4
VOOROORDELEN OVERWINNEN
In november 2008 koos het Amerikaanse volk Amerika’s eerste Afro-Amerikaanse president, een mijlpaal die nog slechts één generatie geleden ondenkbaar zou zijn geweest. Er zijn slechts twee generaties verstreken sinds rassenscheiding in het zuiden van de Verenigde Staten heel gewoon was en mensen uit alle lagen van de Amerikaanse samenleving openlijk uitdrukking gaven aan onverdraagzaamheid en racisme. Vanuit een wereldomvattend perspectief is het nog geen drie generaties geleden dat de wereld getuige was van de verschrikkingen van de Holocaust, de ergst denkbare uitdrukking van menselijke vooroordelen en haat, een dieptepunt in de menselijke geschiedenis. Wanneer we terugkijken op de schaamteloze discriminatie en openlijke onverdraagzaamheid waarvan sprake was in de tijd dat onze grootouders leefden, lijkt het of er grote stappen zijn gezet in het terugbrengen van discriminatie, vooroordelen en racisme.
Maar voordat we te zelfgenoegzaam worden, recent onderzoek suggereert dat de problemen van vooroordelen verre van voorbij zijn. Vooroordelen zijn veel wijdverbreider dan mensen zich realiseren. In plaats van te verdwijnen, manifesteren vooroordelen zich gewoon op een subtieler niveau. Volgens sommige schattingen geeft 80 procent van de westerse democratische bevolking aan dat ze onbevooroordeeld zijn in hun standpunten en geen significant discriminerend gedrag vertonen, terwijl slechts een kleine minderheid, misschien 10 procent van de mensen, zal zeggen dat ze openlijk racistisch of bevooroordeeld zijn. Maar uit onderzoek blijkt dat zelfs de mensen die van zichzelf vinden dat ze totaal onbevooroordeeld zijn, vaak tot hun grote schrik ontdekken dat ze er nog steeds subtiele vooroordelen op na houden wanneer ze een psychologische test ondergaan. Hoewel minder zichtbaar kunnen de gevolgen van dergelijke onbewuste vooroordelen ook destructief zijn en ons oordeel en gedrag op subtielere maar zeer werkelijke manieren beïnvloeden.
Nadat we bekeken hadden hoe vooroordelen de kop opsteken en de destructieve gevolgen ervan hadden onderkend, was het nu tijd om manieren te onderzoeken om vooroordelen te overwinnen en op zoek te gaan naar een aanpak om de barrières af te breken die mogelijk bestaan tussen diverse individuen en groeperingen – in de hoop een manier te ontdekken om een fundamentele menselijke band te smeden, zelfs met hen die we normaal gesproken zouden waarnemen als anders dan wij.
Ik begon: ‘Heiligheid, dit is voorlopig onze laatste ontmoeting. Deze week hebben we gesproken over de voordelen die het heeft om in plaats van “ik” “wij” te zien en te komen tot een gevoel van horen bij een grotere gemeenschap, alsook de mogelijke gevaren wanneer het gezonde “wij”-gevoel overgaat in “wij tegen zij” – wat kan leiden tot vooroordelen, discriminatie en racisme.’
‘Dat klopt.’
‘Gisteren sprak u over de noodzaak om onze vooroordelen, racisme en onterechte overtuigingen over andere groeperingen te overwinnen. Daarmee komen we nu bij het laatste onderwerp voor deze week: hoe we vooroordelen kunnen overwinnen.’
‘Heel goed.’
‘De vraag is daarom: hoe stelt u voor dat we dit aanpakken?’ vroeg ik.
‘Ik zou willen zeggen dat er niet één aanpak is,’ antwoordde hij. ‘We hebben veel manieren nodig om het aan te pakken.’
‘Goed, stel dat een specifieke samenleving behoorlijk te lijden heeft van racisme en vooroordelen – er is sprake van veel mensen die het gevoel hebben dat hun specifieke groep superieur is en die sterke vooroordelen en vijandigheid koesteren ten aanzien van een andere groep. Waar zou u dan beginnen? Wat zou uw eerste stap zijn om hen zover te krijgen dat ze hun vooroordelen en racistische standpunten opgeven?’
‘Natuurlijk,’ antwoordde de Dalai Lama, ‘zal er altijd sprake zijn van een zekere voorkeur voor leden van onze eigen groep, maar hier gaat het erom dat we onze vooroordelen tegenover andere groepen verminderen. Zoals ik al zei, zijn er verschillende mogelijkheden.
Maar de eerste stap is om mensen te motiveren. Natuurlijk moeten ze bereid zijn te kijken naar hun bevooroordeelde houding. Dat is essentieel. Vervolgens dient er sprake te zijn van een zeker niveau van openheid om hun gebruikelijke standpunt te herzien.’
‘Dus, hoe motiveer je mensen zodanig dat ze hun bevooroordeelde houding herzien?’ vroeg ik.
‘Door hen sterker bewust te maken van de nadelen van hun houding, door hen erbij stil te laten staan hoe het kleineren van je medemens op de lange duur ten koste gaat van jezelf.’
‘En wat is dan de volgende stap?’
‘De volgende stap is vraagtekens te zetten bij de overtuigingen waarop het vooroordeel, deze onterechte ideeën over de andere groep, zoals geloof in de inherente superioriteit enzovoort, zijn gebaseerd. Over het algemeen zijn deze vooroordelen, ongeacht waarop ze zijn gebaseerd, het gevolg van conditionering… die mensen hebben opgepikt van hun cultuur, hun familie enzovoort. Dus we dienen deze conditionering te overwinnen. Dat kan door actief de verwrongen ideeën en onterechte overtuigingen in twijfel te trekken, aan te tonen hoe deze overtuigingen kunnen worden herzien door te wijzen op de onterechte aannamen waarop overtuigingen, onterechte projecties enzovoort zijn gebaseerd. Het is een kwestie van de werkelijkheid ontdekken.’
Paradoxaal genoeg kan de reden waarom bijna 80 procent van de westerse samenlevingen subtiele vooroordelen blijft koesteren het gevolg zijn van het klimaat van ‘politieke correctheid’ dat in onze cultuur zo wijd verspreid is. Het verlangen naar maatschappelijk geaccepteerd zijn en de oprechte gêne over hun standpunten kan ertoe leiden dat mensen bevooroordeelde gedachten of gevoelens onderdrukken. Er zijn onderzoeken geweest die aantonen dat alleen de poging om dergelijke gedachten te onderdrukken, om ze snel ‘onder de mat te vegen’ er niet toe leidt dat het vooroordeel verdwijnt – en het in feite kan doen toenemen.
Dit doet zich, ten minste volgens enkele onderzoekers, voor als gevolg van het ‘denk-niet-aan-een-olifant-verschijnsel’; hoe harder je probeert niet aan een olifant te denken, hoe de kans dat je aan een olifant denkt. Dit kan mogelijk verklaren waarom de meeste mensen in de Amerikaanse samenleving van nu geen racistische standpunten omhelzen – veel minder in feite dan in de tijd van onze grootouders – terwijl onze samenleving tegelijkertijd nog steeds bol staat van spanning tussen rassen als gevolg van subtiele vooroordelen waarvan de mensen zich misschien niet eens volledig bewust zijn. Onderzoek toont aan dat wanneer wijdverspreide vooroordelen net onder de oppervlakte van een ogenschijnlijk vredige en verdraagzame samenleving op de loer liggen, een periode van maatschappelijke onrust, economisch verval of spanning soms een uitbarsting van openlijke rassenvooroordelen en zelfs conflict kan uitlokken, waarbij mensen terugvallen in primitievere manieren van omgaan met elkaar.
De Dalai Lama biedt een gezonde aanpak om zowel subtiele neigingen als openlijke vooroordelen te verdrijven. Hij begint met erop te wijzen hoe belangrijk het is je vooroordelen en stereotiepe overtuigingen te herkennen en er openlijk voor uit te komen in plaats van ze te verbergen, te onderdrukken of te ontkennen. Dat wordt gevolgd door alle overtuigingen die niet in overeenstemming met de waarheid blijken te zijn actief in twijfel te trekken en aan te vechten. Onderzoek heeft aangetoond dat wanneer je in plaats van je vooroordelen te onderdrukken ze openlijk toegeeft en rechtstreeks in twijfel trekt en afwijst, je ze kunt overwinnen. En het staat vast dat sommige van onze onterechte overtuigingen zo diep ingesleten zijn dat er een zeer sterke motivatie voor nodig is om ze te overwinnen, een motivatie die kan voortkomen uit diep inzicht in de schade die we op de lange duur van onze vooroordelen ondervinden.
Het is aangetoond dat deze aanpak alleen al ertoe heeft geleid dat onze vooroordelen afnemen – maar terwijl wij onze gesprekken voortzetten, benoemde de Dalai Lama nog diverse andere strategieën om onze vooroordelen te overwinnen…
Terwijl we ons gesprek over hoe je vooroordelen kunt overwinnen voortzetten, leek zijn voorstel dat je boven conditioneringen uit kunt stijgen door actief onterechte overtuigingen af te wijzen, logisch. Maar voor de gemiddelde mens is dit misschien niet zo gemakkelijk. Per slot van rekening hebben de meeste mensen geen training van tientallen jaren in logica en debatteren en een leven lang van geestelijke training achter zich zoals hij. Dus merkte ik op: ‘Maar soms lijkt dit soort conditionering zo sterk dat het moeilijk is om mensen zover te krijgen dat ze hun diep ingesleten overtuigingen veranderen… Nu we het erover hebben, uit nieuwsgierigheid, bent u er ooit persoonlijk getuige van geweest dat iemand zijn denken over dit soort onterechte overtuigingen herzag?’
‘O ja,’ zei hij heel enthousiast. ‘Ik herinner me bijvoorbeeld een ervaring in Zuid-Afrika. In feite was dit een zeer krachtige en ontroerende ervaring voor mij.’
‘Kunt u mij daar iets over vertellen?’
‘Ja, het was in een sloppenwijk in Soweto, Johannesburg, in Zuid-Afrika. Er werden voorzieningen getroffen opdat ik bij een gewoon gezin op bezoek kon gaan. Ik bracht er ongeveer twee uur door; ze boden me thee aan en we hadden tijd om met elkaar van gedachten te wisselen. Een vriend van de familie, die aan mij werd voorgesteld als leraar, voegde zich bij ons. Dit gebeurde heel kort na de afschaffing van de apartheid. Dus zei ik: ‘Nu dit land een nieuwe regering heeft en democratie heeft bereikt, hebben jullie politieke gelijkheid verworven, dus denk ik dat nu alle mogelijkheden voor jullie openliggen. Maar mensen hebben tijd nodig om van gedachten en houding te veranderen, dus kan het nog wel even duren voordat sommige mensen deze gelijkheid psychisch aanvaarden.’ Waarop de leraar tegen me zei: ‘Zelfs al hebben we gelijke kansen, we kunnen niet met de blanken wedijveren omdat wij van nature minder intelligent zijn.’ Hij geloofde echt dat de zwarte mensen die daar woonden genetisch inferieur waren, dat hun hersenen niet zo goed waren als de hersenen van blanken. Ik was zo verdrietig dat hij daar echt in geloofde. Dus ging ik er met hem over in debat. Ik zei dat het niet waar was, dat het een onterecht idee was, maar hij geloofde me niet. Zijn conditionering was zo sterk dat hij echt geloofde in dit idee van rasseninferioriteit.
Dus praatte ik lang met hem en droeg diverse argumenten aan in een poging hem ervan te overtuigen dat hij niet minderwaardig was. Tegen het einde van onze ontmoeting wist ik hem eindelijk te overtuigen. Toen slaakte hij een diepe zucht en zei: “Ja, ik denk dat u gelijk hebt. Nu ben ik ervan overtuigd dat we gelijk zijn.” Dat was een dag die ik me nog heel duidelijk herinner. Ik was zo blij en voelde me zo opgelucht. Hij veranderde van mening. Ik had het gevoel dat ik, o, dat ik ten minste voor één iemand iets had betekend.’
Terwijl hij dit verhaal vertelde, gaven de intensiteit en opwinding in de stem van de Dalai Lama en de vurige blik in zijn ogen onmiskenbaar blijk van een diepe dankbaarheid en een diep genoegen en brachten een waarachtig gevoel van vervulling over, alsof hij een werkelijk grootse prestatie in zijn leven beschreef. Zijn leven werd gekenmerkt door grote prestaties – talloze eerbewijzen en prijzen, zelfs de Nobelprijs – en toch, zolang ik de Dalai Lama kende, had ik hem zelden over iets horen spreken met hetzelfde tomeloze enthousiasme en duidelijke gevoel van trots en voldoening waarmee hij zijn bezoek aan deze Afrikaanse leraar beschreef.
Ik vroeg hem: ‘Welke argumenten gebruikte u om hem te overtuigen?’
‘Ik gebruikte diverse argumenten. Allereerst probeerde ik mijn eigen ervaring met hem te delen, mijn ervaring met de Chinezen. Ik legde hem uit dat de Chinezen de Tibetanen als achterlijk beschouwen. Toen legde ik hem uit dat dit niet het geval was, het was een onterechte overtuiging en ik vertelde hem over onze ervaringen als vluchtelingen. Ik vertelde hem verhalen over hoe wij via onze eigen beproevingen, ons harde werken, gelijk kunnen worden; hoe wij, toen we eenmaal toegang hadden tot opleiding en scholing, net zo goed waren als de Chinezen. Ik toonde aan dat het gewoon een kwestie is van kansen, toegang en het zelfvertrouwen om die aan te grijpen, die het verschil maken. Vervolgens nam ik de tijd om hem uit te leggen dat er vanuit wetenschappelijk standpunt, wat de hersenen betreft, op het fundamentele niveau, het biologische niveau, geen verschillen zijn. Alle mensen hebben hetzelfde potentieel. Dat soort argumenten gebruikte ik.’
‘Weet u, Heiligheid, de situatie met deze leraar verschilt enigszins van de situatie waarover wij gesproken hebben. Tot nu toe hebben we gesproken over hoe mensen de voorkeur geven aan insidersgroepen en vooroordelen koesteren ten aanzien van outsidersgroepen, zoals rassenminderheden. Als gevolg daarvan kent de mensheid een lelijke geschiedenis van onderdrukking van minderheden en gestigmatiseerde groeperingen.
Maar hier doet zich het tragische geval voor waarbij een lid van de onderdrukte groepering zich de onterechte overtuiging over zijn minderwaardigheid eigen maakt. Omdat, zoals we hebben besproken, al het andere gelijk is, zijn mensen natuurlijk geneigd te geloven in de superioriteit van hun eigen groepering. Maar in dit geval maken andere krachten het beeld ingewikkelder. En uw verhaal deed me denken aan enkele van de theorieën over de onderliggende psychologische mechanismen in dit soort gevallen…’
‘Wat is de theorie?’ vroeg hij.
‘Een van de factoren,’ antwoordde ik, ‘is dat de groep het misschien nodig heeft om de onrechtvaardigheid voor zichzelf goed te praten en het kan voor sommigen gemakkelijker zijn om te geloven dat zij of hun groep iets verkeerd hebben gedaan of een inherente zwakte hebben dan te geloven dat ze hulpeloze slachtoffers zijn van een discriminerende samenleving. Ik denk dat het op een diep psychisch niveau minder angstig is te geloven in de inherente minderwaardigheid van je groep dan te geloven in een oneerlijk, willekeurig en ongedifferentieerd universum waarin zonder reden slechte dingen gebeuren. Aldus lijkt het dat onze stereotypen vaak dienen om iets voor onszelf goed te praten of proberen zin te ontdekken in een zinloze wereld. Dus, het kan twee kanten op werken – negatieve stereotypen over een groep kunnen leiden tot onrechtvaardigheden en deze onrechtvaardigheden kunnen de stereotypen in stand houden.
Natuurlijk,’ voegde ik eraan toe, ‘kan dit soort rationalisaties vooroordelen zowel onder onderdrukkers als onder onderdrukten in stand houden. Uit onderzoek is gebleken dat mensen niet graag geloven in een onrechtvaardige wereld, het idee van een wereld waarin lukraak slechte dingen gebeuren is voor de meeste mensen op een diep niveau verontrustend – “als iemand zonder reden, zonder het te verdienen, slecht wordt behandeld, kan mij hetzelfde overkomen!” Om die reden gelooft in ieder geval een deel van ons wanneer iemand iets slechts overkomt, graag dat die persoon het ergens verdiend heeft. Dus wanneer we zien hoe bepaalde groeperingen met een lage status in onze samenleving worden gediscrimineerd of zelfs actief worden onderdrukt, zijn we geneigd te geloven dat ze een karaktereigenschap hebben die daarvoor verantwoordelijk is.’
De Dalai Lama knikte bedachtzaam terwijl ik vervolgde: ‘Hoe dan ook, het geval dat u noemde, herinnerde me ook aan een van de schadelijkste en meest tragische gevolgen van rassenvooroordelen, het concept van stereotiepe dreiging.’
‘Wat is dat?’ vroeg hij.
‘Het is een situatie waarin leden van een gestereotypeerde maatschappelijke groepering een activiteit onder de maat uitvoeren op een manier die consistent is met het negatieve stereotype. Men vermoedt dat het onderliggende mechanisme hiervan is dat de betrokkene onbewust bang is dat zijn gedrag of prestatie een of ander bestaand stereotype over de groep zal bevestigen. Dit schept een bepaalde angst, die vervolgens invloed heeft op meerdere mentale functies zoals herinnering en kritisch denken, en dat leidt tot een verminderde prestatie – die vervolgens het negatieve stereotiepe beeld dat die persoon misschien heeft, bevestigt.
Er zijn talloze onderzoeken geweest waarin dit effect is vastgelegd en die aantonen dat er soms alleen maar een eenvoudige herinnering voor nodig is dat je behoort tot een stereotiepe groep om dit effect in gang te zetten – bij een groep van zwarte, mannelijke studenten was het bijvoorbeeld voldoende om ze alleen maar een hokje aan te laten kruisen waarin hun ras werd vastgesteld voordat ze een standaardtest deden, om hun prestatie omlaag te brengen, omdat onbewust het stereotype werd geactiveerd dat zwarte studenten minder intelligent zijn en het bij dit soort tests niet zo goed doen. Een interessant onderzoek herinnerde een groep vrouwelijke Aziatische studenten er indirect aan dat ze Aziatisch waren, waarmee ze beter scoorden in een wiskundetest omdat het stereotype dat Aziatische studenten beter zijn in wiskunde werd geactiveerd. Vervolgens leidde in een later onderzoek – met dezelfde groep – een herinnering aan het geslacht van de studenten tot lagere cijfers omdat het stereotype werd geactiveerd dat meisjes slechter zijn in wiskunde. Door dit soort onderzoeken zijn sommige onderzoekers tot de conclusie gekomen dat stereotiepe dreiging een rol kan spelen in de al lang bestaande kloof in de VS tussen de academische prestaties van blanke studenten en rassenminderheden zoals zwarte en Latijns-Amerikaanse studenten.’
Omdat ik het idee had dat de Dalai Lama zich wel eens zou kunnen gaan vervelen als ik in ons gesprek voortdurend de leiding had en ook omdat ik graag zijn standpunten wilde horen, zei ik: ‘Hoe dan ook, Heiligheid, ik zou graag willen terugkeren naar het gesprek over manieren om vooroordelen ten aanzien van anderen terug te brengen. U noemde zo-even enkele van de argumenten tegen racisme die u gebruikte om een lid van een minderheid ervan te overtuigen dat hij niet minderwaardig was. Maar ik vraag me af welke redenering u zou gebruiken voor iemand die zich aan de andere kant bevindt, iemand die het gevoel heeft dat anderen op de een of andere manier inferieur zijn, u weet wel, een racist of een godsdienstfanaat. Zou u dezelfde argumenten tegen racisme gebruiken? Welke argumenten zou u aandragen om hen te helpen dit vooroordeel te overwinnen?’
De Dalai Lama wachtte even. ‘De argumenten zouden dezelfde zijn, ongeacht aan wie je het argument voorlegt. Het is nog steeds een kwestie van proberen onterechte overtuigingen die deel uit kunnen maken van iemands culturele conditionering te overwinnen – kortom, uit te leggen dat het idee dat jouw ras superieur is aan een ander ras je reinste onwetendheid, gewoon domheid is,’ zei hij vol overtuiging. ‘In feite is er geen enkele wetenschappelijke basis, geen enkele morele basis en geen enkele ethische basis voor deze vormen van discriminatie. Je kunt er met kracht op wijzen dat hun gevoel van rassensuperioriteit echt een vorm van misleiding is. Sommigen wijzen bijvoorbeeld op de grote kloof in rijkdom en beweren dat anderen van nature inferieur zijn – maar je kunt erop wijzen dat naarmate de kansen toenemen de kloof verdwijnt. Je kunt met logica aantonen dat als het andere ras de mogelijkheden en de kansen krijgt om zichzelf te verbeteren, dat van nature alle potentie in zich heeft.’
Ik gaf het niet op: ‘Maar evengoed denk ik dat het moeilijk is degene die zich superieur voelt te overtuigen. Zijn er nog andere argumenten die je zou kunnen gebruiken?’
De Dalai Lama dacht over die vraag na. ‘In dat geval, zoals ik al eerder heb gezegd, zou ik een beroep doen op hun eigenbelang, wijzen op de schadelijke effecten of nadelen van die overtuigingen. Stel dat je in het zakenleven werkzaam bent. Het succes van je bedrijf is vaak afhankelijk van je reputatie; de reputatie dat je bevooroordeeld bent zou nadelig zijn voor je financiële succes. Die persoon zal ook het respect verliezen van de mensen met wie hij samenwerkt of die voor hem werken en er zal minder samenwerking zijn. Dus uiteindelijk zal hij er zelf onder lijden. Zo zie je hoe je racisme negatieve gevolgen kan hebben in je persoonlijke leven, tenminste op de lange termijn.
Nog iets anders. Ik zou die persoon vragen goed na te denken over de onzekerheid en spanning die hij binnen een racistische samenleving ervaart. Je moet een hoge psychische tol betalen voor leven in een gemeenschap met dergelijke rassenspanningen. En mogelijk ook een fysieke tol, daar in dergelijke gemeenschappen of samenlevingen gemakkelijker geweld uitbreekt.’
De Dalai Lama nam een slok heet water en voegde er vervolgens aan toe: ‘Weet je, dit doet me ergens aan denken. Eerder vroeg je je af hoe dit natuurlijke gevoel van “wij” en “zij” kan ontaarden in destructie, in geweld. Een belangrijke factor is gebrek aan contact met anderen, zij die zich aan de andere kant bevinden. En als je dat analyseert, onderzoekt, kun je stap voor stap traceren hoe dit tot geweld kan leiden. Dit gebrek aan contact met anderen of isolement van anderen is hier een belangrijke factor, want gebrek aan contact of isolement leidt tot onwetendheid over de andere groeperingen. Deze onwetendheid kan vervolgens leiden tot dit “stereotyperen” dat je noemde. Dit kan ook leiden tot meer argwaan ten opzichte van de andere kant. En deze argwaan kan gemakkelijk uitmonden in een soort angst. En wanneer mensen handelen uit angst is agressie een van de mogelijke reacties. In feite is het een van de meest voorkomende reacties. Dus je ziet dat hun gedrag uit angst, uit wantrouwen soms agressiever wordt, een gewelddadiger karakter krijgt.
Dus steeds wanneer er sprake is van deze sterke verdelingen tussen mensen, ligt geweld op de loer. Ik herinner me bijvoorbeeld dat er een paar jaar geleden rellen voorkwamen in een gemeenschap in Los Angeles, in een gebied waar overheersend Koreanen woonden, en dat die het gevolg waren van spanning tussen verschillende rassen. Dus het is in ieders belang om in een stabielere samenleving, een stabielere omgeving te leven. Dat kan iedereen begrijpen. Ik zou iemand willen vragen om stil te staan bij het gevoel van argwaan, angst en ongemak dat hij misschien ervaart als hij in een buurt loopt die hoofdzakelijk uit zo’n minderheid bestaat en zich af te vragen of hij de voordelen kan zien van leven in een omgeving waar hij overal zou kunnen lopen zonder zich onveilig te voelen.’
‘Tja,’ zei ik, ‘Ik weet niet of dat argument sterk genoeg is voor al deze racisten. Ze zouden dan zeggen: “Dan vermijd ik die gebieden gewoon.”’
De Dalai Lama moest lachen. ‘Dan zou de andere mogelijkheid altijd zijn dat leden van het andere ras bij hem aankloppen om hem met knuppels en stokken te overtuigen!’ Hij lachte opnieuw en ging verder: ‘Alle gekheid op een stokje, er zullen altijd mensen zijn die je niet kunt veranderen. Er zijn zo veel verschillen onder mensen. Maar jij kunt altijd proberen iets te doen wat ertoe doet, een pleidooi te houden voor een betere wereld door hun te vragen hoe het zou zijn als ze in een maatschappij leefden met minder spanning, minder angst, minder vijandigheid en hoe prachtig dat zou zijn; hun te vragen of ze liever hebben dat hun kinderen leven in een samenleving die is vervuld van haat en angst. Per slot van rekening wil iedereen een veiligere omgeving voor zichzelf en zijn gezin.’
‘Weet u, Heiligheid, ik moest denken aan een gesprek waarin ik u heb gevraagd naar uw reactie toen u voor het eerst iemand van een ander ras ontmoette. U zei dat u zich niet kon herinneren dat u bevooroordeeld was of negatief op die persoon reageerde. Maar het komt bij me op dat er afgezien van rassenverschillen natuurlijk veel verschillen kunnen zijn tussen groeperingen. Dus vraag ik me nu af, ook al was er in Tibet geen sprake van rassendiscriminatie toen u opgroeide, dan moeten er toch andere vormen van discriminatie in die samenleving zijn geweest. Hebt u nooit hoe dan ook een gevoel van vooringenomenheid gekend tegen andere groeperingen?’
De Dalai Lama overwoog de vraag. ‘Ja, misschien ervoer ik vooroordelen op basis van religie.’
‘Hoezo?’
‘In het verleden ervoer ik afstand, zelfs vooringenomenheid tegenover andere tradities. In Tibet waren bijvoorbeeld mensen die de islam beleden en we hadden ook onze eigen, preboeddhistische bonreligie. Dus ik herinner me inderdaad dat ik dit soort gevoelens van afstand koesterde, maar met het verstrijken van de tijd overwon ik die vooroordelen.’
‘En hoe hebt u die vooroordelen overwonnen?’
‘Door me te verdiepen in het standpunt van de ander, door een groter begrip voor hen te ontwikkelen.’
‘Voor alle duidelijkheid, als u het hebt over je verdiepen in anderen als een mogelijke strategie om vooroordelen te overwinnen, bedoelt u dan bijvoorbeeld lezen over andere groeperingen?’ vroeg ik.
‘Ja, dat kan behulpzaam zijn,’ antwoordde de Dalai Lama. ‘Maar hier doelde ik op inzicht dat voornamelijk tot stand kwam via persoonlijk contact met mensen van die andere tradities. Dát was de belangrijkste factor.
‘Welnu, bij Tibetanen gaat het bijvoorbeeld vaak over de Chinezen en wanneer Tibetanen aan Chinezen denken, kan er aanvankelijk aan de oppervlakte het gevoel overheersen van, ja, dit is een Chinees, en ervaren ze misschien een gevoel van afstand en verzet. Maar wanneer ze een Chinees persoonlijk ontmoeten bestaat de mogelijkheid dat dit gevoel afneemt wanneer de Tibetanen met de ander kunnen omgaan als mens. Dan wordt het voor hen duidelijk dat zij zich werkelijk bewust moeten zijn van het verschil tussen hen die verantwoordelijk zijn voor de wreedheden tegen de Tibetanen en de Chinezen in het algemeen. In mijn geval ontmoet ik tegenwoordig bijvoorbeeld graag Chinezen.
Dus over het algemeen is het belangrijk om te gaan met leden van andere rassen, vooral met leden van die groeperingen of landen waarmee je een conflict hebt, hen niet slechts te zien als een vertegenwoordiger van de hele groep. Maar hen eerder te zien als een individu’
Niemand van ons komt geheel zonder vooroordelen ter wereld. De Dalai Lama niet uitgezonderd. Nadat hij had toegegeven dat hij toen hij jonger was op zijn manier vooroordelen had gehad – vooroordelen tegen andere religieuze tradities – benoemde hij vervolgens de factoren die hem in staat hadden gesteld die vooroordelen uit te bannen. Zijn opmerkingen over hoe hij zijn eigen vooroordelen had overwonnen, zo eenvoudig en zo terloops verwoord, zouden gemakkelijk afgedaan kunnen worden als weinig meer dan een paar korte algemeenheden, zelfs als afgezaagd of banaal. Maar in deze beknopte opmerkingen, die in de loop van ons langdurige gesprek slechts een korte tijd in beslag namen, bood de Dalai Lama diepgaande waarheden aan en benoemde hij drie afzonderlijke en duidelijk krachtige strategieën om vooroordelen te overwinnen, strategieën met de potentie om de samenleving te transformeren: persoonlijk contact, onderwijs en anderen als individu zien. Voor elk van deze benaderingen bestaat wetenschappelijk bewijs dat de doelmatigheid ervan bevestigt, inclusief enkele verrassend baanbrekende onderzoeken die ons inzicht in vooroordelen en de mogelijkheid om die te elimineren hebben verruimd. Daarom is het de moeite waard elk van die strategieën eens nader te bekijken.
PERSOONLIJK CONTACT
Het idee dat persoonlijk contact onder verschillende groeperingen kan leiden tot minder vooroordelen, komt al sinds de jaren dertig van de vorige eeuw in wetenschappelijke literatuur voor; in de jaren veertig was er een toenemende belangstelling om onderzoek te doen naar contact en rassenvooroordelen, voor een deel gestimuleerd door soldaten die terugkeerden uit de Tweede Wereldoorlog. Ondanks de algemene politiek van rassenscheiding in het leger tijdens de Tweede Wereldoorlog bleven enkele beperkte experimenten met integratie tegen het einde van de oorlog, zoals het opheffen van rassenscheiding in de Officer Candidate Schools, niet onopgemerkt door sociaal wetenschappers, die ontdekten dat in veel gevallen het opheffen van rassenscheiding in opleiding en gevechtservaring leidde tot vermindering van vooroordelen.
In 1954 voerde een van de oprichters van de sociale psychologie, Muzafer Sherif, samen met zijn vrouw Carolyn Wood Sherif een zeer invloedrijk onderzoek uit, dat het Robbers Cave Experiment wordt genoemd. Het is een klassiek onderzoek, niet alleen over hoe gemakkelijk vooroordelen en vijandigheid tussen groeperingen ontstaan, maar ook over de mogelijke voordelen van contact tussen groeperingen voor het overwinnen van vooroordelen en conflicten. Dit is een van de principes waarvan de Dalai Lama in zijn eigen leven het nut had ontdekt.
Het onderzoek vond plaats tijdens een jongenskamp in de buurt van het Robbers Cave State Park in Oklahoma, waarbij Muzafer Sherif zich voordeed als de conciërge van het kamp. Het onderzoek bestond uit drie geplande stadia. Fase 1 bestond erin dat tweeëntwintig jongens van elf jaar met een soortgelijke achtergrond werden uitgezocht en in twee groepen werden verdeeld. Elke groep ging in een aparte bus naar het kamp, waar de jongens een plek kregen toegewezen die zo ver van de andere groep verwijderd was dat ze de eerste paar dagen geen idee hadden van de aanwezigheid van de andere groep. Dit stadium was bedoeld om groepsvorming binnen elke groep mogelijk te maken en om snel een groepsidentiteit te ontwikkelen. De ene groep noemde zichzelf de Ratelslangen en de andere groep de Adelaars en zoals verwacht vormden ze snel een band met elkaar en had zich binnen slechts twee of drie dagen een sociale hiërarchie ontwikkeld.
Fase 2 was bedoeld om ‘wrijving’ tussen beide groepen op te wekken. Nadat het zo was geregeld dat de twee groepen zich van elkaar bewust waren geworden, organiseerden de uitvoerders van het experiment een sporttoernooi waarbij de competitie tussen de twee groepen hoog opliep; de manier waarop de onderdelen waren opgezet en werden begeleid, veroorzaakte een flinke dosis frustratie. De experimentatoren hadden meer succes dan ze hadden gehoopt; de vijandigheid begon vrijwel onmiddellijk, al voor de eerste ontmoeting, enkel en alleen door de verwachte rivaliteit. De vijandigheid escaleerde heel snel van schelden tot ‘invallen’ in de hutten van de andere groep met het vernielen van eigendommen en ze gingen daarbij zo ver dat de twee groepen zelfs niet in dezelfde cafetaria wilden eten. In feite moesten de experimentatoren fase 2 uit vrees voor de veiligheid van de jongens vroegtijdig afbreken nadat er een handgemeen was uitgebroken tussen leden van de twee groepen.
De sleutel tot dit experiment was de derde en laatste fase, waarin de onderzoekers een methode ontwikkelden om door contact tussen de groepen een einde te maken aan de vijandigheden en verzoening te bevorderen. Hun methode was eenvoudig maar zeer effectief. Ze introduceerden onverwachte ‘problemen’ en taken waarvoor samenwerking tussen de groepen noodzakelijk was – taken die vroegen om hun aandacht en vastberadenheid, maar die geen van beide groepen alleen kon uitvoeren. Deze problemen overstegen het conflict tussen beide groepen. De onderzoekers hadden uitdagingen bedacht als watertekort, een ‘kapotte’ kamptruck waarvoor zo veel ‘mankracht’ nodig was om hem terug te slepen naar het kamp dat ze allemaal moesten helpen, en een film zoeken die vertoond moest worden. Deze en andere noodzakelijke samenwerking waren er de oorzaak van dat het vijandige gedrag op wonderbaarlijke wijze vrijwel geheel verdween. De groepen overwonnen hun vooroordelen ten opzichte van elkaar en hun band werd zo sterk dat aan het einde van het experiment de jongens er unaniem op aandrongen dat ze allemaal in dezelfde bus naar huis zouden gaan.
Ondanks deze experimenten wordt meestal het eerste onderzoek naar deze methode van het verminderen van vooroordelen en conflicten tussen groepen onderling aan Gordon Allport toegeschreven omdat hij het was die in zijn boek The Nature of Prejudice* (* De aard van vooroordelen – vert. ) de contacthypothese introduceerde. Bij het bestuderen van het idee dat contact vooroordelen vermindert, was het heel duidelijk dat persoonlijk contact van aangezicht tot aangezicht alléén niet per se hoeft te leiden tot een vermindering van vooroordelen. Slavenbezitters in het oude Zuiden kwamen elke dag van hun leven in contact met hun slaven, werden zelfs door zwarte kindermeisjes grootgebracht, maar dat nam de vooroordelen niet weg. Allport stelde diverse factoren vast die naar zijn idee aanwezig moesten zijn wilde contact succesvol zijn bij het verminderen van conflicten tussen groepen en het bereiken van harmonie onder groepen. Hij stelde dat om te beginnen pogingen zouden moeten worden ondernomen om een gevoel van gelijkheid in sociale status te creëren. Vervolgens zouden de twee groepen moeten samenwerken aan een gemeenschappelijk doel, een gemeenschappelijk probleem of een gemeenschappelijke taak. Samenwerking tussen groepen, waarbij de groepen onderling van elkaar afhankelijk zijn, is een ander onmisbaar ingrediënt. In het ideale geval zou contact zich moeten voordoen in gewone zinvolle bezigheden waarbij een gevoel van kunstmatigheid vermeden zou moeten worden. Tot slot zouden, indien mogelijk, het groepscontact en de samenwerking dienen te worden ondersteund door de gemeenschap waarbinnen zij zich voordoen – met goedkeuring van het gezag, de wet of plaatselijke gebruiken.
LEREN EN ONDERWIJS
Een andere belangrijke strategie die door de Dalai Lama wordt aanbevolen is onderwijs. De hypothese van de Dalai Lama dat als je meer over de andere groep te weten komt, de vooroordelen na verloop van tijd verzwakken en uitgebannen worden, vindt ondersteuning in zowel gezond verstand als aanzienlijk wetenschappelijk bewijs.
Dit kan zich op drie belangrijke manieren voordoen. Allereerst, hoe meer informatie je over anderen hebt, des te waarschijnlijker zul je anderen op individuele en persoonlijke wijze kunnen zien, als unieke mensen in plaats van als eendimensionale vertegenwoordigers van een groep. Ten tweede, meer kennis over anderen kan je minder onzeker maken over hoe je met hen moet omgaan en daarmee wordt het minder waarschijnlijk dat je leden van andere groepen vermijdt en dat ongemak bij onderling contact afneemt. Ten derde, meer begrip voor elkaars cultuur, meer inzicht in de historische achtergrond of je meer bewust zijn van de culturele waarden, zou vooroordelen kunnen verminderen doordat je beter de onrechtvaardigheid van alles inziet. Leren over het lijden en de discriminatie van een groep, terwijl je meevoelt met de slachtoffers, kan ertoe leiden dat mensen gaan geloven dat de slachtoffers de slechte behandeling niet verdienen. Als de slachtoffers deze onrechtvaardige behandeling niet verdienen, is een negatieve instelling ten opzicht van hen niet langer in stand te houden.
Om te begrijpen hoe onderwijs werkelijk vooroordelen kan overwinnen, is het nuttig om nog eens te kijken naar de neurologische samenhang tussen vooroordelen en wat er in de hersenen gebeurt naarmate we meer te weten komen over een onderdrukte groep. Eerder hebben we vermeld hoe vooroordelen het gevolg zijn van zenuwbanen die in de menselijke hersenen zijn vastgelegd – in zekere zin komen we in de wereld met een ingebouwde neiging tot vooroordelen. Zoals we hebben besproken, is dit een zeer oud kenmerk van normale hersenfuncties, die een beroep doen op de oudere, primitievere delen van de hersenen – zoals het limbische, systeem en die schurk de amygdala, de boosdoener die onze negatieve emotionele reactie op outsidersgroepen produceert.
Dit kan een deprimerend feit zijn van het menselijke, bestaan, maar gelukkig is dat slechts de helft van het verhaal. Onze hersenen zijn ook uitgerust met het vermogen om vooroordelen te overwinnen. Dat is mogelijk omdat er zenuwbanen lopen tussen de nieuwere, meer gevorderde delen van de hersenen, de prefrontale cortex – waar het hogere denken zetelt – en de oude, primitievere gebieden zoals de amygdala. Deze hersencircuits maken het mogelijk dat de gebieden van rationeel denken en de gebieden van emoties in de hersenen met elkaar communiceren. Dus gebruik van ons vermogen tot rede, logica en kritische analyse, waarmee we onze onterechte overtuigingen, verwrongen standpunten en vooroordelen bestrijden, kan ertoe leiden dat boodschappen vanuit de cortex via zenuwbanen naar de amygdala reizen en verhinderen dat hij wordt geactiveerd. Dat is het mechanisme dat het mogelijk maakt dat wij door leren en onderwijs onze instinctieve negatieve reactie op outsidersgroepen wijzigen en aldus vooroordelen overwinnen.
Hoe meer contact we hebben met leden van outsidersgroepen, hoe meer informatie we over hen zullen verzamelen. Hoe meer informatie we hebben, hoe waarschijnlijker het is dat we in staat zullen zijn anderen op een individuele en persoonlijke manier te zien, als een uniek mens in plaats van als een eendimensionale vertegenwoordiger van een groep. Dit leidt tot de volgende aanpak van de Dalai Lama om vooroordelen te overwinnen: leden van de gestereotypeerde outsidersgroep als individu zien.
INDIVIDUEN BEGRIJPEN: DE GROENTEMETHODE
Tot voor kort dachten wetenschappers dat onze negatieve vooroordelen automatisch werden opgewekt wanneer we een lid van een outsidersgroep ontmoeten, maar dat deze reactie kan worden teruggebracht door leren, onderwijs en methodes zoals het aanvechten van onze onterechte overtuigingen over de groep. Maar men geloofde dat je niets kon doen om te voorkomen dat de negatieve reactie om te beginnen de kop opstak – dat gebeurde te snel. Met andere woorden, zodra onze negatieve vooroordelen of stereotiepe overtuigingen werden geactiveerd, waren er methoden om ze te deactiveren en uitingen van openlijke vooroordelen of discriminatie te voorkomen. Maar niets kon worden gedaan om te voorkomen dat ze spontaan werden geactiveerd.
Waarom? De primitievere delen van de hersenen die emoties oproepen, zoals de amygdala, zijn door de natuur gevormd om ons te helpen snel en efficiënt te reageren op dreiging of gevaar. Dus wanneer we iemand anders ontmoeten, is de analyse van die persoon die in die delen van de hersenen plaatsvindt heel globaal, waarbij slechts naar één trek wordt gekeken – vriend of vijand, insidersgroep of outsidersgroep. Dit gaat heel snel, in een fractie van een seconde. Als de persoon wordt ingedeeld in de categorie ‘vijand’ gaat er een alarm af en worden negatieve gevoelens zoals angst of vijandigheid opgewekt. In tegenstelling daarmee analyseert het ‘denkende’ deel van de hersenen, de neocortex – het gebied waar onze bewuste gedachten, overtuigingen, ideeën, redeneringen enzovoort worden geproduceerd – de persoon diepgaander en worden meerdere eigenschappen en kenmerken van het individu vastgesteld, niet slechts één. Het is dus logisch dat deze complexere analyse meer tijd vraagt. Als gevolg daarvan heeft tegen de tijd dat we ons bewust worden van de persoon in kwestie en onze stereotypen en overtuigingen over die persoon in ons bewustzijn aan de oppervlakte komen, onze emotionele reactie al plaatsgevonden.
Tot voor kort zagen we ons geplaatst voor wat een onoverkomelijke uitdaging leek: niet alleen doen deze bevooroordeelde reacties zich automatisch en spontaan voor, maar ze kunnen ook totaal onbewust zijn. We koesteren misschien aangeboren vooroordelen tegen een andere groep en toch geloven we tegelijkertijd dat we volkomen vrij zijn van vooroordelen. We zien onszelf graag als eerlijk en onbevooroordeeld en toch zijn we door de samenleving om ons heen geconditioneerd, soms zelfs zonder dat we ons daarvan bewust zijn. De conditionering waarmee we zijn geïndoctrineerd, hoeft niet per se afkomstig te zijn van uitgesproken dweepzieke of bevooroordeelde propaganda of boodschappen die door onze cultuur worden aangemoedigd, zoals in voorbije generaties het geval was. We kunnen de bevooroordeelde reactie zelfs leren via subtiele sociale signalen die door anderen worden gecommuniceerd – bijvoorbeeld gewoon door de angstige blik op de gezichten van anderen te zien wanneer je iemand van een outsidersgroep ontmoet. Natuurlijk is het probleem dat onbewuste, instinctmatige vooroordelen evengoed ons oordeel, onze interacties en relaties met leden van het andere ras of de andere groep op subtiele wijze nadelig kunnen beïnvloeden.
Als we ons niet eens bewust zijn van onze vooroordelen, hoe kunnen we ze dan tegengaan? Is het zo dat een zekere mate van negatieve vooroordelen tegen andere groepen altijd onvermijdelijk is?
Het blijkt dat onze vooroordelen veel minder moeilijk te traceren zijn dan voorheen werd geloofd en de effectiviteit van een eenvoudige techniek (die de Dalai Lama noemde, om leden van een gestereotypeerde groep als individuen te zien) heeft eerder wetenschappelijk inzicht volledig onderuitgehaald.
Enkele van de seminale onderzoeken op dit gebied zijn uitgevoerd door de psycholoog Susan Fiske en haar collega’s aan de Princeton-universiteit, waarbij gebruik werd gemaakt van fMRI-brain imaging en cognitieve tests. Functionele magnetische resonantiebeelden (fMRI) zijn een soort van levende röntgenfoto’s van de hersenen die laten zien welke gebieden van de hersenen het actiefst zijn op een bepaald moment. Terwijl de proefpersoon languit op een tafel ligt, wordt hij in een machine geschoven waarmee de hersenen worden gescand en die als een gigantische donut om het hoofd ligt. Het fMRI–apparaat toont een serie uiterst verfijnde dwarsdoorsneden van de binnenkant van de hersenen, die op een monitor of scherm zichtbaar zijn. Afgezien van gewoon foto’s maken van de anatomie van de hersenen, kan het apparaat ook liveopnamen laten zien van hersenfuncties, omdat verschillende gebieden van de hersenen in verschillende kleuren ‘oplichten’ al naargelang de gebieden van de hersenen die op dat moment worden geactiveerd.
In een serie opmerkelijke experimenten begonnen Fiske en haar collega’s met een groep blanke proefpersonen een serie foto’s van zowel blanke als zwarte onbekende gezichten te tonen. Terwijl ze met behulp van een fMRI-hersenscan de hersenactiviteit van de proefpersonen in beeld brachten, ontdekten ze dat de amygdala werd geactiveerd wanneer de proefpersonen zwarte gezichten zagen, maar niet wanneer ze foto’s van hun eigen ras zagen. Eerder onderzoek had aangetoond dat hoe meer de amygdala ‘oplichtte’, hoe hoger die persoon scoorde in een standaardonderzoek naar rassenvooroordelen. Het was interessant te zien dat de amygdala altijd in ieder geval een klein beetje oplichtte, wat duidde op een bevooroordeelde reactie, zelfs bij die proefpersonen die aangaven dat ze absoluut helemaal niet bevooroordeeld waren, waarmee de automatische en onbewuste aard van deze redacties werd onderstreept.
Met dit onderzoek kon alleen de emotionele component van vooroordelen, de negatieve tendens, worden vastgesteld, maar niet de cognitieve component, de stereotypen en onterechte overtuigingen. Hersenscans kunnen niet onze gedachten of overtuigingen lezen. Dus ontwikkelden sociaal psychologen cognitieve tests om iemands stereotiepe overtuigingen vast te stellen. Bij dit soort onderzoeken wordt gebruikgemaakt van primingtechnieken*. (* ‘Priming’ is een techniek die gebruikmaakt van het feit dat we snel reageren op een bepaalde stimulans of die snel herkennen als we die eerder hebben waargenomen – vert.) Allereerst laten ze de proefpersoon denken aan een outsidersgroep door hun bijvoorbeeld een foto van een lid van een outsidersgroep te tonen. In een volgend stadium krijgen de proefpersonen over het algemeen een serie woorden te zien, waarvan sommige negatieve gestereotypeerde eigenschappen vertegenwoordigen die typisch met de uitgroep in verband worden gebracht. De proefpersoon kan bijvoorbeeld worden gevraagd om die woorden zo snel mogelijk hardop voor te lezen. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat als proefpersonen er stereotiepe overtuigingen over de uitgroep op na houden, zij de stereotiepe eigenschap meetbaar sneller kunnen herkennen en uitspreken dan dat ze een neutrale of positieve eigenschap kunnen uitspreken. Via dit soort methoden kunnen onderzoekers vaststellen of er sprake is van een vooroordeel, zelfs wanneer de proefpersoon zich niet bewust is van zijn of haar vooroordeel.
De fundamentele vraag hier luidt: is er een manier om van vooroordelen af te komen? Een seminaal experiment door Fiske leidde tot een opvallend en verrassend antwoord op die vraag. In dit experiment stelden onderzoekers zowel de emotionele als cognitieve componenten bij een groep proefpersonen vast, waarbij ze gebruikmaakten van fMRIscans en cognitieve onderzoekstechnieken zoals hierboven beschreven. Deze vaststelling werd onder twee verschillende soorten van omstandigheden met verschillende instructies herhaald.
Bij één onderdeel van het experiment werd aan blanke proefpersonen gevraagd om te kijken naar foto’s van zwarte gezichten en te beoordelen of de persoon ouder was dan eenentwintig. Deze instructie moedigde de proefpersonen aan om naar de gezichten te kijken op basis van sociale categorisering, waarbij ze snel vaststelden of ze behoorden tot de groep van ‘boven de eenentwintig’ of ‘onder de eenentwintig’. Net als ras of geslacht is de categorie ‘leeftijdsgroep’ op basis van ‘jong’ of ‘oud’ een van de sociaal duidelijk afgebakende categorieën of groeperingen die we in onze cultuur onmiddellijk herkennen. Door de gezichten te beoordelen op het feit of ze tot een bepaalde groepering behoorden, werd het ontmoedigd om hen als individu te zien, waarvoor een gedetailleerdere analyse van de persoonlijke kenmerken van dat gezicht nodig zou zijn. Toen de blanke proefpersonen onder die omstandigheden de zwarte gezichten beoordeelden op basis van ‘boven of onder de eenentwintig’ werden de rassenvooroordelen van de proefpersonen opgewekt en werden zowel de negatieve emotionele tendens (die de amygdala activeerde, wat bleek uit de fMRI) als de rassenstereotypen (vastgesteld door cognitieve tests) geactiveerd.
In de tweede fase van het experiment werden proefpersonen aangemoedigd om de persoon op de foto als individu te zien en hem niet op basis van leeftijd, geslacht of ras onder te brengen in een bepaalde groep. Dit gebeurde door eerst de naam van een groente in een flits op het scherm te laten verschijnen voordat er een foto werd getoond en door aan de proefpersoon te vragen na te denken over de persoon op de foto en te besluiten of die persoon de groente zou lusten. Deze taak had de bedoeling de proefpersoon ertoe te brengen over elk gezicht na te denken als een uniek individu met persoonlijke voorkeuren en eigenschappen. Zeer tot de verbazing van veel onderzoekers bande de doelbewuste intentie om de persoon als individu te zien de bevooroordeelde reactie op zo’n fundamenteel niveau totáál uit dat noch de amygdala werd geactiveerd noch de rassenstereotypen werden opgewekt! Het vooroordeel loste gewoon in het niets op!
Deze ontdekking haalde het voordien sterke idee volkomen onderuit dat vooroordelen een onvermijdelijk kenmerk van het menselijk bestaan zijn en dat we niet bij machte waren die ‘automatische’ en ‘onbewuste’ reacties te voorkomen. Blijkbaar hadden sociaal psychologen en neurowetenschappers het menselijk vermogen volledig onderschat om anderen te zien zoals ze werkelijk zijn, anderen te zien als unieke wezens net zoals ‘wij’ in plaats van automatisch te reageren met een alarmsignaal, te reageren op onbekende mensen alsof ze lid zijn van een kleine stam van vijandige holbewoners die niets liever doen dan met een stenen bijl op ons in te hakken en onze voorraad bessen en mammoetvlees weg te roven.
Het was verbijsterend! Van deze proefpersonen was al gebleken dat ze er in ieder geval in enige mate rassenvooroordelen op na hielden. En zelfs als iemand er geen stereotiepe overtuigingen op na hield, werd aangenomen dat ten minste de negatieve emotionele vooroordelen tegen andere groepen een diep ingesleten, automatische menselijke reactie waren, iets wat onze bewuste controle te boven ging. Maar nu leek het erop dat deze fundamentele aangeboren menselijke reactie, een reactie die aan de basis lag van vooroordelen, haat, conflict en zelfs geweld – de ‘wij tegen zij’-reactie – snel en gemakkelijk kon worden uitgebannen. In feite hebben we alleen maar de doelbewuste intentie nodig om anderen te zien als individu: ‘Hmm… ik vraag me af wat voor groente deze man lekker vindt.’
Deze techniek was zo gemakkelijk toe te passen en zo effectief dat onderzoekers zich afvroegen of het werkelijk zo simpel kon zijn. Dus besloten ze om de inzet te verhogen. Gebaseerd op voorgaande onderzoeken hadden ze bevooroordeelde reacties op allerlei ‘gewone’ outsidersgroepen vastgelegd: groepen gebaseerd op leeftijd, geslacht, handicap of rijkdom. Net als de foto’s van rassengroeperingen riepen deze foto’s ook diverse automatische emotionele reacties op. Ze besloten nu de ‘groentetechniek’ toe te passen op ‘extreme” outsidersgroepen, uiterst gestigmatiseerde groeperingen in onze samenleving zoals daklozen en drugsverslaafden.
Hun voorgaande werk met extreme uitgroepen had tot enkele onverwachte bevindingen geleid. Gebruikmakend van dezelfdefMRI-technieken ontdekten ze dat het bekijken van de foto’s van extreme outsidersgroepen onmiddellijk een gebied in de hersenen activeerde dat bekendstaat als de insula, een gebied dat in verband wordt gebracht met vermijdingsgedrag en gevoelens van extreme walging. Significant was dat in eerder onderzoek dit patroon van hersenactiviteit was waargenomen in de reacties op niet-menselijke objecten zoals vuilnis, op vormen van verminking en menselijk afval. De opvallendste bevinding in dit onderzoek was dat het bekijken van de foto’s van de daklozen evenmin een hersengebied activeerde dat bekendstaat als de dorsomediale prefrontale cortex (mPFC), een gebied van de hersenen dat reageert op sociaal belangrijke stimuli en steeds oplicht wanneer mensen aan anderen of aan zichzelf denken. De implicatie van deze ontdekking? Onderzoekers meldden dat de hersenen reageerden alsof mensen over een berg afval waren gestruikeld.
Door gebruik te maken van de ‘groentemethode’ bij de foto’s van het ‘menselijk afval’ was Fiske in staat de bevooroordeelde reactie op die foto’s ook om te keren – met als gevolg dat het gebied dat de ‘mens’ herkent, de mPFC, werd geactiveerd en de ‘walgelijke-afvalreactie’ niet werd geactiveerd. Ongelooflijk simpel: de vraag Wat voor groente denk je dat de bedelaar lekker vindt? stelde de proefpersoon in staat een echt mens te zien in plaats van een levenloze berg afval.
Afgezien van mensen te helpen vooroordelen tegen andere groepen te overwinnen, kan het principe achter de groentetechniek mogelijk helpen een ander wijdverbreid maatschappelijk probleem dat we eerder hebben benoemd uit te bannen: stereotypedreiging. Het in het oog springende kenmerk van de groentetechniek is iemand doelbewust te zien als een individu in plaats van als een vertegenwoordiger van een groep. Door hetzelfde principe toe te passen, voerden de psycholoog Geoffrey Cohen van de universiteit van Colorado en zijn team een onderzoek uit met enorme implicaties voor ons onderwijssysteem en de prestatiekloof tussen rassen – het bekende gegeven dat gemiddeld gezien zwarte studenten achterblijven bij blanke studenten als het aankomt op hun studieresultaten. Deze kloof wordt alom toegedacht aan stereotypedreiging.
In dit onderzoek selecteerden de onderzoekers een groep die ruwweg voor de ene helft uit blanke studenten en voor de andere uit zwarte studenten bestond. Aan het begin van een semester gaf de leraar elke student een lijst van waarden (bijvoorbeeld, het onderhouden van relaties met vrienden of familie, eraan werken om goed te zijn in kunst, proberen goed te zijn in sport). De onderzoekers verdeelden vervolgens de klas lukraak in twee groepen. In de experimentele groep vroeg de docent aan de studenten om de waarde te kiezen die voor hen het belangrijkst was en een opstel te schrijven waarin zij uitlegden waarom zij die waarde belangrijk vonden. Leerlingen in de controlegroep werd gevraagd aan te geven welke waarde voor hen het minst belangrijk was en op te schrijven waarom deze waarde misschien belangrijk zou kunnen zijn voor iemand anders. Toen de leerlingen klaar waren met schrijven, stopten ze hun opstel in een envelop en gaven het aan hun docent. De docent ging vervolgens over tot de orde van de dag. De hele procedure nam ongeveer een kwartier in beslag.
Aan het eind van het semester kregen Cohen en zijn collega’s toegang tot de officiële afschriften van alle studenten. De resultaten waren verbijsterend: zoals verwacht presteerden de zwarte studenten gemiddeld slechter dan de blanke studenten, maar de zwarte studenten in de experimentele groep deden het gemiddeld 25 procent beter in de cijferwaardering, wat neerkwam op ongeveerd een vermindering van 40 procent in de prestatiekloof tussen rassen.
De resultaten van dit onderzoek waren zo schokkend dat men ze nauwelijks kon geloven. Ze herhaalden hun onderzoek bij een andere groep studenten – met dezelfde resultaten (de kans dat dit toevallig gebeurde was ruwweg 1 op de 5000). De schrijvers van het onderzoek speculeerden dat alleen dit ene opstel schrijven het effect had dat de integriteit van de studenten opnieuw werd bevestigd, hun gevoel voor eigenwaarde werd versterkt en hun persoonlijke waarden werden bekrachtigd. Aldus leek de opdracht minderheidsstudenten te beschermen tegen stereotypedreiging en de gevolgen ervan.
Dit is natuurlijk slechts een vooronderzoek, maar de implicaties zijn onmetelijk – de prestatiekloof is voor mensen in het onderwijs een van de meest uitdagende problemen in onze maatschappij en ongetwijfeld zijn er talloze oorzaken. Maar gezien de miljoenen dollars die jaarlijks worden uitgegeven om te proberen deze kloof te dichten en de talloze uren die in zo veel gespecialiseerde programma’s worden besteed aan de poging de kloof te verkleinen, kan een ingreep waarvoor slechts een paar minuten nodig zijn van onmetelijke waarde zijn – en veel verder reiken dan academische prestaties.
ONZE FUNDAMENTELE GELIJKHEID
‘Heiligheid, om uw aanpak voor het overwinnen van vooroordelen samen te vatten: u zei dat we een aantal methoden nodig hebben, zoals persoonlijk contact of anderen als individu zien in plaats van als louter vertegenwoordigers van een groep. Maar uw belangrijkste methode lijkt te zijn het overwinnen van onze negatieve conditionering door onze onterechte overtuigingen zoals de inherente superioriteit of inferioriteit van je eigen groep of andere groepen aan te vechten en te overwinnen…’
‘Dat klopt,’ beaamde hij.
‘Dus hebt u nog verdere ideeën over specifieke manieren van redeneren die we hier kunnen toepassen om onze negatieve conditionering of die onterechte overtuigingen te overwinnen?’
‘Ja,’ zei hij, ‘dat doe je door stil te staan bij onze fundamentele gelijkheid als mens. Ik denk dat naarmate je het bewustzijn vergroot, actief positieve idealen zoals de fundamentele gelijkheid onder alle mensen bevordert, er minder vooroordelen in een samenleving zullen zijn.’
‘Kunt u manieren aanraden die ons kunnen helpen meer waardering te ontwikkelen voor onze fundamentele gelijkheid als mens?’ vroeg ik.
‘De moderne biologie en genetica hebben bijvoorbeeld overtuigend aangetoond hoe weinig verschillen er in feite zijn tussen mensen. Dus op basis van de wetenschap kun je aantonen dat op genetisch niveau dit soort rassenverschillen – die leiden tot claims van superioriteit of inferioriteit – gewoon niet bestaat. Het nader onderzoeken van deze wetenschappelijke bevindingen zou daarbij kunnen helpen. In feite zou je dit misschien kunnen onderzoeken en in ons boek kunnen opnemen. Er zijn ook concepten in de seculiere filosofie en het politieke denken die de gelijkheid van de mensen benadrukken, zoals het idee van natuurlijke rechten, evenals het socialistische idee van de broederschap van het proletariaat dat nationale grenzen overstijgt. In liberale, democratische systemen is er ook het idee dat alle mensen gelijk worden geboren. Bovendien is er het fundamentele gegeven dat ten grondslag ligt aan het rechtssysteem, dat we in de ogen van de wet allemaal gelijk zijn…’
‘Heiligheid, hier stelt u voor om echt heel diepgaand onze fundamentele gelijkheid als mens te onderzoeken en erover na te denken. Het valt me op dat de redeneringen die u voorstelt allemaal voortkomen uit het westerse perspectief. Maar hoe zit het met het boeddhistische perspectief? Zijn er niet bepaalde oefeningen die kunnen helpen om dit besef van fundamentele gelijkheid op te wekken?’ vroeg ik.
‘Natuurlijk, in het boeddhisme kennen we de oefening van het ontwikkelen van gelijkmoedigheid, die zou kunnen helpen onze vooroordelen te verminderen.’
‘Kunt u die oefening beschrijven?’
‘Ja. Deze meditatieoefening houdt in dat je een vriend, een vijand en een neutraal iemand voor je ziet en jezelf vervolgens toestaat eerst op elk van dezen op je normale manier te reageren: zien hoe je gehecht bent aan degene van wie je houdt, vijandigheid voelt voor degene die je niet graag mag en een gevoel van onverschilligheid of helemaal geen gevoel ervaart voor die vreemde. De volgende stap is jezelf af te vragen: “Waarom heb ik zulke verschillende gevoelens ten aanzien van deze drie personen?” Je zult redenen vinden zoals je vriend heeft dit of dat voor je gedaan, heeft je vriendelijk behandeld enzovoort. Maar dan begin je te onderzoeken, te analyseren, gebruik je je gezond verstand om te zien of dat geldige redenen zijn, of het redelijk is. Door het op die manier te analyseren, zul je ontdekken dat de redenen, de basis om iemand een vriend en iemand anders een vijand te noemen of onverschilligheid aan de dag te leggen ten aanzien van de derde persoon, geen blijvende omstandigheden zijn en dat die elk moment kunnen veranderen. Je vriend kan je schade berokkenen en kan een vijand worden, je vijand kan je vriendelijk behandelen en een vriend worden en de vreemde kan in de toekomst in een vriend of een vijand veranderen. Dus als je op die manier goed nadenkt, zul je beseffen dat er geen rechtsgeldige redenen zijn om op die manier onderscheid tussen hen te maken en dergelijke sterke gevoelens te koesteren. Je zult zien dat deze etiketten van “vriend”, “vijand” of “vreemde” niet blijvend zijn en elk moment kunnen veranderen.
Dus, Howard, dergelijke visualisaties helpen je vooroordelen ten gunste of ten nadele van anderen te verminderen en vlakken de extreme stemmingswisselingen die je ten aanzien van anderen ervaart af. Het doel van een dergelijke oefening is een stabiele basis te vormen opdat je hetzelfde niveau van intimiteit en zorgzaamheid – hetzelfde mededogen – kunt ontwikkelen ten aanzien van alle mensen.
Natuurlijk,’ voegde de Dalai Lama eraan toe, ‘kan deze oefening vanuit boeddhistisch oogpunt bijzonder krachtig zijn wanneer we veel vorige levens mee laten tellen: je vriend kan in het verleden je vijand zijn geweest, je vijand kan vaak je intiemste geliefde zijn geweest enzovoort. Op deze manier is het zeer nuttig om een aantal verschillende invalshoeken te hebben – de ene invalshoek kan effectiever zijn voor de een, de andere voor iemand anders. Maar of je het bekijkt vanuit wetenschappelijk oogpunt of vanuit het oogpunt van de boeddhistische praktijk, het belangrijkste is dat je diepgaand bij deze waarheden stilstaat opdat ze deel gaan uitmaken van je fundamentele zienswijze en hoe je met anderen omgaat.’
DE RASSENMYTHE
Er is ten minste één ding waar mensen echt heel goed in zijn: we hebben een eindeloos voorstellingsvermogen wanneer het erop aankomt manieren te bedenken om onszelf anders te zien dan anderen. Ongeacht welke eigenschappen we gebruiken om ons van anderen te onderscheiden en in groepen op te delen, diezelfde eigenschappen kunnen ook worden gebruikt als basis voor vooroordelen, discriminatie of haat. In de wereld van vandaag komen we vooroordelen tegen gebaseerd op geslacht, nationaliteit, gewicht, leeftijdsgroep, mate van rijkdom, politieke gezindheid, fysieke aantrekkelijkheid, religie en talloze andere kenmerken.
Als we stilstaan bij de destructieve gevolgen van de vele vormen van vooroordelen, staat het zonder twijfel vast dat vooroordelen op basis van ras behoren tot de grootste bron van menselijk lijden en narigheid. Het is daarom duidelijk de moeite waard goed te kijken naar racisme en het concept van ras.
Volgens de volkstelling van 1990 stelden de Amerikanen bijvoorbeeld dat ze tot zo’n driehonderd verschillende rassen of etnische groeperingen behoorden. Waar houden die zich allemaal schuil? Ik heb ze nog nooit gezien. Zuid-Amerikanen deelden zichzelf op in zeventig verschillende categorieën. Amerikaanse indianen scheidden zichzelf af in zeshonderd stammen. We zeggen dat ras biologisch bepaald wordt, maar we nemen een religie en noemen het een ras (Joods) of we verwijzen bijvoorbeeld naar mensen van het ‘Ierse’ ras, waarbij we een nationaliteit als ras bestempelen of, wat misschien wel mijn voorkeur heeft, het ‘Arische ras’: dat zuivere superieure ras van nazi’s en skinheads. Van oudsher verwijst het Arische ras naar een aantal Indo-Europese volkeren die rond 4000 v.Chr. in Iran, Afghanistan en India leefden, waar zich later de oude Hettieten vestigden, die zich onderscheidden door het spreken van de Proto-Indo-Europese talen. Misschien ben ik wel te sceptisch, maar als ik een gok moet doen, wed ik dat niet meer dan 60 procent van de nazi’s en skinheads is opgegroeid in het oude Hettitische gebied en Proto-Indo-Europees spreekt, niet vloeiend tenminste, en ik durf te wedden dat zelfs nog minder het kunnen lezen en schrijven!
In dit hoofdstuk hebben we gezien dat mensen worden geboren met aangeboren vooroordelen en dat we geneigd zijn met een negatieve emotionele instelling op andere rassen te reageren. Maar als we grondiger naar deze kwestie kijken hebben mensen geen instinctmatige vooroordelen tegen andere rassen. Wel lijken we, zoals reeds eerder besproken, geneigd te zijn er vooroordelen op na te houden tegen andere groepen in het algemeen – zij die anders lijken, zij die we omschrijven als outsidergroepen. Dat is geen rassenkwestie. In feite bestonden in de tijd waarin evolutionaire krachten de basis legden voor onze hersenen de rassen die we tegenwoordig op aarde zien niet eens. Verschillende ‘rassen’ verschenen pas honderdduizend of tweehonderdduizend jaar geleden op het toneel en tegen die tijd hadden de hersenen al de meeste van hun evolutionaire veranderingen ondergaan.
Sinds in 2000 de eerste resultaten van het menselijk genoomproject werden bekendgemaakt met betrekking tot het ontsluiten van de serie van ongeveer vijfentwintigduizend genen, is het debat over de aard van rassen opnieuw opgelaaid. Het menselijk DNA bestaat uit drie miljard verschillende ‘basisparen’ (de diverse combinaties van de vier bestanddelen die DNA-moleculen vormen, zoals ‘letters’ van het genetische ‘alfabet’). Vrijwel elke cel in het lichaam bevat een complete set van de twee lange strengen van DNA-moleculen die een dubbele helix vormen en worden onderverdeeld in de afzonderlijke gebieden die bekendstaan als genen, waarbij elk gen het recept bevat om een of meer bouwstenen voor eiwitten te vormen. Dat is de fundamentele blauwdruk van het leven die in zich de volledige instructie draagt om een menselijk lichaam te vormen en te laten functioneren. Het ontsluiten van de serie van deze genen was een opmerkelijke prestatie waaraan meer dan tien jaar intensief onderzoek voorafging en waar wetenschappers van over de hele wereld aan meewerkten en toe bijdroegen.
Deze kijk op de code van het leven leidde ertoe dat er met nieuwe belangstelling werd gekeken naar wie we zijn, naar wat het betekent om mens te zijn en naar de verschillen en overeenkomsten tussen diverse rassen. In de populaire pers werd gemeld dat alle mensen voor ongeveer 99,9 procent hetzelfde zijn en dat er binnen rassen meer variatie bestaat in iemands genetische samenstelling dan tussen de rassen onderling. Deze bevinding leidt ertoe dat vaak de conclusie wordt getrokken dat mensen zo wezenlijk hetzelfde zijn dat het idee van ras verouderd is, in wezen een mythe is, een mentale projectie, tenminste vanuit biologisch standpunt gezien. We hechten in onze samenleving bijvoorbeeld zo veel belang aan huidskleur, maar het verschil tussen twee mensen gebaseerd op huidskleur is zo klein dat het vrijwel niet bestaat; het is bijvoorbeeld bekend dat een blanke huid tot stand komt door het veranderen van één ‘DNA-letter’ van de drie miljard! Wij denken dat we weten wat ras is – in feite ‘weet iedereen dat’ – maar wanneer het erop aankomt het werkelijk te omschrijven, weten we het niet meer. Hoe meer we op zoek gaan naar de essentie van elk ras, naar die ene persoon die we kunnen aanwijzen als een voorbeeld van het biologisch en genetisch ‘zuivere’ ras, hoe meer die alleen in onze fantasie lijkt te bestaan.
Spoedig nadat dergelijke bevindingen in de openbaarheid kwamen, begonnen, zoals altijd, sommige wetenschappers die bevindingen te weerleggen. Ze wezen er bijvoorbeeld op dat er genetische verschillen bestaan tussen bevolkingen wanneer je kijkt naar enkele ‘allelomorfen’, de variaties van verschillende genen. Evengoed blijft het een feit dat er geen duidelijke afbakeningen zijn te maken tussen rassen, aangezien je altijd leden van andere bevolkingsroepen, rassen of etnische groeperingen zult vinden die dat ‘speciale’ allelomorf dragen waarvan wordt gedacht dat het tot een specifieke bevolkingsgroep behoort.
Wetenschappelijk onderzoek herinnert ons er ook aan dat we allemaal familie van elkaar zijn - letterlijk. We hebben gemeenschappelijke voorouders en onze recentste gemeenschappelijke vrouwelijke voorouder van iedereen die nu leeft staat algemeen bekend als de mitochondriale Eva. Ze leefde ongeveer 140.000 jaar geleden in Afrika (nee, ze is niet dezelfde Eva als die uit de Bijbel; daar deze Eva niet de enige vrouw op aarde was, had ze familie en vrienden en we hebben ook enkele van hun kenmerken geërfd). Wetenschappers hebben ons voorgeslacht herleid tot haar als gevolg van een speciaal stukje DNA, een kleine streng die is aangetroffen in mitochondria, kleine worstvormige structuren binnen cellen, de ‘krachtcentrale’ van de cellen die energie produceert. Het meeste van ons DNA is een mengeling van het DNA van onze beide ouders, maar mitochondriaal DNA wordt alleen via moeders doorgegeven en verandert niet. Dus met behulp van speciale berekeningen hebben wetenschappers ons gemeenschappelijke voorgeslacht teruggebracht tot één vrouw.
Daarom zijn alle mannen broeders – mannen hebben in ieder geval één gemeenschappelijke mannelijke voorouder gemeen, de Y-chromosomale Adam, die ongeveer 60.000 jaar geleden in Afrika leefde. Dit werd op dezelfde manier vastgesteld door gebruik te maken van een stukje DNA op het Y-chromosoom dat alleen aan mannen wordt doorgegeven en zich niet met ander DNA vermengt; het is als een genetische achternaam die mannen in staat stelt hun vaderlijke lijn door de tijd te herleiden.
Ras kan iets concreets lijken omdat we verschillen kunnen waarnemen – dus weinig mensen trekken in twijfel wat het werkelijk is. Voor de meeste mensen lijkt het enorm grote belang dat mensen aan ras hechten voldoende bewijs dat er duidelijk onderscheid bestaat tussen mensen op basis van ras – het is voldoende dat we intuïtief lijken te ‘weten’ dat er wezenlijke en functionele biologische verschillen moeten bestaan. Maar wat zijn die verschillen?
Wetenschappers hebben gespeculeerd dat de verschillende uiterlijke rassenkenmerken die mensen hebben, zijn afgeleid van bepaalde geïsoleerde bevolkingsgroepen die duizenden jaren op een bepaalde specifieke geografische plek hebben geleefd – hoe meer we leefden in een warm, zonnig klimaat, hoe meer melanine we nodig hadden om ons te beschermen en het lichaam kan langer zijn of anders gevormd zijn om ons meer huidoppervlakte te geven voor verdamping. Of als we leefden in een kouder klimaat met minder zon, hadden we minder melanine in onze huid nodig, maar misschien hadden we behoefte aan een korter, compacter lichaam met meer vet om de warmte vast te houden. Maar het lijkt tragisch om zo veel nadruk te leggen op iets wat niet meer betekenis heeft dan verschillende leden van dezelfde familie die ervoor kiezen zich anders te kleden, afhankelijk van het klimaat waar ze werden grootgebracht.
Terwijl ik ons gesprek over racisme en vooroordelen vervolgde, zei ik: ‘Heiligheid, u zegt dat bepaalde manieren van positief denken binnen een samenleving kunnen worden bevorderd die het geloof in onze fundamentele gelijkheid zouden kunnen versterken en een bijdrage zouden kunnen leveren aan het overwinnen van racisme en vooroordelen. Maar ik moest eraan denken dat er, nadat het menselijk genoom was gekraakt, in de pers veel over werd geschreven dat 99,9 procent van ons DNA, de blauwdruk voor de vorming van het menselijk lichaam, precies hetzelfde is als van ieder ander die we ooit zullen ontmoeten. Voor mij was dat een wonderbaarlijk statistisch gegeven! Het voelde als een werkelijk krachtig bewijs hoezeer we op elkaar lijken. (Dus, op genetische basis hebben we veel meer overeenkomsten dan verschillen en de verschillen zijn te verwaarlozen.) Zelfs president Clinton noemde dit getal op de televisie en is er zelfs toen hij geen president meer was mee voor het voetlicht blijven treden.
Bovendien is het een feit dat deze waarden of idealen zoals democratie, gelijkheid enzovoort in onze samenleving al bevorderd worden. Maar dat bewustzijn lijkt niet zo veel invloed te hebben op de samenleving. Mensen van over de hele wereld buiten elkaar nog steeds uit, vechten met elkaar en gedragen zich over het algemeen alsof de verschillen tussen hen enorm zijn, bijna alsof we een andere soort zijn. Dus, vraag ik me af wat er nog meer ontbreekt…’
‘Howard, ik denk dat als je het bekijkt vanuit een breder perspectief, je zult ontdekken dat het bevorderen van die waarden in feite werkt, effectief is. Vanuit het standpunt van de menselijke geschiedenis is er in de wereld sprake van grote vooruitgang, met een groter bewustzijn van deze waarden, en de idealen van gelijkheid enzovoort verspreiden zich over de hele wereld. Kijk naar de vooruitgang in slechts de afgelopen paar honderd jaar.’
‘Dat is misschien wel waar,’ gaf ik toe, ‘maar ik weet het niet, het lijkt nog steeds dat het voor ten minste een aantal mensen erg moeilijk is om hun standpunt te herzien en anders waar te nemen, het kringetje van mensen met wie zij zich identificeren te verruimen, anderen in te sluiten als deel van “ons”, gebaseerd op een diep inzicht in onze fundamentele gelijkheid.’
‘Ja, het zou moeilijk kunnen zijn,’ antwoordde Zijne Heiligheid, ‘en ook al is het in sommige gevallen misschien moeilijk, ik geloof dat het mogelijk is om te veranderen. Kijk naar jouw voorbeeld van Amerika en het culturele verschijnsel in de Verenigde Staten van de burgerrechtenbeweging. Er was een tijd waarin er bij sommige gemeenschappen sprake was van volkomen rassenscheiding. Maar ik denk dat er minder sprake was van een scheiding tussen “wij” en “zij” in gevallen waarin de zwarte minderheid gelijke kansen kreeg als gevolg van deze beweging, hetzelfde sociaaleconomische niveau bereikte en in dezelfde buurten leefde als andere rassen en deelde in dezelfde problemen en zorgen van de gemeenschap zoals onderwijs voor hun kinderen. In die gemeenschappen daarentegen waarin de zwarte mensen minder burgerrechten kregen, afgescheiden leefden, bestond er meer argwaan tussen de twee rassen. Dus ik denk dat dit laat zien dat in ieder geval de potentie aanwezig is om dit soort afscheiding te verminderen, dat het niet onmogelijk is.’
‘Dat is waar,’ zei ik weer. Ik begon overtuigd te raken. Terwijl ik me afvroeg hoe het zat met de mogelijkheid van waarachtige verandering in de hardnekkigste conflicten tussen verschillende rassen, etnische of andere groeperingen, vervolgde hij, alsof hij mijn twijfel aanvoelde. ‘Howard, we hebben het over vooroordelen en conflicten tussen groeperingen en dat doet me denken aan een ontroerend verhaal dat ik ooit hoorde tijdens een van mijn bezoeken aan Israël. Ik ontmoette mensen die betrokken waren bij een vredesbeweging daar die kinderen uit Israëlische en Palestijnse gemeenschappen bij elkaar bracht. Die kinderen werd geleerd het beeld van God in elkaar te zien. Ze oefenden om zichzelf eraan te herinneren dat God zich bevond in de kinderen aan de andere kant, net zoals Hij in de kinderen was aan hun kant. Dat was een soort van oefening in gelijkmoedigheid.
Ze vertelden mij dat steeds wanneer een conflict oplaaide, deze kinderen, die hadden geoefend om God te zien in het gezicht van kinderen aan de andere kant, het vrijwel onmogelijk vonden om haat te ontwikkelen voor die andere kinderen. Ze waren niet in staat deze kinderen terug te brengen tot de algemene categorie van de “vijand”. Ik vind dat echt fantastisch!’ riep de Dalai Lama enthousiast uit.
‘Dus, ik geloof echt dat waarachtige verandering mogelijk is,’ zei hij tot slot, ‘maar natuurlijk vraagt verandering tijd. Zoals we al zeiden, zijn deze houdingen gebaseerd op onterechte overtuigingen en vervormingen in het denken en elke verandering in de samenleving moet eerst beginnen in de geest en het hart van het individu, met een transformatie van de zienswijze van die persoon. Deze verandering is iets individueels.’