22
En toen trokken we de grens over. Ze zeiden in elk geval dat we die nu waren overgestoken. Het was ergens in de buurt van Zaxo, maar die naam zegt jou niets. Ik zou ook Batifa, Amêdî, Sersink, Kanîmasî kunnen zeggen. Ik zou welke steden dan ook kunnen noemen, maar die zouden jou niets zeggen. Ze zeggen niemand op de hele wereld iets, alleen ons. Die steden liggen in ons land dat niet bestaat. Dat kun jij nooit begrijpen. Alleen iemand die geen eigen land heeft waar hij heen kan, kan dat begrijpen.
Het landschap betekent niets voor jou. Ik zou kunnen vertellen hoe het eruitziet, maar wat heeft dat voor zin? Wil je dat ik het vertel? Je denkt misschien dat het met al het andere te maken heeft? Misschien is dat zo. Maar het ziet er niet uit als iets wat je hier kunt zien. Je hebt hier steen, ja, maar niet dat soort steen. Je hebt hier zand, maar dat hoort bij het strand. Daar bestaan geen stranden. Wij denken niet aan stranden, niet op die manier. Niet aan de zee, niet in die zin. Hier is de zee dichtbij.
We gingen er soms heen. Toen we naar dit land waren gekomen, deze stad, soms gingen we er ’s middags weleens heen, eerst met de tram en daarna met de bus, en vervolgens moesten we een eindje lopen en dan waren we bij de zee. Dat is lang geleden. Het voelt voor mij als een ander leven. Maar nu zijn we daar al aanbeland, bij dat andere leven, toen we hier kwamen. Ik ben te snel gegaan met mijn verhaal. In de tussentijd gebeurden er andere dingen. Ik zei dat we net de grens waren overgestoken. We hadden toen geen papieren bij ons. Die hadden we weggegooid. Iemand zei dat we ze moesten weggooien, ze pakken je toch alles af en gebruiken de papieren opnieuw en iemand anders met een andere naam neemt onze naam aan en dan word je iemand anders, we zullen die grens de hele tijd passeren, heen en weer, onze namen zullen dat doen, en op die manier zouden we daar nooit wegkomen. Begrijp je? En toen we hier kwamen en geen papieren hadden, hadden we ook geen naam. We waren niets. Niemand geloofde ons. Iedereen dacht dat we onze papieren hadden weggegooid omdat we iemand anders waren, dat we mensen waren die eigenlijk helemaal niet uit ons land weg wilden, behalve om geld te verdienen, of misschien omdat het eten hier beter was, of het weer mooier en de bedden zachter. Niet omdat we gedwongen waren uit ons land te vertrekken dat niet ons land was. Omdat we gedwongen waren te vluchten. Te vluchten! Omdat we doodgingen! Omdat velen van ons doodgingen. Maar dan lijkt het net of mijn vader niet is gestorven, alsof hij niet dood heeft mogen zijn zoals je dood zou moeten zijn, maar hij leeft ook niet, en dat is het allerergste.
Toen volgden er vele dagen en nachten waarin we niet wisten waar we waren. Er waren nieuwe grenzen, oude grenzen. Mijn moeder werd ziek en op een nacht zei ze dat ze niet meer kon. Dat was in een trein, een goederenwagon, misschien een vrachtwagen. Een tent. Ik weet het niet. Misschien wisten zelfs de smokkelaars niet wat er toen zou gebeuren. We hoorden schoten in de nacht. We hoorden dat mensen verdwenen. We waren heel bang. We waren aldoor bang.