25

Winter had vanuit Bergsjön gebeld. Angela en de meisjes namen een taxi naar huis. Bergenhem zette hem af voor de voordeur aan het Vasaplein. Iedereen sliep toen hij in bed stapte. Angela mompelde een paar woorden en hij mompelde iets terug, al bijna in slaap voordat zijn hoofd het kussen raakte.

 

Hij werd wakker in een val. Hij was gevallen. Het was een droom die nu weg was. Hij kwam overeind, trok zijn korte broek aan en liep voorzichtig over de houten vloer in de slaapkamer. Hij deed de deur achter zich dicht en liep naar de keuken, waar hij een glas koud water uit de kraan inschonk dat hij opdronk.

In de woonkamer opende hij de balkondeuren aan de straatkant en stapte naar buiten. De tegels onder zijn blote voeten voelden warm. Het was bijna alsof hij op de kleine patio stond van het appartement dat ze in het centrum van Marbella hadden gehuurd, een paar honderd meter ten noorden van het Sinaasappelplein. Daar had hij ’s nachts soms gestaan. Vooral om op hetzelfde moment aan niets en alles te denken. In sommige kringen werd dat het ‘leven’ genoemd. Dat je bij jezelf bleef. Dat is niet makkelijk. De meesten ontvluchten dat en ik was waarschijnlijk een van de mensen die daarin vooropliep.

Maar tegen het eind van het halve jaar in de zon was hij de raadsels gaan missen. Het leven was weliswaar op zich al een mysterie, maar hij was gewend aan alle deelmysteries die door de mensheid werden geschapen, vaak met een wapen in de hand, en dat miste hij. Hij was nog niet klaar om de onderwereld te verlaten. Hij was als een zwaargewicht die terugkeerde in de ring om weer een pak slaag te krijgen. Soms om een pak slaag uit te delen. Soms om de volgende zet te bedenken. Soms om een deel van de tegenstander te worden. In de afgrond van de tegenstander af te dalen. Zich in te leven in die afgrond. En die vervolgens te verlaten voordat het te laat was. Daarom had hij die vorig jaar verlaten, omdat hij bang was geweest dat het te laat was. Maar het is nooit te laat. Dat is een goede uitdrukking, die biedt troost. Het is pas te laat als je dood bent en dan begint het misschien gewoon opnieuw. Voor miljoenen mensen op de wereld is dat ook een troost. De volgende keer wordt het beter. En sommigen proberen het al in dit leven. Ze laten alles achter, komen ergens waar niets is en beginnen opnieuw. Beginnen opnieuw in de noordelijke buitenwijken van Göteborg. Dat is geen meerderheid. Maar het is de minderheid waar ik mee te maken heb. Zij zijn mijn raadsels. Ik zal ze oplossen. Beneden reed een auto over het Vasaplein, die zijn weg vervolgde naar het noorden. Dat was het enige levensteken dat hij zag, als je een auto een levensteken kunt noemen. Hij zag de zon boven de daken van de huizen komen, verderop in Angered. Het leek alsof ze in de bergen ten noorden van Angered opging, alsof ze zich daar ophield. Rannebergen. Said en Shahnaz Rezai. Iraniërs uit de omgeving van Tabriz. Said vluchtte toen hij naar het front moest, hij wilde niet op zijn achttiende sterven. Iedereen die naar het front tegen Irak werd gestuurd, wist dat hij zou sterven. Winter wist niet of Said het precies zo had gezegd, maar hij had het van anderen gehoord. Hij wist ook niet of het waar was dat Said was gevlucht, noch hoe en waarom hij het land precies had verlaten, maar hij was hier gekomen en had korte tijd als glazenwasser en garagebediende gewerkt; hij had ook andere tijdelijke baantjes gehad, maar meestal had hij niet gewerkt, er was bijna geen werk voor mensen als Said. Winter had jaren geleden een onderzoek van de Sociale Academie gelezen, of misschien was het van een ander instituut. Dat onderzoek had vastgesteld dat het voor jonge alleenstaande Iraanse mannen het allermoeilijkst was om een baan te vinden in het nieuwe land. Geen enkele verhuurder wilde hen hebben, ook de woningcorporaties niet. Zogeheten serieuze werkgevers wilden geen jonge donkere mannen uit Iran in dienst nemen, en ze stonden ook niet te juichen over de oudere generatie. De Arabieren hadden het niet makkelijk, maar om de een of andere reden hadden de Perzen het nog moeilijker. Misschien omdat ze toen met meer waren, een meerderheid vormden. Ze ontvluchtten de oorlog bijna in bataljons. Winter wist niet precies hoeveel het er waren. Maar hij wist wel dat Said Rezai een aantal kleinere misdrijven had gepleegd, zonder in de gevangenis te belanden, en dat hij na verloop van tijd een bruid uit zijn eigen geboortestreek had gevonden, hoewel zij toen al in Zweden woonde. Het was gebruikelijker dat de mannen hun bruid uit Iran haalden, als dat mogelijk was, maar Shahnaz had bij haar ouders gewoond, en haar ouders waren een paar jaar later teruggekeerd naar Iran, misschien vanuit een sterk verlangen, net als Aneta’s ouders ooit hadden gedaan.

En nu was hun dochter vermoord in een flat van een woningcorporatie. Said was daar uiteindelijk terechtgekomen, misschien omdat hij niet langer een alleenstaande jonge man was geweest, hij was niet eens jong meer geweest, alleen maar Iraans.

En Shahnaz was thuis geweest. Ze hadden geen kinderen. Waarom was haar keel in godsnaam doorgesneden? Wat had ze gedaan? Had ze iets gedaan, of wist ze alleen te veel? Op welke wijze was zij hierbij betrokken? Wie had haar erbij betrokken? Said? Iemand anders? Beneden reed een auto langs. De stad zou weldra ontwaken, maar heel langzaam. Midzomerdag was de langzaamste dag van het land, samen met eerste kerstdag, nieuwjaarsdag, en natuurlijk Goede Vrijdag. Als Said betrokken was bij een misdrijf, was zijn vrouw dat dan ook? Was haar dood het gevolg van de kans op onthulling, of zat er meer achter? Was ze ook onderdeel van een wraak?

‘Moet je niet gaan liggen, Erik?’

Angela had een hand op zijn schouder gelegd. Hij zat op een van de balkonstoelen. Hij had geen overhemd aangetrokken.

‘Heb je het niet koud?’ ging ze verder. ‘Ik vind het best frisjes.’

‘Ik heb er niet aan gedacht.’

‘Waar heb je dan wel aan gedacht?’

‘Ik… ik weet het eigenlijk niet. Aan alles en niets.’

‘Dat is niet goed als je moet slapen.’

‘Ik moet misschien helemaal niet slapen. Misschien is dat niet de bedoeling.’

‘Dat is noodzakelijk, lieverd.’

‘Ik kan het niet. Misschien volgende week, of de week daarna. Of over een maand.’

‘Met andere woorden, als jullie deze zaak hebben opgelost?’

‘Als je het zo kunt zeggen.’

‘Hoe moet je het anders zeggen?’

‘Dat weet ik ook niet.’

‘Jullie doen echt je best. Het hele team op pad tijdens midzomernacht.’

‘Hm.’

‘Was het echt nodig Bertil mee te slepen? Hij was moe.’

‘Dat wou hij zelf. Wat moest ik zeggen? Je mag niet, Bertil?’

‘Niet precies met die woorden.’

‘Oké, het was misschien niet zo verstandig. Maar hij heeft in elk geval geen schade aangericht.’

‘En wat hebben jij en Fredrik bijgedragen?’

‘Helemaal niets, voor zover ik het nu kan bekijken, niets wat enig praktisch nut heeft opgeleverd.’ Hij stond op. ‘Maar het was goed dat ik erheen ben gegaan. Ik kwam meteen te weten wie het slachtoffer was. Dat kan ons helpen. Waarschijnijk morgen al. Vandaag, bedoel ik.’

Ze antwoordde niet. Ze had dit vaker gehoord. Alles kon helpen. Dat zei hij in de verhoren die hij hield. Dat was wat hij tegen zichzelf zei. Alleen de fantasie bepaalde de grens en de grens bestond niet. Niemand wist waar die liep, of wie hem had getrokken.

‘Kom, dan gaan we weer naar bed, Erik. Lilly wordt zo meteen wakker.’

 

Hij werd wakker doordat iemand op zijn buik zat, iemand die iets zei wat hij niet verstond.

‘Jullie moeten nu voor de kleine zorgen, ik moet slapen.’

Elsa dumpte het kind bij haar ouders. Lilly balanceerde op zijn borstkas.

Angela sliep door.

Hij tilde Lilly omhoog en ze begon te lachen. Angela draaide zich op haar andere zij.

 

Hij kookte havermoutpap. Het rook niet zo beroerd. Hij had een dof gevoel in zijn hoofd, maar geen pijn. Zijn tong was niet droog. Drie glaasjes brandewijn, twee glazen whisky, een flesje licht bier en maar één glas wijn op een hele midzomeravond. De zon scheen vandaag ook zonder schade aan te richten. Hij zou pap eten met Lilly en de middag van gisteren met haar doornemen. Angela zou opstaan om hem af te lossen, ze zou Lilly een paar verhaaltjes voorlezen, en dan, als de zon hoger stond, en hij nog wat had geslapen, zou hij naar het noorden rijden.

‘Zo lopen we rond een jeneverbesstruik!’ riep Lilly. Dat was een van de spelletjes die ze gisteren rond de meiboom hadden gedaan. Haar uitspraak was perfect. Ze was in één nacht groot geworden. Geef de dame een sigaar.

 

Hama Ali Mohammads zus Bahar staarde Winter aan met ogen die zijn woorden betwijfelden, alsof die niet over haar Hama gingen. Er waren er zoveel. Ze friemelde aan de tafel waar ze aan zaten, haar vingers en handen bewogen heen en weer, op en neer. Er stond een telefoon op de tafel, met een telefoonboek ernaast. Het leek alsof ze het telefoonboek naar zich toe wilde trekken om alle Ali Mohammads aan Winter te laten zien: kijk maar hoeveel er zijn!

‘Ik ga niet mee,’ zei ze. ‘Het is hem niet.’

Winter maakte een gebaar dat betekende dat ze hen in dat geval toch kon helpen, dan konden ze naar een andere naam zoeken, of naar dezelfde.

Er was nog een familielid, de moeder, Amina. Ze zat op de bank naast haar dochter en haar blik leek ergens anders te zijn, alsof dit een gesprek was tussen haar dochter en de man die weliswaar hun huis binnen was gekomen, maar die niet hun leven binnen zou komen.

Er was nog iemand in de kamer, Mozaffar Kerim, de tolk die Winters vragen in het Koerdisch vertaalde. Bij Bahar was dat niet nodig, zij sprak net zo goed Zweeds als Nasrin Aziz en was van ongeveer dezelfde leeftijd, maar de moeder leek geen enkel woord van de taal in het nieuwe land te spreken of te verstaan.

‘Het duurt niet lang,’ zei Winter. ‘We zijn gauw weer terug.’

 

En ze waren gauw weer terug uit het mortuarium. Bahar wilde niet langer in dezelfde kamer zijn als Winter, of Mozaffar. Later zou Winter Nasrin vragen of ze Bahar kende. Ze zou ontkennend antwoorden. Ze zou ook zeggen dat Bahar in het Koerdisch ‘voorjaar’ betekende. Ze wist niet of het een van de verboden namen was.

Winter en Bahar hadden in de auto gepraat, vooral op de heenweg.

Nee, ze kende de mensen die hij noemde niet. Ze wist dat Hama zich bezighield met duistere zaken, zoals zij het noemde, maar ze wist niet wat voor zaken dat waren en dat wilde ze ook niet weten, ze wilde het nooit weten. Ze had geprobeerd met haar broer te praten, maar hij wilde niet luisteren. Hij kon nooit stilzitten. Hij was altijd op weg naar de stad of ergens anders heen. Hij zei dat hij iedereen kende, maar ze geloofde hem niet. Wat voor duistere zaken? Ze wist het niet. Wapens? Ze wist het niet. Drugs? Ze wist het niet. Prostitutie? Nee! Winter vroeg het haar nog een keer. Ze wist niets, maar ze keek hem geen enkele keer in de ogen. Ze keek naar de straten waar ze twee keer doorheen reden, op de heen- en terugweg. Ze had een vreselijk verdriet te verwerken. Amina, de oudere vrouw die op het definitieve bericht wachtte, had hetzelfde verdriet, of een ander, maar even vreselijk.

Ze zaten in de eenvoudige woonkamer. Er stonden glazen met thee en zoete koekjes op tafel, noten en sesamzaadjes, mijn god, een soort dwangmatige etnische gastvrijheid zelfs tegenover degene die kwam vertellen dat er iemand was overleden. Winter vroeg niet naar de vader, niet nu, hij wist dat de man in het oude land was verdwenen en dat het gezin daarna naar Zweden was gekomen. Dat was een bekend scenario. Ook het lot van dit gezin was onzeker. Kennelijk waren ze op weg terug naar Duitsland, omdat ze daar het eerst waren aangekomen, binnengesmokkeld in een veewagen. De Duitsers hadden verstand van veewagens. Nee, verdomme, daar moet je mee stoppen, Winter, je bent zelf getrouwd met een Duitse. Geef de verantwoordelijke ambtenaren van de Immigratiedienst een retourtje in een veewagen naar de Levant. Waarom een retourtje trouwens? Bureaucraten zonder empathie en fantasie, laat ze maar barsten. Misschien dat de mensen hier dan een feestje konden bouwen met taart en champagne. Nee, dat is onwaardig, wie het ook doet. En dit zijn waardige mensen. Amina wijst nu naar mijn theeglas. Ik neem een slok. Ik zet het neer. We kunnen nu gaan. Ze weet niets van wat er buiten dit raam is gebeurd. Ik kan de flatgebouwen aan de andere kant van het pad zien. Ze zien er echt enorm groot uit. Ik wil de mensen die hier wonen niet hun waardigheid ontnemen. Het is hun woning. Hier leiden ze hun leven, zoals Amina hier, hun hele leven zolang ze hier mogen wonen, of zoals mevrouw Ediba Aziz in Hammarkullen, ze komen zelden buiten.

 

Een Vlucht Vooruit
titlepage.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_0.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_1.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_2.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_3.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_4.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_5.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_6.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_7.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_8.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_9.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_10.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_11.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_12.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_13.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_14.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_15.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_16.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_17.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_18.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_19.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_20.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_21.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_22.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_23.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_24.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_25.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_26.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_27.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_28.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_29.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_30.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_31.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_32.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_33.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_34.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_35.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_36.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_37.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_38.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_39.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_40.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_41.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_42.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_43.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_44.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_45.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_46.xhtml