23
Het was de derde brief in de kleine stapel. Het zegel was van het Dirección General de la Policía , maar Winter wist wie de afzender was. Hij legde de witte envelop terzijde. Hij brandde op het lichte bureaublad, als een teken van inbreuk op het privé-leven in zijn werkkamer. Het Spaanse politiestempel werd een symbool voor de grenslijn tussen leven en werk; gevaarlijk, vloeiend. De brief brandde zich vast in het bureau op dezelfde manier als waarop Alicia’s visitekaartje een gat had gebrand in de donkere tafel in de kamer in La Luna.
Ze hadden nog een glas wijn gedronken, of misschien had alleen hij dat gedaan. Zijn vertwijfeling was toegenomen toen hij plotseling een paar mensen op het Plaza Altamarino Zweeds had horen praten. De stem van de oudere man had hem aan de stem van zijn vader doen denken. Alicia had het begrepen. Toen, op dat moment, had hij gevoeld dat zij het begreep.
Uren later had hij de zee gezien vanuit een raam in een huis boven de zee. Hij had de naam van de straat niet geweten, of de weg erheen. Een hond had een paar keer geblaft en was daarna stil geworden. Er was niemand anders in de buurt geweest.
Weer een paar uur later was hij wakker geworden in zijn kamer in La Luna en had hij zich niets meer kunnen herinneren. Het was vroeg in de middag geweest en hij had gedoucht, zich aangekleed en was naar het vliegveld gereden.
Bergenhem klopte op de deur en kwam de kamer binnen. Winter hield de envelop in zijn hand.
Bergenhem zag er magerder uit. Zijn blik was niet direct op Winter gericht. Hij bleef staan.
“Je wilde me spreken?”
“Ga toch zitten, Lars.”
Bergenhem ging zitten en wreef over zijn voorhoofd. Zijn haar was vochtig.
“Ik ben een beetje laat. Iemand was op de brug in een slip geraakt.”
“De mensen zijn nooit voorbereid op de winter.”
“Het is hier bijna nooit winter.”
“Hoe gaat het met je, Lars?” Winter sprak zachtjes.
“Goed. Ik heb Ada naar de crèche gebracht en dat kostte wat tijd.”
“Ben je een beetje ... uitgerust?”
“Ja, reken maar. Ik had gewoon een paar dagen rust nodig.”
“Een week. Is het iets waar we ... over kunnen praten?”
“Wat bedoel je?”
“Is er iets wat je op de een of andere manier zwaar valt? Met je werk?”
“Nee, hoor.”
Winter haalde diep adem en dacht na. Hij boog zich naar voren.
“Luister eens, Lars. Ik weet dat veel van wat wij doen ... heel zwaar is om te dragen. Er ontstaan herinneringen. Het is moeilijk van die gebeurtenissen los te komen. En jij ... bent erger getroffen dan vele anderen. Nee, niet getroffen. Dat is niet het juiste woord. Maar je hebt ... meer ondergaan.”
“Het was mijn eigen schuld”, zei Bergenhem.
“Flauwekul.”
“Maar zo was het wel.”
“Ik zei flauwekúl.” Winter ging weer zachter praten. “Wat ik probeer te zeggen is dat we als een team moeten werken en dat we moeten geven wat we hebben. Wat we hebben. Heb jij het gevoel dat je ...”
“Verdomme, Erik, ik ben een paar dagen thuis geweest om een beetje tot rust te komen en het lijkt wel of je me naar een verpleeghuis wilt sturen. Voor psychologische zorg.”
“Heb ik dat gezegd?”
“Nee, maa...”
Bergenhem leek naar een punt boven Winters hoofd te kijken.
“Kijk me eens aan, Lars.” Hij keek naar Winter. “Wat ik wilde zeggen is dat je volstrekt normaal bent. Het is menselijk. Maar als iemand ... als jij het gevoel hebt dat het te zwaar wordt, dan is het verstandig daar iets aan te doen.”
“Wat weet jij ervan?”
“Neem me niet kwalijk?”
Bergenhem was opgestaan.
“Jij weet verdomme ook niet alles”, zei hij luid. Winter zag hoe zijn onderlip begon te trillen, lichtjes. Bergenhem deed een poging weer te gaan zitten, maar bleef staan. “Stel je voor dat je zelf ...”, zei hij en hij ging weer zitten. Winter wachtte op een vervolg. Bergenhem keek op. “Mijn god, Erik, sorry. Ik weet immers ... je vader ...”
“Misschien heb ik zelf wel te veel gezegd.” Winter stak zijn hand uit, pakte Bergenhems arm vast. “Maar je moet wel weten dat je met mij kunt praten ... over de dingen waar je over nadenkt. Ik zal proberen te luisteren. Zonder er een psycholoog bij te halen.”
Bergenhem ademde uit. Het leek alsof hij het afgelopen halfuur alle lucht in zich had opgespaard.
“Gewoon wat problemen thuis.”
“Hm.”
“Dat soort dingen moet iedereen zelf oplossen.”
Werk en privé-leven, dacht Winter en hij keek naar de envelop die tussen hen in lag. Dat soort dingen moet iedereen zelf oplossen. Nu gaat het om het werk. Vanavond het privé-leven. Vannacht. Hij had Bergenhem naar andere dingen willen vragen. Kinderen. Hoe dat was.
Een andere keer.
“Johan is thuis bij je langs geweest”, zei hij in plaats daarvan.
“Setter? Ja, dat klopt.”
“Het was niet jouw soort muziek?”
“Deathmetal? Nee, dank je.”
“Of black metal. Er is kennelijk een verschil.”
“Ik weet niet eens of ik dat wel wil weten”, zei Bergenhem en hij glimlachte voor het eerst.
“In deze zaak is dat misschien nodig”, zei Winter. “Setter zei vanmorgen dat er een distributeur in de stad is die met dat genre, of liever gezegd die genres, werkt. Ze hebben ook een paar platenmaatschappijen. Als zij niet weten wat het is, weet niemand het, aldus Setter.”
“Is hij bij ze geweest?”
“Nee, ik dacht dat wij erheen konden gaan.”
Het pand lag in de Kyrkogatan. Kerkstraat, dat is een toepasselijke naam, dacht Winter toen ze de trap op liepen waar affiches met duivels- en satansmotieven aan de muren hingen.
Het affiche links van de deur naar Desdemona Productions stelde een naakte vrouw in gebed voor: Fuck Me Jesus . Iets nieuws van de groep Marduk. Er was meer: the Rocking Dildos, Driller Killer, the Unkinds, Ritual Carnage. Necromantia. Dellamorte. Order from Chaos. Angelcorpse.
Winter stond even stil bij de naam. Angelcorpse. Ze presenteerden trots een nieuwe cd: Exterminate .
Een man met zwart, lang haar en een kleurig T-shirt deed na drie keer bellen open. Het shirt was zwart met een oranjegele zonsondergang boven de bergen en een brandend kruis dat erboven zweefde. De boodschap stond in de ruimte geëtst: Eternal Death .
Net of je thuis bent, dacht Bergenhem. Of op je werk.
“Ja?”
“Rickard Nordberg?”
“Ja. Bent u Wester? Van de recherche?” Hij keek naar Bergenhem. “Twee heren van de recherche?”
“Ik ben Winter, en dat is Bergenhem. Mogen we binnenkomen?” Winter hoorde de muziek uit het pand, de gitaren, de drums. De zanger schreeuwde over onbeschrijfelijke verschrikkingen. Doodspatrouilles verrichtten aan de lopende band executies.
Rickard Nordberg liet hen binnen.
De ruimte was een zolder. Computers, papieren, muziekinstallaties, een paar gitaren in een hoek. Overal cd-hoesjes, affiches. De zolder was licht en schoon, het daglicht kwam binnen door dakramen die de blauwe lucht van buiten weergaven. Rickard Nordberg ging achter een bureau zitten. Winter zag dat Nordberg nauwelijks jonger was dan hijzelf. Nordbergs haar reikte tot aan zijn middel, werd al grijs, dun op de schedel. Hij had een strakke zwarte spijkerbroek en laarzen met kettingen aan. Hij stak een sigaret op en leek tevreden met zijn leven. Achter hem hing een affiche van zijn eigen platenmaatschappij Dead Sun. Iemands ingewanden werden uit naam van de maatschappij uitgesneden. Nordberg zat gedeeltelijk voor een hoop darmen. Toen hij de as van zijn sigaret aftipte, zag Winter naast de asbak een foto waar twee kleine meisjes op stonden. Daarnaast stond een ingelijst kaartje: Voor de liefste papa van de hele wereld. Rechts van de lijst lag een hoge stapel cd’s. Winter kon de tekst van de bovenste lezen: Tortura Insomnae .
“Veel dood hier”, zei Bergenhem terwijl hij om zich heen keek.
“Tja, het is mijn werk.” Winter zag iets flikkeren in Nordbergs ogen. “En voor de heren is het onderwerp misschien ook niet helemaal onbekend?”
Hij praatte met een keurig Göteborgs accent dat Winter aan de betere kringen in Örgryte deed denken. Nordberg leek daar op tijd te zijn weggegaan.
“Hebben jullie het bandje meegenomen?” vroeg Nordberg. Hij zwaaide met zijn hand en een man in ongeveer dezelfde kleren en van ongeveer dezelfde leeftijd kwam naderbij zonder zich voor te stellen. Winter overhandigde het bandje en Nordberg stopte het in een cassettespeler. De muziek begon en Winter was weer terug in de kamer in de Aschebergsgatan.
Nordberg en zijn collega luisterden aandachtig.
“ Low budget ”, zei Nordberg na tien tellen.
Zijn collega schudde na een minuut het hoofd.
“Dit heb ik nog nooit gehoord. Misschien uit de VS. Waarschijnlijk. Het klinkt in elk geval niet Noors.”
“Noors?” zei Bergenhem.
“Die zijn het grootst in black metal”, zei Nordberg.
“Dit is dus black metal?” vroeg Winter.
“Absoluut.”
“Hoe hoor je dat?”
“De drive , de snelheid. Luister. De roffel op iedere maatslag. Vaker zelfs.”
“En de zang”, zei zijn collega. “Die ligt hoog.” Ze luisterden naar het geschreeuw dat allang de falsetgrens had overschreden. “Dit is góéd”, zei de collega.
“Vind ik niet”, zei Nordberg.
“Waarom is het goed?” vroeg Bergenhem en hij keek naar de collega.
“Het is zuiver en ongekunsteld. Rechttoe rechtaan. Beïnvloed door de vroege jaren tachtig.”
“Komt dit uit het begin van de jaren tachtig?”
“Nee. Het klinkt een paar jaar oud. Slechte productie. Het heeft een beetje van Bathory, maar ze zijn het niet.”
“Waarom is het niet goed?” vroeg Winter en hij keek naar Nordberg.
“Het is te vlak. Niets wat eruit steekt. Ik wil iets met meer melodie.” Hij stopte het bandje en zette een cd op. Nieuwe gitaren in een snel tempo, overal drums. Zang vanuit de crypte. “Horen jullie het? Dit bedoel ik.”
Bergenhem keek naar Winter.
“Ik hoor de melodie”, zei Winter. “Heeft iets van the Clash.”
Nordberg keek hem met een eigenaardige blik aan.
“Grappig dat je dat zegt”, zei hij. “Ze hebben zelf gezegd dat ze veel aan the Clash te danken hebben.”
“ London Calling ”, zei Winter.
“Inderdaad, dat nummer”, zei Nordberg en hij hield zijn pakje sigaretten voor, maar Winter schudde zijn hoofd. Nordberg draaide zich om en liet het bandje weer lopen.
“Beslist niet uit Europa”, zei zijn collega. “Ik dacht even aan Zweden, maar ... nee.”
“Zweden is heel groot in black metal”, zei Nordberg.
“Hoe groot?” vroeg Bergenhem.
“Dat ligt eraan waarmee je het vergelijkt. Maar het blijft natuurlijk een behoorlijk gespecialiseerd genre. Stel dat een grote Zweedse groep vijfduizend cd’s verkoopt. Dan zijn er een paar uitzonderingen, bij de grote maatschappijen zoals Music for Nations. Dimmu Borgir in Noorwegen, en Cradle of Filth in Engeland. Dan hebben we het over honderdvijftigduizend.”
“Black metal?”
“Black metal.”
“Wie luisteren ernaar?”
“Tja, in de eerste plaats natuurlijk mannen. Bijna alleen mannen. Gewone mensen.”
Gewone mensen, dacht Winter. De liefste mensen van de hele wereld.
“En hoe zit het ... met het satanisme?” vroeg hij.
“Dat is de basis van black metal”, zei Nordbergs collega. “Maar het is eerder duivelsverering.”
“Wat is het verschil?”
“De duivelsvereerders houden van de duivel, maar ze laten de rest van de rekwisieten achterwege”, zei Nordberg met zijn keurige toonval. “Maar ik ben geen deskundige. Of beoefenaar.”
“En dit is dus muziek voor duivelsvereerders”, zei Winter en hij knikte naar de muziekinstallatie. Er was een nieuw nummer begonnen, even intens als het eerste.
“Niet noodzakelijkerwijs”, zei Nordbergs collega. “Slechts weinig mensen die hiernaar luisteren, zijn echt vereerders, of satanisten. Het gaat meer om de verpakking.”
“De verpakking?”
“De stijl, die is minstens zo belangrijk als de muziek. Mensen willen eruitzien als Kiss maar dan nog veel heftiger.”
“Sverker weet alles over Kiss”, zei Nordberg met een glimlach. “Ik heb jullie trouwens nog niet aan elkaar voorgesteld. De recherche, Sverker. Sverker, de recherche.” Hij hield op met zijn hand te zwaaien. “Sverker is bezig met een eigen platenmaatschappij. Depression. Vooral punk. Hij weet alles over punk. Net als jij”, zei Nordberg en hij knikte naar Winter. “Hij heeft vandaag net een paar nieuwe vangsten gedaan.”
“Slaktmask en Skitsystem”, zei Sverker bescheiden. “En Arsedestroyer.”
“Maar jullie herkennen de muziek op de band geen van beiden?” zei Winter.
“We zouden het volgende kunnen doen”, zei Nordberg. “We zetten een soundfile met een van deze nummers op internet. Ik doe alsof ik ergens aan een ongemerkte band ben gekomen en wil weten wat het is.”
“Wat ook helemaal waar is”, zei Sverker en hij streek zijn lange haarslierten naar achteren.
“Dat is een uitstekend idee”, zei Winter.
“Hij heeft duizenden adressen over de hele wereld”, zei Sverker. “Radiostations, platenmaatschappijen, privé-klanten.”
“Dat is prachtig. Wanneer kunnen jullie het doen?”
“Zodra we hier klaar zijn. Of het iets oplevert, is een tweede.”
Winter ging nog eenmaal terug naar het appartement. Alles was als de vorige keer. De vlekken waren niet groter of kleiner geworden. De muziek bevond zich nog steeds in de kamers, het zwarte metaal. En ze zat vers in zijn geheugen na het bezoek aan de lichte zolder van Desdemona Productions.
De technici waren klaar. Wat geanalyseerd moest worden, lag al in de laboratoria, in gemerkte zakken. Het appartement zou als nieuw worden. Andere mensen zouden erin trekken. Ik krijg nieuwe buren, dacht hij.
Hij wachtte op de lift die nooit kwam. Misschien had iemand hem op een andere verdieping halfopen laten staan. Hij liep naar beneden en de lift begon ergens op gang te komen, op weg naar beneden. De lift haalde hem in, maar degene die erin had gestaan was al uitgestapt toen Winter de begane grond bereikte. De portiekdeur was traag en viel langzaam in het slot.
Het waaide maar het was een heldere avond. Winter zag de rug van een man die de straat uit liep. Misschien had hij de lift gebruikt. Winter sloeg linksaf. Boven Nordstan was de lucht dofblauw. Hij stopte zijn sjaal in zijn jas en deed twee knopen dicht.
De warme bakker had nog vier maanzaadbroodjes. Hij hoopte dat Angela al thuis was. Hij wilde iets tegen ... hen zeggen. Hij zou tegen haar buik kunnen gaan liggen en iets leuks vertellen.
Toen hij de bakkerij uit liep, kwam er een vrouw met een kinderwagen langs. Hij deed een stap opzij. Opeens wilde hij het kind zien. Hij haalde de vrouw in.
Wie stuurde zijn stappen? Dat deed hij zelf.
Hij verontschuldigde zich en zij bleef staan.
“Mag ik naar het kind kijken?” vroeg Winter.
“Wat?”
Ze leek eerder verbaasd dan verschrikt.
“Ik wilde alleen maar even naar je kind kijken.” Hij voelde zich als een idioot, maar dat wilde hij op dit moment ook zijn. “Ik word zelf vader. Voor de eerste keer.” De kinderwagen was kleurloos, verlicht door het neon. “Ik word vader”, zei hij alsof hij het haar moest uitleggen.