32

‘Dat is me ook wat!’

Ringmar schudde zijn hoofd. Ze waren op weg naar Winters Mercedes. In de zon leek de auto wel een zwarte oven. Het was een zwarte oven.

‘Hij wist dat we daar waren,’ zei Winter.

‘Waar? In de pizzeria?’

Ringmar knikte naar pizzeria Suverän. De deur stond open om frisse lucht binnen te laten, maar die was er niet. Het was geen gezonde lucht. Mensen konden erin doodgaan, of eraan.

‘Het was een show,’ zei Winter. ‘Het was allemaal show.’

‘Wat is dit toch?’ zei Ringmar.

‘Een show. Een krankzinnige show.’

‘Bedoel je dat hij ons zag toen hij terugkwam met de taxi?’

Winter antwoordde niet. Hij drukte op de afstandsbediening en het slot van de auto ging als een gedempt pistoolschot open. Een zwarte kat op het parkeerterrein zette een hoge rug op, maar ontspande weer en liep verder in de richting van de pizzeria en de buurtwinkel.

‘Hij wist toen al dat we daar zaten,’ zei Winter.

‘Toen hij hierheen op weg was?’

Winter knikte en keek naar de ingang van de pizzeria. Hij kon niet zien of er iemand binnen was die naar hen stond te kijken.

‘Maar we wisten zelf niet dat we hierheen zouden gaan,’ zei Ringmar. ‘Jij stelde het voor en toen gingen we hierheen.’

‘En iemand zag ons,’ zei Winter.

Ringmar volgde Winters blik naar de deuropening.

‘Daarbinnen? Iemand daarbinnen zag ons?’

‘Hm.’

‘Maar daar was alleen…’ zei Ringmar en toen zweeg hij.

‘We moeten het telefoonverkeer van en naar de pizzeria controleren.’

‘Moeten we niet met haar gaan praten?’

‘Niet nu.’

‘Je bedoelt dus dat alles… in scène was gezet?’

‘In scène gezet? In verband met de show? Nee, dat denk ik niet. Maar Mozaffar Kerim was voorbereid toen we kwamen, hij wist wat we hem zouden vragen, hij had zijn antwoorden klaar.’

‘Of hij vertelde gewoon hoe het zat, en waarom. Hij had niets te verbergen.’

‘Denk je dat?’

‘Wat zou hij te verbergen hebben, Erik?’

‘Waaraan is hij schuldig, bedoel je dat?’

‘Waaraan zou hij schuldig kunnen zijn?’

‘Dat moeten we hem vragen,’ zei Winter.

‘Daar heeft hij misschien ook een antwoord op. Een voorbereid antwoord.’

‘Dan moeten we het hem nog een keer vragen.’

‘Wanneer?’

‘Als wij er klaar voor zijn.’

‘Wanneer is dat?’

Winter tuurde tegen de zon in. Die was op weg naar beneden, maar had nog steeds uren om langs de hemel te trekken. De dag zou doorgaan in de nacht, steeds maar doorgaan. Ik krijg geen slaap voordat dit allemaal voorbij is. Ik hoop dat mijn hoofd het volhoudt. Het bonkt op dit moment niet zo erg boven mijn oog. Het is binnenkort voorbij. Het begint te bewegen, een nieuw bewegingspatroon. Mensen worden nerveus, nerveuzer. We komen dichterbij.

‘We zijn klaar als de zon ondergaat,’ zei Winter.

‘Maar die gaat nooit onder.’

 

Jerker Reinholz stapte uit zijn taxi en strekte zijn armen hoog in de lucht. Een hele dag, of nacht, in de auto trok de spieren samen en het was belangrijk ze weer uit elkaar te trekken. Hij wilde geen kromme rug krijgen. Als een kreupele. Een arme stakker. Er waren al te veel arme stakkers. Kijk maar naar de meeste mensen die hier reden. Arme stakkers. Ze kwamen niet verder. Ze zaten klem. Ze durfden niets. Ze namen geen risico’s. Mijn god, hij had risico’s genomen, maar dat was goed gegaan. Je moest risico’s nemen. Wie dat niet deed, was een kreupele. Die smeris was niet echt klein, maar hij was niet slim, dat kon iedereen zien. Vertellen hoeveel minuten hij daarbinnen was geweest. Zij vonden dat misschien slim, maar het was niet slim. Ze hadden gedacht hem daarmee te confronteren, maar waar was dat goed voor? Hoe zou hij daarop gepakt kunnen worden? Niemand had hem gezien, toch? Hij had toen gezegd dat hij voetstappen had gehoord, maar dat had hij verzonnen! Want dat heb ik! Dat heb ik toch? Ik had toch geen tijd om daaraan te denken? Voetstappen? Ik had genoeg aan mijn eigen passen. Verdomme. Het was niet de bedoeling dat het zó zou gaan. Dat was het toch niet? Dat hadden ze niet tegen me gezegd. Dat het zó zou gaan. Verdomme, verdomme. En er daarna over praten ging natuurlijk niet. Dat gaat niet, dat snapt iedereen. De politie begrijpt het ook, maar dat is dan ook het enige wat ze begrijpen. Daar heb je Peter. Hallo, hallo. Dat was zonet, even snel zwaaien op de Gråbovägen. Ik kon de silhouetten op de achterbank zien toen we elkaar tegenkwamen. Even een teken en het was klaar en iedereen wist het. Als je alles maar goed in de gaten hield, was er geen probleem. Dat is het mooie met een taxi. Niemand ziet een taxi, de wagens zijn in feite onzichtbaar.

 

Alan, o Alan, waar ga je heen? Je hebt je overhemd kapot gescheurd aan een stekelige struik. Die heb je ook in deze kleine bossen.

Je hebt hen achter je gelaten. Ze waren niet echt snel, of ze vonden het niet zo belangrijk om achter je aan te rennen. Of ze konden het gewoon niet. De ene is oud en de andere is jonger, maar hij rende ook niet ver.

Ze zagen je niet toen je deze kant op ging. Je rende in een cirkel. Een paar kinderen draaiden zich om toen je langskwam, maar vervolgens speelden ze gewoon verder. Er stond een locomotief.

Waarom ren je, Alan? Dat weet je niet. Plotseling had je geen woorden meer. Daarna was het niet mogelijk om terug te keren. Wie begint te rennen, blijft rennen. Je wou dat je niets wist. Dat niemand iets aan je had verteld. Dat je doof was. Dat je niet hier was, hier in dit land. Er is niemand die dat nu wil. Het zijn nu levende doden, zij die geen dode doden zijn. Zo zei ze het. Nu wordt je voet nat, en je schoen, doorweekt. Een moeras. Een bos bijna midden in een grote stad, dat is eigenlijk belachelijk. Wat ga je nu doen?

Het wordt de cel, Alan, als je blijft rennen. En zwijgen. En je kunt niet naar huis rennen, naar huis huis huis dus. Dat is tienduizend kilometer.

 

De jongen wierp de bal tegen een muur. Het was een vlakke muur en de bal kwam langs dezelfde weg terug. Soms had hij tegen oneffen muren gegooid, en dan kon de bal overal terechtkomen.

Soms wilde hij dat hij weer naar school mocht. De vakantie was nog maar net begonnen, maar hij had niets te doen en hij wilde niet rondlopen of rondfietsen en nietsdoen. En nadenken. En speuren. Dat wilde hij ook niet. Hij wilde thuis niets zeggen, hij had begrepen dat hij dat niet moest doen. Dan zouden ze verhuizen. Ze waren al zo vaak verhuisd, en hij wilde dat niet nog een keer doen en hij dacht niet dat het nodig zou zijn. Iedereen zou het vergeten. Niemand zou gaan zoeken.

De bal kwam niet terug in zijn hand.

‘Is dit jouw bal?’

Hij draaide zich om. Hij kon niet zien wie het was. Hij zag alleen maar schaduwen.

‘Volgens mij vind je dit een fijne bal.’

‘Ja…’

‘Mag ik een keer gooien?’

Een worp tegen de muur en de bal kwam terug en de schaduw pakte hem. Hij noemde de figuur nu de schaduw. De schaduw. Die verplaatste zich niet.

‘Ik heb je al een paar dagen niet gezien.’

De jongen antwoordde niet.

‘Maar er zijn hier veel kinderen.’

‘Mag ik mijn bal terug?’

‘Zo meteen, zo meteen.’

‘Ik moet gaan.’

‘Ik ook. We kunnen samen gaan.’

‘Ik ga naar huis.’

‘Waar is je fiets? Je hebt je fiets niet bij je.’

‘Thuis.’

‘Ik weet waar je woont.’

De jongen antwoordde niet.

‘Wil je geen voetbal hebben?’

De jongen antwoordde niet. Hij wilde hier weg, weg uit de schaduw als het ware, en hij wilde zijn bal terug. Hij had hem al heel lang. Hij was even goed als een voetbal.

‘Nee.’

‘Je wilt geen nieuwe voetbal?’

‘Nee.’

‘Ik heb er een die je mag hebben.’

‘Ik wil mijn tennisbal terug.’

‘Wil je niet ruilen?’

‘Ik wil mijn bal terug.’

De jongen hoopte dat er iemand langs zou komen, maar hij had de achterkant van een flatgebouw gekozen, bij de velden, en daar liep op dit moment niemand.

‘Hier heb je je bal,’ zei de schaduw.

 

Winters mobieltje begon te rinkelen toen hij naar het zuiden reed.

‘Wanneer kom je thuis?’

‘Ik ben onderweg.’

‘De meisjes zijn dreinerig. We moeten iets eten.’

Hij merkte dat hij ook iets moest eten. Hij had opeens enorme honger.

‘Zeg maar wanneer je komt, dan begin ik met koken,’ zei Angela.

‘Over twintig minuten.’

 

Zijn mobieltje rinkelde ter hoogte van Kortedala. Extra opgeroepen agenten uit die wijk zochten in de bossen van Bergsjön naar Alan. Dat was hun district. Winter en Ringmar verwachtten elk moment iets te horen. De jongen kon niet ver komen. Dat wilde hij vermoedelijk ook niet. Hij kon in gevaar verkeren. Iedereen verkeerde in gevaar.

‘Met Fredrik.’

‘Ja?’

‘Reinholz kon niet vertellen waarom het zo lang had geduurd, maar voor hem duurde het misschien niet lang. In die situatie.’

‘Nee.’

‘Er is iets met die klootzak, maar misschien is hij gewoon alleen maar een louche figuur.’

‘Ja.’

‘Wat ben jij spraakzaam, zeg.’

‘Ja.’

‘Oké, ik vervolg mijn monoloog. De auto was gestolen. Bij Heden. Waar anders?’

‘Hm.’

‘Hoe gaat het met je, Erik?’

‘Ik heb hoofdpijn. Ga door.’

‘Die nachtloper had niet veel meer te zeggen. Hij was aan het rennen en stuitte op een lijk.’

‘Heeft hij niets gehoord?’

‘Kijk eens aan, een teken van leven.’

‘Geluiden?’

‘Nee.’

‘Oké.’

‘Maar Torsten heeft een nieuwtje. Ik wilde het beste voor het laatst bewaren.’

‘Ja?’

‘Er was ook bloed van iemand anders.’

‘Je bedoelt in het bos?’

‘Ik bedoel het bos. Hama Ali’s laatste plaats in het leven. Het was zijn bloed, maar ook van iemand anders.’

‘Waar?’

‘Op de plek waar hij lag.’

‘Goed. We hadden op een snel antwoord gehoopt en dat is Torsten dus gelukt. Maar als ze iets in de registers hadden gevonden, had je dat al verteld.’

‘Er was geen profiel waarmee het bloed kon worden vergeleken, nee.’

‘Heeft de moordenaar zich gesneden?’

‘Of er is nog een slachtoffer,’ zei Halders. ‘Een beoogd slachtoffer.’

‘We hebben niet nog meer slachtoffers nodig.’

‘Doe nou maar iets aan je koppijn.’

 

Angela had paddenstoelen gebakken voor bij de pasta. Hij herkende een paar cantharellen die ze vorige herfst hadden geplukt. Elsa viste ze uit de pasta.

‘Gaan we straks zwemmen, papa?’

‘Dat is goed.’

 

Het water voelde even warm aan als de lucht. Elsa en Lilly bouwden kastelen en hutten aan de rand van het water. Ze bevonden zich op het privéstrand van de familie Hoffmann-Winter, maar er was nog niets op gebouwd. Misschien volgend jaar, of het jaar erna, enzovoort. Winter sloot zijn ogen. Hij zag rode en zwarte kleuren. Het begon te gloeien boven zijn oog, maar slechts even. Binnen een dag zou het voorgoed verdwijnen, of de dag daarna. En dan zou hij de dokter raadplegen.

‘En hoe ziet de rest van je dag eruit?’ vroeg Angela.

‘Ik weet het niet.’

‘Straks gaat je mobieltje weer rinkelen.’

‘Misschien voor het laatst in deze zaak,’ zei Winter vanachter zijn gesloten oogleden.

‘Je ziet er moe uit, Erik. Ik vind het niet leuk om dat te zeggen, dat weet je, maar je ziet er knap kapot uit.’

‘Knap of kapot?’

‘Kies zelf maar.’

En zijn mobieltje begon te rinkelen. Dit was de moderne wereld.

 

Een Vlucht Vooruit
titlepage.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_0.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_1.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_2.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_3.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_4.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_5.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_6.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_7.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_8.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_9.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_10.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_11.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_12.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_13.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_14.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_15.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_16.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_17.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_18.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_19.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_20.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_21.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_22.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_23.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_24.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_25.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_26.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_27.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_28.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_29.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_30.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_31.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_32.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_33.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_34.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_35.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_36.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_37.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_38.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_39.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_40.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_41.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_42.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_43.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_44.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_45.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_46.xhtml