27
Deze keer waren er alleen kinderen, zag Heleen. Geen Overbeek. Misschien was hij in een andere stad aan het demonstreren. Evelien en zij liepen dwars door het Oosterpark heen. Van ver zagen ze een groep kinderen al op hun knieën op de stoep zitten.
De kinderen hadden hun ogen gesloten, hun handen gevouwen en hun hoofden gebogen. Mijn hemel, bidden, ook dat nog. Heleen versnelde haar pas. Ze zag Juliets donkere staarten niet. Ze keek om zich heen. Was er geen volwassene om toezicht te houden op deze kinderen? Vertrouwden ze erop dat God deze schepseltjes zou beschermen? Een van de jongens stond iets huidkleurigs vast te maken aan de zwarte spijlen voor de ramen van de kliniek. Weer die vleeskleurige poppetjes.
Er kwam een vrouw naar buiten. Ze sloot de deur met een harde klik. De kinderen reageerden als één lichaam. Ze stonden op en dromden om de vrouw heen.
Heleen en Evelien moesten wachten om over te steken, er kwamen twee auto’s aan. Ze toeterden toen de vrouwen toch de straat over renden. Een van de automobilisten gaf een extra dot gas en raakte Evelien op een haar na. Ze stak haar middelvinger op. Heleen dacht haar nog ‘rukcavia’ en ‘hyenakop’ te horen roepen maar ze wist het niet zeker. De claxons overstemden de rest van Eveliens scheldkanonnade.
De kinderen stonden om de jonge vrouw heen. Ze drukten haar folders in de hand, zag Heleen. De vrouw duwde de kinderen weg. Die begonnen te gillen.
‘Hoe kun je,’ riepen ze. ‘Je vermoordt een kind.’
De vrouw begon te huilen. Ze zocht wanhopig naar een uitweg, keek met een verwilderde blik om zich heen.
‘Ik heb niets met jullie te maken,’ riep ze terug.
De kinderen trokken aan haar T-shirt. De vrouw begon om hulp te roepen. Ze schermde haar gezicht af. Een paar voorbijgangers bleven staan. Twee meisjes begonnen met de plastic popjes te gooien.
Heleen rende nu. Ze zag dat de huidkleurige poppetjes kleine foetussen voorstelden. Ze was nu dichtbij. Bijna kon ze de jurken van de meisjes aanraken. Ze aarzelde niet en plukte aan hun kleren om hen opzij te duwen. De kinderen reageerden door aan Heleens kleren te trekken. Ze pakten haar tas en gooiden hem op de grond. Bijna was Heleen bij de vrouw. Er stond een groep van een stuk of vijf jongens en meisjes om haar heen. Ze joelden, schreeuwden, zongen.
‘Laat los,’ riep Heleen.
Een meisje draaide zich om. Heleen schrok van de hatelijke blik in haar ogen.
De vrouw had haar oren bedekt. Ze wilde zich omdraaien maar dat lukte niet. De kinderen hadden het trapje naar de kliniek versperd.
‘Hé!’ Heleen kon zich niet herinneren ooit zo hard gekrijst te hebben. Haar keel brandde. ‘Laat die vrouw los. Laat haar los.’
Ze duwde een meisje zo hard, dat het kind omviel. ‘Oprotten,’ brulde ze.
Van de rechterkant kwam een meisje dichterbij. Ze was een jaar of elf, twaalf, met rode krullen en een gezicht vol sproeten.
‘Pas op,’ hoorde ze Evelien roepen.
Heleen zag iets blinkends.
‘Laat me erdoor,’ zei het roodharige meisje. Ze klonk beheerst. Ze droeg een blauw poloshirt, net als de rest. Op de borst was een lichtblauwe fontein te zien. Had dit wichtje de leiding hier? Heleen dacht van niet.
De kinderen deinsden terug. Twee meisjes hielden de vrouw vast bij haar polsen. Heleen en het meisje stonden naast elkaar.
‘Ga jij eens opzij,’ zei ze. Heleen hoorde minachting in haar stem.
Zij liet het knipmes zien. Heleen zette een stap naar voren. Ze voelde alle gebeurtenissen van de afgelopen dagen door zich heen flitsen. De dominee bij de uitvaart van Francines ouders, die het dode echtpaar ‘eeuwig gelukkig’ noemde. Bram die vertelde over de Bijbelkring en het geld dat hij nooit meer terug had gezien. Overbeek die uit naam van God geld inzamelde. De toverkol met haar donderpreek, de kinderen die trainden om christelijke soldaten te worden. Ze had het helemaal gehad met deze gelovigen.
‘Steek maar,’ riep ze woedend. ‘Als je durft.’ Ze vloekte er hartgrondig bij.
Het roodharige meisje bedacht zich geen seconde en stak. Heleen voelde een scherpe pijn in de palm van haar rechterhand. Ze trok haar arm van schrik naar zich toe. Hij voelde roodgloeiend.
‘Je hand,’ hoorde ze Evelien roepen. ‘Kijk uit voor je jurk.’ Ze keek omlaag. Het bloed had een grote vlek op de stof gemaakt. Ze maakte een vuist. Dat leek de pijn te verminderen. Ze bracht hem instinctief naar haar mond en kneep haar ogen kort dicht.
Evelien stond inmiddels te sleuren aan het meisje met het mes. Die wilde de jonge vrouw nog steeds aanvallen. Ze prikte met het mes naar de keel van de vrouw. De kinderen gilden. Was het opwinding of schrik?
‘Kom maar dichterbij,’ riep het sproetenmeisje uitdagend.
Heleen deed een stap naar voren. Ze pakte de pols van het kind met haar linkerhand en kneep net zo lang tot het gezicht van het kind vertrok van pijn. Heleen wist niet dat ze zo hard kon knijpen met die hand. Ze ging door en door, totdat het meisje het mes losliet. Het kletterde op de grond. Heleen schopte het ding weg. Ze struikelde en viel op de stoep. De messentrekster dook op het mes en vloog nogmaals op de onbekende vrouw af. Ze stak de vrouw vier keer. Een keer in haar buik en drie keer in haar been, dwars door haar broek heen. Heleen zag het bloed uit de wond stromen. Heleen ging achter het meisje staan. Ze duwde het kind hard in de rug waardoor ze viel. Het meisje krabbelde op en maakte een gebaar met haar arm.
‘Rennen. Jullie weten waarheen.’
Heleen wilde achter het roodharige meisje aan. Ze wilde het kind schoppen of aan haar haren trekken, maar ze kon niet weg bij de hevig bloedende vrouw.
‘Grijp haar,’ riep Heleen tegen Evelien, die aan de grond genageld stond.
De vrouw die was aangevallen door de kinderen zakte naast haar in elkaar. Heleen pakte haar snel vast, zodat ze zich niet nog meer bezeerde. Ze hield haar bloedende hand gevouwen in een vuist. Het viel haar op dat de huid van de vrouw zo wit was. Bijna doorschijnend. Wat had ze doorstaan vandaag? Haar buik was leeggemaakt. Nu was ze ook nog aangevallen om haar keuze. Ze was zwak, voelde Heleen, misschien had ze wel veel bloed verloren.
De kinderen waren achter het grote meisje aan gerend. Ze slaakten vreugdekreten. ‘We hebben het geflikt,’ hoorde Heleen hen roepen. Ze renden langs het metalen groene hek dat het Oosterpark omheinde. Ze sloegen af bij de ingang Kastanjeweg, vlak bij de Schreeuw, het beeld ter nagedachtenis aan Theo van Gogh. Toen verdwenen ze tussen de bomen.
‘Pak ze, Evelien.’
De zwaarlijvige journaliste holde achter de kinderen aan. Haar billen schudden in haar broek, zag Heleen.
‘Probeer maar te zitten,’ zei ze zachtjes tegen de vrouw in haar armen. Ze streelde haar haren. Was er niemand bij haar geweest toen ze die behandeling moest ondergaan?
‘Ik ben bij de tandarts geweest,’ zei de jonge vrouw zacht. Ze wees achter zich. Heleen zag nu dat er boven aan de trap nog een andere deur was. Dat was de entree van een tandarts. De kinderen hadden kennelijk gemist dat de vrouw niet uit de deur van de abortuskliniek was gekomen.
De deur ging open.
‘Is er iets aan de hand?’ klonk het verbaasd. ‘Petra? Wat is er?’
Heleen legde uit dat de vrouw was neergestoken.
‘Wilt u 112 bellen? Ze bloedt hevig.’
De vrouw beet op haar lip. Ze knikte en rende de trap weer op. In een mum van tijd was ze terug. Heleen legde uit dat ze weg moest. Achter de dader aan. Ze verontschuldigde zich, stond op en rende in de richting van het Oosterpark. Bijna trapte ze in het bloed dat op de stoep lag.
‘U vergeet uw tas.’
Heleen haastte zich terug, greep haar Butler Bag en maakte zich uit de voeten.
In het park vond ze Evelien, die zat uit te hijgen op een bankje. Haar jurk was vreemd om haar buik gedraaid. Heleen trok aan de zoom om de dikke blote benen van haar vriendin te bedekken.
‘Het lukte niet,’ kon Evelien nog net uitbrengen. ‘Ik… ze waren te snel.’
‘Verdomme Eef.’
Heleen ging naast Evelien op de bank zitten.
‘Laat je hand eens zien,’ zei Evelien.
Heleen spreidde haar hand. Ook al zat haar hele handpalm onder het bloed, het was nog duidelijk te zien waar de wond zich bevond. Met haar linkerduim en -wijsvinger probeerde ze de randen van de wond tegen elkaar aan te duwen, maar het bleef bloeden. Ze zocht in haar tas naar iets waarmee ze de snee kon bedekken. Ze vond alleen een sjaaltje. Ze legde een schoon papieren zakdoekje op de wond en gaf het sjaaltje aan Evelien. Samen maakten ze een provisorisch verbandje.
‘Ga even naar je huisarts,’ zei Evelien.
Heleen tuitte haar lippen. Het viel wel mee.
‘Dit is nog niets. Dat meisje heeft die vrouw bij de kliniek goed te pakken gehad. Petra heet ze.’
Ze wandelden gearmd het park uit, teleurgesteld dat het niet was gelukt de kinderen te pakken te krijgen. Heleen belde met haar huisarts.
‘Ik kan beter stoppen.’
Evelien sprak met een dubbele tong maar dat kon Heleen niet schelen. Zelf was ze ook niet helemaal nuchter meer. Ze hadden ruim drie uur in café 1900 gezeten nadat Heleens hand vakkundig was gehecht door haar arts. Ze hadden eerst opgewonden gepraat, maar nu was het stadium van slome dronkenschap bereikt.
‘Beter een dokter aan je snee, dan een eh...’
Evelien maakte een vaag gebaar. Ze kwam er niet meer uit. Ze pakte haar mobiel om te zien hoe laat het was.
‘Ik ga maar eens naar huis. De kinderen komen zo uit school,’ meldde ze en boog voorover om haar tas van de grond te pakken. Ze probeerde tegelijkertijd op te staan, maar een hengsel van haar tas zat klem onder de stoel. Evelien viel voorover op de houten vloer waardoor haar jurk omhoogschoof en haar witte kuiten en dijen tevoorschijn kwamen. Heleen beet op haar lip en hielp haar vriendin op te staan. Samen strompelden ze naar buiten.
Heleen bracht Evelien naar haar fiets, keek haar vriendin na die de straat uit zigzagde en zocht toen haar sleutelbos. Het kostte haar moeite het slot te openen. Haar hand was warm en klopte. Pijn had ze niet, daar had de alcohol wel voor gezorgd. Maar het verband maakte haar hand tot een onbruikbaar aanhangsel. Eenmaal binnen dronk ze twee grote glazen water, liet zich op de bank vallen en viel in een diepe slaap.
Ze werd pas wakker toen ze een sms-bericht van haar ouders ontving. Ze maakten het goed, meldden ze. Kleine Julia vond het geweldig om buiten te spelen en ze vielen ’s avonds bijna tegelijkertijd in slaap, zo moe raakten ook Heleens ouders van de frisse lucht.
Om negen uur, na een stapel boterhammen met Franse kaas, zapte Heleen nog even langs de tv-kanalen maar geen enkel programma kon haar boeien. Teletekst dan maar. Journalist uit Zimbabwe gezet op pagina 104. Jongeren Almere geschorst om grap op 121. Vrouw overleden na steekpartij. Heleens hart sloeg over. Ze ging rechtop zitten en drukte de 1, de 2 en de 7 in op haar afstandsbediening. Daar stond het. Een 22-jarige vrouw uit Amsterdam was overleden nadat zij meerderde malen was gestoken in haar buik en haar benen. De politie was op zoek naar getuigen. De dader zou een jong meisje zijn geweest. Maar de politie was het meisje nog niet op het spoor.
Heleen staarde minutenlang voor zich uit. De witte letters van het bericht dansten in het felle blauw op de achtergrond. Petra was dood. Dat kind had Petra vermoord. De beelden van die middag kwamen terug. Het flitsen van het mes. De sproeten van het roodharige meisje. Het bloed op de stoep bij de abortuskliniek. Heleen voelde dat ze over haar hele lichaam kippenvel had gekregen. Ze stond op en pakte een schoon waterglas.
Petra had niets met de kliniek te maken gehad. Ze was bij de tandarts geweest en op weg naar huis. Misschien verheugde ze zich erop om ’s avonds haar vriendje te zien. Of zou ze naar de bioscoop gaan met een vriendin. Heleen draaide de kraan open en vulde het glas. Ze liet het water lopen, dronk het glas in een paar slokken leeg en tankte nogmaals bij. Ze moest iemand bellen.
Evelien reageerde onthutst. Op de achtergrond hoorde Heleen een van haar zoons zingen. Was die nog wakker?
‘We moeten de politie bellen,’ zei Evelien. ‘En ik ga nog een bericht maken voor de krant. Dat had ik vanmiddag willen doen maar het kwam er niet van.’ Heleen zag Evelien weer zwalkend de straat uit fietsen.
‘Maar nu moet het, vind ik,’ vervolgde Evelien. ‘Ik bel de politievoorlichter wel.’
‘Ik bel Ronald,’ zei Heleen en hing op. Ze zag dat ze een sms-bericht had ontvangen van een afgeschermd nummer. ‘Als je je er nog een keer mee bemoeit, dan pakken we je dochter.’