17
Ze lagen in bed en luisterden naar de geluiden van de nacht. Dat waren er niet veel. Geen sirenes, vrijwel geen motorgeluiden. Winter keek hoe laat het was, nog even en het uur van de wolf begon. Het was harder gaan waaien, de temperatuur was gedaald. Het tochtte vanaf het halfopen raam. Hij stapte uit bed en deed het raam dicht. De wind rukte aan de boomtakken op het Vasaplein. Zelfs in het donker kon hij de bladeren zien vallen. Hij keek of er iemand op het balkon aan de andere kant van het park stond te roken, maar hij zag geen gloed. Hij liep terug naar het bed en voelde de warmte van de houten vloer. Dat was een van de redenen om hier te blijven wonen. De kinderen konden op deze vloer spelen zonder het gevaar te lopen verkouden te worden. Vloerverwarming in een nieuwe vloer was niet hetzelfde, en deze kwaliteit houten vloeren bestond niet meer.
‘Straks wordt het weer licht,’ zei Angela.
‘Dat duurt nog uren.’
‘Ik geloof niet dat ik kan slapen.’
‘Waarom niet?’
‘Ik ben draaierig.’
‘Wil je een glas water?’
‘Graag.’
Hij stapte weer uit bed, liep door de gang en pakte een glas van de plank in de keuken. Hij hoorde bekende geluiden op de binnenplaats. De krantenbezorger. Binnen drie minuten zou de krant in de hal ploffen. Angela zou hem misschien gaan halen en meteen gaan lezen, plaatselijk nieuws zonder een dag vertraging.
Winter vermoedde dat er niet veel aandacht zou worden besteed aan de moord op Paula. Er gebeurde te weinig. In elk geval voor de journalisten. Tegelijkertijd begreep een aantal van hen dat hoe minder ze van de onderzoeksleiding te horen kregen, des te meer er te horen viel. In die zin was de stilte veelzeggend. Maar in deze zaak was de stilte op een andere manier sprekend. De stilte rondom Paula. Het was een stilte waar hij niets mee kon. Ze was ingehouden op een manier die hij nog nooit eerder had meegemaakt. Als een stilte die slechts een decor vormt. Waarvan je weet dat er iets enorms achter schuilgaat. Je kunt de stilte zien, haar aanraken, maar ze is niet werkelijk. Ze lijkt overal mee te maken te hebben, en alle details op zich lijken werkelijk, maar ze houden geen verband met elkaar. Het is alsof je de instructies voor een droom leest. Die bestaan niet. Die kunnen nooit bestaan.
Hij liep terug met het glas water.
‘Dank je.’
‘Waarom is iedereen zo stil?’ zei hij en hij ging op de rand van het bed zitten.
‘Hoe bedoel je? Hier?’
‘Paula. Alle mensen rond Paula. Het is zo stil.’
‘Je hebt toch met haar vader gesproken? Werd hij niet een beetje toeschietelijker?’
‘Ik weet het eerlijk gezegd niet. Ik weet niet wat hij wou.’
‘Je raakt beschadigd door je werk, Erik. Je denkt dat iedereen een verborgen agenda heeft.’
‘Tja …’
‘Dat iedereen liegt. Of de waarheid probeert te verhullen.’
‘Is dat niet hetzelfde?’
‘Je begrijpt wat ik bedoel. En dan, als iemand probeert te zeggen hoe het is, of misschien alleen maar … zijn hart wil luchten, dan geloof je dat ook niet.’
‘De hoofdinspecteur als psychotherapeut.’
‘Nu begin je het te begrijpen,’ zei ze, en in het donker van de slaapkamer zag hij haar glimlach.
‘Dat heb ik allang begrepen. Ik doe er zelfs mijn best voor.’
‘Ik weet het, Erik. Maar probeer het ook wat vaker zo te zíén. Niet iedereen liegt.’
‘Mensen liegen tot het tegendeel is bewezen,’ zei hij.
‘Is het niet andersom?’
‘Zo was het vroeger.’
‘Je hebt me ooit beloofd niet cynisch te worden.’
‘Daar heb ik me aan gehouden.’
Ze hoorden een nieuw geluid in het uur van de wolf.
‘Lilly,’ zei Angela. ‘Ze wordt tegenwoordig vroeg wakker.’
‘Ik ga wel.’
Hij liep weer naar de hal en ging naar de kamer van de meisjes. Ze hadden Elsa gevraagd of ze een eigen kamer wilde hebben, maar ze wilde haar kamer met Lilly delen. Ze zei dat ze dat ‘gaaf’ vond. Lilly verhuisde naar Elsa’s kamer. Ze stond al bijna in haar bedje toen Winter haar optilde en in haar oor fluisterde.
Voor het ochtendoverleg ging hij eerst naar Ringmars kamer. Ringmar had een grote stapel documenten voor zich liggen, die hij zat te lezen.
‘Je ziet er vief uit,’ zei Ringmar toen Winter was gaan zitten.
‘De familie is gisteren thuisgekomen.’
‘Aha. Afgelopen met het vrijgezellenleven.’
‘Dat is alweer lang geleden,’ zei Winter.
‘Alles is lang geleden,’ zei Ringmar en hij keek weer naar het document.
‘Wat lees je?’
De telefoon op Ringmars bureau rinkelde voordat hij kon antwoorden.
‘Ja?’
Winter hoorde alleen maar een stem, geen woorden. Ringmar knikte twee keer. Hij keek naar Winter en schudde zijn hoofd. Winter boog zich naar voren.
‘Waar is hij nu?’ zei Ringmar in de hoorn en hij wachtte op antwoord. ‘Laten we hopen dat hij daar blijft.’
Winter zag een rimpel tussen Ringmars ogen dieper worden.
‘Elisabeth Ney heeft het ziekenhuis verlaten, maar is niet thuisgekomen,’ zei Ringmar terwijl hij de hoorn op de haak legde.
‘Ik luister,’ zei Winter en hij voelde hoe de huid boven zijn rechterslaap straktrok.
‘Dat was Möllerström. Mario Ney belde hierheen en toen Möllerström hem met jou wilde doorverbinden, verdween hij.’
‘Met mij? Wilde hij mij spreken?’
‘Ja.’
‘Waar was hij?’
‘Dat heeft Möllerström, als de goede agent die hij is, meteen gevraagd. Ney is thuis. Hij had naar het ziekenhuis gebeld en te horen gekregen dat Elisabeth op eigen verzoek uit het ziekenhuis was ontslagen. Ze had niet gevraagd of iemand haar kon komen ophalen.’
‘Daar hebben ze waarschijnlijk niet naar gevraagd,’ zei Winter. ‘Of ze dachten dat ze werd opgehaald.’
‘Hoe dan ook, ze is niet thuisgekomen. Er is drie uur verstreken sinds ze uit het ziekenhuis is vertrokken. Ze heeft geen mobieltje.’
‘Wanneer belde Ney naar het ziekenhuis?’
‘Zonet, volgens Möllerström. En toen meteen hierheen. Möllerström probeerde hem weer te bereiken toen de verbinding werd verbroken, maar er werd thuis niet opgenomen.’
‘Ze kan door de stad lopen,’ zei Winter. ‘In een café zitten. Winkelen. In de tram rondrijden.’
Ringmar knikte.
‘Alles om niet weer naar huis te hoeven,’ zei hij.
‘Of ze is verward.’
‘Ze kan verdwenen zijn,’ zei Ringmar.
‘Dat woord heeft meerdere betekenissen, Bertil.’
‘We gaan naar Tynnered,’ zei Ringmar.
‘Is er geen toezicht?’ zei Mario Ney al in het trappenhuis. Hij had de deur al opengedaan, hij moest bij het keukenraam hebben gestaan en hen hebben zien parkeren. Het echode op de trap toen hij sprak. Hij had zweet op zijn voorhoofd staan. ‘Hoe kan ze zomaar worden ontslagen?’
‘Mogen we binnenkomen, Mario?’ zei Winter.
‘Wat? Ja …’
Ze liepen de hal in. Mario sloeg de deur met een klap dicht. Winter hoorde de echo in het trappenhuis. Het leek alsof het geluid beneden keerde en weer terugkwam als een verdoemde geest.
‘Kunnen we in de kamer gaan zitten, Mario?’
‘Gaan … gaan zitten? We hebben toch zeker geen tijd om te gaan zitten?!’
‘We laten onze collega’s in de stad naar je vrouw zoeken,’ zei Ringmar.
‘In de stad? Maar wat als ze niet in de stad is?’
‘Waar zou ze anders zijn?’ vroeg Winter.
Ney antwoordde niet. Ze liepen de woonkamer in. Ney zakte neer in een fauteuil. Hij keek naar Winter.
‘Ze is al meer dan drie uur weg,’ zei hij na tien tellen.
‘Wanneer heb je je vrouw voor het laatst gesproken?’
‘Dat weet je toch? Dat was voordat ik met jou wijn ging drinken.’
Ringmar wierp een blik naar Winter.
‘Waarom belde je naar het ziekenhuis?’ vroeg Winter.
‘Waarom … ik bel elke dag. Wat is daar vreemd aan?’
‘Niets. Maar je gaat toch bij haar op bezoek. Elke dag.’
‘Ik belde eerst en ging er later heen, ja.’
‘Wat zei ze tegen het personeel toen ze wegging?’ vroeg Ringmar.
‘Weten jullie dát zelfs niet?’
‘We hebben er collega’s heen gestuurd,’ zei Winter. ‘Maar wij wilden meteen naar jou toe.’
‘Ze moet nog steeds verward zijn,’ zei Ney. ‘Anders zou ze nooit zoiets doen. Nooit.’
Eerst was het niet goed dat ze werd opgenomen, dacht Winter. Nu is het niet goed dat ze is ontslagen. Of hij heeft iets geleerd, of er is iets anders aan de hand.
‘Heb je je vrouw eerder vandaag gesproken?’ vroeg Winter.
‘Nee.’
Winter keek naar Ringmar.
‘Heeft iemand anders haar wel gesproken?’ vroeg Ney.
Winter antwoordde niet.
Ney herhaalde zijn vraag.
‘Dat weten we nog niet.’
Een uur later zouden ze het weten. Iemand, een mannenstem, had Elisabeth Ney gebeld, een verpleeghulp was naar de ziekenkamer gegaan, had Elisabeth gehaald en haar naar een telefoon naast de koffiekamer gebracht.
Een halfuur later was ze vertrokken. Niemand van de receptie beneden in het ziekenhuis kon zich herinneren dat ze haar door de glimmende deuren naar buiten hadden zien gaan. Net als in een hotel, dacht Winter. Onbekenden kwamen en gingen.
‘Waarvandaan belde hij?’
Halders was een paar minuten na de anderen de kamer binnengekomen.
‘Vanuit Gothia,’ antwoordde Winter. ‘Hotel Gothia.’
‘Shit. We blijven dus bij het hotelthema.’
‘Het gesprek kwam van een telefoon in de lobby,’ zei Ringmar.
‘Maar het was natuurlijk niemand van het personeel?’ vroeg Halders.
‘Voor zover wij weten niet,’ zei Ringmar.
‘Een slimme klootzak,’ zei Halders, ‘gewoon naar binnen gaan, doen alsof je neus bloedt, om een telefoon vragen en bellen.’
‘Misschien logeert hij in het hotel,’ zei Bergenhem.
‘Niet waarschijnlijk,’ zei Halders.
‘Kun je dat zomaar doen? Gewoon een hoteltelefoon gebruiken?’ vroeg Aneta Djanali. ‘Is dat mogelijk?’
‘Het bewijs is net geleverd,’ zei Halders.
‘En niemand heeft Elisabeth Ney in het hotel gezien?’ vroeg Bergenhem.
Winter schudde zijn hoofd. Ze hadden mensen naar het hotel gestuurd. Niemand van het personeel had Elisabeth Ney herkend.
Nu zouden ze de gastenlijst doornemen. En proberen het personeel na te trekken. Dit kon enorme proporties aannemen, dat had hij al zo vaak meegemaakt. De zaken werden naar buiten toe wijder, maar tegelijkertijd krompen ze naar binnen toe. Het werd moeilijker om te zien wat belangrijk was en wat alleen maar lucht was, wind.
‘Wat gaan we doen?’ vroeg Halders. ‘Gaan we Molina om een huiszoekingsbevel vragen zodat we alle hotelkamers kunnen openen?’
Officier van justitie, Molina, hoopte altijd iemand te kunnen vervolgen, maar hij was niet optimistisch. Hij was nooit optimistisch. Winter had zelden reden om hem blij te maken.
‘Het wordt verdomme net als met de bagagekluizen,’ zei Halders. ‘Hoeveel kamers heeft het Gothia?’
‘We komen er niet in,’ zei Winter. ‘Molina zal er nooit toestemming voor geven. En we hebben toch niet voldoende mensen.’
‘We krijgen alleen toestemming voor een huiszoeking in een groot hotel als we zouden vermoeden dat Osama Bin Laden zich in een washok schuilhoudt,’ zei Halders.
‘Een bepaalde kamer zou nog kunnen,’ zei Winter. ‘Maar niet allemaal.’
‘Ik weet nog dat we het bevel uit Molina moesten wringen toen het om die paar kamers in Hotel Revy ging,’ zei Ringmar.
‘Zou Elisabeth Ney echt in een kamer in Gothia Towers zitten?’ zei Aneta Djanali. ‘Is dat niet de laatste plek om te gaan zoeken, juist omdat hij daarvandaan belde?’
‘Hij is slim,’ zei Halders. ‘Hij hanteert de strafschopmethode.’
‘Wat is dat?’ vroeg Bergenhem.
‘De nemer van de strafschop weet dat de doelman weet dat hij meestal in de rechterhoek schiet, dus daarom schiet hij in de rechterhoek omdat hij erop rekent dat de doelman denkt dat hij in de linkerhoek zal schieten in plaats van in de rechter.’
‘Maar als de doelman een stapje verder denkt?’ zei Bergenhem.
‘Dan heeft de nemer van de strafschop misschien nóg een stap verder gedacht,’ antwoordde Halders en hij glimlachte.
‘Waar komt de bal dan terecht?’ vroeg Bergenhem.
‘Niemand weet het,’ zei Winter. ‘Daarom blijven we naar Elisabeth Ney zoeken. Ook in Gothia Towers.’
‘Waar is ze, verdomme?’
Ringmar liep heen en weer in de lobby. Door de brede ramen naar de hal erachter zag Winter grote mensenmassa’s heen en weer bewegen. Velen hadden grote plastic tassen bij zich, waar hoogstwaarschijnlijk boeken in zaten aangezien er net een boekenbeurs aan de gang was.
‘Hier is ze in elk geval niet,’ zei hij in antwoord op Ringmars vraag.
Ze dachten niet langer dat ze in Hotel Gothia was.
‘Misschien is ze alleen maar verward,’ zei Ringmar. Hij bleef even staan en keek naar de mensen achter het glas. ‘Misschien is ze daarbinnen.’
Winter schudde zijn hoofd.
‘We zoeken naar een speld in een hooiberg,’ zei Ringmar en hij draaide zich om naar Winter. ‘Een verwarde speld. Ze kan overal in de stad ronddwalen.’
‘Wat is het alternatief?’ zei Winter.
‘Dat willen we niet weten.’
‘Is er een alternatief?’
‘In dat geval is er meer aan de hand dan wij denken.’
‘Kan dat ons helpen?’
‘Niet noodzakelijkerwijs,’ zei Ringmar.
‘Wat is dat voor een cynische opmerking?’
Ringmar bestudeerde de mensen aan de andere kant van het glas zonder antwoord te geven. De gang was erg vol, de mensen konden zich maar langzaam voortbewegen. Honderden gezichten passeerden als een rivier. Sommige keken naar binnen, naar Ringmar en Winter.
‘Een speld,’ herhaalde Ringmar terwijl hij naar de hooiberg aan de andere kant keek. ‘Birgitta en ik waren van plan hier zaterdag heen te gaan.’ Hij knikte naar de mensenmassa achter het glas. ‘Maar ik heb er nu geen zin meer in.’
Buiten heerste chaos. De beurs zou bijna sluiten en iedereen wilde tegelijk naar buiten. Het was ook heel druk geweest in de lobby van het hotel. Winter had ingezien hoe eenvoudig het was om vanaf een anonieme telefoon een anoniem gesprek te voeren.
‘We kunnen net zo goed teruggaan,’ zei Ringmar.
Ze waren met een surveillancewagen naar het hotel gebracht.
Ze reden over de Skånegatan naar het noorden, passeerden het Scandinavium-stadion, het Burgården-college, het Katrinelund-college, de kennistempel voor de mensen die de stad naar de heerlijke toekomst zouden leiden. De zuilen van het Ullevi-stadion leken vanuit dit perspectief smaller. Winter had er bijna twintig jaar lang vanuit een andere hoek naar gestaard.
‘Mario kan overal zijn geweest,’ zei Ringmar.
‘Bedoel je dat hij zijn eigen vrouw kan hebben ontvoerd?’
‘Ik weet het niet. Jij bent degene die samen met hem wijn proeft.’
‘Waarom denk je dat, Bertil? Dat Mario Ney hierachter zou zitten?’
‘Soms heb ik het gevoel dat hij achter veel meer kan zitten,’ zei Ringmar.
‘Ik geloof niet dat hij zo goed kan toneelspelen,’ zei Winter.
‘Toneelspelen? Hij kan een stapelgekke psychopaat zijn. Dan heb je geen acteertalent nodig.’
‘Nee.’
‘Misschien komt hij wel uit een gedegenereerde maffiafamilie van Sicilië.’
‘Misschien komt hij wel van Mars,’ zei Winter. ‘We weten niet veel over zijn achtergrond.’
‘Precies.’
‘Maar het gaat om zijn eigen vrouw. En zijn eigen dochter.’ Winter schudde zijn hoofd. ‘Nee, Bertil.’
‘Je moet de familie nooit uitsluiten,’ zei Ringmar. ‘Wijk je af van regel 1A?’
‘Het is iemand anders,’ zei Winter. ‘Hij is het niet.’