderkant, waar bloed door het glas leek te sijpelen en over de lijst, waar het de badkamer indruppelde, alsof de wereld aan de andere kant niets anders was dan een poel geronnen bloed, met een oppervlak dat net tot aan de onderste hoek van de spiegel liep. Het bloed spetterde op de kranen onder de spiegel, besmeurde de wastafel van wit porselein. Verbijsterd vroeg Max: 'Wat is dat, verdomme? Wat gebeurt hier?' Hij keek van de spiegel naar Mary. 'Heb je je bezeerd? Heb je je gesneden?'
'Nee,' zei ze. En pas toen besefte ze dat hij het bloed ook zag. Max raakte de rand van de spiegel aan. Onmogelijk, ongelooflijk, het bloed bleef aan zijn vingers kleven. Lou drong de kleine badkamer binnen om het beter te kunnen zien.
Geleidelijk aan werd het bloed - op de spiegels, de kranen, het porselein en op Max' vinger - minder levensecht, minder glanzend rood, minder stoffelijk, het vervaagde totdat het verdwenen was. Alsof het er nooit geweest was.
Mary zat op de sofa in de woonkamer en nam een glas cognac van Lou aan. Toen ze haar haar van haar voorhoofd schoof, voelde het vettig en koud aan. Alle kleur was uit haar gezicht weggetrokken. Haar handen voelden klam aan. De cognac brandde in haar keel en veroorzaakte een warme gloed.
Max stond voor haar en vroeg: 'Wat jij in die spiegel zag voordat we achter je aankwamen, betekent dat dat er vannacht iemand zal sterven?'
'Ja,' zei Mary. 'Het meisje dat ik zag. Zij zal sterven. Zij zal vóór de ochtend doodgestoken worden.' 'Hoe heet ze?'
'Dat heb ik niet kunnen zien.' 'Waar woont ze?'
'Hier, in King's Point. Maar ik heb geen adres kunnen voelen.'
'Woont ze in de heuvels, meer naar de kust toe, of rond de haven?'
'Het zou overal kunnen zijn,' zei Mary. 'Hoe ziet ze eruit?'
'Ze heeft heel lichtblond haar, bijna wit. Kroezig, lang haar. Bleke huid. Grote, blauwe ogen. Ze is jong, begin twintig, ziet er snoezig uit. Sierlijk. Nee, een beter woord... etherisch.' Max draaide zich om naar Lou, terwijl de journalist een dubbele Wild Turkey achterover sloeg. Zoals hij het deed, had het net zo goed melk of cyaankali kunnen zijn. 'Dit is jouw stad, Lou. Ken jij iemand die voldoet aan deze beschrijving?' 'We hebben hier tienduizend inwoners,' zei Lou. ik ken ze niet allemaal. Ik wil ze niet allemaal kennen. Negentig procent ervan is een zootje hopeloze stommelingen, sufferds en ouwehoeren. Bovendien worden er een heleboel knappe, jonge blondjes aangetrokken door het strandleven van Zuid-Ca- lifornië. Zon, zand en zee, sensitivity trainingen, sex en syfilis. In deze stad zijn minstens tweehonderd ranke, bloedmooie blondjes waarop Mary's beschrijving van toepassing zou kunnen zijn.'
In gedachten verzonken had Max een exemplaar van The Na- tion opgepakt en tot een stijve koker opgerold. Hij sloeg ermee in de palm van zijn linkerhand. 'Als we dat meisje niet opsporen wordt ze vannacht vermoord.' Mary's angst was veranderd in een depressie, als een eindeloze vlakte van as. Maar onder de as lagen hier en daar gloeiende kolen van woede. Ze was niet boos op Max of Lou of op zichzelf, maar op het noodlot. Zelfs terwijl haar woede groter werd, wist ze dat het een luxe was, dat het geen effect of betekenis had, want het enige wapen dat iemand had tegen het noodlot was berusting.
'Je vergeet wat het betekent als ik iets voorzie,' zei ze tegen Max. 'Het doet er niet toe of we dat meisje vinden en haar waarschuwen. Niets doet ertoe. Ze sterft toch. Ik heb het gezien! Ik kan de namen van de winnende paarden in de races van morgen niet zien. Ik kan niet zien welke aandelen volgende week zullen stijgen en welke zullen dalen. Het enige wat ik kan zien is mensen die sterven.' Ze stond op. 'Jezus, ik word zo ziek van de manier waarop ik moet leven. Ik ben het zat om geweld te moeten zien en niet in staat te zijn het te voorkomen. Ik ben er ziek van om onschuldige mensen in de problemen te zien en ze niet te kunnen helpen. Ik ben moe van een leven vol lijken, verkrachte vrouwen, verminkte kinderen en bloed en messen en geweren.' 'Dat weet ik,' zei Max vriendelijk. 'Dat weet ik.' Ze liep naar de bar en haalde de kurk van de cognacfles af. ik wil geen allesontvangende trechter zijn van andermans ellende! Ik wil een instrument zijn voor de vernietiging van die ellende, voor de verbetering van die ellende, voor het voorkomen daarvan.' Ze schonk zichzelf nog een glas cognac in. 'Als ik dan toch het alziende oog van een god moet hebben, dan zou ik ook de macht van een god moeten hebben, verdomme. Ik zou in staat moeten zijn met die macht die man meteen te vinden. Ik zou in staat moeten zijn om zijn hart zo samen te persen dat het kapotbarstte. Maar ik ben geen god. Ik ben nog niet eens een compleet instrument. Ik ben net een halve radio. Ik kan ontvangen, maar niet zenden. Ik kan getroffen worden, maar niet treffen.' Ze dronk de cognac even snel en vlot als Lou gedaan zou hebben, ik haat het. Ik haat het. Waarom moet ik die macht hebben? Waarom ik?'
Later, bij de voordeur, zei Lou: ik wou dat jullie vannacht hier bleven.'
'We hebben jouw logeerkamer gezien,' zei Max. 'Tijdschriften en boeken, maar geen meubilair. We waarderen je intellect en de omvang van je bibliotheek, maar we slapen liever niet op een stapel oude pockets.'
ik zou vannacht op de sofa kunnen slapen,' zei Lou. 'Jullie twee kunnen mijn kamer krijgen.'
Mary kuste hem op de wang. 'Je bent een schat. Maar we redden ons wel. Echt. In ieder geval tot morgenavond.'