6
Toen Winter bij kamer 1108 terugkwam, was zijn vader wakker. Hij liep naar het bed. Het was een moeilijk moment. Winter had moeite met slikken. Zijn vader stak een hand uit. Winter pakte die beet. De hand voelde warm en stevig, als van een gezonde man, maar Winter kon de botten voelen, en de pezen. Hij probeerde iets te zeggen, maar zijn vader was hem voor.
“Goed dat je er bent, Erik.”
“Ja.” Winter kon zien dat zijn vader pijn had. De beweging met de hand was pijnlijk geweest. “Doe maar rustig aan.” Winter drukte de hand voorzichtig. “Dat is het belangrijkste.”
“Iets and... is niet aan de orde.” Bengt Winter keek naar zijn zoon. “Dit is niet helemaal de ontvangst die ik me had voorgesteld nu je hier naar de zon bent gekomen.”
“Dat maakt niet uit. Zorg nou maar dat je weer beter wordt, dan mag je me daarna ontvangen zoals je wilt.”
“Daar ku... kun je donder op zeggen. Verd... kun je dit kussen een beetje omhoog schuiven?”
Winter trok een van de kussens achter het hoofd van zijn vader omhoog. Hij rook een scherpe lucht, en iets anders. Het duurde een of twee tellen voordat hij zich de aftershave van zijn vader herinnerde. Toen hij dat deed, kwam de hoofdpijn weer opzetten. Het verdriet over de situatie zette zich als een stuk stenen herinnering vast in zijn hoofd.
Hij klopte het kussen nog een beetje op.
“Het is goed zo”, zei zijn vader.
“Weet je het zeker?”
“Het is perfect”, zei zijn moeder. Ze was op de stoel blijven zitten. Winter wilde haar niet aankijken.
“Hoe was je reis?” vroeg zijn vader.
“Goed.”
“Welke maatschappij was het?”
“De een of andere chartermaatschappij. Ik kan nu even niet op de naam komen.”
“Dat is niets voor jou.”
“Hm.”
“Je had niet veel tijd. Maar ze hebben dus een plaats voor je geregeld.”
“Ja.”
“Een golfspeler moest dus een paar uur langer wachten?”
“Ik weet het niet.”
“Eigen schuld. Er zijn hier veel te veel golfers. Ze zouden iets beters moeten doen.” Zijn vader keek Winter aan. “Kijk maar wat er gebeurt. Het ene moment sta je op de golfbaan en het volgende moment lig je hier.”
“Ja, het is ongezond.”
“Het is een levensgevaarlijke sport.”
“Je bent binnenkort weer terug.”
“Op de golfbaan?”
“Ja. En ... overal.”
“Daar moet je niet al te hard op rekenen. Dit voelt als the big one .”
“Hm.”
“Het voelt als ...” Winter kon het vervolg niet verstaan. Plotseling begon zijn vader onduidelijk te praten. Winter wachtte, maar er kwamen geen woorden meer. De oogleden van zijn vader vielen omlaag, gingen omhoog, vielen omlaag. Winter merkte dat hij nog steeds zijn vaders hand vasthield toen die kracht verloor en naar beneden gleed.
“Hij moet weer rusten”, zei zijn moeder die was opgestaan en naar het bed was gekomen. “Hij was zo blij dat je er was.” Ze omhelsde hem. “Hij werd zo opgewonden toen hij het hoorde.”
“Hm.”
“Een kwartier voordat jij terugkwam, werd hij wakker.”
“Toch lijkt hij zo ... sterk”, zei Winter terwijl hij naar zijn bewusteloze vader keek. Kon hij hem horen? Maakte het wat uit? “Alles komt goed.”
“Jullie hadden een mooi gesprek”, zei zijn moeder.
Het was een veilig gesprek, dacht Winter, geen risico’s. Het bewoog in wijde cirkels om een groot gat.
Hij hoorde het gebrom van de airco. Dit was de eerste keer dat hij het hoorde. Misschien dat zijn nervositeit afnam. De volgende keer zou hij proberen een paar dingen te vragen en misschien zou hem ook het een en ander worden gevraagd.
*
Ze waren de kamer in gegaan. Zij had de video aangezet en de lichamen bewogen. Er was geen ander licht in de kamer dan het blauwe schijnsel van het televisiescherm, en de schaduwen bewogen als levende wezens over de muren.
De geluiden zwollen aan en namen af. Hij kon er niet tegen. Hij wilde naar het televisietoestel lopen en het uitzetten, maar hij kon haar ritueel niet onderbreken. Hij was er zeker van dat zij degene was die had bepaald wat er hierbinnen zou gebeuren.
“Waarom sta je daar zo? Kom hier en ga zitten. Bij ons.”
Ze zwaaide vanaf de bank die voor de televisie stond. Ze zaten allebei. De ander had zijn hand in haar bloes. Op de tafel voor hen stonden glazen en flessen. Hij had niets gedronken, maar de twee op de bank waren onder invloed van de alcohol.
Hij deed zijn ogen dicht en het was als in een andere tijd, toen hij thuis was gekomen en zij op een bank als deze had gezeten, en hij was de kamer in gelopen, gewoon naar binnen gegaan alsof hij van een ander continent kwam. Hij had daar niet moeten zijn. Ze waren verrast geraakt. Hij had zich omgedraaid en was weer weggegaan.
Het was niet de eerste keer dat zoiets was gebeurd.
Er was iets met hem. Hij had gedacht dat het aan hén had gelegen, maar hij begon te begrijpen dat het iets in hemzelf was.
Hij probeerde het te doorbreken. Hij was nu hier.
“Lach niet”, zei hij. “Lach alsjeblieft niet.”
Ze keken hem alle twee aan. Hun gezichten waren vlekkerig in het blauwe licht. Het leek alsof ze tatoeages op hun voorhoofd hadden.
“Maar we lachen helemaal niet”, zei ze. “Hier is niemand die lacht.”
“Lach alsjeblieft niet om mij.”
“Wat is er verdomme met je aan de hand?” zei de ander en hij stond half op van de bank.
“Niks.”
“Ik denk dat je op het verkeerde adres bent.”
De ander stond nu op en wilde naar hem toe lopen. Zij bleef zitten met een glas in haar hand en volgde de bewegingen van de lichamen op het televisiescherm.
“Ik heb muziek meegenomen.”
“Hè?”
“Ik heb muziek meegenomen om naar te luisteren.”
“Muziek?” De ander bleef bij de bank staan en wees naar het televisietoestel. “We luisteren al naar iets. Of heb je dat soms gemist?”
“Hebben jullie een cassetterecorder? Dit is iets heel speciaals.” Hij zag de installatie een eindje verderop aan de rechterkant, op elkaar gestapelde apparaten in een zwarte, hoge toren met planken. Hij begon die kant op te lopen en haalde het bandje uit zijn borstzak. Eén tel lang zag hij een ander gezicht voor zich, als een zwevend hoofd. Hij herkende het. Hij wist dat het iets betekende. Nu was het hoofd weg. Het had geen lichaam gehad. Het liedje bulderde al in zijn hersenen, hij wist niet of het uit zijn keel kwam, of zij het konden horen. Zijn eigen hoofd zweefde, naderde hun hoofden. Alles vloeide samen. Hij zag het gezicht nog een keer. Toen begon de muziek echt.
Het was gaan schemeren, maar het was nog steeds warm. Winter reed Marbella in. Een flamencozanger bezong luidkeels zijn smart op de autoradio. Winter zette het geluid harder en deed het raam helemaal open. Het rook naar benzine en zee. Hij parkeerde in een dwarsstraat van de strandpromenade, waar het rook naar gebakken inktvis en eieren die in olie waren gebakken. Toen hij uitstapte en de auto op slot deed, voelde hij hoe nat zijn rug was.
Het hotel lag aan de Avenida Duque de Ahumeda vlak bij het strand. Winter moest een kwartier in de lobby wachten en nam daarna met zijn koffer de lift naar de elfde verdieping. Hij wilde het appartement zien voordat hij incheckte. Dat was een gewoonte.
Het slot van de deur hing los. Het appartement bestond uit twee kamers en een keuken. De ramen naar het balkon stonden halfopen en de wind rukte aan de blauwwitte markies. Die was versleten, gevlekt door zon, schaduw en zout. Een flap van de markies sloeg tegen het raam. Winter liep ernaartoe en zag dat het balkon op het oosten lag en op een ander hotel uitkeek. Hij keek om zich heen in de grootste kamer. De meubels van namaakleer waren ooit wit geweest.
Hij liep de badkamer in. Rondom de kranen van de badkuip zat een laagje roest. Er lagen zeepresten in de wastafel. Hij keek in de spiegel. De afgelopen vijf uur was hij magerder geworden, bleker.
In de lift stond hij samen met een stel van een jaar of veertig dat probeerde hun leeftijdsgenoot niet aan te kijken. Ze hadden de kleur van vijf dagen in de zon en waren gekleed voor een drankje bij zonsondergang.
“ I don’t like that room ”, zei Winter tegen de man achter de balie terwijl hij hem de sleutel gaf. Waarom kom ik altijd in dit soort situaties terecht? dacht hij.
“Wat mankeert eraan?”
“Ik wil die kamer niet hebben. Hebt u nog andere? Op een lagere verdieping?”
“Maar wat mankeert eraan?”
“ I dón’t want the fúcking róóm ”, zei Winter met luidere stem. “ It’s out of order .”
“Wat werkt er niet?” zei de man wiens ogen donkerder waren geworden.
“Niets werkt. De spullen zijn kapot. De badkamer is vies. Hebt u een andere kamer?”
“Nee. We zitten vol.”
“Hoe lang?”
“Nog maanden.”
“Weet u een ander hotel hier in de buurt?”
Winter had het hotel ernaast gezien, maar dat had hem niets geleken. Hij was moe en warm en bezweet en verdrietig. Hij wilde een nette kamer hebben, kunnen douchen, een whisky drinken en een poosje nadenken.
“Nee”, antwoordde de man.
“Een kleiner hotel misschien. Eenvoudiger.”
“Geen idee”, zei de man met afgewende blik. Hij staat helemaal in zijn recht, dacht Winter. Het is niet zijn schuld. Ik had wat beleefder kunnen zijn.
“Hebt u geen lijst met hotels in de stad?”
“Wat moet ik nu met die kamer doen?” zei de man zonder Winters vraag te beantwoorden. Hij keek Winter aan met de blik van een aanklager. “Nu zit ik met een lege kamer.”
“Vergrendel hem”, zei Winter en hij liep weg terwijl zijn koffer achter hem aan rolde.
Hij had geluk. Toen hij eerder op de middag het centrum in was gereden, had hij een bord op een huismuur gezien. Het kon niet meer dan een paar honderd meter hiervandaan zijn.
Hij reed over de Avenida de Severo Ochoa een eindje terug en zag het bord bij de inrit van een kleine dwarsstraat, gesloten voor autoverkeer. Hij parkeerde en liep de Calle Luna in, die verborgen lag in de schaduwen van de avond. Honderd meter verderop aan de rechterkant lag Hostal La Luna, beschut door een glazen deur voor een eigen patio. Winter kon de kleine balkons van de kamers zien.
Een afzegging op het laatste moment, en hij bekeek de kamer die Spaans en stil en schoon was, met koelkast, badkamer.
Zijn auto kon in een parkeergarage aan de andere kant van de grote doorgaande weg staan.
Hij douchte en dronk zijn whisky in zijn blootje in het zachte halfduister. Zijn gastheer en gastvrouw, die al wat ouder waren, zaten aan de andere kant van de kleine ommuurde patio zachtjes met elkaar te praten. Marmeren vloeren en gekrijte muren.
Ze spraken geen Engels, geen woord, maar de man had gemerkt in wat voor toestand Winter verkeerde en had een koude San Miguel op het tafeltje onder de parasol neergezet, nog voordat Winter voor onbepaalde tijd had ingecheckt.
De whisky rolde in zijn mond en gleed zijn hersenen in. Hij werd een beetje licht in het hoofd. De kamer rook vreemd, alsof die geschrobd was met zoutkorrels en kruiden uit het zuiden. De twee bedden hadden een tijdloos Latijns design en waren middeleeuws zwaar. Er hing een afbeelding tussen van de madonna die voor hem en zijn vader bad. Dat dacht hij toen hij het schilderij in de eenvoudige lijst zag. Het was de enige versiering in de kamer.
Zo zou je moeten wonen.
Hij strekte zijn hand uit naar zijn mobiele telefoon op het nachtkastje en toetste het nummer in. Het was bijna zeven uur en de zon was nu slechts een zwak schijnsel. De deur naar de patio stond op een kier en de houten jaloezieën in de glasvrije raamopening die door een zwart traliewerk werd beschermd stonden halfopen.
“Met Angela.”
“Met Erik.”
“Hallo! Waar ben je?”
“In mijn kamer. Maar niet in het hotel waarvan jij het nummer hebt.”
“Je bent verhuisd”, zei ze en hij wist dat ze glimlachte.
“Natuurlijk.”
“Hoe is het met je vader?”
“Ze hebben hem van de intensive care gehaald. Is dat een goed teken?”
“Dat moet het wel zijn.”
“Wel? Jij bent dokter.” Hij hoopte dat hij niet zeurderig klonk.
“Ik heb zijn status niet, Erik.” Ze pauzeerde even. “Heb je met hem gepraat?”
“Ja.”
“En?”
“Hij lijkt toch vrij ... tja, sterk.”
“Dat klinkt goed.”
“Ja.”
“Hoe was het om elkaar weer te zien?”
“Alsof het maar een week geleden was dat we elkaar voor het laatst zagen.”
“Echt?”
“Maar niet op die manier. We hebben het over hem en zijn ziekte en andere veilige onderwerpen gehad.”
“Alles heeft zijn tijd nodig. Hij moet eerst beter worden.”
“Hm.”
“Ben je moe?”
“Niet zo erg dat ik geen glaasje whisky uit het vliegtuig kan drinken. Hoe is het met jou?”
“Wij hebben het goed hier.”
Hij hoorde haar ‘wij’ als een groet van zijn nieuwe gezin: Angela en haar steeds dikker wordende buik.
“Doe maar kalm aan op je werk.”
“Ik doe niet anders. De fusies hebben tot een veel betere werksituatie geleid, zoals je weet.”
“Ik weet het.”
“Geniaal bedacht.”
“Denk er maar niet aan. Geef je buik een zoen van me.”
“Wat ga je vanavond doen?”
“Een hapje eten en dan weer naar het ziekenhuis.”
“Met whisky in je lijf?”
“Die blijft in mijn hersens. En dit is een ander land.”