36

Brorsan schreeuwde in zijn mobiele telefoon. Winter stormde de auto uit en rende naar de bosjes, maar hij wist dat het zinloos was.

‘Jullie gaan nergens heen!’ schreeuwde Brorsan achter hem. De twee jonge mensen hadden zich niet verroerd.

Alan Darwish was op een van de fietsen gesprongen die tegen een boom stond en het was niet ver naar de Fjällsippan of de Fjällsyran of hoe die ellendige doodlopende straten ook maar mochten heten. Maar Alan zou daar niet heen gaan, hij zou zo ver mogelijk doorfietsen en daarna zou hij proberen een plek in het bos te vinden waar hij zich kon verstoppen. Hij herkende me. Hij wist dat ik hem zou herkennen. Of hij durfde niet meer te zeggen. Hij had al te veel gezegd. Hij wist dat we hem zouden meenemen en dat hij vroeg of laat meer zou onthullen. Dat wilde hij niet, dat durfde hij niet. Hij is banger voor iemand anders dan voor ons, voor mij.

‘Wie zijn jullie, verdomme?’ hoorde Winter Brorsans stem.

 

‘Dit was niet gebeurd als jij er niet bij was geweest, Winter.’

Winter antwoordde niet. Ze waren halverwege het centrum van Angered. Het was niet ver daarheen.

‘Ik heb zoiets nog nooit meegemaakt,’ zei Brorsan.

‘Ik wel.’

‘Ik weet het, Winter. Daar had ik van moeten leren.’

‘Wat had je moeten leren?’

‘Om niet in een auto te gaan zitten die niet op slot is.’

‘We hadden geen sleutels.’

‘Maar we hebben de auto,’ zei Brorsan. ‘Zo ver had hij niet doorgedacht.’

‘Het was Alan Darwish,’ zei Winter.

Brorsan keek hem verbaasd aan. Zijn mobieltje rinkelde.

‘Huh?’ brieste hij.

Winter kon de stem in het mobieltje horen, maar geen woorden. Het klonk als gruis of zand onder zware hakken, een schrapend geluid.

‘Waar waren jullie verdomme?’ zei Brorsan.

Hij luisterde weer.

‘Hij beweegt zich voort op een vervloekte fiets , verdomme! Rannebergen is niet meer dan een vervloekte bergtop , verdomme! Of jullie grijpen hem, of hij houdt zich schuil bij vrienden in de buurt. Dat zijn de enige twee alternatieven.’

Brorsan verbrak de verbinding met een heftige beweging. Hij was boos op degene of degenen met wie hij net had gesproken. Dat heette projectie. Winter zou er ook het slachtoffer van worden. In Brorsans ogen was hij de grootste schuldige.

‘Eens kijken of het hen lukt die snotapen daar te houden,’ zei Brorsan terwijl hij zich plotseling omdraaide, alsof hij wilde kijken of de jongelui nog steeds op de plek stonden waar zij hen hadden achtergelaten, samen met een surveillancewagen. Winter had gezegd dat hij hen later wilde spreken. Hoeveel later? Hij wist het niet. Ze moesten voorlopig maar in de auto wachten.

‘Waarom wilde Alan Darwish je daarboven ontmoeten?’ vroeg Winter.

Brorsan keek Winter boos aan en haalde diep adem.

‘Geen idee. Ik heb het hem gevraagd, maar hij gaf geen antwoord. Hij koos de plaats, niet ik. Ik had die mogelijkheid immers niet. Het ging er tenslotte om dat we elkaar zouden spreken.’

‘Je zei zonet door de telefoon dat hij misschien vrienden in de buurt heeft.’

‘Ja, en?’

‘Misschien is dat zo. Hij houdt zich misschien schuil in een flat.’

‘Dat durft hij niet. Zijn vrienden zouden het niet durven. Het zou op zich wel kunnen, maar het is veel te slim voor Alan. Hij zou zoiets niet kunnen verzinnen.’

‘Misschien is hij niet degene die het heeft verzonnen,’ zei Winter.

Brorsan knikte.

‘Ja, we hebben er inmiddels zo veel mogelijk mensen heen gestuurd,’ zei hij, ‘maar we kunnen niet duizend flats doorzoeken en ervan uitgaan dat hij blijft wachten. En we kunnen niet heel Rannebergen afsluiten.’

Nee, dat konden ze niet doen. Een verdwenen verklikker, daardoor een waardeloze verklikker. Daarvoor konden ze op deze avond van midzomerdag niet de hele politiemacht van de provincie Västra Götaland mobiliseren.

De auto. Winter moest aan de auto denken. Een Opel Corsa. ‘Het leek een Corsa.’ Zo had hij het de buurtconciërge in Rannebergen die eerste ochtend horen zeggen, de ochtend waarop ze hier waren gekomen om vast te stellen dat Shahnaz Rezai was vermoord, in de straat Fjällblomman, aan het andere eind van de wijk gerekend vanaf het uitzichtpunt. ‘Het leek een Corsa. Wit. Een beetje verroest. Een jaar of tien oud, misschien.’ Zo had de conciërge het gezegd, een witte, verroeste Corsa, met een beschadigd spatb… Jezus, hoe had de auto bij het uitzichtpunt eruitgezien? Winter was vanaf de andere kant gekomen… was gaan zitten… was daarna naar buiten gestormd… mankeerde er niet iets aan het spatbord? De conciërge had gezegd dat het rechterspatbord aan de voorkant was beschadigd, gedeukt. Winter had op de bestuurdersplaats gezeten toen ze met Alan praatten. Maar toen hij, Winter, was gaan rennen… was er niet iets met het spatbord? Had hij niet iets gezien?

‘Bel de mannen bij de auto,’ zei hij tegen Brorsan. ‘Ik moet iets controleren.’

‘Wat dan?’

‘Het gaat om de auto. Het kan belangrijk zijn.’

‘Ja, ja,’ zei Brorsan en hij drukte het voorkeursnummer in. Ze vermeden de radio. Soms leek de halve bevolking van de stad naar de politieradio te luisteren. Die was kennelijk beter dan de zender P 4 , spannender.

Winter nam de telefoon aan.

‘Ja, hallo, met Winter. Kun je iets voor me doen? Fijn. Kijk eens even naar de rechtervoorkant van de Opel, het spatb… je staat ernaast? Goed, wil je kijken hoe het eruitziet? Is het besch… gedeukt, oké. Drukt niet tegen het wiel… oké. Goed, dank je. Ja. Ja, ik zal het hem zeggen. Goed, bedankt, tot ziens.’

Winter gaf de mobiele telefoon weer terug.

‘Wat was dat?’ vroeg Brorsan.

Winter vertelde.

 

 

Het plein in Angered zag er somber uit in de schemering, alsof het op zichzelf was aangewezen.

Winter parkeerde voor het politiebureau.

Brorsans kamer maakte een even sombere indruk als het plein.

Winter had onderweg met Torsten Öberg gebeld.

Öberg had gezucht.

‘Wil je een kop koffie?’ vroeg Brorsan nu.

‘Dat is waarschijnlijk het enige wat me op de been kan houden.’

‘Ja, ik heb geen whisky.’

‘Ik moet rijden.’

‘Goed. Ik zal even kijken of het apparaat het doet.’

Winter keek op de klok aan de muur boven Brorsans bureau. Tien over tien.

Hij had Möllerström opgejaagd die iemand van de woningcorporatie Bostadsbolaget had opgejaagd, die op zijn beurt Hannu in zijn huis had opgejaagd. Hannu was de buurtconciërge in de Fjällblomman, aanwezig ma-vr van 8 tot 9 , maar nu was het noch ma noch vr, het was za, het was midzomerdag, die bezig was over te gaan in een gewone zo, en Winter wilde vandaag, vanavond, nog iets meer te weten komen, als dat mogelijk was. Als Öbergs team de auto doorzocht, moest er een mogelijkheid zijn, een waarschijnlijkheid.

Hannu woonde in de buurt, in Ramnebacken, en over een halfuur zouden ze elkaar in Rannebergen zien. Er zou voldoende licht zijn om eventuele blikschade te kunnen zien. De auto zou nog steeds wit en verroest zijn, maar toch minder lelijk. Al het licht op die auto.

Brorsan kwam terug met twee plastic bekers apparaatkoffie. Hij vertrok zijn gezicht toen hij zijn vingers door het plastic heen aan de koffie brandde en zette de bekers op het bureau.

‘En, wat zeg jij ervan?’ vroeg hij terwijl hij op zijn bureaustoel ging zitten. ‘Hoe moeten we Alan interpreteren?’

‘Interpreteren?’

‘Interpreteren, ja, interpreteren. Als je met mensen uit deze buurt praat, is niet alles precies zoals ze het zeggen, om het zo maar uit te drukken. Ja, dat geldt voor alle bandieten, daar weet jij alles van. Overal. Dus, hoe moeten we deze jongen interpreteren?’

‘De beste interpretatie is waarschijnlijk dat hij bang is. Maar je hebt geen tolk nodig om dat te begrijpen.’

‘Hè? Nee. Ik moet zeggen dat ik verbaasd was. Al is dat waarschijnlijk te mild uitgedrukt. Enorm verbaasd. Eerst verdwijnt hij, dan duikt hij met allerlei geheimzinnigdoenerij op en dan verdwijnt hij weer.’

‘Je hoeft me niet nog een keer de schuld te geven,’ zei Winter.

Brorsan leek niet te luisteren. Hij nam een slokje van de koffie, trok een vies gezicht, zag eruit alsof hij nadacht.

‘Hij bedacht iets.’

‘Bedacht iets?’ zei Winter.

‘Hij bedacht iets tijdens het gesprek, toen wij met hem zaten te praten.’

‘Wat bedacht hij dan?’

‘Laten we maar luisteren.’

‘Heb je het opgenomen?’

‘Ja. Wat dacht jij dan?’ zei Brorsan en hij hield de kleine cassetterecorder omhoog. ‘Alan kon de microfoon vanaf de vloer niet zien. Jij ook niet, maar ik zei niets. Ik had een hele opnamestudio bij me kunnen hebben, zonder dat hij iets gemerkt zou hebben toen hij tussen de troep op de vloer lag! Dat is het nadeel van een afspraak op de vloer achter in een Corsa.’

Winter knikte, wreef boven zijn oog, masseerde zijn slaap. De hoofdpijn was ter plaatse, waarneembaar, niet veel meer, als een wachtend monster.

‘Red je het nog, Winter? Ben je moe? Te lang doorgehaald vannacht?’

‘Niet meer dan jij, Brorsan.’

‘Ik heb gehoord dat je soms late uren maakt.’

‘Late uren maken? Is dat geen anglicisme?’

‘Dat is waar ook, jij bent toch een Londen-freak? Ik heb daar het een en ander over gehoord.’

‘Niet meer. Ik ben er al drie weken niet geweest,’ zei Winter.

‘Ha, ha, goed dat je nog grapjes kunt maken. Je ziet er beroerd uit, maar laten we nu toch maar gaan luisteren.’

Brorsan haalde de cassette uit de speler en stopte hem in een beter apparaat.

‘Iemand heeft hem daarheen gebracht,’ zei Winter.

Brorsan keek op.

‘Hij kan ook zelf hebben gereden.’

‘Ik denk het niet. De sleutels zaten niet in het contact. Ik denk niet dat hij de sleutels eruit zou hebben gehaald.’

‘Waarom niet?’

‘Dat denk ik gewoon,’ zei Winter.

‘Maar je hebt gelijk, jongen. Alan heeft geen rijbewijs, tenzij hij dat de afgelopen dagen in het geheim heeft gehaald. De jongen zou nog geen kameel kunnen besturen. Of vooruitschoppen, zou ik misschien beter kunnen zeggen.’

‘Stonden de fietsen er al toen jij kwam?’ vroeg Winter. ‘De fietsen bij de boom?’

‘Ik heb ze niet gezien, nee. Ik kwam van de andere kant.’

‘Ik heb ze wel gezien,’ zei Winter.

‘Ja?’

‘Ze stonden daar.’

‘Oké, ze stonden daar. Wat betekent dat?’

‘Er waren geen andere mensen, alleen wij tweeën, jij en ik, maar er stonden twee fietsen.’

‘Waar wil je heen?’

‘Dat die jongelui niet op de fiets waren gekomen.’

‘Oké, misschien waren ze komen lopen.’

‘Of ze kwamen met een auto. Ik ga met ze praten zodra de buurtconciërge naar de auto heeft gekeken,’ zei Winter.

‘Ik zal je helpen,’ zei Brorsan.

‘Zet het bandje nu maar aan, dan kunnen we voor die tijd nog wat horen.’

Een schrapend geluid, geknars, Brorsans stem:

‘Waarom ging je ervandoor ?

‘Wat denk je ?

‘Daar moet je meteen mee ophouden. Probeer gewoon mijn vragen te beantwoorden. Waarom ging je ervandoor ?

‘Ik werd bang.’

‘Waarvoor ?

‘De wapens. De geweren.’

‘Nu begrijp ik je niet.’

‘Hama… ik wist dat hij zou helpen een paar hagelgeweren te regelen, en ik deed mee… niet op die manier, maar ik wist dat ze ermee bezig waren. Ik hielp ze aan een auto.’

‘Waar kwam die vandaan ?

‘Heden.’

‘Hama? Is dat Hama Ali Mohammad ?

‘Ja.’

‘Hij is vermoord, weet je dat? Hij is vermoord. Wist je dat ?

‘Nee, nee. Godallemachtig, nee.’

‘Je weet het misschien. En als je toen bang was, heb je nu nog veel meer reden om bang te zijn, of niet soms? Wil je daarom niet langer op de vlucht zijn ? Voel je je daarom nog meer bedreigd ?

‘Ik heb me niet direct bedreigd gevoeld.’

‘Direct? Wat bedoel je daarmee ?

‘Ik ben hem toch gesmeerd.’

Winter maakte een gebaar. Brorsan drukte de pauzeknop in.

‘Ja?’

‘Volgens mij liegt hij als hij zegt dat hij niet wist dat Hiwa was vermoord.’

‘Dat denk ik ook,’ zei Brorsan. ‘Maar wie heeft het hem verteld?’

‘De moordenaar,’ zei Winter.

‘Laten we verder luisteren,’ zei Brorsan.

‘Hij is vermoord, weet je dat ? Hij is vermoord. Wist je dat ?

‘Nee, nee. Godallemachtig, nee.’

Brorsan drukte de pauzeknop weer in.

‘Wat denk jij ervan, Winter?’

‘Hij weet het,’ zei Winter. ‘Hij zegt ook dat hij zich niet direct bedreigd heeft gevoeld. Wat bedoelt hij daarmee?’

‘Dat is precies wat ik aan hem vraag,’ zei Brorsan met een knikje naar de luidspreker.

‘En dan antwoordt hij alleen maar dat hij hem toch is gesmeerd. Spoel even terug.’

Brorsan spoelde de band terug. Ze luisterden weer.

Brorsan drukte de pauzeknop in.

‘“Ik heb me niet direct bedreigd gevoeld”,’ citeerde Winter. ‘Maar hij voelde zich misschien indirect bedreigd.’

‘Door wie?’

Winter antwoordde niet.

‘Een indirecte bedreiging,’ zei Brorsan.

‘Ga maar verder,’ zei Winter. ‘Misschien hebben we nog tijd voor een stukje.’

Brorsan zette de band weer aan:

‘Wie leverde de hagelgeweren ?

‘Dat weet ik niet.’

‘Dat geloof ik niet.’

‘Ik dacht dat het het X-team was, maar ik kwam er niet achter. Het was niet… ik ben niet te weten gekomen of zij het echt waren.’

‘Hoezo echt ? We hebben het X-team binnenstebuiten gekeerd. We hebben niets gevonden dat erop wijst dat zij het waren.’

‘Dat is het enige wat ik heb gehoord.’

‘Zij waren het niet. Probeer het nog eens.’

‘Hè?’

‘Probeer ons te vertellen wie de geweren leverde. Dat is niet iets voor de junioren. Direct.’

‘Ik hoorde het X-team.’

‘Van wie ?

Pauze .

‘Van wie heb je dat gehoord ?

‘De Koerden.’

‘De Koerden ? Wat bedoel je daar verdomme mee ?

‘Iemand op het plein. In Angered. Ik kan niet zeggen wie het was. Dat maakt ook niet uit. Hij zei het X-team.’

‘Wie was het ?

‘Dat kan ik niet zeggen.’

‘Waarom niet ?

Pauze .

‘Een Koerd zegt het X-team en jij gelooft dat ?

‘Ik geloof niks. Ik zeg alleen wat er wordt gezegd.’

‘Wie kocht ze ?

‘Hè ?

‘Voor wie waren de geweren bestemd ?

‘Dat weet ik niet.’

‘Je weet wie ze levert, maar niet wie ze koopt ?

‘Ik weet het niet.’

‘Hoe was Hama Ali hierbij betrokken ? Hij is slechts een sjacheraar. Hij laat zich niet in met wapentransacties.’

‘Ik weet niet wat hij deed. Ik regelde de auto. Verder weet ik niets.’

‘Je hebt er niet naar gevraagd ?

‘Ik vraag nooit iets. Dat weet je. Het is gevaarlijk om vragen te stellen.’

Brorsan drukte de pauzeknop weer in.

‘Ik vraag me echt af op welke manier de kleine Hama hierbij betrokken was,’ zei hij.

‘Kun je terugspoelen tot dat stukje over het X-team?’ vroeg Winter. ‘Ongeveer halverwege.’

Brorsan spoelde de band terug en zette hem weer aan.

‘… niets voor de junioren. Direct.’

‘Ik heb het X-team gehoord.’

‘Van wie ?

Pauze .

‘Van wie heb je dat gehoord ?

‘De Koerden.’

Winter drukte nu zelf de pauzeknop in.

‘De Koerden. Waarom zegt hij dat? De Koerden?’

‘Je kunt zelf horen dat ik me dat ook afvraag.’

‘Je provoceert hem niet. Hij wil het zeggen. Hij wil zeggen dat het de Koerden zijn.’

‘In het meervoud.’

‘Ja. Daarna wordt het er één. Maar eerst zijn het “de Koerden”.’

‘Ik hoor het.’

‘Alan is toch Koerd?’

‘Ik dacht het wel.’

‘Ik moet het weten.’

‘Hij is Koerd. Als hij geen Assyriër is. Niet Syrisch, maar Assyrisch. Daar zit verschil tussen.’

‘Dat weet ik.’

‘Hij heeft over zijn ontheemdheid gepraat, een volk zonder land. Zoals de Koerden. Nee, hij is geen Assyriër. Ik verwar hem met iemand anders. Hij is Koerd.’

‘Waarom zegt hij “de Koerden”, alsof hij daar niet bij hoort?’ vroeg Winter.

‘Goede vraag.’

‘Laten we verder gaan,’ zei Winter.

Brorsan drukte de knop in:

‘De Koerden.’

‘De Koerden ? Wat bedoel je daar verdomme mee ?

‘Iemand op het plein. In Angered. Ik kan niet zeggen wie het was. Dat maakt ook niet uit. Hij zei het X-team.’

‘Wie was het ?

‘Dat kan ik niet zeggen.’

Winter zette de band stop.

‘Hij zegt dat het niet uitmaakt wie dat zei, maar dat klinkt vals,’ zei hij.

‘Ik vind het meeste vals klinken,’ zei Brorsan. ‘Waarom zou een Koerd zeggen dat het X-team hagelgeweren levert? Dat kan natuurlijk waar zijn, maar waarom zou een Koerd dat op het plein gaan vertellen? En nog wel tegen onze eigen Alan?’

‘Is dat niet de manier waarop hij zijn informatie krijgt?’ zei Winter. ‘Door met mensen te lopen praten?’

Brorsan schudde zijn hoofd.

‘Nee, hij hoort er wat meer bij, als je begrijpt wat ik bedoel. Hij doet mee aan de planning, in elk geval doet hij mee aan de periferie. Mensen zeggen niet zomaar wat.’ Brorsan keek weer naar de luidspreker. ‘Het was gewoon een verzinsel. Dat met het X-team. Als zij hierin waren verwikkeld, hadden wij het inmiddels geweten. Geloof me.’

Brorsans mobieltje begon op hetzelfde moment te rinkelen als de telefoon op het bureau.

 

Een Vlucht Vooruit
titlepage.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_0.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_1.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_2.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_3.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_4.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_5.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_6.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_7.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_8.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_9.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_10.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_11.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_12.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_13.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_14.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_15.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_16.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_17.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_18.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_19.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_20.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_21.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_22.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_23.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_24.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_25.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_26.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_27.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_28.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_29.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_30.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_31.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_32.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_33.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_34.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_35.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_36.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_37.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_38.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_39.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_40.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_41.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_42.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_43.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_44.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_45.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_46.xhtml