14
ONS GEMEENSCHAPPELIJKE MENS-ZIJN ONTDEKKEN
‘Heiligheid, ik weet dat u morgen uit Tucson vertrekt naar de volgende stad op uw rondreis. Ik haak hier af en ga niet verder met u mee. Dus dit is voorlopig onze laatste ontmoeting. Maar ik wil u al een hele tijd deze vraag stellen over een specifiekere methode om een diep gevoel van verbondenheid met anderen tot stand te brengen. Gisteren hadden we natuurlijk niet genoeg tijd om erop in te gaan. Daarom wil ik voor alle zekerheid onze ontmoeting van vandaag met die vraag beginnen.’
‘Goed. Laten we beginnen,’ zei de Dalai Lama.
‘Om een samenvatting te geven,’ begon ik, ‘kwamen we gisteren tot de conclusie dat de meeste van onze maatschappelijke problemen op de een of andere manier in verband lijken te staan met het onvermogen om ons op een diep niveau met anderen te verbinden, een fundamenteel niveau waarop we anderen net als onszelf als mens waarnemen. Deze kwestie is zo belangrijk dat ik hoop dat we er vandaag grondig naar kunnen kijken en een praktische aanpak vinden om een dergelijke band met mensen te ontwikkelen, zelfs met mensen die niets met ons gemeen lijken te hebben.’
‘In dat geval,’ zei hij, zouden we misschien een populaire versie kunnen gebruiken van de boeddhistische aanpak om problemen het hoofd te bieden. Hier bedoel ik dat we het vergelijken met het genezen van een ziekte. Allereerst stellen we vast wat het probleem is; in de tweede plaats onderzoeken we de oorzaken en omstandigheden van het probleem; ten derde onderzoeken we of er al dan niet een mogelijk geneesmiddel bestaat; en als we tot slot weten dat er een geneesmiddel is, proberen we de noodzakelijke remedie toe te passen.’
‘Ja, Heiligheid, dat model bevalt me wel,’ reageerde ik enthousiast. ‘Dus als we gebruikmaken van dit model, Heiligheid, zouden we de problemen die we tijdens onze laatste series gesprekken hebben besproken, kunnen beschouwen als enkele van de belangrijkste ziekten van de samenleving, zoals gebrek aan gemeenschapszin, toenemende vervreemding en isolement, gebrek aan vertrouwen en ook de acutere aandoeningen zoals handelen vanuit vooroordelen, conflict, geweld en dat soort zaken. Klopt dat?’ vroeg ik.
‘Ja, dat klopt,’ antwoordde de Dalai Lama.
Aangezien dit onze laatste ontmoeting was in deze serie gesprekken vroeg ik: ‘Samengevat zouden deze ziekten veroorzaakt worden door bijvoorbeeld onze destructieve emoties, vervormende manieren van denken plus de conditionering die we meekrijgen van onze omgeving en op een fundamenteler niveau de neiging om onszelf te verdelen in groepen, in “wij” en “zij”. Naarmate groeperingen vooroordelen tegenover elkaar ontwikkelen, steken vervolgens enkele van deze “ziekten” en de actievere vormen van discriminatie de kop op. Klopt dat?’ vroeg ik.
‘Ja,’ bevestigde hij nogmaals en hij voegde er toen aan toe: ‘Misschien zouden extreem individualisme, waarbij iemand heel sterk het gevoel heeft dat hij zichzelf kan redden en anderen niet nodig heeft en een misplaatst meerderwaardigheidsgevoel ook aan deze categorie moeten worden toegevoegd. Maar wanneer je met deze problemen te maken hebt, zul je natuurlijk veel verschillende oorzaken vinden, ontdekken dat er veel factoren een rol spelen.’
‘Heiligheid, om de medische vergelijking door te trekken, wat zou u willen toevoegen aan de categorie remedies?’ vroeg ik.
‘Wat ik meestal zeg,’ antwoordde de Dalai Lama, ‘wanneer we te maken hebben met menselijke problemen vragen veel verschillende niveaus om een eigen aanpak. We hebben bijvoorbeeld gesproken over het grote belang van realistisch denken – elke gegeven situatie of elk probleem onderzoeken met een duidelijk inzicht in de realiteit. En ik denk dat persoonlijk contact een andere belangrijke factor is bij dit soort problemen, wanneer je bijvoorbeeld menselijk geweld het hoofd biedt – persoonlijk contact en dialoog zijn onmisbaar voor het geweldloos oplossen van conflicten. En persoonlijk contact schept ook een basis voor een groter besef van gemeenschapszin. Die zijn altijd behulpzaam. Dus veel van de specifieke remedies die betrekking hebben op specifieke problemen hebben we al besproken.’
‘Dat klopt,’ beaamde ik. ‘Dus als we terugkeren tot de belangrijkste vraag, veronderstel ik dat we nu op zoek zijn naar een algemenere remedie voor de problemen in de wereld of de samenleving. Dus nog steeds uitgaande van uw medische model, stel dat u bepaalt dat er een geneesmiddel is voor die problemen. Stel dat we tot de conclusie komen dat het vermogen om ons op een diep niveau met anderen te verbinden – een gevoel van affiniteit ontwikkelen op fundamenteel menselijk niveau waar we het gevoel hebben dat alle mensen onze broeders en zusters zijn – kan dienen als een krachtige algemene remedie om al die problemen te voorkomen en te overwinnen. Hoe passen we dan die remedie toe? Ik bedoel, zijn er praktische methoden of strategieën die kunnen bijdragen tot het creëren van een dergelijke band?’ vroeg ik.
‘Ja, om een dergelijke band met anderen te kunnen ontwikkelen kan een fundamentele transformatie zowel in onze zienswijze als in de manier waarop we met anderen omgaan, nodig zijn,’ antwoordde hij.
‘Ik denk dat ik me specifieker afvraag: als we echt ons perspectief willen veranderen en dat waarachtige besef van verbondenheid met anderen, met alle mensen willen ontwikkelen, waar beginnen we dan?’
‘Nogmaals, het komt allemaal neer op bewustzijn.’
Ik moest lachen. ‘Dus we zijn weer terug bij bewustzijn – het lijkt of we steeds weer terugkeren tot bewustzijn! Ik geloof dat u tijdens die eerste gesprekken in Dharamsala ook zei dat we ons sterker bewust moeten worden van ons gemeenschappelijke mens-zijn. Maar gezien het belang van die ideeën en hun implicaties met betrekking tot empathie en mededogen, die ik hier aan de orde wil stellen, vraag ik me af of u preciezer kunt omschrijven waar we ons van bewust moeten worden. Ik bedoel bijvoorbeeld het benoemen van enkele concrete feiten of ideeën waar we ons “bewust” van kunnen zijn of over kunnen nadenken, die ons kunnen helpen onze onderliggende zienswijze op deze manier te transformeren, ons helpen een dieper gevoel van verbondenheid met alle mensen te ontwikkelen.’
Omdat ik half en half zijn standaardantwoord verwachtte dat het afhangt van de omstandigheden, context, individu enzovoort, was ik verrast door de beslistheid van zijn antwoord. ‘Ja, ik denk hierbij aan drie dingen. Nummer een, onze sociale natuur overdenken, nummer twee, onze onderlinge afhankelijkheid overdenken en tot slot ons gemeenschappelijke mens-zijn overdenken.’
ONZE SOCIALE NATUUR OVERDENKEN
‘Heiligheid,’ antwoordde ik, ‘dat klinkt goed. Dus stel dat wij, om onze maatschappelijke en individuele ziekten te genezen, ons sterk bewust moeten worden van deze drie dingen, dan vraag ik me af of u specifiek kunt aangeven welke punten je zou kunnen overwegen met betrekking tot deze drie wezenlijke feiten.’
‘Zoals ik al zei, denk ik dat het eerste wat we moeten inzien, is dat wij mensen in wezen sociale dieren zijn. We dienen een diepe waardering te ontwikkelen voor onze sociale natuur. Het maakt deel uit van onze fundamentele natuur om samen te komen, gemeenschappelijke banden te vormen, samen te werken. Kijk eens naar de bijen – hun overleving is afhankelijk van samenwerking. Als de ene bij deze kant op gaat, en een andere bij die kant op gaat, sterven ze. Allemaal! Dus zonder religie, zonder wetten, zonder een grondwet werken die kleine diertjes samen – ze weten dat ze moeten samenwerken om te overleven. Dus in wezen is dat ook onze natuur.
Welnu, als we onze sociale natuur en de noodzaak om met elkaar samen te werken begrijpen, zullen we vanzelfsprekend aandacht schenken aan het welzijn van anderen. Dat zal leiden tot een stabiele, gelukkigere, vreedzamere samenleving – en het gevolg is dat iedereen er de voordelen van plukt. Daarover bestaat geen twijfel. In het andere geval, als de sociale natuur van de mens niet wordt begrepen en mensen helemaal geen oog hebben voor het welzijn van anderen, gaat dat uiteindelijk ten koste van iedereen, inclusief jezelf. Zo is het toch?’
‘Dus gezien het belang van het ontwikkelen van bewustzijn van onze sociale natuur kunt u, voordat we verdergaan, nog andere manieren aangeven om ons hier sterker van bewust te worden?’
‘In feite kan het gewoon een kwestie zijn van uitkijken naar bewijs of voorbeelden van deze sociale natuur,’ antwoordde hij.
‘Kunt u op dit moment een voorbeeld geven?’ vroeg ik.
Hij nam even de tijd om na te denken. ‘Ja. Kijk eens naar wat er gebeurt wanneer een gemeenschap met een crisis te kampen heeft. Vaak blijkt dan onze samenwerkende natuur, wanneer mensen de handen ineenslaan om vooral met het oog op het welzijn van de gemeenschap de crisis aan te pakken. Dat is een zeer fundamentele menselijke reactie, het vertrouwen op elkaar voor steun, voor bescherming, en wijst op een uitdrukking van onze sociale natuur.
Kijk bijvoorbeeld eens naar wat er in New York gebeurde na de tragedie van 11 september. Ten overstaan van deze crisis sloegen de mensen in die stad de handen ineen zoals nooit tevoren, versterkten hun gemeenschapszin, werkten heel erg goed samen en de grenzen tussen mensen begonnen opeens in te storten, mensen verbonden zich met elkaar zoals ze nooit eerder hadden gedaan. Ik heb gehoord dat mensen elkaar in de ogen keken, elkaar op straat groetten en met elkaar omgingen als stadgenoten, ongeacht welke sociale status iemand had of hoe iemand gekleed was enzovoort. En ik denk dat dit zelfs een langdurigere impact heeft gehad. Toen in New York City de stroom uitviel, schijnt de geest van samenwerking opmerkelijk te zijn geweest; mensen stonden open voor elkaar, waren behulpzamer en uit hun houding bleek dat ze dit ervoeren als iets wat hen allemaal aanging.’
Ik voegde daaraan toe: ‘Natuurlijk, de vraag is waarom we niet altijd op die manier handelen, waarom er een crisis voor nodig is om ons samen te laten werken.’
Even deed de Dalai Lama er het zwijgen toe. Soms stopte hij onverwacht om iets op zich in te laten werken. Meestal waren dergelijke overpeinzingen kortstondig. Zijn mijmerende gezichtsuitdrukking veronderstelde dat hij zorgvuldig een of andere vraag in zijn geest bestudeerde, misschien zocht naar een dieper inzicht in een of andere fundamentele kwestie. Met gekruiste benen wiegde hij lichtjes van voor naar achter terwijl hij nadacht. Net zoals zo vaak in de loop der jaren verwonderde ik mij over de manier waarop hij met een echt onderzoekende geest problemen bestudeerde. Ook al ging het over iets waarover hij al talloze keren had gesproken, zijn aanpak was nog steeds fris en hij was nog steeds op elk moment bereid zijn standpunten te herzien.
Nadat hij blijkbaar zijn kortstondige innerlijke reflectie had beëindigd, hervatte hij ons gesprek even onverwacht als hij ermee gestopt was. ‘Dus, Howard, denk ik dat dit in overeenstemming is met de medische vergelijking die we toepassen. Wanneer we echt fysieke pijn ervaren, gaan we op zoek naar medicijnen. Maar anderzijds, als het voor iemand niet duidelijk is dat hij ziek is, zou hij niet op zoek gaan naar medicijnen. Misschien zie je een probleem al aankomen, maar het kan je niet schelen als je geen pijn hebt. Omdat er geen sprake is van een onmiddellijke dreiging of pijn. Meestal heb je een sterk gevoel van pijn nodig voordat je reageert.’
‘Welnu,’ bracht ik naar voren, ‘we hebben het hier over manieren om ons gevoel van verbondenheid met anderen te versterken. En we kunnen zeggen dat één ding dat mensen in de geest van samenwerking en een gevoel van verbondenheid bij elkaar brengt, een crisis of gedeeld lijden is. Maar op de een of andere manier,’ zei ik een beetje schertsend, ‘weet ik niet zeker of het opzettelijk creëren van crisis en lijden dat we met elkaar kunnen delen de effectiefste aanpak is om een gevoel van verbondenheid en gemeenschap onder mensen tot stand te brengen!’
De Dalai Lama grinnikte kort. ‘Om deze medische vergelijking door te trekken, zou een voorzichtig mens in geval van ziekte niet wachten tot het crisispunt van ondraaglijke pijn wordt bereikt voordat hij zorg besteedt aan zijn ziekte. Het is veel beter als je jezelf kunt trainen om de symptomen van de ziekte te herkennen en je sterker bewust te worden van de oorzaken van het probleem voordat de pijn zich openbaart. Je zou kunnen onderzoeken wat er aan de hand is. Op die manier kun je beter voor jezelf zorgen. Op dezelfde manier zouden individuen in een bepaalde samenleving, zelfs zonder een crisis, als ze iets meer zouden nadenken hun diepgaande sociale natuur zien en beseffen dat het welzijn van alle leden van die samenleving daarmee samenhangt. Dus zou het verstandig zijn om te proberen dit te herkennen voordat een crisis toeslaat.
Daarom, als mensen zich iets meer tijd gunnen om hierbij stil te staan, zullen ze ontdekken dat het welzijn van één individu binnen een samenleving afhangt van het welzijn van de hele samenleving, dat de belangen verstrengeld zijn. Welnu, ik heb al gezegd dat we ons bewustzijn van deze zaken kunnen vergroten door op zoek te gaan naar voorbeelden, naar bewijzen van onze sociale natuur. En gelukkig zal het bewijs er zijn als we ernaar op zoek gaan – want het is een feit dat normaal gesproken mensen samen kúnnen komen. Het is een uitdrukking van onze fundamentele natuur.’
Door na te denken over de grote geheimen, de grote, eeuwige vragen en de oorsprong van de karakteristieke kenmerken van het menselijke bestaan, zoals onze diep ingesleten sociale natuur, is er één plek waar we zouden kunnen beginnen: met het ene kenmerk dat ons onderscheidt van alle andere dieren, onze menselijke hersenen. Of we zouden kunnen beginnen met het ene ding dat als enige verantwoordelijk is voor alle grote prestaties van de mens, verantwoordelijk voor alle grootse werken van de menselijke beschaving die voortkwamen uit onze grote hersenen: een stuk onrijp fruit.
Nee, ik heb het hier niet over de appel van Eva die groeide aan de verboden boom van de kennis van goed en kwaad. Ik bedoel een gewoon stuk onrijp fruit dat aan een gewone boom hing die ongeveer vijftien tot twintig miljoen jaar geleden in een Afrikaans bos groeide. Op een ochtend rond die tijd was er een klein aapje dat het ontbijt was misgelopen, dus had ze best wel trek. Ze had het ontbijt gemist omdat ze had uitgeslapen en alle rijpe vruchten die van de bomen waren gevallen, waren al door haar vriendjes opgeslokt. Haar maag knorde en ze had zo’n honger dat ze besloot een hapje te nemen van een onrijpe vrucht. Natuurlijk wist ze dat het haar niet zo goed zou bevallen, aangezien apen geen onrijp fruit kunnen verteren. Maar kijk eens aan, ze ontdekte dat ze het onrijpe fruit kon verdragen – in feite ontdekte ze dat het haar trek stilde en dat ze het kon verteren! Dit was echt haar geluksdag, want vanaf dat moment stelde deze genetische mutatie haar in staat zich iedere dag aan fruit te goed te doen – alle anderen moesten wachten tot het rijpe fruit viel maar zij kon er op elk moment dat ze er zin in had van eten. Omdat ze niet al haar tijd hoefde te gebruiken om op zoek te gaan naar rijp fruit had ze meer dan genoeg tijd om te paren en kreeg ze een heleboel kinderen die ook onrijp fruit konden eten. Een paar generaties verder leefde er een hele troep apen in het bos die onrijp fruit konden verteren en het er goed van namen.
Goed, tegen die tijd was er een hele volksstam van neven en nichten van de onrijpevruchteneters die ook in het bos leefden en die nog steeds alleen maar rijp fruit konden verteren; eerlijk gezegd zat het hun behoorlijk dwars. Opeens liepen ze een heleboel fruit van de bomen mis, nog voordat het de kans had om te rijpen, en de rijpfruiteters begonnen honger te krijgen. Het was niet eerlijk! Tot slot ging het zo slecht dat enkele van de neven en nichten er genoeg van hadden en besloten uit het bos weg te trekken of ten minste te verhuizen naar de rand van het bos, grenzend aan de savanne. Daar vonden ze beslist meer voedsel – met minder concurrentie van die verdomde onrijpevruchteneters! Maar nu hadden ze wel een ander probleem: daar woonden vreemde, angstwekkende wezens, grote katten en honden die net zo lekker smulden van kleine aapjes als de kleine aapjes smulden van het rijpe fruit.
Welnu, geen van hen wilde terug naar het bos, waar het veilig was maar waar ze het grootste deel van de tijd honger leden. In het bos waren ze eraan gewend geraakt dat ze behoorlijk onafhankelijk waren, daar elke aap volledig in staat was het rijpe fruit dat op de grond lag op te rapen, dus ze hoefden eigenlijk niet erg veel samen te werken. Maar nu beseften de apen dat wanneer ze als team samenwerkten, elkaar waarschuwden voor de roofdieren, ze als groep probeerden af te weren, ze allemaal een veel grotere kans hadden om te overleven. Dat probeerden ze dus en het werkte! Evengoed was het nog niet helemaal volmaakt – in het bos kon iedere aap min of meer doen waar hij of zij zin in had. Nu ze in groepen moesten samenwerken, wilden ze nog steeds doen waar ze zin in hadden, maar ze moesten in hun eigen behoeften voorzien zonder dat dit het functioneren van de groep in de weg stond en daarmee werd alles ingewikkelder. Naarmate de groep in omvang toenam, vormden zich bondgenootschappen en was er sprake van een veel genuanceerdere en complexere levensdans, gewoon om buiten gevaar te blijven, iets te eten te vinden en af en toe seks te hebben.
Deze savannebewoners waren de verre voorouders van chimpansees, gorilla’s en mensen en dit was de oorsprong van onze grote hersenen, tenminste volgens een aantal vooraanstaande primatologen die al tientallen jaren primaten bestuderen. Er bestaat een soort populair idee in onze cultuur dat de evolutie van onze grote hersenen vaag iets te maken heeft met onze tegengestelde duimen en dat we onze grote hersenen hebben ontwikkeld om gereedschappen te maken en onze andersoortige buren te slim af te zijn. Maar deze theorie, die de ‘machiavellistische intelligentietheorie’ (of ‘socialehersenentheorie’) wordt genoemd, schrijft de evolutie van onze grote hersenen toe aan onze sociale natuur. Het belangrijkste idee is dat we voortkomen uit een geslacht waarin het succes van zowel het individu als de groep afhing van het vinden van evenwicht tussen de noodzaak om met anderen samen te werken en die om onszelf staande te houden, om als individu én als groep te bloeien en tegelijkertijd te concurreren en samen te werken. Toen we eenmaal begonnen in groepen samen te leven, werden onze hersenen op een heel nieuwe manier belast. De leden moesten de intelligentie ontwikkelen om hun persoonlijke behoefte af te wegen tegen de behoeften van de groep en moesten leren samen te werken en zich persoonlijk te matigen wanneer dat nodig was. Het vereiste ook inzicht in het gedrag van andere groepsleden, het vormen van bondgenootschappen die dynamisch waren en zouden kunnen veranderen enzovoort. En naarmate sociale structuren complexer werden, was ons vermogen om te redeneren, te plannen en complexe strategieën te ontwikkelen nuttig om ons voor gevaar te behoeden, genoeg te eten te krijgen en verder te paren zonder dat we van de groep werden buitengesloten, want dat zou ons in levensgevaar brengen.
Primatologen vinden deze theorie heel erg aantrekkelijk, omdat ze aansluit bij beschikbare informatie zoals het feit dat bij primaten de betrekkelijke omvang van de neocortex (je weet wel, het recentste ‘denkcentrum’ van de hersenen) in relatie tot de rest van de hersenen rechtstreeks verwant is aan de omvang van de sociale groepen die door de soorten werden gevormd. In feite kunnen primatologen bij een autopsie kijken naar de omvang van de neocortex van een primaat en precies de omvang van de groep van die soort voorspellen. Deze onrijpfruittheorie is ook consistent met de toename in lichaamsomvang van latere primaten (wat leidde tot een grotere kans om zichzelf tegen roofdieren te verdedigen) en het verklaart een breed scala aan primaatgedrag zoals lichamelijke verzorging, waarvan wordt gedacht dat die zich heeft ontwikkeld om de bondgenootschappen binnen de groep te verstevigen en hechtere banden te vormen.
Als deze theorie juist is, waren de menselijke hersenen, waarmee onze soort zich van andere onderscheidt, specifiek bedoeld om samen te werken en zoals de Dalai Lama veronderstelt is onze sociale natuur de kern van wat het wil zeggen mens te zijn.
Deze ontdekking van de relatie tussen omvang van de sociale groep en omvang van de hersenen bij primaten heeft ertoe geleid dat sommigen ook de omvang van natuurlijke sociale groepen voor mensen hebben berekend – en onderzoekers zijn uitgekomen op een getal van ongeveer 150 tot 200 mensen. Dat is de groepsomvang waarvoor onze hersenen bedoeld waren, waarbij we in gedachten houden dat de menselijke hersenen waren toegesneden op samenlevingen van jagers-verzamelaars. ‘Een natuurlijke groepsomvang’ is de omvang van een groep waarin we kunnen leven en de efficiëntste, soepelst lopende sociale organisatie kunnen ontwikkelen, waar we contact kunnen blijven houden met de diverse persoonlijke kenmerken van groepsleden en zo in staat zijn gedragingen van andere groepsleden te voorspellen – het is de groepsomvang waarin we optimale interpersoonlijke relaties kunnen handhaven, soepel op persoonlijke basis met iedereen onderling kunnen communiceren. Op dit niveau dient groepsdruk om gedrag in goede banen te leiden en kunnen groepsleden rechtstreeks met elkaar problemen uitwerken zonder allerlei regels, autoriteiten enzovoort in acht te hoeven nemen. Ik herinner me dat het me fascineerde nadat ik dit getal had gehoord, dat de Dalai Lama zei dat ze bij het opzetten van hun vluchtelingengemeenschappen in India ervoor hadden gekozen de mensen onder te brengen in ‘kampen’ van 160 personen.
Wat is de implicatie hiervan voor onze eenentwintigste eeuw, waarin we leven in ‘groepen’ van honderden miljoenen individuen die zijn ondergebracht in ‘staten’? Dat is niet zo best. Het betekent dat we het vermogen hebben, tenminste op basis van de anatomie van de hersenen, om ons op een bepaald moment op ‘persoonlijk’ niveau met ruwweg 150 mensen te verbinden – daarbuiten worden mensen gewoon abstracte leden van de een of andere groep, met stereotiepe kenmerken. In zekere zin vertegenwoordigt dit getal van 150 de maximale hoeveelheid mensen met wie de hersenen tegelijkertijd contact kunnen onderhouden als echte mensen, elk met persoonlijke, menselijke kenmerken, met wie je een persoonlijk gevoel van contact ervaart. Daarbuiten hebben we veel andere strategieën ontwikkeld om de mensen met wie we leven tegemoet te treden. We hebben een taal gemeen waarmee we informatie over mensen kunnen uitwisselen zonder in kleine groepen te hoeven leven waar we informatie over anderen uit de eerste hand moeten opdoen. We hebben een sociale hiërarchie en regeringen met autoriteiten ontwikkeld die grote groepen mensen vertegenwoordigen. We maken overvloedig gebruik van stereotypen, kennen aan leden van grote groepen bepaalde eigenschappen toe als een manier om iets over een grote groep individuen te ‘weten’ zonder in staat te zijn ze allen afzonderlijk te ontmoeten.
Maar biologisch gezien zijn er in ieder geval enkele wetenschappers die beweren dat hoe meer de groep in omvang toeneemt, hoe meer we instinctief geneigd zijn anderen te zien als naamloze, gezichtloze objecten, een ‘het’ of een ‘ding’ in plaats van een ‘hij’ of een ‘zij’. We kunnen dagelijks door duizenden andere mensen omringd zijn, zelfs persoonlijk contact met hen hebben, maar we sluiten ons af voor hun mens-zijn – iemand bezorgt dagelijks onze post, maar tenzij we hem persoonlijk kennen, is hij instinctief gewoon ‘het ding dat de post bezorgt’; of iemand haalt godzijdank één keer per week bij ons het vuilnis op en heeft een enorme impact op de kwaliteit van ons leven (stel je voor als niemand ooit het vuilnis van jou en je buren zou ophalen), toch zien we die persoon normaal gesproken gewoon als ‘het ding dat zorgt dat het vuilnis verdwijnt’.
Dit verklaart een heleboel. Hoe dichter iemand zich bij je ‘groep’ bevindt, hoe meer die ander ‘echt’ lijkt en hoe groter de kans dat we mededogen en zorgzaamheid voor die ander ervaren. Daarom kan het zijn dat het overlijden van onze buurman ons meer doet dan dat van tien kinderen die omkomen bij een busongeluk aan de andere kant van de stad over wie we op het nieuws horen, en waarom we meer voelen bij de dood van tien jongeren uit de stad waarin we wonen dan bij die van vijftigduizend mensen die aan de andere kant van de wereld omkomen bij een aardbeving. Misschien is dat de reden waarom, toen ik die ochtend van mijn eerste ontmoeting met de Dalai Lama zat te luisteren naar het nieuws, waarover ik aan het begin van dit boek schrijf, de verhalen van waarachtig menselijk lijden, het lijden van mensen zoals ik, op een diep emotioneel niveau weinig impact hadden.
Het spreekt vanzelf dat dit slechts één van de vele factoren is die bijdragen tot de problemen van de moderne wereld. Maar gelukkig zijn er manieren om ‘het ding dat ervoor zorgt dat het vuilnis verdwijnt’ te veranderen in een echt mens, manieren om een gestereotypeerd individu ‘persoonlijk te maken’, anderen als echte mensen te zien die recht hebben op menselijke waardigheid en respect, als mensen voor wie we empathie en mededogen kunnen voelen. We hebben al enkele van die methoden besproken – zoals Susan Fiskes ‘groentetechniek’ of de strategie van persoonlijk contact onder vier ogen. En hier voegt de Dalai Lama een laatste methode toe: het ontwikkelen van een diep besef van onze sociale natuur, onze onderlinge afhankelijkheid en ons gemeenschappelijke mens-zijn, zodat we iedereen die we ontmoeten door deze lens zien.
Ongeacht welke mening iemand heeft over de ware natuur van mensen, één ding staat vast – vanuit evolutionair en biologisch perspectief heeft de Dalai Lama absoluut gelijk dat we zijn geëvolueerd om in groepen samen te werken en mensen kunnen niet overleven zonder met elkaar samen te werken. Natuurlijk beperkt dit kenmerk zich niet tot mensen – de meeste andere primaten leven net als hun menselijke neven en nichten in groepen en vertonen duidelijk tekenen van verdriet wanneer ze van de groep zijn afgescheiden. In experimenten waarbij één aap van de groep wordt afgezonderd, zal deze aap onophoudelijk aan een hendel blijven trekken met als enige beloning dat hij slechts een glimp opvangt van een andere aap. Ongeacht of je het bekijkt vanuit het perspectief van sociobiologen of evolutiepsychologen zijn de meeste wetenschappers het in feite erover eens dat dit een genetisch ingebouwd kenmerk is van menselijk gedrag en dat we beschikken over een enorme hoeveelheid wetenschappelijk bewijs dat het standpunt van de Dalai Lama over de sociale natuur van de mens aantoont.
Maar de Dalai Lama herinnert ons eraan dat het herkennen en begrijpen van onze sociale natuur niet iets is wat louter van wetenschappelijk belang is. Het is niet louter een kwestie van filosofie, religie of academische theorie, maar eerder iets wat essentieel is voor ons bestaan. In een tijdperk waarin om de een of andere reden steeds meer mensen een betrekkelijk geïsoleerd leven leiden en iedere dag hun dingen doen in de illusie dat ze onafhankelijk zijn en in hun eigen behoeften kunnen voorzien, lijkt het erop dat velen het idee hebben opgevat dat we dat contact met de bredere gemeenschap of mensheid niet echt nodig hebben, dat het iets optioneels is. Op de een of andere manier zijn we in de afgelopen twee eeuwen het zicht kwijtgeraakt op de fundamentele menselijke behoefte aan sociale contacten, op de een of andere manier zijn we vergeten dat onze overleving ervan afhangt. Naarmate ons gesprek verderging, herinnerde hij ons met totale helderheid aan deze fundamentele waarheid.
ONZE ONDERLINGE AFHANKELIJKHEID OVERDENKEN
‘Wij zitten gevangen in een onontkoombaar web van wederkerigheid, ingesnoerd in hetzelfde noodlot. Alles wat rechtstreeks van invloed is op een van ons, is rechtstreeks van invloed op iedereen. Zo zit de wereld in elkaar.’
MARTIN LUTHER KING
De Dalai Lama sprak overtuigend over onze sociale natuur als mens en hoe een diepe herkenning en inzicht hiervan misschien onze waarneming van onszelf kan veranderen en onze houding ten opzichte van anderen kan hervormen. Dus gingen we over tot het tweede essentiële feit.
Ik vroeg: ‘Heiligheid, u hebt gesproken over de eerste factor die we in overweging kunnen nemen, die kan worden gebruikt om een gevoel van gemeenschappelijkheid met alle mensen te ontwikkelen. Dat is onze sociale natuur. Kunt u nu iets zeggen over de tweede factor die u noemde?’
‘Ja,’ antwoordde hij onmiddellijk. ‘Ik denk dat de volgende factor die ons verbindt onze onderlinge afhankelijkheid is. Als mensen kunnen we gewoon niet zonder elkaar overleven. En ik denk dat wij in de moderne samenleving nog meer afhankelijk worden van elkaar en onderling met elkaar verbonden zijn. Welnu, in het verleden leidden meer mensen een afzonderlijk bestaan als boer en nomade. Ze waren niet zo afhankelijk van elkaar. Dus misschien was het vroeger realistischer om een gevoel van onafhankelijkheid te hebben – omdat afzonderlijke boeren hard werkten, het land bebouwden en in hun eigen onderhoud voorzagen. Maar dingen zijn veranderd. Steeds meer mensen leven in steden en de basis van stadsgemeenschappen is dat mensen bij elkaar komen en samenwerken. Natuurlijk kunnen we vanaf de vroege stammen tot nu zien dat mensen graag met elkaar samenleven; van nature zijn we geneigd groepen te vormen. Maar naarmate de samenleving ingewikkelder is geworden en we die moderne miljoenensteden hebben ontwikkeld, lijkt het erop dat we meer dan ooit een besef van samenwerking, van gemeenschapszin nodig hebben.
‘Dus zeg ik vaak dat de wereld kleiner aan het worden is,’ vervolgde de Dalai Lama. ‘Dat wil zeggen dat we via moderne technologie en communicatiemiddelen de kans hebben om in een steeds hoger tempo in contact te komen met anderen over de hele wereld en via zaken als de moderne economische structuur raken onze levens steeds meer met elkaar verwikkeld. En ons welzijn en het welzijn van anderen is sterk met elkaar verbonden. Steeds als er bijvoorbeeld in het Midden-Oosten geweld oplaait, heeft dat onmiddellijk gevolgen voor de olieprijzen; er vindt een soort domino-effect, een kettingreactie plaats, waarvan de gevolgen uiteindelijk pijnlijk voelbaar zijn, zelfs voor een gewoon gezin dat aan de andere kant van de aardbol leeft.
Tegenwoordig wordt ons leven rechtstreeks beïnvloed door wat er in de ons omringende samenlevingen en zelfs op wereldschaal gebeurt. De overmatige vervuiling die in je eigen omgeving door plaatselijke bedrijven wordt veroorzaakt, kan bijvoorbeeld verreikende gevolgen hebben die zich uitbreiden voorbij je eigen gemeenschap of zelfs land – ze kan ook op wereldniveau invloed hebben op de ozonlaag enzovoort. Maar zoals we al zeiden, denken mensen vaak niet na over de gevolgen van hun daden voor anderen en zijn we geneigd ons onafhankelijk van anderen op te stellen; ons niet verbonden te voelen met de gemeenschap of samenleving in het algemeen.’
‘Het schoot me net te binnen,’ vervolgde ik, ‘dat het bijna een paradox lijkt dat we ondanks de sterk onderling afhankelijke en onderling verbonden aard van de wereld van vandaag, een nog groter gevoel van isolement en onafhankelijkheid lijken te hebben…
Mensen zijn bijvoorbeeld werkzaam in een of andere fabriek of werken voor een of ander bedrijf en het kan zijn dat er veel mensen voor nodig zijn om het bedrijf te leiden of het product te vervaardigen dat ze verkopen. Maar wanneer ze iedere twee weken hun eigen loonstrookje zien, overheerst het gevoel van: goed, ik heb mijn werk gedaan, ik heb hard gewerkt op mijn eigen kantoor en heb ervoor betaald gekregen en ik voorzie in mijn eigen levensonderhoud, dus het maakt niets uit wat anderen in het bedrijf doen; dat is hun zaak. Dat soort dingen…’
Hij knikte met een bedachtzame uitdrukking op zijn gezicht. ‘Weet je, het lijkt dat wij, wanneer we nog heel jong zijn, vanaf zeer jonge leeftijd, dat aangeboren gevoel van verbinding met onze moeder hebben, we hebben het gevoel dat we kunnen vertrouwen op de zorg en toewijding van onze moeder – maar later, naarmate we groter worden, krijgen we op de een of andere manier het gevoel dat we het helemaal op eigen houtje rooien, alsof we onafhankelijk van elkaar kunnen bestaan. Ik denk dat dit een vergissing is.
Neem jouw voorbeeld van iemand die werkt voor een groot bedrijf,’ zei hij, terwijl hij helemaal opleefde naarmate hij meer door het gesprek geboeid raakte, ‘het komt allemaal neer op iemands houding en zienswijze. Binnen een groot bedrijf is er sprake van een soort van gemeenschap. In de auto-industrie maken mensen, ook al werken ze aan een assemblageband waar slechts één onderdeel wordt geproduceerd, met elkaar een auto, dus zeggen ze: “Wij produceren een auto,” niet “Ik produceer een auto.” Er heerst het inzicht dat iedereen deel uitmaakt van het grotere netwerk dat met elkaar dit product vervaardigt.
Dus wordt het een kwestie van perspectief,’ vervolgde de Dalai Lama, ‘een kwestie van houding die het verschil maakt. Mensen hebben een keuze. Ze kunnen kiezen om hun onderlinge afhankelijkheid te onderkennen, net zoals een arbeider die zich verbonden voelt met alle anderen met wie hij samen de auto produceert. Of ze kunnen volharden in de houding “Ja, ik ben vrij en onafhankelijk, ik verdien mijn eigen geld en koop mijn eigen dingen”. Natuurlijk zal een dergelijke zienswijze ertoe leiden dat je je minder afhankelijk voelt van anderen en het resultaat zal zijn dat je je minder verbonden voelt met anderen.’
Als je er even bij stilstaat, is het niet moeilijk talloze manieren te vinden waarop onze wereld onderling afhankelijk is, hoe we ieder jaar sterker met elkaar verbonden raken. De moderne geschiedenis kenmerkt zich door een exponentieel groeiende onderlinge verbondenheid en onderlinge afhankelijkheid op alle niveaus – in de vooruitgang van de communicatiemiddelen, internet, transport, de met elkaar verweven economieën, de komst van wapens van zulke nachtmerrieachtige proporties dat het tot begrippen heeft geleid als MAD (Mutually Assured Destruction*) (* wederzijdse verzekerde vernietiging – vert.) het idee van het afschrikken van een kernoorlog op basis van de wetenschap dat een dergelijke daad beslist tot totale vernietiging van beide partijen zou leiden. De vooruitgang in de moderne technologie heeft in een enorm spectaculair tempo plaatsgevonden. Bedenk dat tijdens de Oldowanperiode de technologie uit die tijd – stenen gereedschappen – twee miljoen jaar hetzelfde bleef met slechts enkele kleine verfijningen. De volgende grote doorbraak kwam ongeveer 300.000 jaar geleden toen een of ander genie ontdekte dat je een handvat aan een stenen bijl kon bevestigen, waarmee je een stuk gereedschap had dat uit meer dan één onderdeel bestond. Hoewel de vooruitgang aanvankelijk in een langzaam tempo verliep, zien we dat de menselijke beschaving zich in de loop der eeuwen technologisch (onder andere) in een steeds sneller tempo ontwikkelde. In slechts de afgelopen paar honderd jaar zijn we getuige geweest van de wereldschokkende transformatie van de industriële revolutie en hebben we gezien dat de veranderingen in de loop van de afgelopen eeuw, toen de belangrijkste basis van onderlinge afhankelijkheid economisch van aard was, zich ook steeds sneller zijn gaan voltrekken – bijvoorbeeld gebeurtenissen zoals de beurskrach van Wall Street in 1929, die wereldwijde gevolgen had – dan wel militair, met twee wereldoorlogen die een net wierpen waarin landen over de hele wereld werden meegesleurd, met afgrijselijke gevolgen voor zowel burgers als soldaten die verstrikt raakten in verwoestende ‘onbedoelde schade’.
Tot slot komen we uit bij onze tijd, waarin het lijkt dat ons leven vrijwel dagelijks op zijn kop wordt gezet door een of andere nieuwe uitvinding. Zelfs de onderlinge afhankelijkheid van slechts de afgelopen honderd jaar verbleekt bij de manieren waarop de wereld tegenwoordig ‘krimpt’, zoals de Dalai Lama aangeeft. Een veelzijdige onderlinge afhankelijkheid van een toenemende complexiteit verenigt mensen over de hele aarde in alle facetten van het leven – soms in goede, soms in kwade zin. De traditionele economische of militaire onderlinge verbondenheid escaleert verder – tot het punt waarop bijvoorbeeld de wederzijdse doordringing van investeringskapitaal en ‘marktconnecties’ een economisch onderlinge afhankelijkheid creëert die rechtstreeks van invloed is op de sociaaleconomische bestemming van vrijwel de hele aarde. Zelfs culturen werken wederzijds op elkaar in en beïnvloeden elkaar; zoals onze culturele iconen, mode en populaire ideeën ook grenzen overschrijden en personen in alle delen van de wereld met elkaar verbinden. In feite is de Dalai Lama zelf daar een goed voorbeeld van – zijn naam, gezicht en zijn boodschap van vriendelijkheid, universele verantwoordelijkheid, mensenrechten enzovoort is bekend over de hele wereld.
Het lijdt geen twijfel dat wij in de wereld steeds sterker afhankelijk van elkaar zijn, waardoor samenwerking tussen gemeenschappen en landen van levensbelang wordt. De Dalai Lama breidt het principe van onderlinge afhankelijkheid uit naar alle niveaus van het menselijke bestaan, persoonlijk zowel als wereldwijd en ziet in dat ons eigen welzijn onlosmakelijk verbonden is met het welzijn van anderen. Als je goed kijkt, kun je in feite voorbeelden vinden van onderling verbindende instrumenten op elke denkbare schaal, van het planetaire tot het microbiele niveau. Volgens de Dalai Lama is op planetaire schaal bijvoorbeeld geen enkele kwestie van groter belang dan de onderlinge afhankelijkheid wat het milieu betreft. De plotselinge massale veranderingen in consumptiepatronen, de technologische groei, fabricage en massavervoer van de twintigste eeuw hebben de ecologische onderlinge afhankelijkheid in het middelpunt geplaatst daar de dreiging van nucleaire rampen zoals Tsjernobyl, de vernietiging van onze regenwouden, industriële vervuiling, het gebruik van stoffen als cfk-gassen, schade aan het milieu hebben veroorzaakt waar wij allemaal onder te lijden hebben en die zich verraderlijk en ongehinderd over nationale grenzen verspreidt. En zelfs op microbieel niveau kun je natuurlijk virussen en bacteriën vanuit dat perspectief bekijken; die hebben geen respect voor nationale grenzen – en worden door levende wezens met dodelijke gevolgen naar mensen over de hele wereld overgedragen. Van de tijd van de Spaanse conquistadores, die ziektekiemen vanuit Spanje overdroegen op de indianen in de Nieuwe Wereld, waarbij tachtig miljoen mensen in de zestiende eeuw omkwamen, tot de tragische aidsepidemie in onze tijd.
Het is niet moeilijk het principe van onderlinge afhankelijkheid werkzaam te zien op alle niveaus – zelfs op individueel niveau: een populaire en krachtige methode om ons te bezinnen op onze onderlinge afhankelijkheid is het idee van de Zes Graden van Afscheiding. Tegenwoordig is dit concept het best bekend van het spel Zes Graden van Kevin Bacon, een spel waarbij je willekeurig welke acteur in hoogstens zes schakels probeert te verbinden met de acteur Kevin Bacon. Het idee komt van de Hongaarse schrijver Frigyes Karinthy die in 1929 een boek met korte verhalen schreef en een ervan had als titel ‘Schakels van een ketting’, waarbij een van de karakters beweerde dat de moderne wereld aan het krimpen was door de steeds toenemende verbondenheid van mensen als gevolg van technologische vooruitgang op het gebied van communicatie en reizen. Zijn karakters schiepen een spel gebaseerd op het idee dat je elke willekeurige vreemde die op aarde leeft kunt kiezen en die via ten hoogste vijf personen, van wie één een persoonlijke bekende van je is, verbindt met de gekozen persoon, waarbij je alleen het netwerk van persoonlijke bekenden gebruikt (bijvoorbeeld, jij kent iemand, die iemand anders kent, die weer iemand anders kent enzovoort… die de genoemde persoon kent). Maar de Dalai Lama maakt duidelijk dat het belangrijkste hier niet zozeer de specifieke feiten zijn die je kiest om ons gevoel van onderlinge afhankelijkheid te illustreren of versterken, maar de bereidheid om het grote belang te onderkennen van onderlinge afhankelijkheid en het persoonlijke en wezenlijke belang ervan in ons leven – door in te zien dat ons geluk in grote mate afhangt van anderen, en dat daarom ons welzijn en dat van anderen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Tenzij je een volledig onafhankelijke kluizenaar bent die in een grot leeft of net als de figuur in de film Cast Away, gespeeld door Tom Hanks, bent gestrand op een onbewoond eiland, ben je sterk van anderen afhankelijk om te kunnen overleven.
Om onszelf te herinneren aan onze fundamentele sociale aard en onze onderlinge afhankelijkheid, dat we worden geboren om met anderen te leven en samen te werken, is er een simpel gedachte-experiment dat een krachtige oefening kan zijn om dit idee te versterken: voor deze oefening kun je elk object kiezen waar je afhankelijk van bent of dat je regelmatig gebruikt, of iets wat belangrijk voor je is of waar je van geniet (een of ander levenloos ding). Vervolgens probeer je je ten minste vijf minuten lang zo veel mogelijk mensen voor te stellen die persoonlijk betrokken waren bij de fabricage, voorbereiding of transport van dat voorwerp, inclusief alle onderdelen en grondstoffen die ervoor werden gebruikt. Gebruik je voorstellingsvermogen en probeer je van de duizenden mensen die er wellicht toe hebben bijgedragen, ten minste enkelen voor te stellen als mensen van vlees en bloed, waarbij je je ze misschien voor de geest probeert te halen, wat ze droegen, of ze een gezin hadden enzovoort.
Het kan een krachtige oefening zijn om dit een week lang of zelfs nog langer iedere dag te doen. Je kunt experimenteren en de oefening aanpassen aan wat voor jou het beste lijkt te werken, maar het is zinvol om iedere dag een ander object of product te kiezen. Vaak kiezen mensen eten als onderwerp – bijvoorbeeld een gekookt ei en geroosterd brood – en stellen zich de persoon voor die het eten thuis heeft bezorgd als ze dat niet zelf hebben gedaan, vervolgens degene achter de kassa in de supermarkt, de groothandelaar, de vrachtwagenchauffeur die het naar de supermarkt vervoerde, de boer die het ei heeft geraapt en de mensen die het ei dat nu op het bord ligt, hebben verpakt, de mensen die het kippenvoer hebben verbouwd, geoogst en bij de boer afgeleverd… je kunt er eindeloos mee doorgaan, net zo gedetailleerd als je maar wilt en het kan alle kanten op gaan. Je kunt je iedereen voorstellen die de tractor in elkaar heeft gezet die werd gebruikt voor het meel voor het brood, de mijnwerkers in vreemde landen die het erts dolven om het metaal te maken voor de tractor enzovoort. Met een beetje oefening zal dit ons helpen inzien hoe we met heel veel mensen verbonden zijn, dat we alleen al voor onze fundamentele behoeften afhankelijk zijn van heel veel mensen over de hele wereld en naarmate dat inzicht groeit, komt daar een toenemend besef van dankbaarheid bij.
Een vriendin van mij deed onlangs deze oefening toen ze een doodgewoon stukje ontdooide, voorverpakte chocoladetaart uit de diepvries at. Ze beschreef de diverse mensen die ze had gevisualiseerd, inclusief de arbeiders die het suikerriet op een vochtig veld op een tropisch eiland hakten, zij die het graan verbouwden, het tot bloem vermaalden, de cacaobonen en een arbeider met een witte schort voor in een grote fabriek, omringd door de geur van duizend versgebakken chocoladetaarten. Ze zei dat toen ze klaar was met de oefening en zich de duizenden mensen had voorgesteld die hard werkten om in alle ingrediënten te voorzien, ze bij elkaar te brengen, te verschepen enzovoort, ze zich een exotische, oude oppermachtige potentaat voelde die duizend mensen onder zich had die in alle hoeken van de wereld voor haar werkten, alleen om haar een stukje chocoladetaart te bezorgen – en ze zei dat het even smaakte als het zeldzaamste en meest speciale wat ze ooit had gegeten.
STILSTAAN BIJ ONS GEMEENSCHAPPELIJKE MENS-ZIJN
Nu we ons bezonnen hebben op onze sociale natuur en onze onderlinge afhankelijkheid, gaan we verder met de derde waarheid waarvan de Dalai Lama voorstelt dat we daarbij stilstaan: ‘ons gemeenschappelijke mens-zijn’. Zijn advies is dat we ons op deze drie waarheden bezinnen als een manier om een diepgaand gevoel van verbondenheid met alle mensen te bereiken, een manier om met anderen om te gaan die meer is gebaseerd op wat ons verbindt dan op wat ons scheidt. Oppervlakkig gezien kan het lijken dat het overwegen van ons gemeenschappelijke mens-zijn alleen voldoende zou moeten zijn om een diep besef van onze verbondenheid met anderen op te wekken. In feite kan, vergeleken daarmee, het stilstaan bij onze sociale natuur en onze onderlinge afhankelijkheid voor sommige mensen een beetje droog en theoretisch lijken. Waarom zouden we ons als eerste bezinnen op onze sociale natuur en onderlinge afhankelijkheid?
Als we er dieper op ingaan, krijgen we oog voor het grote inzicht van de Dalai Lama om stilstaan bij onze sociale natuur en onze onderlinge afhankelijkheid hierin op te nemen. Allereerst onderschrijft het inzicht dat we sociale dieren zijn, dat onze sociale natuur het hart vormt van wie we zijn, het belang van deze kwesties en helpt ons inzien hoe belangrijk ze zijn voor onze overleving als soort. Bovendien helpt het overwegen van onze onderlinge afhankelijkheid ons in te zien hoe ons eigen welzijn onlosmakelijk verbonden is met het welzijn van anderen. Nadat we hebben stilgestaan bij onze sociale natuur en onze groeiende onderlinge afhankelijkheid, kunnen we deze kwesties meer benaderen als een zaak van overleven en als iets waarbij ons persoonlijke geluk en welzijn op het spel staan – waarmee het belang en de praktische waarde van het ontwikkelen van een groter bewustzijn van ons gemeenschappelijke mens-zijn enorm worden versterkt, in plaats van ons ‘gemeenschappelijke mens-zijn’ te zien als iets religieus, moreels of abstracts.
‘Heiligheid, daarmee zijn we aanbeland bij de derde van uw overwegingen. Kunt u, voordat we verdergaan voor alle duidelijkheid kort uitleggen wat u precies bedoelt met de term “gemeenschappelijk mens-zijn”?’ vroeg ik.
‘In zekere zin is dat een eenvoudig begrip. Om te kunnen stilstaan bij ons gemeenschappelijke mens-zijn beginnen we met te onderzoeken wat de fundamenteelste kenmerken zijn die alle mensen met elkaar gemeen hebben. Dus als je daar zorgvuldig naar kijkt, zul je inzien dat we allemaal een fundamenteel verlangen hebben naar geluk en lijden te boven willen komen. Voor mij is dat de fundamenteelste waarheid van onze natuur. Maar natuurlijk omvatten onze gemeenschappelijke kenmerken ook de noodzaak om op een diep niveau de genegenheid van anderen te erkennen. Wij mensen beschikken ook over een fantastische intelligentie, evenals een rijke verbeeldingskracht.
Ik denk dat ons bewust worden van de fundamentele gelijkheid van alle mensen hier misschien wel het allerbelangrijkste is,’ vervolgde de Dalai Lama. ‘We hebben allemaal hetzelfde menselijke lichaam, dezelfde menselijke emoties en dezelfde menselijke geest. Als jij met een mes gestoken wordt, bloed je; als ik met een mes gestoken word, bloed ik. Als jij iemand verliest van wie je houdt, ben je verdrietig; en als ik iemand verlies om wie ik heel veel geef, ben ik verdrietig. Als jij stilstaat bij een belangrijke waarheid, krijg je nieuwe inzichten; en als ik stilsta bij een belangrijke waarheid, verwerf ik nieuwe kennis.
Voor mij zijn alle kenmerken waarin wij ons van elkaar onderscheiden, zoals rijkdom, positie, status enzovoort, van ondergeschikt belang. Ik geloof echt dat we kunnen leren met elkaar om te gaan op een dieper niveau, op basis van ons gemeenschappelijke mens-zijn. En het belangrijkste punt hier is dat als mensen met elkaar omgaan op het fundamentele niveau van mens-zijn, zolang zij de menselijke eigenschappen bezitten, er onmiddellijk een basis voor vertrouwen zal zijn.’
Tot slot vatte de Dalai Lama de essentie van deze diepzinnige oefening samen door te zeggen: ‘Dus in mijn persoonlijke omgang met mensen bestaat voor mij de onmiddellijke verbinding met die persoon – ongeacht of het gaat om een president of een groot zakenman, een gewone huisvader, zelfs een bedelaar of iemand die aan aids lijdt – uit ons fundamentele mens-zijn, ons gemeenschappelijke mens-zijn.’ Hij besloot met te zeggen: ‘Dat is het niveau waarop ik met die ander probeer om te gaan. Dat is wat mij in staat stelt me diep met die ander verbonden te voelen. Dat is de sleutel.’
De Dalai Lama uitte deze laatste woorden op een eenvoudige, rechtstreekse wijze, deelde zijn persoonlijke ervaringen op zijn typische open, oprechte en ongekunstelde manier. Er was niets specifiek opmerkelijks aan hoe hij die woorden uitsprak, maar nadat ik meer dan twintig jaar lang had gezien hoe hij omgaat met anderen en zich met hen verbindt, op precies de manier die hij hier omschreef, was ik gewoon heel erg ontroerd. Ik had hem contact zien maken met zo veel mensen over de hele wereld, mensen uit alle lagen van de samenleving. Ik was getuige geweest van de manier waarop hij iedereen met evenveel respect en waardering behandelt, wat hun een zekere mate van menselijke waardigheid verschafte. Ik had zo veel mensen gezien die tijdens hun eerste ontmoeting met hem spontaan in tranen uitbarstten en huilden van blijdschap – een reactie die zich niet alleen tot Tibetanen beperkte, voor wie een ontmoeting met de Dalai Lama de vervulling van een levenslange droom is.
Je kunt nooit zeggen wat er in het hart van anderen omgaat, of waarom zo veel mensen uit verschillende achtergronden op een ontmoeting met de Dalai Lama spontaan reageren met tranen van blijdschap en vreugde. Maar ik vraag me af of die reactie deels een gevolg is van de ongebruikelijke ervaring dat ze worden behandeld als een waardige medemens en op basis daarvan gerespecteerd en bemind worden – in tegenstelling tot de gebruikelijke interacties waarbij anderen je behandelen op basis van de rol die je op dat moment speelt (die van vriend, werknemer, baas, leerling, of wat dan ook). En tot slot had ik gezien hoe mensen na zo’n ontmoeting met hem zonder uitzondering glimlachend en ontspannen vertrokken alsof ze plotseling na een lange periode van vasten te eten hadden gekregen.
Dus nu gaan we door met de laatste overweging – ons gemeenschappelijke mens-zijn. In de eerste hoofdstukken van dit boek heeft de Dalai Lama een aanpak beschreven om meer vertrouwen en gemeenschapszin te ontwikkelen door je aan te sluiten bij een of andere grotere groep mensen met een gemeenschappelijke achtergrond of belangstelling. In zekere zin kan dit worden gezien als een recept ter bestrijding van de symptomen van de maatschappelijke ziekte, een dat tijdelijke verlichting biedt. Maar hier schrijft hij iets anders voor, een medicijn dat op een fundamenteler niveau geneest, een methode om de maatschappelijke ziekten te behandelen die kan worden gezien als een middel dat het onderliggende emotionele immuunsysteem van de samenleving sterker maakt. Hij stelt voor dat we onze gemeenschappelijke belangen overstijgen – als helpers, methodisten, baseballspelers, schakers, fietsfanaten, truffeleters of liefhebbers van poezen – om onze onderliggende gemeenschappelijke eigenschappen als mens te ontdekken, de eigenschappen en kenmerken die we gemeen hebben met elk afzonderlijk individu dat we in de loop van ons dagelijks leven ontmoeten: ons gemeenschappelijke mens-zijn. Een fundamentele transformatie van onze fundamentele visie, waarbij we diep doordrongen zijn van wat ons als mens bindt, evenals wat ons als individu van anderen onderscheidt, is de ultieme oplossing voor het creëren van een gelukkigere samenleving, waarbij de leden van die samenleving een gevoel hebben van verbinding en vertrouwen, een onderliggende band met alle andere leden van die samenleving.
Ook al klinkt deze oplossing misschien eenvoudig, dat wil natuurlijk niet per se zeggen dat ze gemakkelijk is. Ze vereist meer dan alleen maar onderkennen wat we met andere mensen gemeen hebben, meer dan het simpel onderkennen van onze sociale natuur, onderlinge afhankelijkheid of gemeenschappelijke kenmerken. Ze vereist dat we hier weloverwogen en bewust bij stilstaan, er steeds weer opnieuw, diepgaand bij stilstaan, herhaaldelijk bij stilstaan totdat we ons deze visie eigen maken, totdat ze deel wordt van onze fundamentele zienswijze, onze automatische waarneming of houding die spontaan oprijst als we willekeurig welke mens ontmoeten, vriend of vijand.
Hoewel dit misschien niet gemakkelijk is, is het gelukkig mogelijk om deze innerlijke transformatie te ondergaan, onze zienswijze opnieuw vorm te geven, andere mensen te benaderen op basis van ons gemeenschappelijke mens-zijn, op basis van onze overeenkomsten in plaats van onze verschillen – en de Dalai Lama is een van de levende bewijzen dat dit mogelijk is.
Nadenkend over hoe de Dalai Lama omgaat met iedereen die hij ontmoet op basis van ons gemeenschappelijke mens-zijn, allen behandelt met hetzelfde respect en dezelfde menselijke waardigheid, word ik overspoeld door een vloedgolf van beelden uit de afgelopen vijfentwintig jaar die getuigen van deze simpele waarheid. Maar op zoek naar een illustratie merk ik dat de taferelen in mijn herinnering zo snel voorbijgaan dat het moeilijk is ze stil te zetten en er één in het bijzonder uit te lichten. Maar om de een of andere reden herinner ik me op dit moment een kort intermezzo dat plaatsvond bij een lunch met zakenmensen in Minneapolis een paar jaar geleden, tijdens een van zijn rondreizen door de VS waarbij ik in zijn kielzog was meegekomen. Het was een zeer exclusieve bijeenkomst, alleen toegankelijk voor plaatselijke, invloedrijke personen, de rijken en de machtigen. We kwamen via de achteringang binnen en om de balzaal te bereiken, had de beveiliging een route gepland door een doolhof van gangen en de keuken. Het keukenpersoneel, de hulpkelners en de afwassers hadden zich in de gangen opgesteld toen de Dalai Lama, die hen hartelijk glimlachend begroette, langskwam. De Dalai Lama zou vóór de lunch een toespraak houden en de timing was zodanig dat we een paar minuten achter het toneel moesten wachten terwijl de spreker op het podium hem aankondigde. Een jonge hulpkelner stond toevallig vlak bij de plek waar wij bleven wachten, dus terwijl wij stonden te wachten hadden de Dalai Lama en hij een kort praatje. Toen de aankondiging klaar was, beklommen we het lage platform dat als podium dienstdeed en hield de Dalai Lama zijn toespraak. De korte uitwisseling tussen de Dalai Lama en de hulpkelner achter het toneel was op zich niet heel erg bijzonder. Het was gewoon een spontane en natuurlijke reactie op het moment, zonder enige pretentie, zonder bijbedoeling, zonder poeha. Nou ja, afgezien van de verbazing van de hulpkelner, neem ik aan. Maar wat me later zo sterk trof, was dat de Dalai Lama tijdens die lunch zich op precies dezelfde manier onderhield met de rijken en machtigen als hij met de hulpkelner had gedaan – hij toonde voor beiden evenveel belangstelling, gaf hun zijn volledige aandacht, dezelfde hartelijkheid en toen hij met hen sprak, gedroeg hij zich of zij op dat moment de allerbelangrijkste mens ter wereld waren, alsof ze de énige mens ter wereld waren.
Ik herinner me van die lunch nog een ander klein detail, een ander onbelangrijk detail, dat me echter trof als een metafoor voor de waarheid dat we allemaal mens zijn en op dat fundamentele menselijke niveau niet erg van elkaar verschillen. Toen we vóór het podium kwamen, zag ik dat de achtergrond die het toneel van onder meer de keuken scheidde, slechts een zeer dunne, donker geverniste multiplex wand was. De hele scheiding tussen deze rijke zakenlieden, die hun gebraden eend aan hun tafels met wit linnen, kristal en zilver aten, en de arbeiders die onzichtbaar al dit eten en de elegante versierselen verzorgden, alles wat deze twee totaal verschillende omgevingen en soorten mensen scheidde, bedroeg nog geen halve centimeter!
Om de een of andere reden trof me dat als een krachtige metafoor voor het idee dat er een onmetelijke kloof bestaat tussen onszelf en anderen, het idee dat er zulke gigantische verschillen zijn tussen mensen, in het bijzonder tussen rijken en armen, machtige mensen en nederige mensen enzovoort. We denken dat er zo veel is dat ons van elkaar onderscheidt, maar in werkelijkheid is dat vaak een illusie, in werkelijkheid is er heel weinig dat ons scheidt – en het lijkt of de Dalai Lama intuïtief handelt op basis van deze werkelijkheid en beseft dat we allemaal hetzelfde zijn, tenminste op dat fundamentele niveau, en dienovereenkomstig behandelt hij mensen.
Hoewel het heel duidelijk is dat de Dalai Lama een groot vermogen heeft om zich op dit fundamentele menselijke niveau met anderen te verbinden, is de vraag hoe de rest van ons datzelfde vermogen kan ontwikkelen. Omdat ik weet dat zijn houding grotendeels het gevolg was van jaren van spirituele oefening, vroeg ik: ‘Heiligheid, ik vraag me af of er formele meditaties, technieken of oefeningen zijn die mensen regelmatig kunnen doen om dit diepgaande besef van vertrouwen en gevoel van verbondenheid met anderen te ontwikkelen – misschien een of andere boeddhistische meditatie die bedoeld was om deze gemoedstoestand op te wekken maar die ook door niet-boeddhisten kan worden beoefend.’
‘Er zijn veel vormen van meditatie en verschillende soorten oefeningen. Maar het zal per persoon verschillen welke iemand als het effectiefst ervaart. En zelfs zonder speciaal voor een meditatie te gaan zitten,’ verklaarde hij, ‘kun je de ideeën die wij hebben besproken toepassen als een vorm van “analytische meditatie”.’
Ah, nu gaat het komen, dacht ik. Ik veronderstel dat ik de hoop koesterde dat hij een of andere speciale boeddhistische methode tot zijn beschikking had om deze gemoedstoestand op te wekken. Of misschien had ik verwacht dat hij op de een of andere manier onze gesprekken over deze onderwerpen op een nieuwe en uniek boeddhistische manier samen zou vatten in overeenstemming met een of andere geheime formule die kon worden toegepast als een dagelijkse meditatieoefening. Ik weet het niet precies. Maar vol verwachting dat de Dalai Lama een meer gestructureerde motivatietechniek zou onthullen die was bedoeld om dit besef van ons gemeenschappelijke mens-zijn te ontwikkelen, zei ik: ‘Kunt u dan iets specifieker zijn over deze analytische meditatie?’
‘Welnu, om specifieker te zijn,’ antwoordde hij, ‘zouden we ten eerste doelbewust kunnen stilstaan bij het feit dat wij sociale dieren zijn. Dit idee zou kunnen worden versterkt door na te denken over de andere sociale dieren en hoe ze van elkaar afhankelijk zijn om te kunnen overleven. Dan, in de tweede plaats, in het bijzonder in de wereld van vandaag zijn al onze belangen en ons welzijn enorm verstrengeld. De wereld wordt met de dag kleiner – wij raken steeds afhankelijker van elkaar en ons eigen welzijn is sterk verbonden met het welzijn van de mensen om ons heen. En ten derde zouden we kunnen stilstaan bij onze fundamentele gelijkheid als mensen, zoals het idee dat elk van ons geluk wil en lijden uit de weg wil gaan.’
‘Maar dat zijn dezelfde drie dingen die u zonet noemde!’ liet ik me teleurgesteld ontvallen.
‘Precies!’ zei hij met een brede glimlach, alsof ik het eindelijk had gesnapt.