14
‘Donderdag 14 december. Het lijkt nu allemaal voorbij. Eindelijk. Eindelijk. Het is jammer dat ik geen groot schrijfster ben, anders zou ik beter op papier kunnen zetten hoe ik me voel. Hoe opgelucht. Alsof iemand honderden kilo’s van mijn schouders heeft getild. Het gekke is dat ik ook geen last meer heb van mijn nek. Vanochtend stond ik zoveel kwieker op, alsof ik een nieuw mens ben. Het gewicht dat ik figuurlijk meetorste, is weg. Echt weg. Ik kan het bijna niet geloven! Gisteren waren wij bij de oncoloog. Ze vertelde dat de laatste scans van mijn borsten lieten zien dat ik ‘‘schoon’’ ben. Ik kon haar wel zoenen. Ze is echt een fantastisch mens, ze heeft ons erdoorheen gesleept. Ik weet niet wat ik zonder haar had moeten doen. Je vader is er natuurlijk ook al die tijd voor mij geweest, maar die had ook zijn eigen sores. Dat zag ik vaak aan zijn gezicht, de zorgen maakten zijn huid grauw en er kwamen diepe rimpels in zijn voorhoofd. Hij heeft volgens mij ook wel gehuild, maar nooit waar ik bij was. Hij wilde echt mijn rots in de branding zijn. Dat was hij ook en ik zal nooit vergeten hoe lief hij voor mij is geweest. Ik ben zo dankbaar. Dokter Schaeffer is echt een heldin. Ze heeft me behandeld, maar ze heeft me nooit het gevoel gegeven dat ik een patiënt was. Ik was Bea, niet dossiernummer zoveel.
Uiteindelijk was het natuurlijk God die mij heeft gered. Als hij mij had geroepen, dan was ik gekomen, maar gelukkig mag ik hier nog een poos blijven. Ik ben vooral Hem heel dankbaar.
Hier in Kampen is de rust trouwens weergekeerd. Er was een openluchttheaterfestival, maar ik was zo nerveus voor de uitslagen die ik vandaag zou krijgen, dat het aan me voorbij is gegaan. Papa is nog wel even gaan kijken. Niet lang, hij wist dat ik op hem zou wachten.’
‘Vrijdag 15 december. Het is kwart over zeven. Ik ben net wakker en zit dit op de rand van het bed te schrijven. Papa slaapt nog. Ik moest even mijn dagboek pakken. Hij zou het waarschijnlijk maar onzin vinden, navelstaren zou hij het noemen. Zeker als hij wist dat ik schrijf over de angst of gedachten die ik heb. Of over dromen. Ik had net zo’n prachtige droom! Normaal onthoud ik niet vaak dromen maar dit was anders. Alsof ik eigenlijk niet sliep, heel helder. Alles was scherp, in kleur, en ik rook de geuren die erbij hoorden. Het was net echt. Ik liep alleen door een bos. Het was een naaldbos en de bomen stonden heel dicht op elkaar. Het was heel donker. Ik had geen schoenen of sokken aan. De naalden op de grond prikten in mijn voeten. Het kon me niet veel schelen. Ik was zo moe, ik wilde alleen maar gaan liggen. Er was niet echt een pad, ik doolde tussen de bomen door. Ik geloof niet dat ik ergens naar op zoek was, ik wandelde maar wat. Na een hele poos kwam ik bij een zandpad uit. Het leek me handig om daarop te gaan lopen, want dan voelde ik die dennennaalden niet zo. Ik zag geen dieren, maar ik hoorde wel vogels kwetteren. Na een lange tijd lopen leek het alsof ik niet meer liep, maar zweefde. Ik bewoog, maar dan vijftien centimeter boven de grond. Het verbaasde mij helemaal niet en het voelde heel prettig. De vermoeidheid was verdwenen. Het duurde en duurde, tot ik ineens weer neerkwam op het pad. Ik hoorde een stem ‘‘Beatrijs’’ zeggen en draaide me om, omdat ik dacht dat de stem achter mij vandaan kwam. Maar ik zag niemand. Ik keek rond. Alleen bomen en nog meer bomen. Niemand noemt mij ooit Beatrijs, het is altijd Bea. Ik voelde mij heel licht en gelukkig. En dankbaar, ik wist dat de tijd van ziekte achter mij lag. Dat voelde ik heel sterk. En toen werd ik wakker.’
‘Zondag 17 december. Gisteren zo’n drukke dag gehad, geen tijd daardoor om te schrijven. We zijn een dagje weggeweest, om het goede nieuws te vieren. We zijn naar Zutphen gereden en we hebben daar heerlijk geluncht in Gastenhuys De Klok, een restaurant dat papa had uitgezocht. Heel lief. We hebben hand in hand door de straten van de stad gewandeld en bij een juwelier mocht ik iets uitkiezen. Ik koos een ring met twee groene stenen erin. Omdat wij bij elkaar horen. Ik vond dat wel mooi, symbolisch. We hebben al zoveel meegemaakt samen.
Vannacht had ik trouwens alweer een droom waarin die stem voorkwam, waar ik vrijdag ook over schreef. Deze keer verliep het bijna net zo als de vorige keer: ik fietste naar het centrum van de stad om boodschappen te doen en die stem – gek genoeg weet ik eigenlijk niet of het een mannen- of vrouwenstem was – riep mij weer. Weer ‘‘Beatrijs’’. Maar ook nu zag ik niemand, en dus fietste ik maar verder. Ook nu leek het weer of ik zweefde. Ineens dacht ik: misschien is het God wel. Misschien wil hij me iets duidelijk maken. Het leek of ik ergens naartoe werd geleid, ik hield mijn fietsstuur nog vast maar ik kon zelf niet bepalen waar ik heen ging. Ik kwam uit bij een kerk. Een kerk die helemaal niet bestond in de stad. Hij leek op onze eigen kerk, maar hij was toch anders. Toen drong het tot me door: ik moest mijn leven in het teken stellen van God. Hij wordt mijn leider. Nog meer dan Hij nu is.’
Heleen sloeg het dagboek dicht en sloot haar ogen. Het was goed dat ze meer te weten was gekomen over Bea, hier op het parkeerterrein van La Refuge. Ze belde met haar vader.
‘Pap, weet jij uit je hoofd nog wanneer die contracten precies waren afgesloten? Ik bedoel van tante Bea en oom Ed? Wat? Dat dacht ik al. Dankjewel. Gaat het goed met Julia? Fijn, slaap lekker straks.’
Bea van Sluis had gedroomd en dezelfde maand nog het contract getekend. Kennelijk kreeg ze haar echtgenoot in de tussentijd ook zo gek dat hij de investering aan wilde gaan.
Heleen keek op haar telefoon om te zien hoe laat het was: vijf over tien al. Ze was zo verdiept geweest in het dagboek dat ze de tijd was vergeten. Heleen rekte zich uit en stopte de twee schriften in haar tas. Ze bedacht zich en pakte ze er weer uit en legde ze onder de passagiersstoel. Haar plan was geweest om ze aan Francine te geven, maar nu ze zoveel te weten kwam over tante Bea wilde ze de dagboeken liever zelf eerst uitlezen. Later zou ze ze wel aan Francine geven.
Ook deze keer ging de deur weer wijd voor haar open. Heleen had zich bij een leefgemeenschap iets heel anders voorgesteld. Streng, bang voor de buitenwereld, gesloten. Hier lieten ze haar gewoon in en uit lopen, niemand die haar tegenhield. Het was jammer dat ze hier nooit zou kunnen aarden, bedacht ze, met duivels die je op de hielen zaten. Anders was het best een prettige plek om te wonen geweest. De bossen, de frisse lucht, genoeg ruimte voor iedereen.
Ze liep achter de gastheer aan, dezelfde aantrekkelijke jongeman. Hij wisselde geen woord met haar. Ze gingen naar de zaal waar de kinderen zo hadden gegild en gejoeld. Hé, daar was Francine. Die was kennelijk teruggekomen naar La Refuge zonder dat Heleen het had gemerkt. Op een van de achterste banken zat ze met gebogen hoofd te bidden, net als de mensen om haar heen. Het licht was gedimd. De kinderen waren kennelijk naar bed gebracht, de groep was kleiner en er waren alleen volwassenen. Melissa Carpenter ging voor in het gebed. Iedereen had de ogen gesloten en zat met gevouwen handen voor zich uit te mompelen. Heleen sloop naar Francine toe. Ze ging naast haar vriendin zitten, zonder aandacht te trekken, en wachtte op de laatste woorden en het onvermijdelijke ‘amen’.
‘Hé, wat fijn dat je hier bent. Hoe raak je hier zo verzeild?’
Francine klonk vrolijk en leek oprecht blij om Heleen te zien. Na dat afgebroken gesprek over Bert Overbeek en die nare sms’jes had ze verwacht dat Francine afstandelijker zou zijn. Ze zag er goed uit, vond Heleen. Blozend, uitgeslapen ook. Ze keek helder uit haar ogen, haar lange haren waren geknipt en ze droeg nette, schone kleren. Een verbeterde versie, dacht Heleen. Francine 2.0.
‘Er is zoveel te vertellen, ik moest hier naartoe.’ Heleen fluisterde. Ze wilde naar een rustige plek. Hier kon ze niet alles op tafel gooien. Ze voelde zich ineens ongemakkelijk, alsof ze in het hol van de leeuw was beland.
‘Zullen we even een stukje rijden?’
‘Is dat nodig? Het is al zo laat en we staan hier heel vroeg op.’
Ze wreef over haar buik.
‘Een halfuurtje, we zijn snel terug.’
Heleen pakte Francine bij de arm en drukte snel een kus op haar wang.
‘Wat zie je er goed uit,’ zei ze terloops.
‘Dank je wel.’ Francine sloeg haar ogen neer en glimlachte. ‘Ik voel me ook veel beter. Wacht, ik zeg even dat ik buiten ben.’
In de auto besloot Heleen geen moment te verliezen. Ze startte de motor en reed langzaam in de richting van La Roche. Het was een kronkelende weg met lage muren van grote brokken natuursteen erlangs. Het werd al donker maar de dennenbomen staken nog met hun puntige pieken boven de schemerende lucht af. Heleen deed haar grote lichten aan om geen bocht te missen. Die muurtjes hielden misschien wel auto’s tegen, maar ze wilde haar nieuwe auto graag heel houden.
Ze begon over haar bevindingen van de afgelopen dagen. Ze meldde dat ze hun oude klasgenoot Emiel weer had ontmoet. Hij vermoedde dat de investeringen waarschijnlijk minder waard waren dan het papier van de contracten. Ze begon ook over Bram die ook zo lang op zijn geld zat te wachten. Francine kende Bram Kramer niet. Over Irenes moeder zei Heleen niets. Misschien zou ze Francine later naar het meisje vragen dat zo gemist werd door haar moeder.
‘Wat denk jij dat er is gebeurd?’ vroeg Heleen. Ze had bedacht dat ze het best een beroep kon doen op Francines eigen verstandelijke vermogens.
‘Tja.’ Francine aarzelde. ‘Ik heb al eerder gezegd dat ik mij niet kan voorstellen dat mijn ouders voor de gek zijn gehouden. Je zult wel verbaasd zijn, maar ik ben inderdaad naar Bert Overbeek gestapt.’
‘Ja?’ Heleens stem schoot een octaaf omhoog.
‘Hij vertelde me dat hij niets van contracten weet.’
‘Dat lijkt me niet zo aannemelijk. Hij is degene die jouw ouders beleggingen heeft aangesmeerd. En Bram ook trouwens.’
‘Nou ja, misschien heeft hij ze wel aangeprezen, maar hij weet er verder niets van. Dat zei hij zelf.’
‘Francine, lieverd.’ Heleen verloor bijna haar geduld. ‘Heb jij gevraagd waar dat geld naartoe ging? Waar het voor bedoeld was?’
‘Zeker,’ zei Francine opgewekt. ‘Naar christelijke doelen.’
‘Welke doelen dan?’
‘Ons landhuis hier, La Refuge, onder andere.’ Francine keek trots.
‘Maar als dat geld in stenen is gestopt, dan kun je er toch nooit winst mee maken? Zeker geen dertig procent.’ Heleen mocht dan niet veel van beleggen weten, dit snapte zelfs zij nog wel. Francine gaf geen antwoord.
‘Iets anders,’ begon Heleen. ‘Hoe zit dat met die rare sms’jes die ik van je kreeg? Wanneer was het? Gisterochtend?’
Francine keek verbaasd.
‘Ik heb jou niet meer gebeld. En ik heb ook geen berichten gestuurd.’
‘En je mobiel?’
‘Die heb ik een van de eerste dagen hier afgegeven. Ik wilde graag rust. Telkens werd ik gebeld, door kennissen van mijn ouders vooral. Ze wilden weten hoe het met mij ging. Lief bedoeld, maar het leidde erg af. Daarom heb ik gevraagd of ze m’n telefoon in de kluis wilden leggen.’
‘Ik zal je wat laten zien.’
Heleen wachtte tot ze een geschikte plek vond en zette haar auto in de berm. De motor liet ze lopen. Ze pakte haar mobieltje en liet de twee berichten zien die ze in de supermarkt had gekregen.
‘Wat raar.’ Francines blije gelaatsuitdrukking was plotseling verdwenen. ‘Wat onaardig ook.’
‘Ja, dat vond ik ook. Iemand heeft Julia in de supermarkt bij mij vandaan gehaald en toen deze berichten gestuurd.’
‘Ik heb geen idee hoe dit kan.’
Francine zag er bedrukt uit. Aan de rimpel in haar voorhoofd te zien, lijkt ze aan het denken geslagen te zijn, dacht Heleen. Eindelijk. Ze greep haar kans.
‘Nog iets. Julia verdween eerder deze week ook al eens. Dat gebeurde toen ze met mijn moeder in een winkel was. Ik zocht er eerst niets achter, maar toen het nog een keer gebeurde wel. En bij de inbraak in het huis van je ouders is niets kostbaars meegenomen. Ze hebben alleen de boel vernield. Dat is toch gek?’
‘Ik weet niet goed hoe je dat met elkaar in verband wilt brengen.’ Francine sprak de woorden langzaam uit. ‘Ik voel mij zo gelukkig, Heleen. Niet dat ik over het verdriet heen ben, helemaal niet. Maar het lijkt of ik hier vrede kan vinden met hun dood. Er is hier tijd om te rouwen. Ze zijn hier zo goed voor me. Het is of ik een nieuwe familie heb gevonden. Er is hier geen jaloezie, iedereen gunt elkaar alles en is goed bevriend. Het is zo’n heerlijke plek hier, Heleen, ik kan me niet goed voorstellen dat iemand jou kwaad zou willen doen.’
‘Ik wel. Eerlijk gezegd ben ik behoorlijk bang geweest de afgelopen dagen. Julia was ineens weg. Begrijp je?’
‘Nu wel.’
‘Wil je iets voor me doen? Wil je me in contact brengen met Bert Overbeek? Dit moet opgelost worden, Francine. Anders kan ik niet verder.’
Heleen besefte dat het dramatisch klonk, maar ze wilde dat Francine doordrongen was van de ernst van de situatie. Ze hield haar woede in, met haar gebruikelijke drift zou ze bij Francine niets bereiken.
‘Dat is goed. Ik snap je. Zeker nu.’
Francine legde haar hand op haar buik.
‘Ik ben in verwachting.’