15
Daar stond hij dan. De kwade genius. De man die haar had aangerand en die haar vriendschap met Francine had verpest. Dit was de man die Francine en haar ouders hadden gesteund. Hij was degene die wist dat niet zij fout was, maar hij. Heleen raapte haar moed bijeen en tikte Bert Overbeek op zijn schouder. De muziek van de relizangers in de grote zaal was oorverdovend. Werden de kinderen niet wakker van al dat gebrul? Het was al over elven. Ze geeuwde, ze had een lange dag achter de rug.
‘Kunnen we daar even gaan zitten?’ gebaarde ze en hij knikte.
Ze gaven elkaar geen hand. Heleen merkte dat haar handen klam waren. Of het van kwaadheid was of van de zenuwen, dat wist ze niet. Een combinatie, schatte ze.
Hij was boomlang, precies zoals ze zich herinnerde. Had hij toen die dikke buik al? Liep hij vroeger zo gebogen? Het leek wel of hij krom was gegroeid. Misschien omdat hij zich altijd maar naar kleinere mensen moest buigen om hen te kunnen verstaan. Sommige bomen deden dat ook. Die bogen mee met de wind als die altijd uit dezelfde hoek blies, bedacht Heleen. Bij Overbeek was het de wind van God geweest.
Ze liepen zwijgend naast elkaar door de lange gang met de witte muren. Hun hakken klakten op de stenen vloer. Dicht bij de entree van het huis was een nis. Er stond een houten bank met twee ronde, rode kussens erin. Ze gingen zitten. Heleen wenkte naar Francine dat alles in orde was. Ze hadden afgesproken dat haar vriendin in de buurt zou blijven.
‘Het is goed dat je gekomen bent,’ zei Overbeek.
‘Zeker, want u hebt nogal wat uit te leggen,’ zei Heleen hooghartig. Ze keek Overbeek scherp aan. Hij oogde vermoeid. Zijn huid was grauw. Bij zijn wenkbrauwen had hij schilferige en rode vlekken. Hij had zich slordig geschoren, zag Heleen, her en der stonden grijze stoppels op zijn wang. In zijn ogen zag ze een zweem van vrees. Ze zag dat hij littekens op zijn onderarm had. Bij zijn hand zat een flinke blaar.
‘Ik denk dat je doelt op de beleggingen, Francine vertelde dat je navraag hebt gedaan. Dat is heel ernstig, want de deelnemers hebben getekend voor geheimhouding.’
Hij sprak rustig.
‘Ja, daarvoor ben ik hier,’ zei ze kortaf.
‘Ik denk dat er een misverstand is ontstaan, Heleen. Ik mag toch wel Heleen zeggen?’
Hij stak zijn hand uit om die op haar bovenarm te leggen maar haar waarschuwende blik hield hem tegen.
‘Dat geld van die beleggers is verdwenen, vertel het nou maar,’ zei ze vinnig.
‘Nee, nee. Er is een misverstand, geloof me.’
Hij vertelde dat hij eigenlijk helemaal geen verstand had van financiële zaken. Die deden anderen altijd voor hem. Zijn vrouw bijvoorbeeld. Janine, die kende Heleen toch nog wel? Ze knikte kort en gebaarde dat hij door moest gaan. Met geld bemoeide hij zich niet. Bij de kerk ook niet, ging hij verder. Liever stak hij de handen uit de mouwen. De kerk opknappen, Bijbellezingen organiseren. Net zoals hij hard had gewerkt in de dierenasielen in Spanje. Hij was een man van de Bijbel. Gods woord, daar leefde hij voor. Nederig werk doen. Sloven, sloven, sloven, zodat hij heel misschien, als het God zou behagen, na dit aardse tranendal een plek zou bemachtigen in het hiernamaals. Zonder dat hij ijdel wilde zijn, want hoop daarop had hij nauwelijks. Was niet elk mens nietig en zondig? Pas als de Laatste Dag aanbrak, zou elk mens worden beoordeeld. Dan, en niet eerder, zou de beslissing vallen. Zo stond het in de Bijbel.
Heleen kon zich niet meer inhouden.
‘Ja, ja, en waar staat precies in dat prachtige boek van jou dat je meisjes van vijftien mag aanranden?’
Overbeek kromp ineen, alsof ze hem in het gezicht had geschopt.
‘Dat is afschuwelijk.’ Overbeek herhaalde het laatste woord een paar keer.
‘Zeker, dat was het ook. Voor mij, om precies te zijn,’ beet Heleen hem toe. ‘Je hebt godverdomme mijn hele zomer verpest. En je hebt me nog voor leugenaar uitgemaakt ook. Kon je wel? Een volwassen vent die een meisje wil pakken. Wat ben jij een onderkruipsel. Heb je weleens bedacht hoe het voor ons was? Een jarenlange vriendschap die werd versjteerd?’ Heleens stem werd hees en laag. Hij moest oppassen, realiseerde ze zich, anders zou ze met haar nagels zijn kop vastgrijpen. Ze had zin om hem de ogen uit te krabben. Zijn oren van zijn hoofd af te trekken. Ze was overeind gesprongen en stond als een bokser voor hem, klaar om aan te vallen.
‘Ik vind het zo erg.’ Overbeek piepte. ‘Ik snap dat het voor jou niet leuk was.’
‘Niet leuk?’ Heleen schreeuwde. ‘Niet leuk? Man, waar zit je verstand?’ Ze liep weg voordat ze iets doms zou doen. Toen bedacht ze zich en draaide zich om.
‘Heb je je ook maar een moment ingeleefd? Eventjes nagedacht wat je aan het doen was?’
Overbeek zat als een geslagen hond op de bank, onderuitgezakt. Zijn armen hingen krachteloos langs zijn lange lijf, zijn benen staken naar voren. De grijze lokken waren voor zijn gezicht gevallen. Hij leek wel een gigantische slappe pop.
‘Ik was een slecht mens. Ik had een zwak moment,’ mompelde hij voor zich uit. ‘Ik dacht dat jij het wilde maar eh… maar...’
‘Nee, dus,’ vulde ze aan. ‘Nee! Man, hou jezelf niet voor de gek. Je weet donders goed dat ik helemaal niets heb gedaan om jou uit de tent te lokken. Niets, niets, niets. God, ik wist amper wat zoenen was. Het ergste is nog wel dat je nu geen haar beter bent. Je was een aanrander en nu ben je een bedrieger.’
Ineens kwam er weer leven in het grote lijf.
‘Dat is niet waar. Die beleggingen, dat is een ander verhaal,’ zei hij plotseling somber.
‘Probeer het maar. Probeer me maar te overtuigen.’ Heleen ging voor Overbeek staan. Ze had haar armen over elkaar heen geslagen en keek hem uitdagend aan.
‘Gaat het wel?’ Francine kwam met grote angstogen de gang in lopen. Ze vertrok toen ze zag dat Heleen weer was gaan zitten.
‘Vertel op. Hoe zit het met dat geld?’
‘Ik heb er niets mee te maken,’ zei Overbeek, rustiger nu. ‘Dat geld is naar de organisatie. Het enige dat ik doe, is mensen enthousiasmeren voor de projecten.’
‘Welke organisatie? Welke projecten?’
Overbeek haalde hulpeloos zijn schouders op. Ze besloot het over een andere boeg te gooien.
‘Wie is die heks in die soepjurk eigenlijk?’
Hij keek gepijnigd.
‘Mevrouw Carpenter staat hoog aangeschreven. Ze is een wijze vrouw. Jij moet eens wat meer respect tonen, dame.’
Hij greep haar vast.
‘Ik moet helemaal niks,’ snauwde ze en trok snel haar arm terug.
Overbeek stond op.
‘Hier heb ik geen zin in.’
Hij trilde, zag Heleen. Hij leek bang.
‘Hé! Hé! Zo gemakkelijk kom je niet weg. Ik ben nog niet klaar met jou.’
Ze pakte haar telefoon uit haar broekzak en liep achter de oudere man aan. ‘Leg mij eens uit wat dit te betekenen heeft.’
Overbeek bekeek het bericht dat Heleen hem toonde. Hij haalde zijn schouders op. Het was duidelijk dat hij weg wilde.
‘Dat zegt mij niets. Heb je dat van Francine gekregen? Francinemobiel staat eronder, daar bij de datum. Dat is vandaag, zie ik.’
‘Francine heeft haar mobiel ingeleverd toen ze hier kwam. Iemand anders moet het gestuurd hebben. En een van jouw fijne vrienden heeft mijn dochter even laten verdwijnen. Enig idee?’
Ze voelde dat ze weer kwaad werd.
‘En die inbraak bij je goede vrienden in Kampen, wat was daarvan de diepere betekenis?’
‘Ik weet niet waar je het allemaal over hebt,’ probeerde Overbeek. Hij klonk weinig overtuigend. ‘Maar weet je, maak je niet te veel zorgen. Jij bent in orde, je vriendin zit hier goed. Het is vreselijk dat haar ouders er niet meer zijn maar hier komt ze tot zichzelf. Dichter bij God. Wij kunnen goed voor haar zorgen, met Zijn hulp.’
Hij probeerde zichzelf moed in te praten, leek het wel. Ze stonden tegenover elkaar. Overbeek opende zijn mond. Zou hij toch nog met iets zinnigs op de proppen komen?
‘God weet of je liegt,’ zei Heleen hautain. ‘Hij ziet alles.’
Het was alsof er een donkere wolk over Overbeeks gezicht trok. Hij leek ineen te schrompelen.
‘Het is ingewikkelder dan je denkt,’ bracht hij uit.