2

 

IK ÉN WIJ

 

 

 

 

 

 

CONTACT OP FUNDAMENTEEL MENSELIJK NIVEAU

 

De volgende ochtend zetten we ons gesprek over gemeenschap voort.

‘Heiligheid, gisteren hebben we gesproken over het probleem dat mensen zich geïsoleerd voelen en de voordelen van gemeenschapszin,’ begon ik, ‘dus waar we het hier in wezen over hebben, is het je aansluiten bij een grotere groep, min of meer de focus van “ik” verleggen naar “wij”.’

‘Dat klopt.’

‘Nu zijn de voordelen voor die verandering van focus heel duidelijk. Het heeft persoonlijke voordelen zoals een betere gezondheid, evenals voordelen voor het welzijn van de gemeenschap en de samenleving waarin we leven. Het lijdt ook geen twijfel dat onze onderlinge relaties, onze maatschappelijke netwerken enzovoort, onze grootste bron van menselijk geluk zijn. Nog voordat u het belang van gemeenschapszin ter sprake bracht, hebt u tijdens de gesprekken die we in de loop van de jaren hebben gehad vaak gezegd dat u het gevoel hebt dat onze verbondenheid met anderen, anderen onze genegenheid tonen, een gevoel van zorgzaamheid, mededogen enzovoort, onlosmakelijk verbonden zijn met persoonlijk geluk…’

‘Dat klopt,’ bevestigde hij opnieuw.

‘Welnu,’ vervolgde ik, ‘ik denk dat hier mogelijk sprake is van een probleem. Natuurlijk spreekt het vanzelf dat mensen zich sterk kunnen identificeren met de specifieke groep of gemeenschap waartoe ze behoren. Maar dit kan nadruk leggen op verschillen met andere groepen, wat vaak kan leiden tot een gevoel van superioriteit. Een sterke identificatie met de groep leidt er niet alleen toe dat je trots bent op je eigen groep, maar schept ook een heel reële mogelijkheid voor het ontwikkelen van partijdigheid en vooroordelen ten opzichte van andere groepen. Als gevolg daarvan kunnen allerlei problemen de kop opsteken. Dus, de vraag is: hoe kun je de overgang van “ik” naar “wij” aanmoedigen en een gevoel van isolement inruilen voor een gevoel van identificatie met een groep zonder dat het ontaardt in “wij” tégen “zij”? Het lijkt erop dat de mensen een lange geschiedenis hebben waarin dat soort dingen gebeurt en van daaruit is het een zeer korte stap naar conflict en zelfs geweld.’

‘Dat klopt,’ stemde de Dalai Lama in. ‘Daarom is het belangrijk om, zoals ik gisteren zei, in te zien dat het idee “gemeenschap” verschillende niveaus kan hebben – en ik denk dat het belangrijk is dat je culturele of nationale identiteit, of wat voor identiteit ook, niet plaatst boven je fundamentele identiteit als mens, dat je ook deel uitmaakt van een menselijke gemeenschap. Dat is cruciaal.’

‘Welnu, ik denk dat we het hebben over contact maken op een dieper niveau, op het fundamentele menselijke niveau, contact maken met anderen op basis van die fundamentele menselijke band. En ik denk dat het probleem is dat het veel mensen nog steeds ontbreekt aan dat onderliggende diepe besef van verbondenheid met anderen. De afwezigheid van die fundamentele menselijke band kan leiden tot een gevoel van onverschilligheid, gebrek aan belangstelling voor het welzijn van anderen, wat vervolgens kan leiden tot problemen die variëren van armoede tot het vernietigen van het milieu. Zonder die diepe verbondenheid is er een gevoel van afgescheidenheid, een gevoel dat anderen wezenlijk anders zijn, wat de deur open kan zetten naar vooroordelen en mogelijk zelfs naar vormen van ontmenselijking die tot onvoorstelbare wreedheden kunnen leiden. De geschiedenis van de mensheid staat bol van voorbeelden hiervan. Dus, aangezien het de kern lijkt te vormen van zo veel menselijke problemen, wat stelt u voor om een grotere gemeenschapszin te ontwikkelen met anderen, zelfs met alle mensen?’

‘Natuurlijk kunnen de problemen die je noemt veel oorzaken, veel facetten hebben,’ bracht hij mij in herinnering. ‘Maar als antwoord op je vraag over het ontwikkelen van een dieper gevoel van verbondenheid denk ik dat de sleutel is hoe we met elkaar omgaan. Het komt neer op onze fundamentele zienswijze, op basis waarvan we contact maken met de mensen om ons heen.’

‘Voor alle duidelijkheid, wanneer u zegt, “op basis waarvan”, bedoelt u dan….?’

‘De vraag is of we met anderen omgaan op basis van wat ons van elkaar onderscheidt of op basis van gemeenschappelijke kenmerken. Dit kan bepalen of we een onderliggend gevoel van afscheiding van anderen ervaren of een gevoel van affiniteit en een band met een grotere gemeenschap.’

‘Ik veronderstel dat dat waar is,’ stemde ik in, ‘maar ik denk dat mensen van nature geneigd zijn anderen meer te zien op basis van hun verschillen. In feite denk ik dat we onszelf graag zien als uniek, als anders dan anderen. Ik geloof niet dat het gemakkelijk is om de manier waarop we met elkaar omgaan te veranderen.’

‘Dat klopt,’ zei hij. ‘Het is niet gemakkelijk om een waarachtig gevoel van broederschap of zusterschap te ervaren wanneer je jezelf in de eerste plaats als mens ziet. Dat gaat niet van de ene op de andere dag. Maar ik geloof dat het probleem er deels uit bestaat dat de meerderheid van de mensen niet voldoende stilstaat bij hun gemeenschappelijke band met alle andere mensen. Daar denken ze niet al te veel over na. Ik geloof dat in de samenleving over het algemeen veel meer nadruk wordt gelegd op onze individuele verschillen. Dus voor veel mensen is hun verbondenheid met anderen normaal gesproken niet zo duidelijk. Maar die menselijke band is er altijd.’

De Dalai Lama pakte de eenvoudige aardewerken beker op die op een tafel naast hem stond en nam de deksel eraf. Terwijl hij een slok nam van het hete water, iets wat hij meestal drinkt, ging hij verder. ‘Ik bedacht net – misschien kun je je een situatie voorstellen waarin iemand voor lange tijd op een onbewoond, onvruchtbaar eiland strandt en als die persoon dan een andere mens tegenkomt, zou hij, zelfs als die persoon heel erg van hem verschilde en een volslagen vreemdeling was, onmiddellijk een gevoel van affiniteit met die persoon ervaren. Dat zou onze gemeenschappelijke band als mens heel duidelijk demonstreren.’

‘Tja,’ zei ik, ‘ik denk dat u hiermee op een van de grootste problemen hebt gewezen – we denken niet zo vaak over deze dingen na. Per slot van rekening stranden we niet vaak op een onbewoond eiland! Dus in ons dagelijks leven raken we verstrikt in onze persoonlijke problemen en zijn we geneigd onze fundamentele verbinding en banden als mens te vergeten. Als we echt onze zienswijze willen veranderen en dat waarachtige besef van verbondenheid met anderen, met álle mensen willen ontwikkelen, waar beginnen we dan?’

‘Nogmaals, het komt neer op bewustzijn – het ontwikkelen van een nog groter bewustzijn van de manieren waarop we met elkaar verbonden zijn, de kenmerken die we als mens gemeen hebben en het doelbewust bevorderen van die ideeën in onze samenleving.’

‘Heiligheid, ik weet niet zeker of “bewustzijn” alleen zo’n groot verschil zou maken bij het overwinnen van ons gevoel van afgescheidenheid. Ik bedoel, er is genoeg bewijs beschikbaar over de manieren waarop we zo gelijk zijn als mens, zoals toen het menselijk genoomproject werd voltooid. Er doken overal in de media verhalen op dat we 99,9 procent van onze genetische code gemeen hebben met iedereen op aarde.’

‘Ja, maar ik denk dat van iets op de hoogte raken slechts de eerste stap is,’ bracht hij mij in herinnering. ‘We dienen het echt te onderzoeken, te analyseren, er steeds weer opnieuw over na te denken, totdat we een diepe overtuiging ontwikkelen, totdat het deel wordt van onze fundamentele kijk, onze natuurlijke manier om op de wereld om ons heen te reageren. En dan, als we eenmaal deze diepe overtuiging hebben, dienen we eraan te werken ons gedrag te veranderen – ons opnieuw die inspanning te getroosten.

Maar dit begint allemaal met eenvoudig leren, eenvoudig je bewust worden van enkele feiten door over iets te lezen of te horen – dan kunnen we de volgende stap zetten, de moeite nemen om ons inzicht te verdiepen en te versterken wat we hebben geleerd.’

 

We zijn inderdaad geneigd ons meer te concentreren op onze verschillen dan onze overeenkomsten. Maar de Dalai Lama benoemt ‘bewustzijn’ van onze overeenkomsten, de kenmerken, eigenschappen en trekken die we gemeen hebben, als de eerste stap in het ontwikkelen van een diep gevoel van ‘affiniteit en verbondenheid’ met anderen – en niet alleen met je eigen etnische, culturele, religieuze of politieke groep, maar met alle mensen. Het is niet verwonderlijk dat hij er ook op wijst dat dit niet gemakkelijk zal zijn, dat het tijd zal kosten, aangezien het een fundamentele verandering met zich meebrengt in de manier waarop we anderen waarnemen en op anderen reageren. Het is niet waarschijnlijk dat gewoon door een paar keer over deze kwestie na te denken, we opeens voor iedereen hetzelfde gevoel van nabijheid en affiniteit ervaren dat we wellicht ervaren voor de teamleden van onze zondagmiddagvoetbalclub.

De Dalai Lama onderkent dat we keer op keer dienen na te denken over onze gemeenschappelijke kenmerken als mens totdat we geconditioneerd zijn om op een nieuwe manier over anderen te denken – per slot van rekening heeft niet iedere mens bij de geboorte een T-shirt gekregen met de opdruk TEAM MENSHEID. Maar met het diepgaande effect dat een dergelijke zienswijze zou kunnen hebben op het verminderen van vooroordelen, haat en geweld in de wereld, is het ongetwijfeld zo dat het de moeite waard is om op een nieuwe zienswijze over te stappen – of ten minste de mogelijkheid te overwegen dat we kunnen leren op een nieuwe manier met anderen om te gaan.

Evengoed zullen we onvermijdelijk innerlijke weerstand ervaren terwijl we worstelen om ons deze nieuwe zienswijze eigen te maken. Uit onderzoek na onderzoek blijkt dat mensen de verschillen met anderen overdrijven, en ook de overeenkomsten tussen mensen in het algemeen minimaliseren. We overschatten de uniekheid van anderen, niet alleen die van onszelf. In zijn boek Stumbling on Happiness* (* Struikelen over geluk – vert.) komt de sociaal psycholoog Daniel Gilbert van Harvard University tot de conclusie: ‘Als je net zo bent als de meeste mensen, dan weet je, net als de meeste mensen, niet dat je als de meeste mensen bent.’

Op zoek naar redenen voor deze zeer menselijke eigenschap wijst hij erop dat wij in ons dagelijkse leven voortdurend keuzes moeten maken – bepaalde individuen uitkiezen ‘als onze seksuele partner, zakenpartner, bowlingpartner en meer’. Daarvoor is het nodig ‘dat we ons focussen op de dingen die mensen van elkaar onderscheiden en niet op de dingen die mensen met elkaar gemeen hebben’. De implicatie is duidelijk: een leven doorgebracht met de focus op de verschillen tussen mensen leidt tot een fundamentele vervorming, tot het overdrijven van de mate waarin mensen uniek en anders zijn. Per slot van rekening wordt er onder normale omstandigheden in ons dagelijks leven niet een sterk beroep op ons gedaan om de kenmerken die we gemeen hebben te onderzoeken of erbij stil te staan – is het niet zo nodig om erover na te denken dat alle mensen zuurstof inademen of typische emotionele reacties en gedragspatronen gemeen hebben, of dat iedereen geluk wil en lijden wil vermijden – tenzij je bioloog, psycholoog of boeddhistische monnik bent. Het is een feit dat onder normale omstandigheden mensen zichzelf graag zien als uniek en anders dan anderen. Zoals Gilbert schrijft: ‘Onderzoek toont aan dat wanneer mensen het gevoel krijgen opgelegd dat ze te zeer gelijk zijn aan anderen, hun stemming snel verzuurt en ze proberen op allerlei manieren afstand te nemen en zich te onderscheiden.’

Wij koesteren onze verschillen, onze speciaalheid. Het is deze eigenschap van de menselijke psychologie die Gilbert in de laatste delen van zijn boek betreurt als onze grootste onaangeboorde en ongebruikte strategie om ons naar groter geluk te brengen. In de loop van ons leven maken we voortdurend keuzes en nemen we voortdurend beslissingen gebaseerd op wat ons volgens ons gelukkig zal maken. Het probleem is dat vanwege een aantal ingebakken redenen onze onderliggende veronderstellingen en overtuigingen over wat ons gelukkig zal maken vaak gewoon niet juist zijn. Maar omdat mensen in veel opzichten zo op elkaar lijken, hebben we een zeer betrouwbare en effectieve methode tot onze beschikking om ons te helpen nauwkeurig te voorspellen welke handelwijze ons in de toekomst wel of niet gelukkig zal maken: anderen waarnemen die dezelfde keuzes hebben gemaakt die wij overwegen, de mensen observeren die deze koers eerder in kaart hebben gebracht en nauwgezet observeren hoe gelukkig die individuen onder exact die omstandigheden zijn. Maar helaas wijzen we vaak de lessen die we van anderen zouden kunnen leren over wat ons waarachtig geluk zal brengen af vanwege onze overtuiging dat we uniek zijn, dat onze geest zo van anderen verschilt en dat alle mensen zo van elkaar verschillen.

Het lijdt geen twijfel dat als wij ons sterk bewust zouden zijn van onze overeenkomsten als mens, we rechtstreeks zouden kunnen afstevenen op groter geluk door de relatie te observeren tussen het gedrag van anderen en de manier waarop zij geluk of narigheid ervaren. Dit besef van gelijkheid zou ook de basis kunnen vormen voor het ontwikkelen van een diepgaande empathie voor alle andere mensen, die kan dienen als tegengif voor vooroordelen, haat en gewelddadige conflicten.

Maar als we ons strikt houden aan het voorstel van de Dalai Lama om anderen te zien op basis van de elementairste menselijke eigenschappen die wij met elkaar gemeen hebben, hoe zouden we dan de ene mens van de andere kunnen onderscheiden? Hoe besluiten we welke partner we zullen kiezen of welke werknemer we moeten inhuren?

Hoe zou het zijn als wij alléén maar omgaan met anderen op basis van de eigenschappen die we allemaal met elkaar gemeen hebben en elkaar louter zien als ‘mens’? Het klopt dat als we dat zouden doen, er geen basis zou zijn voor vooroordelen, discriminatie of haat. Maar zou het hetzelfde zijn als een grote verscheidenheid van heerlijke schotels enkel als ‘voedsel’ te zien? Om een voorbeeld te noemen, stel dat je naar een restaurant gaat en op het menu veel heerlijke schotels ziet staan, allemaal goed uitgebalanceerd, allemaal met hetzelfde percentage eiwitten, vetten en koolhydraten. Als je enkel naar die schotels zou kijken op basis van de eigenschappen die ze gemeen hebben – zoals dat ze allemaal bestaan uit eiwitten, vetten en koolhydraten, of zelfs dat ze allemaal bestaan uit koolstof-, waterstof- en zuurstofatomen – op basis waarvan zou je dan je maaltijd kiezen? Vanuit dat perspectief zouden alle schotels gelijk zijn.

Gelukkig hoeven we niet de keuze te maken tussen anderen enkel te zien op basis van onze verschillen, vanuit het perspectief van wat ons van elkaar onderscheidt, of anderen enkel te zien vanuit het perspectief van de fundamentele menselijke eigenschappen die we gemeen hebben. Naarmate onze gesprekken vorderden, zou de Dalai Lama verder uitleggen hoe we béíde kunnen doen, en daarmee ging hij uit van een radicaal nieuw perspectief waarbij beide standpunten overeind blijven en wij onze kijk en houding ten opzichte van beide transformeren – maar in het begin, toen we probeerden onze afwijkende standpunten met elkaar te verzoenen, ging dat niet helemaal zonder strijd.

 

EXTREEM INDIVIDUALISME

 

Elke avond brengen miljoenen Amerikanen hun vrije uurtjes door met televisiekijken in plaats van zich in te laten met een of andere vorm van sociaal contact. Waar kijken ze naar? In de afgelopen jaren hebben we gezien dat reality-tv de grootste populariteit geniet. Om de aard van onze huidige ‘werkelijkheid’ te ontdekken zouden we eens kunnen kijken naar voorbeelden als Survivor*, de serie die een aanzet gaf tot de revolutie van reality-tv (* overlevende – vert. Het programma wordt bij ons onder de titel Expeditie Robinson, uitgezonden.). Elke week keken tientallen miljoenen kijkers hoe een groep gewone mensen strandde op een verlaten plek en worstelde om onder zware omstandigheden diverse uitdagingen het hoofd te bieden. Ah, denk je misschien, hier zullen we zien hoe mensen samenwerken – net als onze vroege voorouders samenwerkten om te ‘winnen’! Maar de ‘werkelijkheid’ zag er heel anders uit. Het spel zat zo in elkaar dat je inderdaad moest samenwerken, maar de bondgenootschappen waren slechts van tijdelijke aard en voorwaardelijk, terwijl de kandidaten tegen elkaar samenspanden om het spel te winnen en er met de grote prijs – een miljoen dollar – vandoor te gaan! Het doel was om de kandidaten een voor een via een groepsstemming van het eiland weg te sturen, waarbij alle kandidaten werden verbannen tot er nog maar één eenzaam achterbleef – de ‘enige overlevende’. Het slot van het spel was de ultieme Amerikaanse droom in ons individualistische tijdperk: volslagen alleen achterblijven boven op een berg geld!

Terwijl Survivor een duidelijk voorbeeld was van onze individualistische gerichtheid, was het beslist niet uniek in zijn verheerlijking van ruige individualisten op de Amerikaanse televisie. Zelfs de reclameblokken voorzien in even overtuigende voorbeelden met adverteerders als Burger King die uitroepen: DOE HET OP JOUW MANIER! De boodschap? Amerika, het land waar niet alleen elke man en elke vrouw een individu is maar waar ook elke hamburger een individu is!

Mensen leven niet in een vacuüm; we maken deel uit van een samenleving. Dus is het belangrijk om te kijken naar de waarden die worden gepromoot en gehuldigd in een bepaalde samenleving en te meten wat voor effect deze conditionering heeft op ons gevoel van onafhankelijkheid of onderlinge afhankelijkheid.

Het is niet moeilijk te zien hoe westerse samenlevingen veel waarde toekennen aan individualisme. Maar er zijn veel samenlevingen in de wereld, hoofdzakelijk in Azië, die een andere visie hebben, een visie die onderzoekers over het algemeen ‘collectivisme’ noemen, dat in wezen het tegenovergestelde is van individualisme. Collectivisme verwijst binnen deze context niet naar een of andere politieke filosofie zoals communisme, maar verwijst in plaats daarvan naar een fundamentele instelling, waarbij men zich focust op onderlinge afhankelijkheid en onderlinge relaties.

Je kunt vaak de fundamentele waarden die een specifieke cultuur bevordert ontdekken door te kijken naar de traditionele uitdrukkingen in die cultuur. In dit geval zien we bijvoorbeeld hoe spreekwoorden als ‘een brutaal mens heeft de halve wereld’ hebben postgevat in het Westen en de deugd bejubelen van een individu dat zich van de massa onderscheidt en zegt wat hij denkt, terwijl je in Aziatische culturen zoals Japan bijvoorbeeld het spreekwoord ‘de spijker die uitsteekt wordt platgeslagen’ tegenkomt, wat duidt op de behandeling die je mag verwachten als je je arrogant van de groep onderscheidt.

De fundamentele vraag was: welke culturele waarde – individualisme of collectivisme – zal eerder het geluk bij de leden van een samenleving bevorderen; een vraag waarvan ik hoopte dat de Dalai Lama die in de loop van ons gesprek kon beantwoorden.

 

Terwijl we nog steeds de kwestie van ‘ik versus wij’ onderzochten, maar het accent van ons gesprek verlegden van het niveau van iemands persoonlijke standpunt en houding naar de houding en waarden van de samenleving, vervolgden wij ons gesprek.

‘Weet u, Heiligheid, we hebben gesproken over het vermogen van het individu om sociale banden aan te gaan en met anderen contact te maken. Bij het vormen van deze banden hebt u niet alleen gewezen op de noodzaak om ons op een breder niveau bewust te worden van de manieren waarop we met elkaar verbonden zijn en op het belang van het doelbewust bevorderen van die ideeën in onze samenleving. U hebt er ook al op gewezen dat mensen kunnen worden beïnvloed door de waarden die in hun samenleving of cultuur worden bevorderd.

Ik vraag me af in welke mate iemands gemeenschapszin kan worden beïnvloed door de waarden van de samenleving waarin hij leeft. Specifiek vraag ik me af wat voor effect individualisme heeft. Mensen die leven in een individualistische samenleving hebben vaak een gevoel van het ‘zelf’ dat onafhankelijker is vergeleken met enkele Aziatische landen, die vaker hoog opgeven van het ideaal van collectivisme, dat samengaat met meer traditionele waarden en een sterker bewustzijn van onze onderlinge afhankelijkheid en onderlinge relatie tot anderen.

Vanuit het ene standpunt zou je kunnen zeggen dat individualistische culturen over het algemeen meer op het “ik” gericht zijn, terwijl de collectivistische culturen meer op “wij” gericht zijn. Maar de vraag waar het om gaat is, welke samenleving is gelukkiger? Het lijkt er bijvoorbeeld op dat het bevorderen van individualisme met zijn ik-gerichtheid kan bijdragen tot het gevoel van afgescheidenheid en gebrek aan gemeenschapszin dat u noemde. Anderzijds lijkt individualisme ook zijn voordelen te hebben: een gevoel van onafhankelijkheid, op jezelf vertrouwen enzovoort. In feite denk ik dat het bevorderen van onafhankelijk denken, voor jezelf zorgen en autonomie kunnen leiden tot grotere creativiteit, meer persoonlijk initiatief, meer prestaties, ontdekkingen, maar…’

‘Om te beginnen dit,’ onderbrak de Dalai Lama mij, ‘wanneer je het hebt over “individualisme” denk ik dat het belangrijk is om in te zien dat er verschillende niveaus kunnen zijn. Op het ene niveau kan het iets positiefs zijn en kan het leiden tot creativiteit of een gevoel van zelfvertrouwen, dat soort zeer positieve dingen. Maar het kan ook extremer worden, waarbij je je zo onafhankelijk voelt dat je het idee hebt: “O, ik heb anderen niet nodig.” Het kan ook ontaarden in zelfzucht of egoïsme, waarbij je volledig voorbijgaat aan het welzijn van anderen. Dus het zijn de extremere vormen van individualisme die problemen kunnen veroorzaken.’

Omdat ik opgroeide in Amerika en zo geïndoctrineerd ben met het ideaal van individualisme, is het nooit bij me opgekomen om te analyseren of er gezonde of extreme vormen zijn of te kijken naar voorbeelden van de destructieve gevolgen hiervan voor het individu. Maar toen de Dalai Lama dit onderscheid maakte, was het niet moeilijk om voorbeelden te vinden van de gevaren van extreem individualisme. Ik moest bijvoorbeeld denken aan Ted Kaczynski, de beruchte Unabomber, jarenlang Amerika’s gevaarlijkste binnenlandse terrorist – misschien wel hét voorbeeld van extreem individualisme. Kaczynski leidde uiteindelijk een ellendig leven in een afgelegen, smerige bouwval in Montana en voerde een eenmansoorlog tegen technologie, industrie, de maatschappij en alle vormen van collectivisme. Hij bracht zijn dagen door in eenzaamheid en maakte bombrieven om mensen die hij niet mocht te doden en te verminken.

Natuurlijk was er naast de gevaren van extreem individualisme nog steeds de vraag over de negatieve gevolgen van de minder extreme varianten en dat riep de volgende vraag bij me op: ‘Heiligheid, u zegt dat extreem individualisme zoiets als egoïsme kan veroorzaken, maar voor alle duidelijkheid: gelooft u ook dat het bevorderen van minder extreme vormen van individualisme de wijdverbreide eenzaamheid en vervreemding die u eerder noemde, kunnen veroorzaken of ertoe kunnen bijdragen?’

Hij zweeg even bedachtzaam voordat hij antwoordde: ‘Ik heb niet zozeer het gevoel dat het bevorderen van dit individualisme ertoe leidt dat mensen zich van anderen vervreemd voelen. Ik heb eerder het gevoel dat de visie die hieraan tegenwicht biedt niet wordt aangeboden. Dat is het ontbrekende element.

Howard, ik denk ook dat het belangrijk is je te realiseren dat er tussen verschillende volkeren een verschillende mate van individualisme kan bestaan. Zelfs in het Westen komen gemeenschappen voor die meer waarde hechten aan onderlinge verbondenheid en samenwerkingsgeest. Hoewel dat misschien niet het geval is in de Verenigde Staten, is in Europese landen zoals Scandinavië, en ook in de kibboetsbeweging in Israël, het socialistische ideaal zeer sterk ontwikkeld. Het is ook alom bekend dat het Zwitserse democratische model een grotere autonomie kent op plaatselijk niveau en wanneer mensen meer hebben in te brengen in het beleid dat rechtstreeks van invloed is op hun leven, denk ik dat ze een groter gevoel van gemeenschapszin ervaren. En ik geloof dat mensen die in dit soort van samenlevingen leven waarschijnlijk heel wat gelukkiger zijn.’

Hij had gelijk. Volgens de eerste ‘wereldkaart van geluk’, die lange tijd na de voorspellingen van de Dalai Lama over hogere niveaus van geluk, in deze landen werd samengesteld, bleek dat Denemarken het hoogst scoorde, onmiddellijk gevolgd door Zwitserland, en dat Zweden op de zevende plaats kwam.

Dus, vervolgde de Dalai Lama, ‘denk ik dat het hierop neerkomt: als een samenleving bekrompen individualisme of bekrompen socialisme voorstaat, is ze in beide gevallen kortzichtig en bevordert ze uiteindelijk niet het grootste geluk van de leden van die samenleving. Als een samenleving bijvoorbeeld te extreem is in haar socialistische benadering, tot het punt waarop het ten koste gaat van het individu, dan is ze als een gigantische boom die alleen een stam heeft maar geen takken. Afgezien van de sterke regering is er niets. Er is geen persoonlijke vrijheid, er is geen creativiteit. Er is niets. Anderzijds, als een samenleving te veel nadruk legt op het individu, tot het punt waarop iemand zich te onafhankelijk voelt, het gevoel heeft dat hij anderen niet nodig heeft, en zich totaal onafhankelijk voelt, dan is dat zoiets als iemand die op een tak van een boom zit en die afzaagt. Dat is dwaasheid!’

Net als bij extreem individualisme was het gemakkelijk de gevaren van extreem collectivisme te zien. In feite is de wereld veel te vaak getuige geweest van de destructieve gevolgen van de staat die uit naam van het collectief de rechten van het individu met voeten treedt: de goelags, de onderdrukkende regimes, de verschrikkingen die zich voordoen wanneer mensen van hun individuele mensenrechten worden beroofd. Er is iets aan zelfs de mildere vormen van extreem collectivisme wat menselijke creativiteit, persoonlijk initiatief en groei lijk te verpletteren. Ik herinnerde mij mijn eerste bezoek aan China in 1981, een tijd waarin je alleen maar ergens in Beijing de straat op hoefde te gaan om te zien hoe het collectivisme in die samenleving werd verheerlijkt. Het was verontrustend om in een stad met miljoenen inwoners over straat te slenteren waar iedereen die je ziet, echt íédereen, gekleed was in hetzelfde donkerblauwe maopak – nou ja, afgezien van de zeldzame afvallige die zijn non-conformistische houding durfde te tonen door te pronken met een donkergrijs maopak in plaats van een donkerblauw.

Terwijl ik me dat bezoek herinnerde, moest ik denken aan onze Chinese gids, een aardige jongeman, zo van de universiteit. Hij was geen professionele gids, maar was aan onze groep toegewezen vanwege het feit dat hij zowel Engels als Frans sprak, aangezien zich een paar Frans-Canadezen in ons gezelschap bevonden. Volledig in de veronderstelling dat wij ons vanzelf zou houden aan het zorgvuldig door de regering uitgezette tourschema, was hij niet voorbereid op een groep die bestond uit individuen met hun eigen persoonlijke voorkeur aangaande de dingen die ze wilden zien of doen. Kort na onze aankomst stond een bezoek aan een paar plaatselijke tuinen gepland. Nadat we met elkaar hadden afgesproken dat we op een bepaald tijdstip weer bij de bus zouden zijn, splitste de groep zich op in kleinere groepjes, en diverse stellen en enkelingen maakten zich van de anderen los om de tuinen op eigen houtje te bezoeken. Onze gids riep onmiddellijk: ‘Blijf alstublieft bij elkaar! Blijf alstublieft BIJ ELKAAR!’ Hij rende heen en weer en probeerde ons bij elkaar te drijven, maar naarmate leden van de groep in verschillende richtingen afdwaalden, nam zijn ergernis zichtbaar toe. Toen het tot hem doordrong dat hij ons niet bij elkaar zou kunnen houden en ons in formatie door de tuinen zou kunnen leiden, stortte hij volledig in. Sputterend en witheet van woede en ergernis schreeuwde hij: ‘JULLIE HEBBEN NIET EEN WARE COLLECTIEVE GEEST!!!’ – alsof het de lelijkste, schandelijkste belediging was die hij ons naar het hoofd kon slingeren.

Zijn standpunt samenvattend, besloot de Dalai Lama: ‘Ik denk dat het mogelijk is dat een samenleving de ontwikkeling van het individu aanmoedigt en persoonlijke rechten erkent terwijl ze tegelijkertijd aandacht schenkt aan de welvaart en het welzijn van de gehele gemeenschap of samenleving. Per slot van rekening dienen deze beide niveaus – het persoonlijke zowel als het maatschappelijke – te worden aangepakt om het menselijk geluk zo groot mogelijk te maken. Welnu, aangezien geluk altijd een subjectieve gemoedstoestand is en teneinde een gelukkigere samenleving te creëren, dienen we op persoonlijk niveau, op het niveau van de individuele geest, te beginnen. Per slot van rekening bestaat een gelukkige samenleving uit gelukkige individuen. Dus dit alles pleit sterk voor het aandacht schenken aan individueel welzijn.

Maar we dienen ook te kijken op het niveau van de samenleving als geheel en aandacht te schenken aan de belangen van de groep om de voorwaarden te creëren waaronder personen en groepen kunnen gedijen, waarbij sprake is van een overheersend gevoel van veiligheid, aandacht voor maatschappelijk welzijn enzovoort Dus hebben we behoefte aan een bredere, holistischere kijk die beide benaderingen omvat. Het komt allemaal neer op evenwicht.’

 

Er zijn talloze factoren die van invloed kunnen zijn op het gemiddelde niveau van geluk in een land, maar wat voor samenleving is gelukkiger? Het antwoord op deze vraag brengt ons regelrecht op één lijn met het standpunt van de Dalai Lama! Wanneer we kijken naar de kenmerken van de gelukkigste landen ter wereld, valt een patroon te ontdekken dat het belangrijkste principe van de Dalai Lama lijkt te volgen: evenwicht. Hier treffen we een evenwichtige aanpak aan die de extremen van onafhankelijkheid en onderlinge afhankelijkheid, individualisme en collectivisme vermijdt en eerder beide standpunten omvat. In de Scandinavische landen vind je bijvoorbeeld een westerse geïndustrialiseerde cultuur die van oudsher meer individualistisch is met de typisch westerse traditie van respect voor persoonlijke rechten en onafhankelijk denken. Tegelijkertijd tref je ook collectivistische waarden aan, zoals de cultuur dat je niet te veel moet opvallen, de ethiek van ‘je kop niet boven het maaiveld uitsteken’. Een soortgelijk patroon doet zich voor in andere landen met de hoogste niveaus van geluk, zoals Zwitserland, dat een evenwicht te zien geeft tussen een gevoel van onafhankelijkheid en een gevoel van onderlinge afhankelijkheid, respect voor persoonlijke vrijheid en initiatief maar met een sterker besef van maatschappelijk welzijn en een actievere betrokkenheid bij de aangelegenheden van de plaatselijke gemeenschap dan we aantreffen bij minder gelukkige westerse landen.

Wanneer het erop aankomt vast te stellen wat voor samenleving we dienen te creëren om een gelukkigere wereld te krijgen, lijkt alle beschikbare bewijs het standpunt van de Dalai Lama te ondersteunen: we dienen samenlevingen na te streven waarin het respect behouden blijft voor mensenrechten en de waardigheid van het individu, een samenleving die het ontwikkelen van persoonlijke kracht, persoonlijke integriteit en zelfvertrouwen aanmoedigt en tegelijkertijd een diep besef van verbondenheid met anderen en zorg voor het welzijn van anderen bevordert. Evenwicht is de sleutel.

 

‘NIET IK ÓF WIJ MAAR IK ÉN WIJ’

 

Een dienaar, een lange monnik in de traditionele kastanjebruine en saffraankleurige kledij met eeuwige glimlach, gleed stil naar binnen en zette onopvallend en dienblad met thee op het lage, roodgelakte tafeltje voor ons. Nadat hij voor mij thee had ingeschonken en de beker van de Dalai Lama met heet water had bijgevuld, leek hij weer in het niets op te gaan. De theepauze bood de particulier secretaris van de Dalai Lama de gelegenheid om het vertrek binnen te komen en kort iets met hem te overleggen, maar wij hervatten snel ons gesprek.

‘Heiligheid, wij hadden het over uw standpunt dat de gelukkigste samenleving er een is waarin er sprake is van evenwicht – waarbij zowel het welzijn van het individu als dat van de gemeenschap wordt gerespecteerd en bevorderd en waarbij dat zijn weerslag vindt in het sociale beleid en de waarden die die samenleving voorstaat. Maar nu wil ik terugkeren naar het niveau van het individu. Eerder hadden we het erover hoe belangrijk het is om een diep gevoel van verbondenheid met anderen te ontwikkelen, hoe dat kan leiden tot groter persoonlijk geluk en ook kan bijdragen aan het overwinnen van maatschappelijke problemen zoals vooroordelen, conflicten enzovoort. Dus in wezen spraken we over de vele voordelen die kunnen voortkomen uit een fundamentele ommezwaai in onze innerlijke focus van “ik” naar “wij”. Dit houdt in dat we ons minder focussen op onze verschillen en meer op onze overeenkomsten, onze gemeenschappelijke kenmerken.’

‘Ja.’

‘Maar nu onderkennen we ook de voordelen van een gezond besef van individualisme. Dus de vraag is hoe we dit conflict tussen het ontwikkelen van dit gezonde besef van onafhankelijkheid, een besef van “ik”, in overeenstemming kunnen brengen met een besef van verbondenheid met de groep, een besef van “wij”.’

‘Daarin zie ik geen conflict,’ zei de Dalai Lama vastberaden.

‘De vraag waar het om draait is: hoe vind je het juiste evenwicht tussen deze twee verschillende standpunten? Enerzijds is er sprake van een besef van uniekheid, een eigen identiteit en anderzijds een gevoel van erbij horen, een groepsidentiteit. Dus in wezen gaat het hier om de kwestie van “ik versus wij” en hoe kunnen wij…’

‘Howard,’ onderbrak de Dalai Lama mij, ‘ik denk dat als we dit onderwerp bespreken, we eerst iets anders duidelijk moeten maken. Het is mij opgevallen dat mensen in het Westen soms de neiging hebben de dingen zwart-wit te zien, alles of niets. Zo heb je het hier over “ik vérsus wij” alsof je een keuze moet maken, alsof wij ons om een gevoel van eenheid te bereiken ten doel moeten stellen onze verschillen te vergeten en alléén te kijken naar wat we met anderen gemeen hebben.

Maar dat is hier niet het doel,’ zei hij resoluut. ‘De aanpak die we voorstaan om positieve veranderingen tot stand te brengen, is het ontwikkelen van een realistischere zienswijze, een zienswijze die meer overeenstemt met de werkelijkheid. Dus we zeggen niet dat we onszelf, ons eigenbelang moeten vergeten. Dat is niet realistisch. We zeggen dat je tegelijkertijd zowel aan je eigen welzijn als aan het welzijn van anderen kunt denken.’

Niettemin volhardde ik in mijn oorspronkelijke vraag. ‘Ik heb nog steeds het idee dat als je ergens een sterk gevoel van verbondenheid met anderen en een zekere identificatie met een groep wilt ervaren, ongeacht of het een kleine groep is, de plaatselijke gemeenschap of de samenleving waarvan je deel uitmaakt, dat je nog steeds op de een of andere manier enerzijds je individuele identiteit, je gevoel van onafhankelijkheid, afgescheidenheid en isolement in overeenstemming dient te brengen met anderzijds het tegenovergestelde gevoel van verbondenheid.’

Op deze manier zetten we ons gesprek nog even voort, terwijl ik er bij hem op aandrong een manier aan te geven waarop we het ‘tegengestelde’ bewustzijn van de gerichtheid op ‘ik’ of ‘wij’ het hoofd konden bieden. De Dalai Lama wreef afwezig met zijn handpalm over de kruin van zijn geschoren hoofd terwijl ik sprak, een gebaar van frustratie dat zich ook weerspiegelde in zijn snel veranderende gezichtsuitdrukking. Terwijl zijn gezichtsuitdrukking bleef hangen op een kostelijke mengeling van drie delen verbijstering, een deel vermaak en een snufje walging, schudde hij zijn hoofd en begon te lachen. ‘Ik ben er gewoon niet zeker van waar de tegenstelling ligt! Vanuit mijn gezichtspunt is hier geen sprake van een inherente tegenstelling.’

Het was duidelijk dat we gehinderd werden door een fundamenteel verschil in uitgangspunt. Natuurlijk was dit niets nieuws. We waren deze serie ontmoetingen begonnen met een korte schermutseling toen ik terloops de zin ‘we zijn allemaal hetzelfde’ had opgeworpen en hij kon op zo’n simplistisch idee alleen maar reageren door bij wijze van grap een invasie van Mars voor te stellen als de oplossing voor onze wereldomvattende problemen.

Deze worsteling om onze uiteenlopende standpunten te verzoenen – het zijne als boeddhistische monnik, het mijne als westerse psychiater – is iets wat we jaren geleden al tegen waren gekomen in onze oorspronkelijke serie gesprekken, die zijn vastgelegd in het eerste deel van De kunst van het geluk. Het heeft zich in de loop der jaren met onderbrekingen voortgezet, hoewel iets minder frequent, daar we meer vertrouwd zijn geraakt met elkaars standpunten.

Maar zo nu en dan kwamen er nog steeds blijken van onze uiteenlopende standpunten aan de oppervlakte wanneer ik in mijn hang naar pasklare, definitieve oplossingen op brede menselijke problemen vragen stelde waarvan hij het gevoel had dat ze zo allesomvattend waren dat ze onmogelijk beantwoord konden worden. Over het algemeen schreef hij dit soort vragen toe aan mijn karakteristieke westerse ‘absolutistische’ denken, de neiging alles zwart-wit te zien – in tegenstelling tot zijn gebruikelijke zienswijze dat menselijke problemen vaak complexer, genuanceerder zijn en hoofdzakelijk uit grijze gebieden bestaan. (Maar soms waren de rollen ook omgekeerd, wanneer ik zo nu en dan onaangepast gedrag van een individu verklaarde in termen van een complexe psychische dynamiek, terwijl hij het gedrag kon toeschrijven aan eenvoudige conditionering: ‘O, ze hebben van dat gedrag gewoon een gewoonte gemaakt,’ of de invloed van vorige levens.)

Hoewel al te simplistische of generaliserende vragen de Dalai Lama soms frustreerden, ontwikkelden we een manier om met dat soort vragen om te gaan. Meestal deden we ze af met een grapje. We hadden een steeds terugkerende grap waarmee onze gesprekken gelardeerd waren. We plaatsten dergelijke vragen in een van de volgende categorieën: onmogelijk of dwaas. Als ik een vraag ging stellen waarvan ik wist dat hij er op die manier op zou reageren, maar ik hem evengoed wilde stellen, leidde ik mijn vraag in met de woorden: ‘Heiligheid, deze hoort thuis in de categorie “onmogelijk” en de vraag is…’ Op die manier kwamen we heel gemakkelijk door onze afwijkende standpunten heen, geholpen door zijn van nature goede humeur en laconieke manier van doen.

Die ochtend, toen de Dalai Lama er moeite mee had te begrijpen dat ik zo’n simpel idee niet kon bevatten – dat je met anderen verbonden kunt zijn en tegelijkertijd je individualiteit behoudt – schreef hij het gewoon toe aan dat mesjogge westerse absolutistische denken en barstte op zijn goedaardige manier in lachen uit. Niettemin moet ik bekennen dat ik mijn positie niet prijsgaf dat je een deel van je individualiteit moest opgeven als je wilde ‘opgaan’ in een groepsidentiteit, dat ik me niet helemaal kon vinden in zijn standpunt, tot veel later, toen ik wetenschappelijk bewijs ontdekte dat zijn gezichtspunt onderschreef.

Terwijl hij zich op zijn hoofd krabde en nog steeds lachte, vervolgde de Dalai Lama: ‘Het ging door mij heen… het ging door mij heen dat het verschil tussen Tibetaans en Engels mogelijk kan wijzen op een fundamenteel verschil in uitgangspunten. In het Tibetaans is het woord dat we voor “ik” gebruiken nga en het woord dat we voor “ons” en “wij” gebruiken ngatso. Op het fundamentele niveau van de woorden zelf bestaat er in het Tibetaans een nauw verband tussen “ik” als individu en “wij” als collectief. Ngatso, het woord voor “wij”, betekent letterlijk zoiets als “een verzameling ikken” of veel “ikken”. Zoiets als veel zelven. Dus wanneer je je identificeert met een grotere groep, deel uit gaat maken van die groep, is het alsof je het individuele bewustzijn van het zelf uitbreidt in plaats van het kwíjtraakt.Terwijl de woorden “wij” en “ik” helemaal niets met elkaar te maken lijken te hebben, ze hebben een andere wortel, ze zijn niet verwant… Wat is het woord daarvoor?’

‘“Etymologie”, “etymologisch”?’

‘Ja, etymologisch. Dus jouw vragen over “ik versus wij” wijzen er misschien op dat in het Westen ergens het gevoel heerst dat “ik” tegengesteld is aan “wij”. Dus is het misschien zo dat wanneer je je identificeert met een groep of deel uitmaakt van een grotere groep, het bijna lijkt alsof je je individuele identiteit opgeeft of kwijtraakt. Ik weet het niet,’ zei de Dalai Lama mijmerend.

‘Ik kan natuurlijk wel de voordelen zien van een groter groepsbewustzijn ontwikkelen, je deel voelen van een grotere groep. Maar evengoed lijkt het dat, in ieder geval op een bepaald niveau, naarmate je meer die kant op gaat, het risico bestaat dat op de een of andere manier je eigen identiteit, die te maken heeft met het gevoel dat je uniek bent, dat je anders bent dan anderen, zwakker wordt.’

‘Nee, dat hoeft niet per se het geval te zijn,’ antwoordde hij. ‘En in feite kan dit proces, waarbij je je identiteit uitbreidt naar het deel uitmaken van een groep in feite een heel natuurlijk proces zijn dat zich voordoet zonder dat je je individuele identiteit verliest. Binnen een familie heb je bijvoorbeeld verschillende individuen die allemaal anders zijn. Maar wanneer mensen denken in termen van “onze familie”, is er sprake van insluiting, want we gaan met elkaar om op basis van het feit dat we familie van elkaar zijn. Dus hier breid je je identiteit uit naar je familie en maak je deel uit van deze collectieve familie-identiteit. Het is werkelijk een kwestie van je horizon of gezichtsveld verbreden, want als mensen niet bereid zijn die te verbreden, kan er zelfs binnen hun eigen familie verdeeldheid bestaan. Dan kan er sprake zijn van een familie waar binnen de familie onderscheid wordt gemaakt gebaseerd op allerlei dingen – verschillende politieke standpunten, financiële afspraken of wat dan ook.

Dan kun je een familie hebben waar er sprake is van een collectieve familie-identiteit maar je gevoel van “gemeenschap” of affiniteit zich heel erg beperkt tot de kern van die familie. Zo heb je je echtgenoot, je kinderen, maar als je niet in staat bent je cirkel uit te breiden, dan zal die opnieuw heel erg beperkt zijn. Deze familie zou zich onderscheiden van hun buren, zich totaal afzonderen en vervolgens onafhankelijk leven. Maar je kunt ook families hebben die zichzelf niet alleen als familie zien, maar zichzelf ook zien als deel uitmakend van een buurt. En als je familie in staat is zich open te stellen, die cirkel te vergroten voorbij je onmiddellijke buurt, kun je een gevoel van verbondenheid en een band ontwikkelen met anderen gebaseerd op “wij als de gemeenschap”. En dat zal een enorm verschil maken.

Als afzonderlijke families die deel uitmaken van een gemeenschap echt met elkaar kunnen omgaan als lid van dezelfde gemeenschap, kan er natuurlijk wel eens sprake zijn van een conflict, ruzie enzovoort, maar in ieder geval zal er een gevoel heersen van bij elkaar horen. Als je soms de behoefte voelt om met iemand te praten, kun je gewoon bij iemand aankloppen of je problemen, je vreugde met anderen delen en anderen uitnodigen.’

Hij zweeg even en zei vervolgens: ‘Zo kun je dus op dezelfde manier je identiteit uitbreiden en jezelf zien als “wij als streek” of “wij als land” enzovoort. En uiteindelijk kunnen we, in het geval van de samenleving, de menselijke gemeenschap, deze eenheid uitbreiden zodat ze iedereen omvat, en kunnen we zeggen: “Wij, de mensen van de aarde.” Dus op het niveau van de mensheid zijn er verschillen tussen de afzonderlijke leden en tegelijkertijd kunnen we een gelijkheid zien, kunnen we met elkaar omgaan op een diepere, fundamentelere basis… Weet je,’ voegde hij eraan toe terwijl hij aanstalten maakte om een einde aan het gesprek te maken, ‘het valt me op dat tegenwoordig het woord “mensheid” vaak gebruik wordt. Ik vind dat een prachtige ontwikkeling – want dat sluit iedereen in.’

Terwijl hij zijn mok met heet water neerzette en zijn schoenen pakte, rondde de Dalai Lama het gesprek af. ‘Dus het belangrijkste hier is dat iemand evengoed begaan kan zijn met zijn eigen welzijn, een ik-besef heeft, maar dat hij de omvang van zijn identiteit, zijn zorg, kan uitbreiden naar anderen - het gaat er niet zozeer om onze verschillen te vergeten, maar eerder ons onze overeenkomsten te herinneren en er gelijke aandacht en gelijk belang aan toe te kennen. In wezen is het niet een kwestie van “ik óf wij”, maar eerder “ik én wij”.’

 

We waren ons gesprek over menselijk geluk binnen een sociale context begonnen met onderzoek naar de fundamentele kwestie van Ik versus Wij – afgescheidenheid versus verbinding. De Dalai Lama stelt dat mensen bedoeld zijn om zich met anderen te verbinden en laat ons zien hoe ons vermogen tot genegenheid, warmte en vriendschap liefderijke en betrouwbare bronnen van menselijk geluk zijn; zoals in een alchemistisch proces waarbij lood in goud wordt veranderd, is de transformatie van ‘ik’ in ‘wij’, waarbij een gevoel van erbij horen wordt ontwikkeld, in termen van menselijke bevrediging heel erg lonend en leidt deze bovendien tot een betere fysieke, geestelijke en emotionele gezondheid. Tegelijkertijd helpt de verbinding met anderen ons om de grotere gemeenschap te versterken en bij te dragen tot een betere samenleving. In feite kun je, ongeacht of we kijken door de lens van het boeddhistische ideaal van mededogen of ons beroepen op recent wetenschappelijk bewijs, redelijkerwijs stellen dat menselijke verbondenheid en gemeenschapsbanden gebaseerd op een gevoel van zorgzaamheid de enige en grootste bron van menselijk geluk en menselijke voldoening zijn.

Maar zoals we in de loop van de menselijke geschiedenis hebben gezien, gaan dingen soms fout. Verschrikkelijk fout. Het gevoel van erbij horen, het gevoel van ‘wij’ kan heel veel voordelen opleveren, maar wat gebeurt er wanneer ‘wij én zij’ uitmondt in ‘wij tégen zij’? Hoe escaleert de waarneming van ‘wij en zij’ in vooroordelen, haat, conflict en geweld? Dat waren belangrijke vragen die we in de loop van de gesprekken die volgden onder ogen moesten zien.