5

 

EXTREEM NATIONALISME

 

 

 

 

 

 

 

 

‘Deze week hebben we gesproken over “wij versus zij” en het gevaar dat dit uitmondt in vooroordelen, conflicten en geweld. Ik realiseer me dat identificatie met je land of volk een van de krachtigste voorbeelden lijkt te zijn van ‘wij’. Het lijkt dat er na een periode van nationale crisis altijd een opleving van vaderlandsliefde en nationalisme volgt. Natuurlijk wordt dit nationalisme vaak alleen met de mond beleden in de vorm van uitingen van vaderlandslievendheid, veel vlagvertoon enzovoort. Maar van oudsher is het zo dat hoe intenser deze vorm van nationalisme, hoe groter het gevaar om te vervallen tot destructieve patronen en het is niet zo’n grote sprong van vurige vaderlandsliefde tot openlijke vijandigheid ten opzichte van andere landen. Dergelijke omstandigheden zijn in de loop van de geschiedenis vaak olie op het vuur voor conflicten geweest.

Dus vraag ik me gewoon af hoe u tegen nationalisme aan kijkt, de voordelen versus de nadelen ervan of het in potentie destructieve karakter van nationalisme.’

De Dalai Lama zei: ‘Ik geloof niet dat nationalisme op zich destructief is. Als je tot een specifiek volk behoort, kan dat deel uitmaken van je gevoel van identiteit. Dus nationalisme kan nuttig zijn, je een gevoel geven van ergens bij horen en je kunt trots zijn op die identiteit. Dat is goed. Ik denk dat je nationalisme kunt vergelijken met een instrument of een wetenschap – als je wetenschap verkeerd gebruikt, kan ze tot een ramp leiden. Als je haar goed gebruikt, brengt ze voordelen. Dus het is aan ons om er goed mee om te gaan.

‘Welnu, wanneer we spreken over nationalisme, hebben we het over verschillen gebaseerd op nationale identiteit, die voor een belangrijk deel bestaan uit verschillen in cultureel erfgoed en historische achtergrond. Elk land heeft een karakteristieke cultuur of groep van culturen, een cultureel erfgoed. Natuurlijk zijn er ook geografische grenzen tussen landen. Dat maakt er ook deel van uit. Maar ik denk dat cultuur het belangrijkste is. En natuurlijk moet elke gemeenschap het recht hebben om haar eigen cultuur, inclusief taal, gebruiken, kleding, enzovoort te behouden.’

Ik vroeg: ‘U noemt de voordelen van nationalisme en het belang van het in stand houden van een culturele of etnische identiteit, maar bent u het er ook niet mee eens dat er nadelen kunnen kleven aan nationalisme, destructieve aspecten?’

‘Hier zou ik onderscheid willen maken tussen gezond nationalisme en extreem nationalisme,’ antwoordde de Dalai Lama. ‘Wanneer nationalisme extreme vormen aanneemt, kan het een gevaarlijke ideologie worden, zo sterk dat het mensen kan aanzetten tot agressiviteit. Hoe dit kan gebeuren hebben we heel duidelijk gezien in het tragische verhaal van de Balkan eind twintigste eeuw, toen de termen “etnische zuivering” en “balkanisering” doordrongen in ons dagelijkse vocabulaire. In deze tragedie waren we er getuige van hoe een extreem nationale identiteit leidde tot een vicieuze cirkel van geweld tussen de Serviërs, de Kroaten en de Bosniërs. Hier zagen we een voorbeeld van hoe de gevolgen van iemands nationale identiteit andere aspecten van de identiteit van mensen domineerden die anders een basis konden verschaffen om tot elkaar te komen.’

‘Dus, wat denkt u dat we als samenleving kunnen leren van die tragische ervaring in Oost-Europa?’ vroeg ik.

‘Een belangrijke les die we duidelijk dienen te leren, is dat de nationale identiteit van mensen heel erg belangrijk voor hen is en gerespecteerd dient te worden. Wat ons dit in het bijzonder zegt, is dat wanneer binnen een grotere groep verschillende nationaliteiten naast elkaar bestaan, ongeacht of het gaat om een federatie van landen zoals het geval is in de Europese Unie, of binnen één enkel land, we ervoor dienen te zorgen dat de verschillende nationaliteiten worden gerespecteerd en met waardigheid worden behandeld. Ik denk dat als er binnen één land een diversiteit aan verschillende culturen bestaat, vrijheid, naast een goede, eerlijke grondwet en gerechtigheid, natuurlijk heel erg belangrijk is, willen al die culturen bloeien.’

Op het moment dat de Dalai Lama over deze kwesties – vrijheid, gerechtigheid, respect voor alle culturen, alle volkeren – sprak, waren de Tibetaanse cultuur en Tibets status als volk in de greep van een doodsstrijd die de overleving van een oude traditie en erfgoed zou bepalen. Voor hem was dit een actuele kwestie, niet een abstracte filosofie – termen als ‘vrijheid’, ‘respect voor afzonderlijke culturen’ en ‘gerechtigheid’ waren voor hem niet slechts kreten of opmerkelijke items voor het achtuurjournaal. Versterkt door een innerlijk vuur en gemarkeerd door een zekere vastberaden blik in zijn ogen, drukten de woorden van de Dalai Lama een oprecht gevoel van urgentie uit. Je kon voelen dat het hier ging om echt menselijk lijden en dat de toewijding van de Dalai Lama aan deze principes en zijn bezorgdheid zich niet beperkten tot de Tibetaanse cultuur alleen, maar zich uitbreidden naar alle culturen op aarde. Ik was ontroerd.

‘Hoe dan ook geloof ik dat de tragedie in de Balkan ons een belangrijke les kan leren over wat er kan gebeuren wanneer een dergelijk fundamenteel respect afwezig is…’ Hij zweeg even en voegde er toen snel aan toe: ‘Respect voor de traditie van anderen is heel erg belangrijk in de wereld van vandaag.’

Terwijl ik moest denken aan een opmerking die ik de Dalai Lama in het verleden had horen maken, het idee dat ware vrede niet enkel de afwezigheid van oorlog is, kwam het bij me op dat de afwezigheid van vooroordelen niet hetzelfde is als waarachtig respect.

Ik merkte op: ‘Tot op dit punt hebben we gesproken over het overwinnen van vooroordelen, maar nu lijkt het of we een stap verder gaan, proactiever worden door te spreken over het ontwikkelen van een gevoel van respect voor andere groeperingen. De logische vraag is dan: kunt u iets zeggen over hoe je een groter gevoel van respect kunt ontwikkelen voor andere culturen of nationaliteiten?’

‘Ja, ik denk dat we hebben besproken hoe sommige individuen verder ontwikkeld of rijker zijn en dat sommige mensen minder hebben, maar ondanks dit soort verschillen zijn het evengoed allemaal mensen die menselijke waardigheid en respect op dat fundamentele niveau verdienen. Hetzelfde principe is van toepassing op het niveau van culturen en nationaliteiten – er zijn er die anders zijn, wier manier van leven of kleden je misschien niet begrijpt, maar dan kun je nog steeds respect bewaren en hun menselijke waardigheid verlenen op basis van je gemeenschappelijke mens-zijn.

Maar hier,’ vervolgde hij, ‘speelt nog iets anders. Iets wat op heel veel niveaus erg belangrijk is: leren diversiteit te waarderen, echt stilstaan bij de waarde ervan, de voordelen ervan onderzoeken. Hoe meer je diversiteit kunt waarderen, hoe gemakkelijker het zal zijn om anderen te respecteren die misschien anders zijn. Vanuit het standpunt van de mensheid als geheel denk ik bijvoorbeeld dat de veelheid van culturen, van etnische groeperingen verrijkend kan zijn voor de mensheid. Dus waar het in feite om gaat is dat wil het de mensheid als collectief goed gaan, het de afzonderlijke leden van dat collectief goed moet gaan. Een goede vergelijking is een tuin. Wil een tuin mooi en prachtig zijn, dan dient er een diversiteit aan bloemen en planten in te staan; de combinatie van verschillende hoogten, vormen en kleuren voegt iets toe aan de tuin en alle planten en bloemen dienen in hun eigen omgeving te gedijen. Als er slechts één soort bloemen in die tuin, in een collectie staat, werkt het niet. Het is de diversiteit die schoonheid aan een tuin verleent.’

De tijd voor onze ontmoeting zat erop. Ik ging zo op in de woorden van de Dalai Lama dat ik niet eens de gebruikelijke bedrijvigheid bij zijn staf en bedienden had opgemerkt, die buiten op de veranda kwamen en gingen, klaar om de ene gast naar buiten en een andere naar binnen te dirigeren. Maar nu gaf de secretaris van de Dalai Lama, die in de buurt van de hordeur rondfladderde, een teken en ik maakte snel aanstalten om te vertrekken.

Terwijl ik me naar de veranda begaf, die omlijst was met weelderige, paarsachtige bougainville die over een hekwerk was geleid, keek ik toe terwijl de volgende gasten van de Dalai Lama het vertrek in werden gedirigeerd voor hun ontmoeting met hem. Het was een groepje mannen en vrouwen en ik zag dat ze verschillende nationaliteiten hadden en verenigd leken in hun opwinding om de Dalai Lama te ontmoeten – een toepasselijk einde voor ons gesprek over harmonie onder alle volkeren. Terwijl ik de oprijlaan afliep naar de poort die de hoofdingang van de residentie van de Dalai Lama vormde, genoot ik van de overdadige begroeiing op het terrein – dikke bamboestruiken, eiken, sparren en dennen, wilde rododendrons en uitbundig bloeiende bloemen in potten in alle mogelijke tinten paars, geel, rood, oranje. Terwijl ik langzaam de heuvel af liep en genoot van de diversiteit van een echte tuin moest ik nog steeds denken aan de vergelijking die de Dalai Lama had gemaakt tussen de schoonheid van een diversiteit aan volkeren en een tuin en werd ik overmand door een gevoel van vrede en hoop, alsof misschien op een dag het visioen van de Dalai Lama werkelijkheid zou kunnen worden.

 

Je hoeft niet heel erg ver terug in de tijd te gaan om de afgrijselijkste voorbeelden tegen te komen van de destructieve kracht van extreem nationalisme of etnische vooroordelen en haat. Het voorbeeld dat de Dalai Lama had gekozen, de oorlog in Bosnië, had nog niet zo lang geleden plaatsgevonden. Vrijwel onmiddellijk nadat de republiek Bosnië-Herzegovina zich in 1991 onafhankelijk had verklaard van het voormalige Joegoslavië, was de wereld getuige van de ergste vorm van extreem nationalisme. Onder de drie etnische groeperingen die van oudsher in dat gebied hadden gewoond (orthodoxe Serviërs, katholieke Kroaten en Bosnische moslims) brak een heftige burgeroorlog uit die was gebaseerd op etnisch nationalisme, waarbij elke groepering uit alle macht probeerde politieke controle over het nieuwe land of delen ervan te verwerven. Tegen de tijd dat er in 1995 met het Dayton-akkoord een einde aan de oorlog kwam, waren meer dan honderdduizend mensen vermoord en bijna twee miljoen mensen uit hun huizen verdreven – de gevolgen van een oorlog die het grootste deel van het gebied in puin legde en 60 procent van de huizen, de helft van alle scholen en eenderde van de ziekenhuizen beschadigd of vernield achterliet in combinatie met de vernietiging van energiecentrales, wegen en watersystemen; marteling; soldaten en hele bendes die vrouwen onder het oog van hun familie op openbare pleinen verkrachtten, soms dagen of zelfs weken achtereen. Alle partijen hadden hun aandeel in het geweld. De Serviërs waren in het bijzonder meedogenloos in hun ‘etnische zuiveringen’, staken systematisch huizen in brand, sloten mannen op in gevangenissen, waar sommigen werden gemarteld of uitgehongerd en waarbij gebruik werd gemaakt van tactieken om leden van de andere groeperingen die binnen hun geografische gebieden woonden, te elimineren.

Met lijden op een dusdanig onmetelijke en onvoorstelbare schaal is het soms gemakkelijk om dergelijke oorlogen te beschouwen als ‘wereldgebeurtenissen’ en contact te verliezen met de impact van extreem nationalisme op het leven van gewone mensen. Maar misschien kan het verhaal van drie levens dienen als een krachtig voorbeeld van de tragedie die voortkomt uit denken in termen van ‘wij’ en ‘zij’.

Tijdens een eerder gesprek benoemde de Dalai Lama de relatie tussen het individu en de groep – hoe iemand een sterk besef van persoonlijke identiteit, van onafhankelijkheid, van vertrouwen en persoonlijke kracht kan hebben en tegelijk er diep van doordrongen is dat hij deel uitmaakt van een groep. ‘Het is niet “ik óf wij”, maar “ik én wij”.’ Hier breidt hij hetzelfde principe uit naar groepen: hij gelooft in de mogelijkheid dat veel etnische groeperingen in één land leven, waarbij elke groepering haar eigen uniekheid respecteert, haar tradities in ere houdt en tegelijkertijd een gevoel ontwikkelt van erbij horen en van nationale identiteit.

Een voorbeeld van het ideale evenwicht tussen persoonlijke en groepsidentiteit werd ooit gedemonstreerd door een groep jongens van zestien en zeventien jaar, Bosniërs, Kroaten en Serviërs, die in 1984 samen speelden voor het Joegoslavische nationale jongerenbasketbalteam, een team dat legendarisch zou worden. Vier jaar lang was deze groep onoverwinnelijk, een superteam van jonge spelers die in de officiële internationale competitie nooit een wedstrijd verloren en die samen opgroeiden, diepe vriendschappen smeedden, terwijl ze samen reisden, kamers deelden, hard trainden en deel uitmaakten van elkaars leven. Hun besef van persoonlijke vriendschap en zelfvertrouwen in de sport was in die jaren onwankelbaar, in die mate dat ze de avond voor hun allerbelangrijkste wedstrijd, het wereldkampioenschap junioren voor jongens in 1987, samen hun hotelkamers uit slopen en de hele avond met elkaar trampoline sprongen. Evengoed triomfeerden ze en versloegen ze de volgende dag de Amerikanen in hun eigen sport, 86-76.

Nadat ze het wereldkampioenschap voor jongeren hadden gewonnen, gingen veel van deze jonge toekomstige NBA-sterren spelen voor het nationale Joegoslavische seniorenteam. Er bleef een hechte vriendschap bestaan tussen Servische spelers zoals Vlade Divac of Aleksander Djordjevic en Kroatische spelers zoals Dina Radja of Toni Kukoč, die na het winnen van het Europees kampioenschap in Rome samen bleven spelen.

Het eerste teken van het einde van het jonge superteam kwam op de middag van de finale van de kampioenschappen, slechts enkele dagen voordat Slovenië uit de Joegoslavische federatie stapte en zich onafhankelijk verklaarde. De minster van Sport van het nieuwe land had een jonge Sloveense verdediger van het team gebeld om hem te vertellen dat als hij die avond zou spelen, hij zou worden beschouwd als landverrader.

Terwijl de Balkan snel uiteenviel en verwikkeld raakte in conflicten, ontstonden opeens nieuwe categorieën. Nu ze niet langer Joegoslaven waren, hadden de spelers nieuwe teams en nieuwe etiketten – Kroaten, Serviërs, Bosniërs. Voor velen leken deze etiketten alle andere aspecten van hun identiteit te overschaduwen. Het Bosnische moslimteamlid Teo Alibegovic zei: ‘Weet je, ik wist nooit wat voor nationaliteit iemand had toen we samen speelden. En ik durf te wedden dat ze nooit wisten wat ik was. Goed, nu weten we het.’ De vriendschappen die ooit onverwoestbaar werden geacht, leken nu onder druk af te brokkelen.

Het was in het bijzonder moeilijk voor twee van de sterspelers, de Servische Divac en de Kroatische Kukoč, tussen wie in de loop van de jaren een zeer hechte vriendschap was ontstaan. Divac had geprobeerd contact te onderhouden met zijn voormalige teamgenoten en hoewel ze het contact niet volledig hadden verbroken, zat de gespannen aard van de vriendschappen hem heel erg dwars; in 1996 barstte hij tijdens een interview zelfs in tranen uit toen hij sprak over de tragische ontwikkelingen. Kukoč zei ondertussen: ‘Afgelopen zomer zocht ik gewonden in ziekenhuizen op. Als je jongens van negentien, twintig jaar zonder armen, zonder benen ziet, denk je niet aan basketbal.’

Gelukkig heeft er in de loop van de jaren een heling plaatsgevonden onder de meesten van de voormalige teamgenoten; momenteel zijn deze twee weer vrienden en zetten ze zich in de Balkan samen in voor humanitaire doelen en leren ze kinderen via basketbal verdraagzaamheid.

Wanneer je een dergelijk team in actie ziet, is het meer dan sport; het kan een metafoor worden voor de grote potentie van de mens (net zoals de dynastie van de Boston Celtics in de jaren zestig van de vorige eeuw, aangevoerd door basketbalgrootheden als Bill Russell, John Havlicek en Sam Jones)! Het is een volmaakte balans van persoonlijke inspanning ten top, individualisme op zijn mooist en tegelijkertijd de hoogste demonstratie van groepsinspanning. In deze waarachtig grote teams zie je vijf afzonderlijke individuen, elk met hun eigen unieke talent, elk met een duidelijk eigen persoonlijkheid; de een kan een groot werper zijn, de ander een stoere verdediger, de derde een meedogenloze scorer. Geen van allen hebben ze alles, maar elk heeft zijn eigen ontwikkelde talent terwijl hij tegelijkertijd de kracht van de anderen kent, en wanneer ze samenkomen, zijn ze volledig op elkaar afgestemd en is de synergie zo sterk dat ze werkelijk één organisme lijken, waarbij het geheel meer is dan de som der delen.

Ik kan geen toepasselijker beschrijving vinden van de ideeën van de Dalai Lama over de mogelijkheid van een sterke persoonlijke identiteit die samengaat met een sterke groepsidentiteit, tevens is het een toepasselijke metafoor voor de voordelen van een diversiteit aan individuen binnen een groter geheel – of het nu gaat om basketbalspelers in een team of etnische groeperingen binnen een grotere federatie.

Zijne Heiligheid stelde voor om goed stil te staan bij de voordelen van diversiteit als een krachtige, praktische strategie om respect te ontwikkelen voor hen die misschien anders zijn. Terwijl een dergelijk team zowel een voorbeeld als een bredere metafoor verschaft voor de voordelen van diversiteit, is er ook veel wetenschappelijk onderzoek gedaan dat concreter bewijs levert voor de voordelen van diversiteit, en het is de moeite waard hiernaar te kijken.

 

DE VOORDELEN VAN DIVERSITEIT

 

De schrijver James Surowiecki opent zijn boek The Wisdom of Crowds* (* De wijsheid van massa’s – vert.) met het verhaal van een Engelse vijfentachtigjarige wetenschapper, Francis Galton, een expert op het gebied van erfelijkheid, die op een dag in 1906 besloot naar een veetentoonstelling te gaan. Hij had al heel lang belangstelling voor fokken en was nieuwsgierig naar de nieuwste ontwikkelingen op dat gebied. De schrijver vertelt hoe Galton op de tentoonstelling tegen een wedstrijd gewicht raden aan liep, waarbij mensen het gewicht van een tentoongestelde vette os moesten raden ‘nadat hij was geslacht en schoongemaakt’. Er was een prijs uitgeloofd voor de beste schattingen en uiteindelijk waren er achthonderd mensen die het gewicht schatten. Hoewel zich flink wat slagers en boeren onder de deelnemers bevonden, was het over het algemeen een uiteenlopende groep en er waren er heel wat die geen specifieke kennis van vee hadden. Galton had het vermoeden dat hoewel er een paar experts onder het publiek zaten, de meeste mensen geen idee hadden van het uiteindelijke gewicht en dat het gemiddelde er waarschijnlijk helemaal naast zou zitten. Na afloop van de wedstrijd leende Galton alle kaartjes en analyseerde ze. Toen Galton het gemiddelde van die schattingen berekende, het ‘collectieve inzicht’ van het publiek van die dag, was hij verbijsterd door het resultaat: ‘In wezen had het publiek het perfect geaden!’ Nadat de os was geslacht en schoongemaakt, woog hij 1198 pond. Het publiek zat gemiddeld op 1197 pond.

Surowiecki geeft in zijn boek voorbeeld na voorbeeld van soortgelijke verhalen en voegt wetenschappelijke theorieën en onderzoeken toe die de basisstelling van zijn boek aantonen: ‘Onder de juiste omstandigheden,’ schrijft hij, ‘zijn groepen opmerkelijk intelligent en vaak slimmer dan de slimste leden van die groep.’ Hij beweert tegen alle intuïtie in dat groepen mensen beter zijn in het oplossen van problemen en betere beslissingen nemen dan zelfs de beste experts in de groep.

Natuurlijk weten we allemaal hoe ongelooflijk dom mensen soms kunnen zijn wanneer ze samenkomen in groepen, geneigd tot idiotie variërend van heksenvervolging tot ondenkbaar kwaad (bijvoorbeeld lynchen). Dus de sleutel hier is het benoemen van de ‘juiste omstandigheden’ waar Surowiecki naar verwijst, de omstandigheden die het mogelijk maken dat de wijsheid van de groep aan de oppervlakte komt. De omstandigheden waarnaar Surowiecki verwijst, ondersteunen de bewering van de Dalai Lama dat diversiteit – ongeacht of het gaat om diversiteit van individuen in een groep, diversiteit van culturen binnen een land of diversiteit van volkeren op onze planeet – soms grote voordelen kan bieden. Puttend uit veel wetenschappelijk onderzoek en een overdaad aan praktische voorbeelden besluit Surowiecki dat ‘de omstandigheden die een wijze massa mogelijk maken, zijn: diversiteit, onafhankelijkheid en een specifieke vorm van decentralisatie’.

Zo komen we bij een ander voorbeeld van diversiteit. Diversiteit versterkt de wijsheid van een groep, verbetert ons vermogen om problemen op te lossen en beslissingen te nemen. Met zo veel problemen in de wereld van vandaag is dit een voordeel waar we niet licht over moeten denken. Als een groep mensen een probleem wil oplossen of consensus wil bereiken over een belangrijk besluit, dragen diversiteit aan frisse standpunten, nieuwe bronnen van informatie en verschillende fondsen van kennis alle bij tot het inzicht en de kracht van de groep. In zekere zin zou je het kunnen vergelijken met het oude Indiase verhaal van de olifant en de blinde mannen, waarbij aan een groep blinde mannen wordt gevraagd om een olifant te beschrijven. De een voelt de staart en zegt dat de olifant lijkt op een touw, een andere man voelt de poot en beschrijft hem als een zuil enzovoort. Als ze alleen staan, zitten de blinde mannen er allemaal helemaal naast, maar als voldoende blinde mannen in een groep bij elkaar worden gebracht en ze allemaal een bijdrage aan het beeld leveren, komen ze uiteindelijk tot een tamelijk goede beschrijving van een olifant.

Een belangrijk onderzoek uit 2004 aan de Stanford-universiteit toonde rechtstreeks het voordeel van diversiteit aan bij het verbeteren van het denkvermogen van een groep. Onderzoekers Anthony Antonio en Kenji Hakuta verdeelden een groep van blanke studenten in subgroepjes die diverse controversiële maatschappelijke kwesties zoals de doodstraf moesten bespreken. Wat de studenten niet wisten, was dat ze op basis van een voorselectie zo waren ingedeeld dat ze er allemaal dezelfde mening op na hielden. Wat de studenten ook niet wisten, was dat een van de ‘studenten’ in elke groep een infiltrant was die samenwerkte met de onderzoekers. De ene helft van de infiltranten was zwart, de andere helft blank. Bovendien hadden sommige infiltranten de instructie gekregen om het eens te zijn en andere om het oneens te zijn met de anderen in de groep.

Door zorgvuldig de inhoud van een vijftien minuten durende toets vooraf en na afloop van de discussie te analyseren, ontdekten de onderzoekers afdoende bewijs dat diversiteit in deze groepen een gunstig effect had op het denkvermogen van de groepsleden en in het bijzonder leidde tot een verbetering van een vorm van denken die bekendstaat als ‘integrale complexiteit’ (IC). IC is een mate van denken op hoog niveau waarbij ruwweg het vermogen om de hoek komt kijken om een probleem te beschouwen vanuit een veelheid aan invalshoeken en in staat te zijn die diverse invalshoeken op te nemen in de besluitvorming. IC is waardevol bij het oplossen van problemen en het nemen van besluiten. De voordelen in het onderzoek werden ontdekt toen een lid van een ander ras aan een groep werd toegevoegd, ongeacht of de zwarte student het met de meerderheid eens was of niet. Op dezelfde manier bleek het een voordeel wanneer de groep een lid met een andere mening werd toegevoegd, ongeacht of die afwijkende mening kenbaar werd gemaakt door een zwarte of een blanke infiltrant.

Als je in overweging neemt dat dit slechts één voorbeeld is van de vele voordelen van diversiteit, zou je je in alle redelijkheid kunnen afvragen: ‘Als diversiteit zo fantastisch is en massa’s zo verdomd slim zijn, waarom is er dan geen grotere diversiteit in “massa’s” in alle lagen van de samenleving, waarbij meer mensen van nature ervoor kiezen in een meer diverse omgeving te wonen en te werken?’

Het antwoord is zoals altijd dat het niet zo simpel ligt; er zijn veel variabelen die een rol spelen als het om menselijk gedrag gaat. Dus ondanks de voordelen van diversiteit zit er een addertje onder het gras – de groep moet ook gemotiveerd zijn om samen te werken en niet toestaan dat onderlinge verschillen de oorzaak zijn van gekibbel of conflicten die een productieve samenwerking in de weg staan. Om de voordelen van diversiteit te smaken, dienen mensen met verschillende etnische of rassenachtergronden eerst de kans te krijgen om met elkaar in contact te komen en vervolgens moeten ze gedrag afbreken dat barrières opwerpt tussen diverse groeperingen.

Om dit probleem aan te pakken, is het belangrijk te begrijpen dat net zoals ongelijksoortige groepen voordelen hebben, homogene groepen ook voordelen kennen, zoals een grotere productiviteit die voortkomt uit groepssolidariteit en een gevoel van samenhang. Recent onderzoek bevestigt duidelijk dat mensen elkaar meer vertrouwen, een sterker besef van gemeenschapszin, een lager misdaadcijfer en minder depressiviteits- en angststoornissen kennen wanneer ze in homogenere gemeenschappen leven of in gemeenschappen waar de eigen groep de meerderheid vormt. Dus op de een of andere manier dienen we het feit dat mensen zich gelukkiger voelen wanneer ze samenleven met mensen van hetzelfde ras en dezelfde etnische achtergrond te verzoenen met de absolute noodzaak van een gevoel van harmonie en samenwerking tussen verschillende groepen, de noodzaak je in onze in toenemende mate multiculturele samenlevingen op je gemak te voelen bij mensen van een ander ras en een andere nationaliteit. Het probleem neemt in de westerse samenleving van nu dramatische vormen aan door het verhitte debat tussen hen die vinden dat we onze rassen- en etnische verschillen moeten eren en die er geen kwaad in zien ‘op zichzelf te blijven’ en zij die pleiten voor een grotere integratie van onze multiculturele samenlevingen, zelfs een totaal opgaan in één grote, gelukkige menselijke familie.

Eerder sprak de Dalai Lama over de noodzaak van meer gemeenschapszin, van het ontwikkelen van een gevoel van verbondenheid, van hechtere maatschappelijke banden, maar hier kunnen we twee soorten maatschappelijke banden onderscheiden: de ene soort verbindt mensen binnen een groep op basis van gemeenschappelijke kenmerken zoals hetzelfde ras, dezelfde etnische of religieuze achtergrond. De tweede soort schept hechtere maatschappelijke banden tussen mensen van verschillende groepen, wat vaak ‘het overbruggen van maatschappelijke banden’ wordt genoemd. De meeste sociaalwetenschappers van nu zijn het erover eens dat aan dat overbruggen van maatschappelijke banden de grootste behoefte is in de hedendaagse westerse samenleving, het soort waar het de Serviërs, Kroaten en Bosniërs in de Balkan zo jammerlijk aan ontbreekt. De uitdaging is natuurlijk hoe je die overbruggende sociale banden kunt vormen – hoe je een gevoel van verbondenheid kunt creëren met een bredere gemeenschap terwijl je tegelijkertijd je culturele of etnische identiteit behoudt.

De onderzoeken tonen aan dat mensen zich gelukkiger voelen wanneer ze zich in gezelschap bevinden van mensen die net zo zijn als zij. Maar wat betekent ‘zoals zij’? Dit lijkt de crux van het probleem – een probleem dat ook duidelijk door de Dalai Lama werd benoemd toen hij sprak over de destructieve aspecten van denken in termen van ‘wij en zij’ en besloot met: ’We dienen een manier van omgaan met anderen aan te moedigen die anderen meer insluit. Dat staat vast.’ We dienen een manier te vinden om mensen die tot een ander ras, een andere etnische groepering of een ander land behoren, te zien als deel van een groter, meer insluitend ‘wij’.

In dit hoofdstuk legde de Dalai Lama enkele degelijke strategieën voor om ons te helpen de vooroordelen en haat te overwinnen die een hindernis kunnen vormen voor het ontwikkelen van deze ‘meer insluitende manier’ van anderen waarnemen. In Deel III van dit boek zullen we er verder op ingaan op hoe we op een meer insluitende manier met anderen kunnen omgaan, we laten zien hoe dit kan leiden tot groter persoonlijk geluk en ons ook kan helpen veel van de maatschappelijke problemen in de wereld van vandaag te overwinnen. Voordat we onze aandacht richten op die onderwerpen, herinnerden gebeurtenissen in de wereld ons eraan dat er in onze zoektocht naar geluk in onze verwarde wereld nog steeds enkele wezenlijk belangrijke kwesties besproken moesten worden.