17

Het levert technisch weinig moeilijkheden op om een illegale lading, dus ook een partij uit de zwarte handel afkomstige wapens in beide richtingen over de Belgisch-Franse grens te smokkelen.
Tussen de zee in La Panne en het verkeersknooppunt met Luxemburg bij Longwy is deze grens, die in de zuidoostelijke hoek grotendeels door zwaar bebost jachtgebied voert, honderden kilometers lang. Hier wordt de grens door talloze zijwegen en bospaden doorkruist, en daar zijn lang niet overal douaneposten.
De twee regeringen trachten een vorm van controle uit te oefenen door het instellen van wat zij noemen douanes volantes of vliegende douane. Dit zijn eenheden douanemensen, die een willekeurig pad of zijweggetje uitzoeken om daar een grenspost op te zetten. Als men gebruik maakt van de bestaande douaneposten, kan men redelijkerwijs aannemen, dat één op de tien voertuigen kans loopt aangehouden en onderzocht te worden. Op de overige grensovergangen wordt, als daar die dag toevallig de vliegende douane van een van beide landen zit, ieder voertuig dat daarlangs gaat gecontroleerd. Men kan kiezen.
De derde mogelijkheid is een weg uit te zoeken, waar beslist geen douanepost is opgericht en rechtstreeks door te rijden. Dit systeem om vrachten over de grens te vervoeren is vooral geliefd bij de smokkelaars van Franse champagne, die niet inzien, waarom drank, waarmee vrolijkheid en plezier gepaard gaat, iets met de bijzonder humorloze Belgische invoerrechten te maken zou moeten hebben. Als caféhouder was Marc Vlaminck van deze route op de hoogte. De zogeheten Champagneroute.
Als men uit Namen, het oude vestingstadje in België, de loop van de Maas volgend, naar het zuiden rijdt, komt men eerst in Dinant en vandaar loopt de weg vrijwel rechtstreeks naar het zuiden, de grens over naar de eerste Franse stad, Givet. Langs deze weg ligt een strook Frans territorium, die als een vinger naar boven in Belgiës onderbuik steekt, en deze Franse corridor wordt aan drie zijden door Belgisch gebied omringd. Het is eveneens een bosachtig jachtterrein en wordt door talloze landwegen en paden doorsneden. Aan de hoofdweg van Dinant naar Givet ligt een douanepost – of liever, een Belgische en een Franse post, die vierhonderd meter van elkaar binnen in elkaars gezichtsveld liggen.
Even voor zonsopgang haalde Marc zijn wegenkaarten te voorschijn en legde Shannon en Jean-Baptiste uit wat er gebeuren moest om te zorgen dat ze ongezien de grens overkwamen. Toen de twee mannen precies begrepen wat er verlangd werd, gingen ze in konvooi op weg, de Belgische bestelwagen bestuurd door Marc voorop, de beide anderen in de Franse bestelwagen tweehonderd meter erachter.
Ten zuiden van Dinant is de weg nog vrij dicht bebouwd, met een reeks dorpjes waarvan de buitenwijken praktisch in elkaar overgaan. In de duisternis van de vroege ochtend waren die gehuchten stil en donker. Zes kilometer ten zuiden van Dinant is er een zijweg rechtsaf en die sloeg Marc in. Ze zagen de Maas voor het laatst. Ze reden vier en een halve kilometer door een golvend land van allemaal eendere ronde heuvels, dicht begroeid met bossen in de weelderige bladertooi van eind mei. De weg liep evenwijdig met de grens, midden door het jachtgebied. Zonder waarschuwing maakte Vlaminck met zijn wagen een bocht naar links, weer in de richting van de grens en na drieof vierhonderd meter stopte hij aan de kant. Hij stapte uit en liep naar de Franse bestelauto toe.
‘Maak wat voort,’ zei hij. ‘Ik wil hier niet zo lang blijven staan. Met die nummerborden van Oostende ligt het er dik bovenop waar ik naar toe ga.’ Hij wees de weg af.
‘De grens is daarginds, precies anderhalve kilometer verderop. Ik geef jullie twintig minuten de tijd en intussen doe ik net of ik een band verwissel. Dan ga ik terug naar Dinant en daar zien we elkaar in het café.’
De Corsicaan knikte en liet de koppeling opkomen. De bedoeling is dat als de Belgische of de Franse douaneambtenaren een vliegende barricade hebben opgericht, het eerste voertuig stopt en zich laat onderzoeken. Nadat het schoon is bevonden, rijdt het verder naar het zuiden, waar het weer op de hoofdweg komt, gaat naar Givet, maakt een bocht naar het noorden en keert via de vaste douanepost naar Dinant terug. Als een van de twee douaneposten in werking is, kan het niet in twintig minuten weer over de weg terug zijn.
Na anderhalve kilometer zagen Shannon en Langarotti de Belgische post. Aan weerskanten van de weg stond een verticaal paaltje op een betonnen voetstuk. Naast de rechter paal stond een hokje van hout en glas, waarin de douanemensen beschutting vonden terwijl de chauffeurs hun papieren door het luikje schoven. Als de post bemand was, lag er op de twee paaltjes een rood met wit gestreepte balk, die de weg versperde. Er lag niets.
Langarotti reed er langzaam voorbij, terwijl Shannon scherp in het hokje tuurde. Geen teken van leven. De Franse zijde was riskanter. Over een halve kilometer slingerde de weg zich tussen de berghellingen door, uit het gezicht van de Belgische posten. Daarna kwam de Franse grens. Geen posten, geen hokje. Alleen een parkeerinham aan de linkerkant, waar de Franse douaneauto altijd staat. Er stond niets. Ze waren vijf minuten onderweg. Shannon gebaarde naar de Corsicaan dat hij nog twee bochten verder moest rijden, maar er was niets te zien. Een lichtschijnsel kwam in het oosten boven de bomen.
‘Omkeren,’ snauwde Shannon. ‘Allez.’
Langarotti maakte een scherpe bocht met de wagen, haalde het bijna, reed even achteruit en schoot als een kurk uit een fles prima kwaliteit champagne voorwaarts naar België. Van nu af aan was de tijd kostbaar. Ze vlogen langs de Franse parkeerinham, voorbij de Belgische post en zagen 1500 meter verder de omtrekken van Marc’s bestelwagen. Langarotti knipperde met zijn lichten, tweemaal lang, eenmaal kort en Marc zette zijn motor aan. Een seconde later was hij ze voorbij, in volle vaart op weg naar Frankrijk.
Jean-Baptiste keerde wat kalmer aan en volgde. Als Marc snel reed kon hij zelfs met de zware lading van een ton in vier minuten door de gevarenzone zijn. Als er in die kritieke vijf minuten douanemensen opdoken, hadden ze pech gehad. Marc zou proberen ze te overdonderen en zeggen dat hij de weg was kwijtgeraakt, in de hoop dat de olievaten tegen een grondig onderzoek bestand waren.
Er waren geen ambtenaren, ook niet de tweede keer. Ten zuiden van de Franse parkeerinham is een stuk weg zonder bochten van vijf kilometer. Zelfs hier patrouilleert soms de Franse gendarmerie, maar die ochtend was er niemand. Langarotti haalde de Belgische bestelwagen in en volgde hem op tweehonderd meter afstand. Na vijf kilometer sloeg Marc bij een andere parkeerinham rechtsaf en reed nog zes kilometer over allerlei buitenweggetjes tot hij eindelijk op een vrij grote verkeersweg kwam. Er stond een wegwijzer aan de kant van de weg. Shannon zag Marc met zijn arm uit het raam zwaaien en ernaar wijzen. Op het bord stond ‘Givet’ in de richting waar ze vandaan kwamen en het wees naar de weg waar ze naar toe gingen met het woord ‘Reims’. Er kwam een gedempt gejuich uit de voorste bestelwagen.
Ten zuiden van Soissons verwisselden ze op een hard betonnen parkeerterrein bij een chauffeurscafé de lading. De twee bestelwagens werden met geopende deuren met de achterzijden vlak tegen elkaar gezet en Marc bracht de vijf vaten uit de Belgische in de Franse bestelwagen over. Het zou van Shannon en Langarotti al hun krachten hebben gevergd, vooral omdat de veren van de volgeladen wagen in elkaar gedrukt waren, zodat de vloeren van de beide voertuigen op ongelijke hoogte waren. Er was een opstapje van vijftien centimeter om in de lege wagen te komen. Marc speelde het alleen Maar, hij greep elk vat met enorme handen van boven vast en draaide het rond terwijl het op de onderste rand steunde.
Jean-Baptiste ging naar het café en kwam terug met lange, knapperige stokbroden, kaas, fruit en koffie. Shannon had geen mes, daarom gebruikten ze allemaal het mes van Marc. Langarotti zou nooit zijn mes gebruiken om mee te eten, daar was hij te fijngevoelig voor. Zijn mes was te goed om er mee in een sinaasappelschil te snijden.
Na tienen gingen ze weer op weg. Ze pakten het nu anders aan. De Belgische bestelauto, die oud en traag was, werd al spoedig in een grindkuil gereden en achtergelaten, nadat ze de nummerborden en de vergunning op de voorruit eraf hadden gehaald en in een riviertje gegooid. De bestelauto was toch van Franse origine. Daarna ging het drietal samen verder. Langarotti zat aan het stuur. De wagen was zijn rechtmatig eigendom. Hij had er de papieren voor. Als ze werden aangehouden, zou hij zeggen, dat hij vijf vaten smeerolie naar een vriend In het zuiden bracht, die in de buurt van Toulon een boerderij met drie trekkers had. De twee anderen waren lifters die hij had opgepikt.
Ze sloegen de autoweg A1 af, namen de rondweg om Parijs en kwamen op de A6 in zuidelijke richting naar Lyon, Avignon, Aix en Toulon.
Even ten zuiden van Parijs zagen ze de wegwijzer aan de rechterkant die naar het vliegveld Orly wees.
Shannon stapte uit en ze gaven elkaar een hand.
‘Jullie weten wat je doen moet?’ vroeg hij.
Ze knikten allebei.
‘We zetten hem op een veilig en beschut plekje tot je in Toulon bent. Maak je niet ongerust, als ik die schat verstopt heb kan niemand hem vinden,’ zei Langarotti.
‘De Toscana moet uiterlijk 1 juni aankomen, misschien eerder. Voor die tijd ben ik weer bij jullie. Je weet waar we hebben afgesproken? Veel succes.’
Hij pakte zijn tas op en wandelde weg, terwijl de auto naar het zuiden reed. In de garage In de buurt ging hij opbellen om een taxi van het vliegveld te laten komen, waar hij een uur later heen reed. Hij kocht met contant geld een enkele reis naar Londen en was met zonsondergang thuis in St. John’s Wood. Van zijn honderd dagen waren er nu zesenveertig om.

Hoewel hij Endean na zijn terugkomst een telegram had gestuurd, belde Endean hem pas vierentwintig uur later, zondag, in zijn flat op. Ze spraken af elkaar dinsdagochtend te ontmoeten.
Het kostte hem een uur om Endean alles uit te leggen wat er sinds ze elkaar voor het laatst gezien hadden gebeurd was. Hij legde ook uit, dat hij al het geld had opgemaakt, zowel het bedrag in contanten dat hij in Londen had ontvangen, als het geld van de Belgische rekening.
‘Wat is de volgende fase?’ vroeg Endean.
‘Ik moet uiterlijk over vijf dagen in Frankrijk terug zijn, om toezicht te houden op het inladen van het eerste deel van. de lading op de Toscana ,’ zei Shannon. ‘De hele verscheping is wettig, behalve wat er in die olievaten zit. De vier afzonderlijke kratten met de collectie uniformen en bepakking komen wel zonder problemen aan boord, ook al worden ze door de douane geïnspecteerd. Hetzelfde geldt voor het met-militaire spul, dat in Hamburg gekocht is. Alles in die afdeling zijn artikelen die een schip normaal als scheepsvoorraad inneemt; signaalraketten, nachtkijkers enzovoort.
De opblaasbare rubberboten en buitenboordmotoren zijn bestemd voor verscheping naar Marokko, dat staat tenminste in het manifest. Dat is ook weer volkomen legaal. De vijf olievaten moeten als scheepsvoorraad aan boord komen. De hoeveelheid is nogal overdreven, maar dat is toch niet echt een probleem.’
‘En als dat wel zo is?’ vroeg Endean. ‘Als douaniers in Toulon die vaten al te nauwkeurig inspecteren?’
‘Dan hangen we,’ zei Shannon eenvoudig. ‘Dan wordt het schip in beslag genomen, tenzij de kapitein kan aantonen, dat hij er geen idee van had wat er loos was. De exporteur wordt gearresteerd. De onderneming is mislukt.’
‘Verdomd duur grapje,’ merkte Endean op.
‘Wat had je dan verwacht? Die wapens moeten toch op de een of andere manier aan boord komen, In die olievaten is het verreweg de beste manier. Dat risico heeft er steeds in gezeten.’
‘Je had die machinepistolen legaal kunnen kopen, via Spanje,’ zei Endean.
‘Dat wel,’ gaf Shannon toe, ‘maar dan was de kans groot geweest dat de order geweigerd was. De pistolen samen met de munitie passen precies bij elkaar. Dan had het net geleken op een order, precies voor de uitrusting van een troep mannen, met andere woorden, een kleine oorlogsoperatie, Madrid had het op die gronden kunnen afwijzen of de eindgebruikersverklaring al te nauwkeurig controleren. Ik had ook de wapens in Spanje kunnen bestellen en de munitie zwart kunnen kopen. Dan had ik de munitie aan boord moeten smokkelen en dat was een nog veel grotere partij geweest. Er komt hoe dan ook een element van smokkel en dus van risico bij. En als alles fout gaat, ben ik het met mijn mensen die het gelag betaalt, niet jij. Voor jou staan er allerlei uitwegen open.’
‘Toch bevalt het me niet,’ snauwde Endean.
‘Wat is er aan de hand,’ zei Shannon spottend. ‘Je wordt toch niet bang?’
‘Nee.’
‘Nou, bedaar dan. Het enige wat je te verliezen hebt is een beetje geld.’
Endean stond op het punt Shannon te vertellen, hoeveel hij en zijn chef nu juist te verliezen hadden, maar hij bedacht zich. Het was logisch dat de huurling met de kans op gevangenisstraf in het vooruitzicht, zo voorzichtig mogelijk te werk zou gaan.
Ze spraken nog een uur over geldzaken. Shannon zette uiteen, dat de rekening in Brugge was opgegaan aan de betaling van het volle bedrag aan Johann Schlinker, van de helft aan Alan Baker, samen met de tweede maand salaris van de huurlingen, de £ 5000 die hij naar Genua had overgemaakt om de Toscana uit te rusten en aan zijn eigen reizen.
‘En ik wil ook het tweede deel van mijn salaris,’ voegde hij er aan toe.
‘Waarom nu?’ vroeg Endean.
‘Omdat aanstaande maandag het risico van arrestatie begint en ik daarna niet meer in Londen terugkom. Als het schip zonder uitstel wordt geladen, vaart het uit naar Brindisi, terwijl ik ervoor zorg dat de Joegoslavische wapens worden opgepikt. Daarna naar Valencia voor de Spaanse munitie. Dan gaan we op weg naar het doel. Als ik op het tijdschema voor ben, verdoe ik de tijd die over is liever midden op zee dan in een haven te liggen wachten. Vanaf het moment dat het schip wapens aan boord heeft wil ik het zo min mogelijk in havens hebben.’
Endean overwoog het argument.
‘Ik zal het aan mijn compagnons voorleggen,’ zei hij.
‘Ik wil dat de poen voor het weekeinde op mijn Zwitserse bankrekening staat,’ antwoordde Shannon, ‘en de rest van het budget dat afgesproken is moet naar Brugge worden overgemaakt.’
Ze rekenden uit dat er, nadat Shannons salaris helemaal betaald was, nog £ 20 000 van het oorspronkelijke bedrag in Zwitserland overbleef.
Shannon legde uit waarom hij het hele bedrag nodig had.
‘Van nu af aan moet ik grote geldsommen in Amerikaanse dollars aan reischeques bij me hebben. Als er nog iets misgaat, kan het alleen maar van dien aard zijn, dat het onmiddellijk met een heleboel steekpenningen opgelost moet worden. Ik wil alle overblijvende sporen uitwissen, zodat er geen aanwijzingen meer zijn als we allemaal in de pan worden gehakt. Het kan ook zijn dat ik de bemanning op zee extra premies in contanten moet geven om ze te bewegen door te gaan, als ze er eenmaal achter komen om wat voor werk het eigenlijk gaat. Met de tweede helft van de betaling voor de Joegoslavische wapens, heb ik denkelijk wel £ 20 000 nodig.’
Endean beloofde dat hij dit alles aan zijn ‘compagnons’ zou overbrengen en Shannon op de hoogte zou stellen.
De volgende dag belde hij op om te zeggen dat de twee geldovermakingen waren goedgekeurd en dat de instructiebrieven aan de Zwitserse bank verzonden waren.
Shannon reserveerde zijn vliegreis van Londen naar Brussel voor de volgende vrijdag en een zaterdagochtendvlucht van Brussel via Parijs naar Marseille.
Hij bleef die nacht bij Julie en eveneens die donderdag en donderdagnacht. Toen pakte hij zijn koffers, stuurde de sleutels van de flat met een begeleidend briefje aan de makelaars en vertrok. Julie bracht hem in haar rode MGB naar het vliegveld.
‘Wanneer kom je terug?’ vroeg ze, terwijl ze voor de ingang ‘Uitsluitend vertrekkende passagiers’ naar de douaneafdeling van gebouw Twee stonden.
‘Ik kom niet terug,’ zei hij en gaf haar een zoen.
‘Laat me dan met je meegaan.’
‘Nee.’
‘Je komt wel terug. Ik heb niet gevraagd waar je naar toe gaat, maar ik begrijp dat het gevaarlijk moet zijn. Het is niet alleen maar voor zaken, voor gewone zaken. Maar je komt wel terug. Dat moet.’
‘Ik kom niet terug,’ zei hij rustig. ‘Zoek maar iemand anders, Julie.’
Ze begon te snuiven.
‘Ik wil niemand anders. Ik hou van je. Je houdt niet van me. Daarom zeg je, dat je me niet meer wilt zien. Je hebt een andere vrouw, dat is het. Je gaat naar een andere vrouw ...’
‘Er is geen andere vrouw,’ zei hij, over haar haar strijkend. Een politieagent van het vliegveld keek discreet de andere kant uit.
Tranen in de vertrekhal zijn nergens ongewoon. Shannon wist, dat er geen andere vrouw in zijn armen zou liggen. Alleen een pistool, de koele, troostende liefkozing van het blauwe staal tegen zijn borst in de nacht. Ze huilde nog steeds toen hij haar op het voorhoofd kuste en doorliep naar de paspoortencontrole.
Een half uur later maakte het Sabena-straalvliegtuig zijn laatste bocht over Londen en vloog in de richting van zijn thuishaven in Brussel. Onder de vleugel aan stuurboord lag het graafschap Kent in het zonlicht. Wat het weer betreft was het een prachtige meimaand. Door de patrijspoorten kon men de landerijen zien, waar de appel-, perenen kersenboomgaarden het land met rose en witte bloesem bedekten.
Langs de landwegen die door het hart van de Weald slingeren, bloeide nu de meidoorn, stonden de wilde kastanjebomen in stralend wit en groen, en fladderden de duiven in de eiken. Hij kende het land goed uit de tijd toen hij jaren geleden in Chatham gestationeerd was en een oude motorfiets had gekocht om de eeuwenoude dorpscafés tussen Lamberhurst en Smarden te verkennen. Een goed land, een goed land om te gaan wonen, als je op je rust was gesteld.
Tien minuten later riep een passagier achterin de stewardess om zich te beklagen over iemand vooraan, die een eentonig deuntje zat te fluiten.

Cat Shannon was vrijdagmiddag twee uur bezig om het geld dat uit Zwitserland was overgemaakt op te nemen en zijn rekening op te heffen. Hij nam twee gewaarmerkte bankcheques, elk van £ 5000, die ergens anders op een bankrekening konden worden gezet en vervolgens in reischeques omgezet; en de andere £ 10 000 in vijftig cheques van 500 dollar, die alleen medeondertekend moesten worden om als contant geld gebruikt te kunnen worden.
Hij bleef ’s nachts in Brussel over en vloog de volgende ochtend via Parijs naar Marseille.
Een taxi van het vliegveld bracht hem naar het hotelletje in de buitenwijken, waar Langarotti onder de naam Lavallon had gewoond en waar Janni Dupree, nog altijd volgens opdracht, verblijf hield. Hij was op dat moment weg, daarom wachtte Shannon tot hij ’s avonds terugkwam en samen reden ze in een auto die Shannon gehuurd had naar Toulon. Het was het eind van dag Tweeënvijftig en de uitgestrekte Franse marinehaven baadde in de hete zon.
Op zondag was het kantoor van het scheepvaartagentschap niet open, maar dat gaf niet. Ze hadden afgesproken op het trottoir ervoor en hier ontmoetten Shannon en Dupree, Marc Vlaminck en Langarotti elkaar om klokslag negen uur. Het was voor het eerst sinds weken dat ze samen waren geweest en alleen Semmler ontbrak. Hij moest een paar honderd kilometer verderop langs de kust met de Toscana ergens op zee in de richting van Toulon varen.
Op voorstel van Shannon belde Langarotti uit een café in de buurt het kantoor van de havenmeester op, om zich ervan te vergewissen, dat de agenten van de Toscana in Genua getelegrafeerd hadden, dat het schip maandagochtend zou aankomen en dat er een ligplaats was gereserveerd.
Er viel die dag verder niets te doen, dus reden ze in Shannons auto over de kustweg naar Marseille, waar ze in het met keien bestrate vissershaventje van Sanary gingen zwemmen. Ondanks het warme weer en de vakantiesfeer van het schilderachtige plaatsje, kon Shannon zich er niet aan overgeven. Alleen Dupree kocht een zwembroekje en dook van het eind van de pier van de jachthaven. Hij zei later dat het water nog verdomd koud was. Het zou later warmer worden, in juni en juli, als de toeristen uit Parijs naar het zuiden gestroomd kwamen. Tegen die tijd bereidden zij zich allemaal voor om zich op een ander havenstadje te storten dat niet veel groter was en vele kilometers hier vandaan lag.
Shannon zat bijna de hele dag met de Belg en de Corsicaan op het terrasje van Charley’s bar, de Pot d’Etain, zich in de zon te koesteren en aan de volgende ochtend te denken. Misschien kwam de Joegoslavische of de Spaanse partij wel niet opdagen, of kwamen ze te laat of werden ze om een tot nu toe onbekende bureaucratische reden opgehouden, maar er was geen reden om ze in Joegoslavië of in Spanje te arresteren. Ze werden misschien een paar dagen vastgehouden als de boot doorzocht werd, maar dat was alles. De volgende ochtend was het een andere zaak. Als iemand er op stond diep in die olievaten te turen, dan zouden ze maanden, misschien jaren, zwetend in Les Baumettes moeten zitten, die grote, afschrikwekkende vesting, waar hij zaterdags was langsgekomen toen hij van Marseille naar Toulon reed.
Het wachten was altijd het ergste, peinsde hij, terwijl hij de rekening voldeed en zijn drie collega’s naar de auto riep.
Het bleek allemaal vlotter te verlopen dan ze gedacht hadden. Toulon staat bekend als een enorme marinebasis en het silhouet van de haven wordt beheerst door de bovenbouw van de Franse oorlogsschepen die voor anker liggen. De grote attractie voor de toeristen en wandelaars van Toulon was die maandag de slagkruiser Jean Bart, thuis van een reis naar het Franse Caraïbische gebied, vol met matrozen met achterstallige gage op zak die op zoek waren naar meisjes.
Langs de brede esplanade tegenover de plezierhaven zaten de cafés vol met mensen die zich overgaven aan het geliefde tijdverdrijf in alle Middellandse-Zeelanden – kijken naar het leven dat voorbijging. Ze zaten in felgekleurde groepen onder de zonneschermen over de dobberende jachten uit te kijken, vanaf de kleine bootjes met buitenboordmotor tot aan de dure zeehazewinden van de vermogenden.
Aan de oostelijke kade lag een twaalftal vissersboten die liever niet de zee opgegaan waren en daarachter lagen de lange, lage douaneloodsen, pakhuizen en havenkantoren.
Daarachter, in de kleine handelshaven die bijna niet opviel, gleed de Toscana ’s middags tegen twaalven naar zijn ligplaats.
Shannon wachtte tot hij aangemeerd was en op een paaltje op vijftig meter afstand gezeten kon hij Semmler en Waldenberg over het dek zien scharrelen. Er was niets te zien van de Servische machinist, die blijkbaar nog in zijn geliefde machinekamer zat, maar er waren ook twee andere figuren op het dek, die de trossen vastmaakten. Dit waren zeker de twee nieuwe bemanningsleden die Waldenberg gemonsterd had.
Er snorde een Renaultje over de kade dat bij de loopplank stopte. Er stapte een gezette Fransman in een donker pak uit, die aan boord van de Toscana ging. De vertegenwoordiger van de Agence Maritime Duphot. Even later kwam hij er weer af, gevolgd door Waldenberg en samen liepen ze naar de douaneloods. Het duurde bijna een uur voor de beide mannen naar buiten kwamen, de scheepvaartagent om naar zijn auto te gaan en de stad in te rijden, de Duitse kapitein om naar zijn schip terug te keren.
Shannon gaf ze nog een half uur de tijd en toen slenterde hij eveneens over de loopplank de Toscana op. Semmler wenkte hem naar de trap, die naar de kajuit van de bemanning voerde.
‘En hoe is het afgelopen?’ vroeg Shannon, toen hij met Semmler beneden zat. Semmler grinnikte.
‘Alles liep gesmeerd,’ zei hij. ‘Ik heb de naam van de nieuwe kapitein op de papieren laten zetten, de machines een complete onderhoudsbeurt laten geven, en een onnodig grote hoeveelheid dekens en twaalf schuimrubber matrassen gekocht. Niemand heeft iets gevraagd en de kapitein denkt nog steeds, dat we Immigranten naar Engeland gaan smokkelen.
Ik heb door de gewone scheepsagent van de Toscana in Genua een ligplaats hier laten reserveren en in het manifest staat, dat we een gemengde partij sportartikelen en vrijetijdsuitrusting voor een vakantiekamp aan de kust van Marokko inladen.’
‘Hoe zit het met die smeerolie?’
Semmler grinnikte.
‘Die was allemaal al besteld en toen heb ik opgebeld om het af te zeggen. Toen de olie niet aankwam, wilde Waldenberg een dag uitstel om erop te wachten. Dat heb ik voorkomen en gezegd, dat we die wel hier in Toulon zouden krijgen.’
‘Mooi,’ zei Shannon. ‘Laat Waldenberg het niet bestellen. Zeg maar tegen hem dat je het zelf gedaan hebt, zodat hij het verwacht als het komt. Die man die aan boord kwam...’
‘De scheepsagent. Die heeft alle rommel nog in entrepot en de papieren worden klaargemaakt. Hij stuurt het vanmiddag in een paar bestelwagens hier naar toe. De kratten zijn zo klein, dat we ze zelf wel met de laadboom kunnen inladen.’
‘Goed, Laat hem met Waldenberg de papieren maar in orde maken. Een uur nadat de hele rommel aan boord is, komt de bestelwagen van de brandstofmaatschappij met olie. De chauffeur is Langarotti. Heb je nog geld genoeg om die te betalen?’
‘Ja.’
‘Dan betaal je die helemaal contant en vraagt een getekende kwitantie. Zorg vooral dat niemand er te hard mee smakt als hij aan boord komt. We moeten niet hebben dat er een bodem van een vat uitvalt. Dan staan we dadelijk tot ons middel in de Schmeissers.’
‘Wanneer komen je mannen aan boord?’
‘Vanavond als het donker is. Een voor een. Alleen Marc en Janni. Ik laat Jean-Baptiste nog een poosje hier. Hij heeft de bestelwagen en er moet hier nog een karweitje worden opgeknapt. Wanneer kun je uitvaren?’
‘Wanneer je maar wilt. Vanavond. Dat regel ik wel Het is eigenlijk best leuk om directeur te zijn.’
‘Als je er maar niet aan gewend raakt. Het is maar voor de schijn.’
‘Best, Cat. Tussen haakjes, waar gaan we als we vertrekken naar toe?’
‘Brindisi. Weet je waar dat ligt?’
‘Natuurlijk weet ik dat. Ik heb meer sigaretten uit Joegoslavië naar Italië gesmokkeld dan jij in je leven gerookt hebt. Wat gaan we daar halen?’
‘Niets. Je wacht op mijn telegram. Dan zit ik in Duitsland. Ik geef je via het havenkantoor in Brindisi telegrafisch de volgende plaats van bestemming op, met de dag dat je daar moet aankomen.
Dan moet je een agent aldaar een telegram naar de bewuste Joegoslavische haven laten sturen om een ligplaats te reserveren. Heb je alles in orde om naar Joegoslavië te gaan?’
‘Ik geloof het wel. Ik ga trouwens toch niet van boord ai Halen we daar nog meer wapens op ?’
‘Ja, dat is tenminste het plan. Ik hoop alleen, dat mijn wapenhandelaar en de Joegoslavische autoriteiten geen roet in het eten gooien. Heb je alle zeekaarten die je nodig hebt?’
‘Ja, die heb ik zoals je gezegd hebt allemaal in Genua gekocht. Maar Waldenberg zal wel begrijpen wat we in Joegoslavië aan boord nemen. Dan weet hij dat we geen illegale immigranten smokkelen. Hij accepteert de speedboten en motoren, de walkietalkies en de kleren als iets doodgewoons, maar wapens zijn iets heel anders.’
‘Dat begrijp ik,’ zei Shannon. ‘Het zal wat geld kosten. Maar we brengen het hem wel aan het verstand. Daar zijn jij en ik en Janni en Marc aan boord. Bovendien kunnen we hem dan ook wel vertellen wat er in die olievaten zit. Tegen die tijd zit hij er al zover in dat hij wel mee zal moeten doen. Hoe zijn die twee nieuwe bemanningsleden?’
Semmler knikte en drukte zijn vijfde sigaret uit. De lucht in de kleine kajuit was blauw van de rook.
‘Oké. Twee Italianen. Harde jongens, maar gehoorzaam. Ik vermoed dat ze allebei door de carabinieri gezocht worden. Ze waren zo blij dat ze zich aan boord gedekt konden houden. Ze barsten van ongeduld om de zee op te gaan.’
‘Mooi, Dan willen ze niet in een vreemd land van boord worden gezet, want dan worden ze zonder papieren opgepikt en naar hun eigen land teruggestuurd, waar ze in handen van hun eigen politie vallen.’
Waldenberg had het goed gedaan. Shannon had een korte ontmoeting met de beide mannen waarbij ze elkaar vluchtig toeknikten, Semmler stelde hem eenvoudig voor als iemand van het hoofdkantoor en Waldenberg vertaalde het. De mannen, Norbiatto de eerste stuurman en Cipriani de dekknecht, toonden verder geen belangstelling. Shannon gaf Waldenberg nog enkele instructies en vertrok.
In de loop van de middag kwamen de twee bestelwagens van Agence Maritime Duphot voor de Toscana tot stilstand, vergezeld door dezelfde man die ’s morgens al verschenen was. Een Franse douanebeambte kwam met een klembord in de hand uit het douanekantoor en bleef erbij staan, terwijl de kratten met de laadboom van het schip aan boord werden gehesen. Vier kratten met een sortering ruwe kleding, riemen, laarzen en petten voor de Marokkaanse arbeiders in het vakantiedorp; drie in kisten verpakte opblaasbare rubberboten, groot formaat, voor sport en vrijetijdsbesteding; drie bijbehorende buitenboordmotoren; twee kratten met signaalraketten, kijkers, scheepsmisthoorns die op gas werkten, radio-onderdelen en kompassen. De laatste kratten stonden vermeld onder scheepsvoorraden.
De douanebeambte streepte ze op de lijst aan als ze aan boord gingen en stelde bij de scheepvaartagent vast dat ze óf voor doorvoer in entrepot hadden gelegen, afkomstig uit Duitsland of Engeland, óf ter plaatse gekocht waren zonder dat er uitvoerrechten op waren. Hij hoefde niet eens in de kratten te kijken, hij kende het agentschap goed omdat hij er dagelijks mee te maken had.
Toen alles aan boord was, zette de douanier een stempel op het scheepsmanifest. Waldenberg zei iets het Duits iets tegen Semmler, die het vertaalde. Hij legde het agentschap uit, dat Waldenberg smeerolie voor zijn machines moest hebben. Deze was in Genua besteld, maar niet op tijd afgeleverd.
De man van het agentschap noteerde het in zijn boekje.
‘Hoeveel hebt u nodig?’
‘Vijf vaten,’ zei Semmler. Waldenberg verstond het Frans niet.
‘Dat is een heleboel,’ zei de agent.
Semmler lachte. ‘Die ouwe schuit verbruikt net zo veel olie als diesel. Bovendien kunnen we die net zo goed hier innemen, dan kunnen we voorlopig voort.’
‘Hoe laat wilt u het hebben?’ vroeg de agent.
‘Schikt het vanmiddag om vijf uur?’ vroeg Semmler.
‘Laten we zeggen zes uur,’ zei de agent, die de soort en hoeveelheid in zijn boekje opschreef, met het tijdstip van aflevering. Hij keek naar de douanebeambte. Deze knikte. Het Het hem koud en hij slenterde weg. Even later reed de man van het agentschap in zijn auto weg, gevolgd door de twee bestelwagens.
Om vijf uur verliet Semmler de Toscana , ging naar een telefoon in een café aan de wal, belde het agentschap op en trok de oliebestelling in. De schipper, zei hij, had een vol vat achter in de voorraadkast gevonden en had de eerste weken niets meer nodig. De man van het agentschap mopperde wat maar stemde toe.
Om zes uur reed een bestelwagen voorzichtig over de kade en stopte voor de Toscana . Hij werd bestuurd door Jean-Baptiste Langarotti in helgroene overal met het woord Castrol op de rug.
Hij maakte de achterkant van de bestelwagen open en rolde voorzichtig vijf grote olievaten van de plank af die hij aan de achterklep had vastgemaakt. In de douaneloods gluurde de douane-beambte uit het raam.
Waldenberg ving zijn blik op en zwaaide. Hij wees naar de vaten en vandaar naar zijn schip.
‘Oké?’ riep hij, en daarna met een zwaar accent: Ça va?’
De douanier knikte achter het raam en hij trok zich terug om een aantekening op zijn klembord te maken. Op aanwijzing van Waldenberg schoven de twee Italiaanse bemanningsleden netten om de vaten en takelden ze een voor een aan boord. Semmler was ongewoon behulpzaam, hield de vaten tegen als ze over de railing zwaaiden en schreeuwde in het Duits tegen Waldenberg bij de laadboom, dat hij ze zachtjes neer moest zetten. Ze zakten in het donkere, koele ruim van de Toscana uit het gezicht en even later lag het luik weer op zijn plaats vastgeklampt.
Langarotti was nadat hij zijn vrachtje had afgeleverd allang weer met zijn bestelwagen vertrokken. Een paar minuten later lag de overal onder in een vuilnisvat in het hartje van de stad. Vanaf zijn paaltje aan de overkant van de kade had Shannon met ingehouden adem het inladen gadegeslagen. Hij was er liever zelf bij geweest, net als Semmler, want het wachten deed hem bijna lichamelijk pijn en was erger dan actie ondernemen.
Na afloop keerde de rust op de Toscana terug. De kapitein en zijn drie mannen waren benedendeks en de machinist was een keertje het schip rondgewandeld om de zilte lucht op te snuiven en was daarna weer naar zijn dieseldampen teruggegaan. Semmler wachtte een half uurtje en glipte daarna de kade op om zich bij Shannon te voegen. Nadat ze drie hoeken waren omgeslagen ontmoetten ze elkaar buiten het zicht van de haven.
Semmler grinnikte.
‘Wat heb ik je gezegd? Geen vuiltje aan de lucht.’
Shannon knikte en grinnikte opgelucht terug. Hij wist beter dan Semmler wat er op het spel stond, en in tegenstelling tot de Duitser wist hij niet hoe het in havens toeging.
‘Wanneer kun je de mannen aan boord nemen?’
‘Het douanekantoor sluit om negen uur. Ze moeten vannacht tussen twaalf en één uur komen. We varen om vijf uur uit, dat is afgesproken.’
‘Goed,’ zei Shannon, ‘laten we ze dan gaan zoeken en iets drinken. Ik wil dat je gauw weer teruggaat voor geval er toch vragen worden gesteld.’
‘Dat gebeurt niet.’
‘Dat geeft niet. We moeten geen risico nemen. Ik wil dat je op die lading let als een kloek op haar kuikens. Je laat niemand in de buurt van die vaten komen tot ik het zeg en dat is in een haven in Joegoslavië. Dan vertellen we Waldenberg wat hij vervoert.’
Ze troffen de drie andere huurlingen in een tevoren afgesproken café en dronken een aantal biertjes om af te koelen. De zon ging onder en de zee in het enorme bekken waaruit de ankergrond en de rede van Toulon bestaan, werd slechts door een zacht briesje gerimpeld. Enkele jachten draaiden als balletdanseressen ver op de achtergrond als de bemanning ze liet wenden om de volgende windvlaag op te vangen. Semmler ging om acht uur weg om naar de Toscana terug te keren.
Janni Dupree en Marc Vlaminck glipten tussen twaalf en een uur ’s nachts stilletjes aan boord en om vijf uur gleed de Toscana , nagekeken door Shannon en Langarotti, weer naar zee.
Langarotti bracht Shannon in de loop van de ochtend naar het vliegveld om zijn vliegtuig te pakken. Bij het ontbijt had Shannon de Corsicaan zijn laatste serie instructies gegeven met genoeg geld om ze uit te voeren.
‘Ik zou liever met jou meegaan,’ zei Jean-Baptiste, ‘of met het schip.’
‘Dat begrijp ik,’ zei Shannon. ‘Maar voor dit onderdeel heb ik een goeie man nodig. Het is van kardinaal belang. Zonder dat kunnen we het niet klaren. Ik moet iemand hebben die betrouwbaar is en jij hebt bovendien nog het voordeel dat je Fransman bent. Daarbij ken je twee van die mensen goed en de ene spreekt een woordje Frans. Janni komt er met een Zuidafrikaans paspoort nooit in en Marc heb ik nodig om de bemanning koest te houden als ze opstandig worden. Ik weet wel dat jij beter bent met een mes dan hij met zijn handen, maar ik wil geen vechtpartij, alleen genoeg overwicht om de bemanning te overreden om te doen wat ze gezegd wordt. En ik heb Kurt nodig om de navigatie te controleren, voor het geval dat Waldenberg bang wordt In het ergste geval, als Waldenberg het loodje legt, moet Kurt het commando over het schip overnemen. Daarom moet jij het doen.’
Langarotti stemde erin toe de missie te ondernemen.
‘Het zijn goeie jongens,’ zei hij met iets meer geestdrift. ‘Het is wel leuk om ze weer terug te zien.’
Toen ze op het vliegveld afscheid namen, herinnerde Shannon hem nog eens: ‘Alles kan mislukken als we daar komen zonder dat we een leger hebben dat ons steunt. Dus het hangt van jou af om het voor elkaar te brengen. Alles is al voorbereid. Je doet gewoon wat ik gezegd heb en als zich kleine moeilijkheden voordoen los je die op. Tot over een maand.’
Hij liet de Corsicaan alleen, liep door de douane en ging aan boord van zijn vliegtuig, Parijs-Hamburg.

18

‘Ik heb gehoord dat je de mortieren en bazooka’s na 10 juni kunt halen en dat is gisteren per telex nog eens bevestigd,’ zei Alan Baker tegen hem.
Het was de dag na Shannons aankomst in Hamburg en ze zaten in een restaurant te lunchen, nadat hij in de loop van de ochtend had opgebeld om de afspraak te maken.
In welke haven?’ vroeg Shannon.
‘Ploce?’
‘Waar?’
‘Ploce. Gespeld P-l-o-c-e, uitgesproken Plotsjee. Het is een kleine haven, bijna precies midden tussen Split en Dubrovnik.’
Shannon dacht na. Hij had Semmler opdracht gegeven toen hij in Genua was om de benodigde zeekaarten van de hele Joegoslavische kust mee te nemen, maar hij was ervan uitgegaan dat de wapens in een van de grotere havens zouden worden opgepikt. Hij hoopte dat de Duitser een kaart had waarop de zeeroute naar Ploce stond of dat hij er in Brindisi een kon krijgen.
‘Hoe klein?’
‘Heel klein en heel onopvallend. Een stuk of zes werven en twee grote loodsen. De Joegoslaven gebruiken het meestal voor hun wapenexporten. De laatste verscheping uit Joegoslavië heb ik per vliegtuig gedaan, maar ze hebben me toen gezegd dat als het overzee verscheept werd, dit vanuit Ploce zou zijn. Een klein haventje is beter. Daar is bijna altijd wel plaats en er kan sneller geladen worden. Bovendien zullen ze daar maar een kleine douaneafdeling hebben, waarschijnlijk met een chef van lage rang, en als die zijn cadeautje krijgt, zorgt hij dat alles binnen een paar uur aan boord is.’
‘Goed, Ploce dan. Op 11 juni,’ zei Shannon. Baker schreef de datum op.
‘Is de Toscana goed?’ vroeg hij. Hij vond het nog steeds jammer dat de koop van de San Andrea van zijn vrienden toen niet door was gegaan, maar besloot de Toscana in gedachten te houden voor later. Hij wist zeker dat Shannon er na afloop van de operatie waar hij mee bezig was toch niets meer aan had en Baker was altijd op zoek naar een goed schip om met zijn vrachtjes stille inhammen in te varen.
‘Uitstekend,’ zei Shannon. ‘Hij is nu op weg naar een Italiaanse haven, waar ik schriftelijk of per telex moet berichten waar hij naar toe moet gaan. Van jouw kant nog problemen?’
Baker verschoof even.
‘Eentje,’ zei hij. ‘De prijs.’
‘Wat is daarmee?’
‘Ik weet wel dat ik je vaste prijzen heb opgegeven, in totaal 14 400 dollar. Maar het systeem is in Joegoslavië het laatste halfjaar veranderd. Om de hele papierwinkel op tijd klaar te krijgen, moest ik een Joegoslavische compagnon in dienst nemen. Zo noemen ze dat tenminste, maar in werkelijkheid is het gewoon een extra tussenpersoon.’
‘Dus?’ vroeg Shannon.
‘Dus moet hij een honorarium of een salaris hebben om de papieren in Belgrado in orde te krijgen. Ik heb per slot aangenomen, dat het je iets waard is dat de verscheping op tijd plaatsvindt, zonder allerlei tijdrovend gezeur van ambtenaren. Daarom heb ik erin toegestemd hem aan te nemen. Hij is de zwager van de ambtenaar op het ministerie van Handel. Het is gewoon een foefje om iemand te dwingen ze een bedrag terug te betalen. Maar wat kun je tegenwoordig anders verwachten? De Balkan is nog altijd de Balkan en ze zijn ook wijzer geworden.’
‘Hoeveel gaat dat extra kosten?’
‘Duizend pond sterling.’
‘In dinars of dollars?’
‘In dollars.’
Shannon dacht na. Het kon waar zijn of het kon ook zijn dat Baker iets meer van hem los wou krijgen. Als het waar was en hij weigerde te betalen, dan was Baker wel gedwongen de Joegoslaaf van zijn eigen winst te betalen. Dan werd de marge van Baker zo klein, dat hij alle belangstelling voor de transactie verloor en het hem niets meer kon schelen of het doorging of niet. En hij had Baker toch nodig en zou hem nodig blijven hebben tot hij het witte kielzog van de Toscana uit de haven van Ploce in de richting van Spanje zag verdwijnen.
‘Akkoord,’ zei hij. ‘Wie is die compagnon?’
‘Die kerel heet Ziljak. Hij is daar nu en zorgt dat de zending rechtstreeks naar Ploce en in het pakhuis daar komt. Als het schip binnenkomt, haalt hij de spullen uit het pakhuis en brengt het door de douane heen op het schip.’
‘Ik dacht dat dat jouw werk was.’
‘Dat is het ook, maar nu moet ik een Joegoslaaf nemen om me te helpen. Echt waar, Cat, ik had geen andere keus.’
‘Dan betaal ik hem persoonlijk, in reischeques.’
‘Dat zou ik niet doen,’ zei Baker.
‘Waarom niet?’
‘De kopers van deze partij zijn toch zogenaamd de regering van Togo, niet? Zwarten. Als er dan weer een blanke op de proppen komt, kennelijk de betaalmeester, dan ruiken ze misschien onraad. We kunnen naar Ploce gaan als je wilt of ik kan ook alleen gaan. Maar als je met me mee wilt, moet je net doen of je mijn assistent bent. Bovendien moeten reischeques bij een bank ingewisseld worden en in Joegoslavië betekent dat, dat ze de naam en het nummer van de identiteitskaart van die man noteren. Als degene die ze inwisselt een Joegoslaaf is, gaan ze vragen stellen. Het is beter als Ziljak contant geld krijgt zoals hij gevraagd heeft.’
‘Goed. Ik zal hier in Hamburg een paar cheques inwisselen en dan betaal ik hem in dollarbiljetten,’ zei Shannon. ‘Maar jij krijgt je geld in cheques. Ik ga niet met grote bedragen in dollars op zak lopen. Zeker niet in Joegoslavië. Die zijn daar erg gevoelig voor. De veiligheidsdienst bemoeit zich ermee en straks denken ze nog dat je een spionagekomplot gaat opzetten. Dus we gaan als toeristen met reischeques.’
‘Mij best,’ zei Baker. ‘Wanneer wil je vertrekken?’
Shannon keek op zijn horloge. De volgende dag was het 1 juni.
‘Overmorgen,’ zei hij. ‘We vliegen naar Dubrovnik en gaan een week in de zon liggen. Ik moet toch eens even uitrusten. Of je kunt de achtste of negende naar me toe komen, maar geen dag later. Ik zal een auto huren en dan kunnen we de tiende langs de kust naar Ploce rijden. Ik zal de Toscana dan ’s avonds laten binnenkomen of de elfde ’s morgens vroeg.’
‘Ga maar alleen,’ zei Baker. ‘Ik heb nog werk in Hamburg. Ik kom de achtste naar je toe.’
‘Zonder mankeren,’ zei Shannon. ‘Als je er niet bent, kom ik je halen en dan ben ik goed kwaad.’
‘Ik kom echt wel,’ zei Baker. ‘Vergeet niet dat ik de rest van mijn geld wil hebben. Tot nu toe moet ik er op deze handel geld bij leggen. Ik heb er net zo veel belang bij als jij dat het doorgaat.’
Dat was precies zoals Shannon het wilde hebben.
‘Je hebt het geld toch wel,’ vroeg Baker, met een klontje suiker spelend.
Shannon liet een pakje dollarcheques met grote bedragen onder Bakers neus ritselen. De wapenhandelaar glimlachte.
Ze stonden op en op weg naar buiten belden ze bij de telefoon van het restaurant een Hamburgse chartermaatschappij op, die gespecialiseerd was in geheel verzorgde reizen voor de duizenden Duitsers die hun vakantie aan de Adriatische kust doorbrengen,.
Van deze firma vernamen ze de namen van de drie beste hotels in de Joegoslavische badplaats. Baker kreeg te horen dat hij Shannon in een ervan onder de naam Keith Brown zou aantreffen.

Johann Schlinker was er net zo van overtuigd als Baker, dat hij zijn wapentransactie kon uitvoeren, hoewel hij er geen idee van had dat Baker ook zaken met Shannon deed. De mannen wisten ongetwijfeld van elkaars bestaan af en ze kenden elkaar misschien zelfs, maar er was geen kwestie van dat ze met elkaar over hun zaken spraken.
‘De haven moet Valencia worden, hoewel dit nog vastgesteld moet worden en het is in ieder geval de keus van de Spaanse autoriteiten,’ zei hij tegen Shannon. ‘Madrid zegt, dat de datum tussen de zestiende en de twintigste juni moet vallen.’
‘Ik geef de voorkeur aan de twintigste om te laden,’ zei Shannon. ‘De Toscana moet toestemming hebben op of in de nacht van de negentiende aan te leggen en de volgende ochtend te laden.’
‘Goed,’ zei Schlinker. ‘Ik zal mijn partner in Madrid op de hoogte stellen. Hij zorgt altijd voor het vervoer en het laden van de vracht en heeft een eersteklas vrachtagent in Valencia in dienst, die al het douanepersoneel heel goed kent. Dat levert geen probleem op.’
‘Dat moet ook niet,’ bromde Shannon. ‘Het schip heeft al een keer vertraging gehad en als er op de twintigste geladen wordt, heb ik wel genoeg tijd om te varen, maar er is geen speling om aan mijn eigen verplichting te voldoen.’
Dat was niet waar, maar hij zag niet in waarom Schlinker niet zou geloven dat het wel waar was.
‘Ik wil ook op het inladen toezien,’ zei hij tegen de wapenhandelaar.
Schlinker kneep zijn lippen samen. ‘U kunt er natuurlijk uit de verte op toezien,’ zei hij. ‘Ik kan u niet tegenhouden. Maar aangezien de klant zogenaamd een Arabische regering is, kunt u zich niet als de koper van de goederen voordoen.’
‘Ik wil in Valencia ook aan boord van het schip gaan,’ zei Shannon.
‘Dat zal nog moeilijker zijn. Het hele havengebied is met kettingen afgesloten. Je kunt er alleen met een machtiging in. Om aan boord van een schip te gaan moet je door een paspoortencontrole. En omdat het munitie vervoert staat er ook een Guardia Civil onder aan de loopplank.’
‘Als de kapitein nu nog een bemanningslid nodig heeft, kan hij dan ter plaatse een zeeman monsteren?’
Schlinker dacht na.
‘Dat zal wel Hebt u relaties met de maatschappij waarvan het schip behoort?’
‘Niet op papier,’ zei Shannon.
‘Als de kapitein bij aankomst aan de agent meedeelt, dat hij een van zijn bemanningsleden verlof heeft gegeven het schip in de laatste aanloophaven te verlaten om naar huis te vliegen en daar de begrafenis van zijn moeder bij te wonen en dat dit bemanningslid in Valencia weer op het schip komt, denk ik niet dat er bezwaar tegen zal zijn. Maar dan hebt u wel een monsterboekje nodig om aan te tonen dat u zeeman bent, op uw eigen naam, meneer Brown.’
Shannon dacht even na.
‘Goed. Dat maak ik wel in orde,’ zei hij.
Schlinker raadpleegde zijn agenda.
‘Toevallig ben ik op 19 en 20 juni in Madrid,’ zei hij. ‘Daar heb ik nog een paar andere zaken te doen. Ik logeer in het Mindanaohotel. Als u contact met me wilt opnemen, kunt u me daar vinden. Als er de twintigste ingeladen wordt, dan zal het escorte van het Spaanse leger waarschijnlijk in de nacht van de negentiende met de zending naar de kust rijden en daar bij het krieken van de ochtend aankomen. Als u echt aan boord van het schip gaat geloof ik dat u dat moet doen voordat het militaire konvooi in de havens aankomt.’
‘Ik kan de negentiende in Madrid zijn,’ zei Shannon. ‘Dan kan ik bij u informeren of het konvooi inderdaad op tijd vertrokken is. Als ik snel naar Valencia rijd kan ik ze daar voor zijn en als de teruggekomen zeeman aan boord van de Toscana zijn voor het konvooi er is.’
‘Dat moet u helemaal zelf weten,’ zei Schlinker. ‘Ik zal van mijn kant mijn agenten voor zonsopgang van de twintigste voor de bevrachting, het transport en het inladen laten zorgen, zoals normaal gebruikelijk. Dat heb ik officieel op me genomen. Als u in de haven aan boord van het schip wilt gaan, is dat uw eigen risico. Daar kan ik geen verantwoordelijkheid voor aanvaarden. Ik kan u er alleen op wijzen, dat schepen die wapens uit Spanje vervoeren, door het leger en de douaneautoriteiten aan een nauwkeurig onderzoek worden onderworpen. Als er iets misgaat bij het laden van het schip en de toestemming om uit te varen vanwege u, dan is dat niet voor mijn verantwoording. En dan nog iets. Nadat de wapens ingeladen zijn, moet een schip binnen zes uur een Spaanse haven verlaten hebben en mag het de Spaanse wateren niet meer binnenkomen voor de vracht is uitgeladen. En het manifest moet ook feilloos in orde zijn.’
‘Dat komt voor elkaar,’ zei Shannon. ‘Ik ben de negentiende ’s morgens bij u in Madrid.’

Voor Kurt Semmler uit Toulon vertrok had hij aan Shannon een brief meegegeven om te posten. Hij was van Semmler aan de scheepsagenten van de Toscana in Genua, met de mededeling dat er een kleine wijziging in het plan was gekomen en dat de Toscana van Toulon niet rechtstreeks naar Marokko zou varen, maar eerst naar Brindisi om daar nog een vrachtje op te pikken. Hij luid, zo berichtte Semmler de agenten, die order in Toulon afgesloten en het was winstgevend voor hem, omdat het een haastorder was, terwijl de gemengde partij uit Toulon naar Marokko geen haast had. Omdat Semmler directeur van Spinetti Maritimo was, waren zijn instructies die van de baas. Hij droeg de agenten in Genua op naar Brindisi te telegraferen om voor 7 en 8 juni een ligplaats te reserveren en het havenkantoor opdracht te geven alle aan de Toscana geadresseerde post te bewaren tot hij aankwam.
Shannon schreef de volgende brief die hij uit Hamburg verstuurde. Hij was gericht aan Signor Kurt Semmler, ms. Toscana , p.a. het Havenkantoor, Brindisi, Italië.
Daarin deelde hij Semmler mee, dat hij van Brindisi naar Ploce aan de Adriatische kust van Joegoslavië moest varen, en als hij geen zeekaarten had om door de verraderlijke zeestraten ten noorden van het eiland Korcula te manoeuvreren, moest hij die ter plaatse aanschaffen. Hij moest ervoor zorgen, dat de Toscana daar op 10 juni ’s avonds was; de ligplaats was al gereserveerd. Hij hoefde de agenten in Genua niet van de extra etappe van Brindisi naar Ploce op de hoogte te stellen.
Zijn laatste instructie aan Semmler was heel belangrijk. Hij schreef de Duitse ex-smokkelaar, dat hij hem een geldig monsterboekje moest verschaffen voor een matroos, Keith Brown genaamd, gestempeld en afgegeven door de Italiaanse autoriteiten. Het tweede dat hij voor het schip nodig had was een laadmanifest, waaruit bleek dat de Toscana rechtstreeks zonder onderbreking van Brindisi naar Valencia was gevaren en van Valencia door zou gaan naar Latakia in Syrië, na in Valencia lading aan boord te hebben genomen. Semmler zou om aan deze documenten te komen een beroep moeten doen op zijn vroegere relaties in Brindisi.
De laatste brief van Shannon voor hij uit Hamburg naar Joegoslavië vertrok, was gericht aan Simon Endean in Londen. Daarin werd Endean verzocht Shannon op 16 juni ergens in Rome te ontmoeten en bepaalde zeekaarten mee te brengen.

Omstreeks dezelfde tijd ronkte het ms. Toscana gestadig door de Straat van Bonifacio, het smalle kanaal van helderblauw water, dat de zuidelijke punt van Corsica van het noordelijke eind van Sardinië scheidt. De zon was verschroeiend, maar werd door een licht briesje verzacht. Marc Vlaminck lag naakt tot het middel languit op het luik van het grote ruim met een natte handdoek onder zich en leek met zijn met zonnebrandolie ingesmeerde lijf op een rose nijlpaard.
Janni Dupree, die in de zon altijd knalrood werd, zat onder het zonnescherm tegen het achterdek geleund zijn tiende flesje bier van die ochtend leeg te slurpen. Cipriani, de matroos, was een gedeelte van de reling om de voorplecht aan het witschilderen en de eerste stuurman, Norbiatto, lag na afloop van de nachtwacht beneden in zijn kooi te snurken.
Eveneens beneden, in de gloeiend hete machinekamer, was Grubic de machinist bezig een machineonderdeel te oliën, dat alleen hij kon begrijpen maar ongetwijfeld van vitaal belang was om de Toscana met een regelmatige snelheid van acht knopen door de Middellandse Zee te laten varen. In de stuurhut zaten Kurt Semmler en Carl Waldenberg koud bier te drinken en herinneringen op te halen aan hun wederzijdse loopbaan.
Jean-Baptiste had er graag bij willen zijn. Vanaf de bakboordreling had hij naar de grijswitte, door de zon gebleekte kust van zijn vaderland kunnen kijken, dat aan de overkant van het water op nog geen zes kilometer afstand voorbijgleed. Maar hij was kilometers ver weg, in West-Afrika, waar de natte moesson al begon nen was en waar ondanks de koortshitte, de wolken loodgrijs waren.

Alan Baker kwam op 8 juni ’s avonds in Shannons hotel in Dubrovnik, net toen de huurling terugkwam van het strand. Hij zag er moe en stoffig uit.
Cat Shannon daarentegen zag er goed uit en voelde zich prima. Hij had zijn week in de Joegoslavische badplaats net als alle andere toeristen doorgebracht met alle dagen zonnebaden en een paar kilometer zwemmen. Hij was magerder geworden maar gezond en bruin. Hij was ook optimistisch gestemd.
Nadat hij zich in zijn hotel geïnstalleerd had, had hij Semmler in Brindisi een telegram gestuurd met het verzoek de aankomst van het schip en de ontvangst van de uit Hamburg gestuurde brief te bevestigen. Hij had die ochtend Semmlers telegrafisch antwoord ontvangen. De Toscana was behouden in Brindisi aangekomen, de brief was ontvangen en de instructies daarin uitgevoerd en ze zouden de negende ’s morgens vertrekken en de tiende te middernacht op de plaats van bestemming zijn.
Onder een glaasje op het terras van hun hotel, waar Shannon voor Baker een kamer voor de nacht had besproken, vertelde hij de handelaar uit Hamburg het nieuws. Baker glimlachte en knikte.
‘Mooi. Ik heb achtenveertig uur geleden een telegram van Ziljak uit Belgrado gekregen. De kratten zijn in Ploce aangekomen en liggen onder bewaking in het regeringspakhuis bij de kade.’
Ze verbleven ’s nachts in Dubrovnik en huurden de volgende ochtend een taxi, om ze de honderd kilometer langs de kust naar Ploce te rijden. Het was een oude rammelkast met vierkante wielen en een gietijzeren vering, maar de rit langs de kust was prachtig, een kilometers lange ongerepte kustlijn, met halverwege het plaatsje Slano, waar ze stopten om een kopje koffie te drinken en de benen te strekken.
Tegen de lunch hadden ze hun intrek in een hotel genomen en in de schaduw van een terras wachtten ze tot het havenkantoor ’s middags om vier uur weer openging.
De haven lag aan een grote diepblauwe watervlakte, aan de zeezijde beschut door een lang schiereiland, Peliesac, dat ten zuiden van Ploce in een bocht naar het noorden evenwijdig met de kust liep. In het noorden werd de opening tussen de punt van het schiereiland en de kust bijna geblokkeerd door het rotseilandje Hvar en het was maar een smalle tussenruimte die toegang gaf tot de lagune waaraan Ploce lag. Deze lagune van bijna vijfenveertig kilometer lang, die voor negen tiende door land omringd werd, was een paradijs om te zwemmen, te vissen en te zeilen.
Toen zij het havenkantoor naderden, kwam er enkele meters van hen vandaan een gammel Volks wagentje met gierende remmen tot stilstand en toeterde luidruchtig, Shannon verstijfde. Zijn eerste opwelling was dat er iets mis was, iets waar hij al die tijd al bang voor was geweest, een vergissing in de papieren, de autoriteiten die hun voet dwars hadden gezet zodat de hele zaak niet doorging en een verlengd verblijf met verhoor in het politiebureau ter plaatse.
De man die uit het wagentje stapte en vrolijk wuifde kon een politieagent geweest zijn, als het de politie in de meeste totalitaire staten zowel van het Oosten als van het Westen, niet volgens de regels verboden scheen te lachen. Shannon wierp een blik naar Baker en zag zijn schouders opgelucht zakken.
‘Ziljak,’ mompelde hij met gesloten mond en hij ging naar de Joegoslaaf om hem te begroeten. Het was een grote, ruige man, die op een vriendelijke zwarte beer leek en hij omhelsde Baker met beide armen. Toen hij voorgesteld werd bleek dat zijn voornaam Kemal was en Shannon vermoedde dat er een flinke scheut Turks bloed in de man zat. Dat kwam Shannon uitstekénd uit; hij mocht dat type wel, het waren doorgaans goede vechters en kameraden, met een gezonde afkeer van bureaucratie.
‘Mijn medewerker,’ zei Baker en Ziljak gaf hem een hand en mompelde iets dat volgens Shannon wel Servokroatisch zou zijn. Baker en Ziljak onderhielden zich in het Duits, dat veel Joegoslaven een beetje kennen. Hij sprak geen Engels.
Met behulp van Ziljak trommelden ze het hoofd van het douanekantoor op, die met ze meeging om het pakhuis te inspecteren. De douaneman brabbelde een paar woorden tegen de wacht bij de deur en in de hoek van het gebouw troffen ze de kratten aan. Er waren er dertien; in de ene zaten kennelijk de twee bazooka’s en twee andere bevatten elk een mortier met inbegrip van de grondplaten en het richtmechanisme. In de overige zat de munitie, vier kisten met tien bazookaraketten en in de andere zes zaten de driehonderd bestelde mortiergranaten. De kratten waren van nieuw hout, en er stond niets op over wat erin zat, alleen in sjabloonletters de serienummers en het woord Toscana .
Ziljak en de douanechef babbelden in hun eigen dialect en ze bleken allebei hetzelfde te spreken, wat handig uitkwam, want er zijn in Joegoslavië tientallen talen, waaronder zeven hoofdtalen, wat dikwijls moeilijkheden oplevert.
Tenslotte wendde Ziljak zich tot Baker en zei een paar zinnen in zijn hakkelend Duits. Baker gaf antwoord en Ziljak vertaalde het voor de douaneman. Hij glimlachte en ze gaven elkaar allemaal een hand en namen afscheid. Buiten sloeg het zonlicht als een moker op ze neer.
‘Waar ging het allemaal over?’ vroeg Shannon.
‘De douaneman vroeg aan Kemal of er een cadeautje voor hem aan zat,’ legde Baker uit. ‘Kemal heeft gezegd dat hij een aardige verrassing kreeg, als de papieren vlot afkwamen en het schip morgenochtend op tijd geladen wordt.’
Shannon had Baker de eerste helft van het extraatje van £ 1000 voor Ziljak gegeven om de transactie te helpen doordrukken en Baker nam de Joegoslaaf terzijde om het hem in de hand te stoppen. Met uitbundige hartelijkheid omhelsde de man ze allebei opnieuw en ze verkasten naar het hotel om het met een glaasje slivovits te vieren. Een glaasje was het woord dat Baker gebruikte. Ziljak had misschien hetzelfde woord gebruikt, maar hij meende het niet. Gelukkige Joegoslaven drinken nooit een glaasje slivovits. Met £ 500 onder zijn riem bestelde Ziljak een fles van de koppige pruimen jenever en de ene schaal na de andere met amandelen en olijven. Terwijl de zon onderging en de Adriatische avond door de straten drong, beleefde hij opnieuw zijn jaren in de oorlog, toen hij jaagde in de Bosnische heuvels in het noorden waar hij zich met Tito’s partizanen verborgen hield.
Baker had grote moeite met alles te vertalen, terwijl de geestdriftige Kemal van zijn rooftochten in Montenegro achter Duhrovnik vertelde, in de bergen waarachter ze zaten, aan de kust van Hercegovina en in de koelere, vruchtbaardere, beboste landstreek in Bosnië ten noorden van Split. Hij genoot bij het idee, dat hij eens bijna op staande voet was neergeschoten, omdat hij zich in een van de steden had gewaagd, waar hij nu voor zijn zwager werkte, die in de regering zat. Shannon vroeg of hij een toegewijd communist was, omdat hij partizaan was geweest, en Ziljak luisterde terwijl Baker vertaalde, die in plaats van ‘toegewijd’ het woord ‘goed’ gebruikte, Ziljak sloeg met zijn vuist op zijn borst.
Guter Kommunist,’ riep hij, met grote ogen op zichzelf wijzend. Daarna bedierf hij het effect door een vette knipoog te geven, terwijl hij met het hoofd achterover brulde van het lachen, en weer een glas slivovits door zijn keelgat goot. De opgevouwen briefjes van zijn eerste premie van £ 500 vormden een bult onder zijn broekriem en Shannon lachte ook en wou dat de reus met ze meeging naar Zangaro. Daar was hij juist de geschikte man voor.
Ze gingen niet eten, maar zwierven ’s nachts om twaalf uur met onvaste stap naar de haven om de Toscana te zien binnenkomen. Hij voer om de havenmuur heen en lag een uur later vastgemeerd aan de enige natuurstenen kade uit de streek. Vanaf de voorplecht keek Semmler in het flauwe licht van de haverkampen naar beneden. Ze knikten elkaar langzaam toe en Waldenberg stond boven aan de loopplank met de stuurman te overleggen. Hij had uit Shannons brief al instructie gekregen, dat Semmler het woord zou doen.
Nadat Baker met Ziljak weer naar het hotel terug was gegaan, sloop Shannon de loopplank op naar de kleine kapiteinshut. Niemand op de kade had er erg in. Semmler nam Waldenberg mee naar binnen en ze deden de deur op slot.
Langzaam en omzichtig vertelde Shannon aan Waldenberg, waarom hij nu eigenlijk precies met de Toscana naar Ploce was gekomen. De Duitse kapitein nam het goed op. Hij bleef onbewogen kijken tot Shannon uitgesproken was.
‘Ik heb nog nooit wapens vervoerd,’ zei hij. ‘U zegt, dat deze vracht legaal is. Hoe legaal?’
‘Volkomen legaal,’ zei Shannon. ‘De goederen zijn in Belgrado gekocht, met vrachtwagens hierheen vervoerd en de autoriteiten zijn natuurlijk op de hoogte van de inhoud van de kratten. Anders was er geen uitvoervergunning. De vergunning is niet vervalst en er is ook niemand omgekocht. Het is onder de wetten van Joegoslavië een volkomen legale zending.’
‘En de wetten van het land waar het naar toe gaat?’ vroeg Waldenberg.
‘De Toscana komt helemaal niet in de wateren van het land waar deze wapens gebruikt zullen worden,’ zei Shannon. ‘Na Ploce komen er nog twee aanloophavens, beide keren alleen om vracht aan boord te nemen. U weet dat schepen nooit doorzocht worden voor wat ze vervoeren als ze alleen een haven aandoen om meer lading in te nemen, tenzij de autoriteiten een tip hebben gekregen.’
‘Maar het is toch voorgekomen,’ zei Waldenberg. ‘Als ik deze dingen aan boord heb en het staat niet in het manifest en er komt een onderzoek en ze worden ontdekt, wordt het schip in beslag genomen en ik ga de gevangenis in. Ik heb niet op wapens gerekend. Met de Zwarte September en de ira tegenwoordig is iedereen op zoek naar wapens.’
‘In de inscheephaven van nieuwe vracht niet,’ zei Shannon.
‘Ik heb niet op wapens gerekend,’ herhaalde Waldenberg.
‘U hebt wel gerekend op illegale immigranten naar Engeland,’ wierp Shannon tegen.
‘Die zijn niet illegaal voor ze met hun voeten op Engelse bodem staan,’ verklaarde de kapitein. ‘En de Toscana zou buiten de territoriale wateren zijn. Ze kunnen dan in snelle boten naar de kust gaan. Met wapens is het anders. Die zijn op dit schip illegaal als er in het manifest staat dat ze er niet zijn. Waarom zet u ze niet in het manifest? U zegt gewoon, dat deze wapens legaal van Ploce naar Togo worden vervoerd. Niemand kan bewijzen dat we later van koers veranderen.’
‘Omdat als er al wapens aan boord zijn, de Spaanse autoriteiten niet toestaan dat het schip in Valencia of een andere Spaanse haven blijft, zelfs niet in doorvoer, en zeker niet om nog meer wapens in te nemen. Daarom moeten ze in het manifest onvermeld blijven.’
‘En waar kwamen we dan vandaan om in Spanje te komen?’ vroeg Waldenberg.
‘Uit Brindisi,’ antwoordde Shannon. ‘Daar zijn we naar toe gegaan om vracht in te laden maar die was niet op tijd klaar. Toen hebben de eigenaars u naar Valencia geroepen om een nieuwe lading voor Latakia op te pikken en daar hebt u natuurlijk gehoor aan gegeven.’
‘Stel dat de Spaanse politie het schip doorzoekt?’
‘Daar is niet de minste reden voor,’ zei Shannon. ‘Maar als ze het toch doen, moeten de kratten benedendeks onder het ruim liggen.’
‘Als ze die daar vinden is er geen enkele hoop voor ons,’ verklaarde Waldenberg. ‘Dan denken ze dat we de spullen naar de Baskische opstandelingen brengen. Dan worden we voorgoed opgesloten.’
Het gesprek werd tot drie uur ’s morgens voortgezet. Het kostte Shannon het ronde bedrag van £ 5000, de helft voor het inladen en de helft na vertrek uit Valencia. Er werd niets extra gerekend voor het aandoen van de Afrikaanse haven. Dat leverde geen probleem op.
‘U neemt de bemanning voor uw rekening?’ vroeg Shannon.
‘Die neem ik voor mijn rekening,’ zei Waldenberg beslist.
Shannon wist dat hij dat ook zou doen.
Terug in zijn hotel, betaalde Shannon aan Baker het derde kwart van zijn rekening voor de wapens, 3600 dollar, en probeerde de slaap te vatten. Dat was niet gemakkelijk. Het zweet droop in de hitte van de nacht van hem af en hij zag in gedachten de Toscana in de haven en de wapens in de loods liggen en hoopte vurig dat alles goed ging. Hij voelde dat hij nu zo dicht bij zijn doel was; er scheidde hem nog maar drie korte formaliteiten van het tijdstip waarop niemand hem meer kon tegenhouden, wat ze ook probeerden.
Het inladen begon om zeven uur en de zon was al lang op. Terwijl een met een geweer gewapende douaneambtenaar naast de kratten liep, werden ze op lorries naar de haven gereden en de Toscana hees ze met zijn eigen kraan aan boord. De kratten waren geen van alle erg groot en beneden in het ruim konden Vlaminck en Cipriano ze op hun gemak op hun plaats laten zakken, voor ze op de vloer van het ruim werden losgehaakt. Om negen uur ’s morgens was het klaar en gingen de luiken erop.
Waldenberg had de machinist bevolen er vaart achter te zetten en hoefde het hem geen tweemaal te zeggen. Shannon hoorde later, dat hij erg spraakzaam was geworden, toen hij drie uur voor ze in Brindisi waren, hoorde dat ze op weg waren naar zijn vaderland. Hij werd daar blijkbaar voor iets gezocht. Hij bleef veilig in zijn machinekamer en niemand kwam hem daar zoeken.
Toen hij de Toscana de haven uit zag ronken, gaf Shannon aan Baker de laatste 3600 dollar en de andere £ 500 voor Ziljak. Zonder dat ze het een van tweeën wisten, had hij Vlaminck stiekem de deksels van vijf willekeurige kratten, toen die aan boord kwamen, los laten wrikken. Vlaminck had gekeken of de inhoud klopte, naar Semmler op het dek boven hem gezwaaid en Semmler had zijn neus gesnoten, het teken waar Shannon op wachtte; enkel voor het geval dat er in de kratten alleen schroot zat. Zulke dingen komen in de wereld van de wapenhandel vaak voor.
Nadat hij zijn geld ontvangen had, gaf Baker de £ 500 aan Ziljak alsof het van hem zelf afkomstig was, en de Joegoslaaf ging met de douanechef uitgebreid eten. Daarna vertrokken Alan Baker met zijn Engelse ‘medewerker’ onopvallend uit de stad.
Op Shannons kalender van de honderd dagen die sir James Manson hem gegeven had om zijn staatsgreep uit te voeren, was het dag Zevenenzestig.

Zodra de Toscana op zee was begon kapitein Waldenberg zijn schip te organiseren. Een voor een werden de drie andere bemanningsleden in zijn hut gebracht voor een rustig onderhoud, Hoewel ze het geen van drieën wisten zouden er, als ze geweigerd hadden nog verder op de Toscana te blijven dienen, een paar tragische ongevallen aan boord gebeurd zijn. Er zijn weinig plaatsen zo geschikt om iemand volkomen te laten verdwijnen als een schip in donkere nacht op zee, en Vlaminck en Dupree samen konden iedereen aan boord met een grote boog van de zijkant van het schip gooien tot hij In het water terechtkwam, Misschien gaf hun aanwezigheid de doorslag. In ieder geval maakte niemand bezwaar.

Waldenberg deelde duizend pond uit van de twee en een half die hij van Shannon in reischeques had ontvangen. De Joegoslavische machinist, dolblij dat hij weer uit zijn eigen land weg was, pakte zijn £ 250 aan, propte die in zijn zak en ging naar zijn machines terug. Hij gaf geen enkel commentaar. De eerste stuurman, Norbiatto, raakte helemaal opgewonden bij de gedachte aan een Spaanse gevangenis, maar borg zijn £ 600 in zijn zak en dacht eraan, dat zijn kans om eens een eigen schip te hebben nu iets groter was geworden. Het leek wel of de matroos, Cipriani, het juist leuk vond dat hij op een schip vol contrabande zat; hij nam zijn £ 150 aan, zei verheugd €dank u wel’ en vertrok onder het mompelen van ‘dit is pas leven’. Hij had weinig fantasie en had geenflauw benul van Spaanse gevangenissen.
Toen dit achter de rug was, werden de kratten opengebroken en de hele middag inspecteerden ze de inhoud, verpakten alles in plastic en stouwden het diep in de kimmen, onder de vloer van liet ruim in de kromming van de scheepsromp. De planken die waren weggehaald om erbij te kunnen, werden teruggelegd en bedekt met de onschuldige vracht van kleding, rubberboten en buitenboordmotoren.
Tenslotte zei Semmler tegen Waldenberg, dat hij de Castrololievaten beter achter in de voorraadkast kon zetten en toen hij zijn landgenoot vertelde waarom, verloor Waldenberg eindelijk zijn zelfbeheersing. Hij verloor ook zijn humeur en bezigde een paar uitdrukkingen die men het beste kan omschrijven als betreurenswaardig.
Semmler kalmeerde hem en ze gingen een biertje drinken, terwijl de Toscana de zee doorkliefde op weg naar de Straat van Otranto en de Ionische Zee in het zuiden. Tenslotte begon Waldenberg te lachen.
‘Schmeissers,’ zei hij. ‘Verdomde Schmeissers. Mensch, het is lang geleden dat ze die in de wereld hebben gehoord.’
‘Nou, dan horen ze ze nu weer,’ zei Semmler. Waldenberg keek treurig.
‘Ach, weet je,’ zei hij tenslotte. ‘Ik wou dat ik met jullie mee aan land kon.’

19

Toen Shannon aankwam zat Simon Endean een nummer van The Times te lezen, dat hij ’s morgens in Londen had gekocht voor hij naar Rome vertrok. De lounge van het Excelsior-hotel was bijna leeg, want de meeste mensen zaten buiten op het terras hun late ochtendkoffie te drinken en naar het chaotische verkeer van Rome te kijken dat zich moeizaam voortbewoog, en trachtten zich boven het lawaai uit verstaanbaar te maken.
Shannon had die plaats alleen uitgezocht, omdat die vanaf Dubrovnik, ten oosten, gemakkelijk bereikbaar was en op de lijn naar Madrid, ten westen, lag. Het was de eerste keer dat hij in Rome was en hij vroeg zich af waar de reisgidsen zo’n drukte over maakten. Er waren tenminste zeven verschillende stakingen aan de gang, waaronder een van de vuilnismannen en in de zon stonk het overal in de stad van het fruit en ander afval dat in de straten en steegjes lag te bederven.
Hij ging op zijn gemak naast de man uit Londen zitten in de aangename koele binnenruimte, na de hitte en de ergernis in de taxi die er een uur over gedaan had. Endean keek hem scherp aan.
‘Je hebt een hele tijd niets laten horen,’ zei hij koel. ‘Mijn compagnons begonnen al te geloven dat je er vandoor was gegaan. Dat was niet zo verstandig.’
‘Het had geen zin om iets te laten horen voor ik iets te vertellen had. Dat schip vliegt nu niet bepaald over het water. Het duurt even voor het van Toulon naar Joegoslavië is gevaren en in die tijd was er niets te melden,’ zei Shannon. ‘Tussen haakjes, heb je de zeekaarten meegebracht?’
‘Natuurlijk.’
Endean wees naar zijn uitpuilende aktentas bij zijn stoel.
Nadat hij Shannons brief uit Hamburg ontvangen had, had hij in een paar dagen de drie voornaamste firma’s op het gebied van zeekaarten in Leadenhall Street in Londen bezocht, waar hij in afzonderlijke pakken kaarten had gekocht van de kustwateren van de hele Afrikaanse kust van Casablanca naar Kaapstad.
‘Waarom moet je er in godsnaam zoveel hebben?’ vroeg hij nijdig. ‘Een of twee zijn toch wel genoeg.’
‘Voor de veiligheid,’ zei Shannon kortaf. ‘Als jij of ik in de haven door de douane worden onderzocht of als ze aan boord van het schip komen en het doorzoeken, dan zou een enkele kaart waarop de bestemming van het schip staat, ons verraden. Maar nu kan niemand, ook de kapitein en de bemanning niet, erachter komen welk deel van de kust mij precies interesseert, tenminste rot het laatste ogenblik als ik het ze wel moet vertellen. Dan is het te laat. Heb je ook de dia’s bij je?’
‘Ja, natuurlijk.’
Endean had ook tot taak gehad dia’s te maken van alle foto’s die Shannon uit Zangaro had meegebracht, evenals van de kaarten en schetsen van Clarence en van de rest van de kust van Zangaro.
Shannon had zelf al een diaprojector, die hij belastingvrij op het Londense vliegveld gekocht had, naar de Toscana in Toulon gestuurd.
Hij gaf Endean een compleet overzicht van de vorderingen, vanaf het ogenblik dat hij uit Londen vertrokken was, en vertelde over zijn verblijf in Brussel, over het inladen van de Schmeissers en de andere uitrusting op de Toscana in Toulon, over de gesprekken met Schlinker en Baker in Hamburg en over de Joegoslavische verscheping van een paar dagen geleden in Ploce.
Endean luisterde zwijgend en maakte ondertussen een paar aantekeningen voor het verslag dat hij later aan sir James Manson moest uitbrengen.
‘Waar is de Toscana nu?’ vroeg hij tenslotte.
‘Die moet nu ten zuiden en iets westelijk van Sardinië, op weg naar Valencia zijn.’
Shannon vertelde verder wat de plannen voor over drie dagen waren, het inladen van de 400 000 9 mm patronen voor de machinepistolen in Valencia en daarna het vertrek naar het einddoel. Hij repte niet over het feit dat een van zijn mensen al in Afrika was.
‘Nu wil ik van jou ook iets weten,’ zei hij tegen Endean. ‘Wat gebeurt er na de aanval? Wat gebeurt er bij het aanbreken van de dag? Wij kunnen het niet zo erg lang volhouden, tot een of ander nieuw bewind het overneemt, zich in het paleis installeert en het bericht van de staatsgreep en de nieuwe regering over de radio bekendmaakt.’
‘Daar is allemaal aan gedacht,’ zei Endean vlot. ‘De nieuwe regering is eigenlijk het punt waar alles om draait.’
Hij haalde uit zijn aktentas drie dichtgetypte foliovellen.
‘Dit zijn je instructies, vanaf het moment waarop je het paleis in handen hebt en het leger en de lijfwacht vernietigd of verdreven zijn. Lees deze vellen, leer ze van buiten en vernietig ze hier in Rome, voor we uit elkaar gaan. Je moet alles in je hoofd hebben.’
Shannon liet zijn blik snel over de eerste bladzijde gaan. Er stond niet veel verrassend voor hem in. Hij had al een vermoeden, dat de man die Manson tot president wou bombarderen, kolonel Bobi moest zijn, en al werd de nieuwe president alleen maar aangeduid als X, hij twijfelde er niet aan dat Bobi de bewuste man was. De rest van het plan was vanuit zijn standpunt gezien eenvoudig.
Hij keek even naar Endean.
‘Waar zit jij dan?’ vroeg hij.
‘Honderdvijftig kilometer ten noorden van jou,’ zei Endean.
Shannon wist dat Endean bedoelde, dat hij in de hoofdstad van de republiek ten noorden van Zangaro zou wachten, waar een weg doorheen liep recht langs de kust naar de grens en vandaar naar Clarence.
‘Weet je zeker dat je mijn boodschap ontvangt?’ vroeg hij.
‘Ik neem een draagbare radio van behoorlijk bereik en sterkte mee, een Braun, de beste die ze maken. Als het op het goede kanaal en frequentie wordt uitgezonden, vang ik alles binnen dat bereik op. Een scheepsradio is krachtig genoeg om op minstens tweemaal die afstand duidelijk uit te zenden.’
Shannon knikte en las verder. Toen hij ze uit had, legde hij de vellen op tafel.
‘Dat klinkt niet gek,’ zei hij. ‘Maar laten we één ding duidelijk stellen. Ik zal op die frequentie op die tijdstippen vanaf de Toscana uitzenden en die ligt dan ergens in de buurt van de kust bijgedraaid, waarschijnlijk een kilometer of acht, negen uit de kust. Maar als je me niet hoort, als er te veel luchtstoring is, dan ben ik daar niet verantwoordelijk voor. Het is aan jou om. te zorgen dat je me hoort.’
‘Het is aan jou om uit te zenden,’ zei Endean. ‘De frequentie is van tevoren in de praktijk getoetst. Van de radio van de Toscana moet het over een afstand van honderd vijf tig kilometer door mijn radiotoestel worden opgevangen. Misschien niet de eerste keer, maar als je het een half uur lang herhaalt, moet ik het zeker horen.’
‘Goed,’ zei Shannon. ‘Dan nog iets. Misschien is het nieuws van wat er in Clarence gebeurt nog niet tot de Zangarese grenspost doorgedrongen. Dat betekent dat hij door Vindoe bemand wordt. Het is jouw zaak om erdoor te komen. Over de grens en vooral in de buurt van Clarence, kunnen er op de wegen verdreven Vindoe zijn die naar de bossen vluchten maar toch gevaarlijk zijn. Stel dat je er niet door komt?’
‘We komen er wel doorheen,’ zei Endean. ‘We hebben hulp.’
Shannon veronderstelde terecht, dat die verleend werd door het kleine mijnexploitatieproject dat Manson, zoals hij wist, in die republiek liet uitvoeren. Voor een hoofdemployé van de firma konden ze een vrachtwagen of een jeep en misschien een paar jachtgeweren ter beschikking stellen. Voor het eerst kwam het bij hem op dat Endean misschien ook nog wel lef had, om hem bij zijn gemene streken te steunen.
Shannon leerde de codewoorden en de radiofrequentie die hij nodig had van buiten en verbrandde met Endean de vellen in het herentoilet. Ze gingen een uur later uit elkaar. Er viel niets meer te zeggen.

Op de vijfde verdieping boven de straten van Madrid zat kolonel Antonio Salazar, hoofd van het uitvoerbureau van het Spaanse ministerie van Leger (afdeling Wapenexport) aan zijn bureau en las aandachtig een map papieren die voor hem lag. Het was een eenvoudige, grijsharige man, wiens aanhankelijkheid star en ongecompliceerd was. Zijn trouw gold Spanje, zijn geliefde Spanje, en voor hem was alles dat goed en eerlijk was, alles dat waarlijk Spaans was, belichaamd in een man, de kleine, oude generalissimo die in het Prado zat. Antonio Salazar was tot in de hielen van zijn laarzen een Franco-aanhanger.
Nu achtenvijftig jaar oud-over twee jaar werd hij gepensioneerd-had hij tot degenen behoord die vele jaren geleden met Francisco Franco op het zand van Fuengirola aan land waren gestapt toen de Caudillo van het moderne Spanje een opstandeling en een banneling was, die tegen de bevelen in terugkeerde om tegen de republikeinse regering in Madrid oorlog te voeren. Ze waren toen met slechts weinigen en werden door Madrid ter dood veroordeeld en waren bijna geëxecuteerd.
Sergeant Salazar was een goed soldaat. Hij voerde zijn orders uit, welke die ook waren, ging tussen de veldslagen en executies door naar de mis en geloofde vurig in God, de Maagd, Spanje en Franco.
In een ander leger in een andere tijd zou hij als sergeant-majoor met pensioen zijn gegaan. Hij kwam als kapitein uit de oorlog, een van de ultra’s, de kring van getrouwen. Hij kwam uit een degelijk milieu van arbeiders en boeren en zijn. opleiding was vrijwel nihil. Maar ze hadden hem kolonel gemaakt en hij was er dankbaar voor. Ze hadden hem ook een taak toevertrouwd, waar men in Spanje niet over spreekt en die diep geheim is. Geen Spanjaard verneemt ooit, onder geen enkele voorwaarde, dat Spanje aan vrijwel alle gegadigden grote hoeveelheden wapens uitvoert.
In het openbaar betreurt Spanje de internationale wapenhandel als onzedelijk, omdat het de oorlogvoering in een reeds door oorlog verscheurde wereld bevordert. Heimelijk verdient het er een hoop geld aan. Men kon erop vertrouwen, dat Antonio Salazar de papieren controleerde, besloot of uitvoervergunningen verleend of geweigerd moesten worden en zijn mond hield.
Het dossier voor hem had hij al vier weken ter beoordeling. Afzonderlijke papieren uit het dossier waren door het ministerie van Defensie gecontroleerd, dat bevestigd had zonder te weten waarom de vraag gesteld werd, dat 9 mm kogels niet op de geheime lijst stonden; door het ministerie van Buitenlandse Zaken, dat bevestigd had zonder te weten waarom, dat het niet tegen het vaste buitenlandse beleid indruiste dat de republiek Irak in het bezit was van 9 mm munitie; en door het ministerie van Financiën, dat zonder meer bevestigd had, dat een bepaald bedrag in dollars, dat op een bepaalde rekening bij de Banco Popular gestort was, ontvangen en goedgekeurd was.
Het bovenste papier op de stapel was een aanvraag om een aantal kisten van Madrid naar Valencia te mogen vervoeren en op een schip, het ms. Toscana uit te voeren. Onder dit vel lag de uitvoervergunning die door middel van zijn eigen handtekening verleend was.
Hij keek op naar de ambtenaar die voor hem stond.
‘Vanwaar die wijziging?’ vroeg hij.
‘Kolonel, dat komt alleen doordat er in de haven van Valencia twee weken lang geen ligplaats is. Er is helemaal geen ruimte meer.’
Kolonel Salazar bromde. Het was een aannemelijke verklaring. In de zomermaanden was het in Valencia altijd druk, met al die miljoenen sinaasappelen uit Gandia daar in de buurt die werden geëxporteerd. Maar hij had een hekel aan wijzigingen. Hij hield zich liever aan de regels. En deze order beviel hem ook niet. Hij was klein, veel te klein voor een heel nationaal politiekorps. Als duizend politieagenten ermee op een doelwit gingen oefenen was het in een uur op. En hij vertrouwde Schlinker ook niet, die hij goed kende, en die deze order samen met een reeks andere orders, waaronder ruim 10000 artilleriegranaten voor Syrië, door zijn ministerie mee liet lopen.
Hij keek de papieren weer door. Buiten sloeg een kerkklok één uur. Lunchtijd. Er mankeerde nog steeds niets aan de papieren, de eindgebruikersverklaring inbegrepen. Overal stond het juiste stempel op. Als hij maar iets had kunnen vinden dat niet klopte, in de verklaring, in het vervoerende schip van de maatschappij waarvan het eigendom was. Maar alles was in orde. Hij nam een definitief besluit, krabbelde zijn handtekening onder de marsorder en gaf de map aan de ambtenaar terug.
‘Goed,’ snauwde hij. ‘Castellon.’

‘Wij hebben het inladen van Valencia naar Castellon moeten verplaatsen,’ zei Johann Schlinker twee avonden later. ‘Er was geen keus als we de ladingsdatum van de twintigste wilden aanhouden. Valencia was nog weken bezet.’
Cat Shannon zat op het bed in de kamer van de Duitse wapenhandelaar in het Mindanao-hotel.
‘ Waar ligt Castellon?’ vroeg Shannon.
‘Zestig kilometer hoger aan de kust. Het is een kleinere haven en stiller. Het is voor u misschien wel beter dan Valencia. Het binnenlopen, laden en vertrekken zal waarschijnlijk vlugger gaan. De scheepsagent in Valencia is op de hoogte gesteld en zal zelf naar Castellon gaan orn op het laden toezicht te houden. Zodra de Toscana zich radiografisch bij de havenautoriteiten van Valencia meldt, wordt hij van de verandering op de hoogte gesteld. Als hij nu meteen van koers verandert hoeft hij maar een paar uur extra te varen.’
‘Ik zou toch aan boord gaan?’
‘Dat is uw zaak,’ zei Schlinker. ‘Maar ik heb tegen de agent gezegd, dat een matroos van de Toscana , die tien dagen geleden in Brindisi is achtergebleven, weer aan boord kwam en heb hem de naam Keith Brown opgegeven. Hoe staat het met uw papieren?’
‘Best,’ zei Shannon. ‘Die zijn in orde, paspoort en monsterboekje.’
‘U kunt de agent aantreffen bij het douanekantoor in Castellon, zodra het de twintigste ’s morgens opengaat,’ zei Schlinker. ‘Hij heet señor Moscar.’
‘En hoe is het van de kant van Madrid geregeld?’
‘Met de marsorder kan de vrachtwagen morgen, de negentiende, ’s avonds tussen acht en twaalf onder toezicht van het leger worden ingeladen. Hij vertrekt ’s nachts om twaalf uur met een escorte, zodat hij ’s morgens om zes uur bij de ingangshekken van de haven aankomt, die op dat uur opengaan. Als de Toscana op tijd is, dan is hij ’s nachts aangemeerd. De vrachtwagen waarmee de kratten vervoerd worden is een niet-militair voertuig, van dezelfde expeditiefirma die ik altijd heb. Ze zijn heel goed, hebben veel ervaring. Ik heb het hoofd van het transportbedrijf instructie gegeven dat hij mij moest opbellen zodra hij het konvooi van het pakhuis ziet vertrekken.’
Shannon knikte. Hij kon niets bedenken dat mis zou kunnen gaan.
Ik kom hier weer terug,’ zei hij en ging weg.
’s Middags huurde hij een snelle Mercedes van een van de internationaal bekende autoverhuurbedrijven, die kantoren in Madrid hebben.
De volgende ochtend om half elf was hij weer bij Schlinker in het Mindanao-hotel terwijl ze op het telefoontje zaten te wachten. De beide mannen waren zenuwachtig, zoals mensen altijd zijn, als het welslagen of de catastrofale mislukking van een zorgvuldig beraamd plan in handen van anderen ligt. Schlinker was net zo ongerust als Shannon, maar om andere redenen. Hij wist dat als er iets ernstig mis ging, er een uitgebreid onderzoek van de door hem overgelegde eindgebruikersverklaring bevolen kon worden en die verklaring kon een uitgebreid onderzoek, waartoe ook verificatie bij het ministerie van Binnenlandse Zaken in Bagdad zou horen, niet doorstaan. Als ze hem bij deze zaak betrapten, dan gingen andere, voor hem veel voordeliger transacties met Madrid zijn neus voorbij. Voor de zoveelste keer wenste hij dat hij die order nooit aangenomen had, maar zoals alle wapenhandelaren was hij zo inhalig, dat hij geen enkel geldelijk aanbod kon afslaan. Dat veroorzaakte hem bijna lichamelijk pijn.
Het werd middernacht en nog steeds was er geen telefoontje. Dan half één. Shannon liep heen en weer en schold boos en teleurgesteld op de dikke Duitser die whisky zat te drinken. Om twaalf uur veertig rinkelde de telefoon. Schlinker sprong erop af. Hij zei een paar woorden in het Spaans en wachtte.
‘Wat is er?’ snauwde Shannon.
Moment? antwoordde Schlinker, die met zijn hand wuifde dat hij stil moest zijn. Toen kwam er iemand anders aan de telefoon en er volgde nog meer Spaans, dat Shannon niet kon verstaan. Tenslotte grinnikte Schlinker en hij zei een paar keer achter elkaar ‘Gracias’ in de telefoon.
‘Het is onderweg,’ zei hij, toen hij de telefoon neerlegde. ‘Het konvooi is een kwartier geleden onder escorte van het depot naar Castellon vertrokken.’
Maar Shannon was al weg.
De Mercedes kon het konvooi gemakkelijk inhalen, ook al kon het konvooi op de lange autoweg van Madrid naar Valencia een regelmatige snelheid van 100 kilometer per uur aanhouden. Shannon deed er veertig minuten over om in de uitgestrekte voorsteden van Madrid de weg te zoeken en hij nam aan dat het konvooi de weg beter wist. Maar op de autoweg kon hij de Mercedes tot 180 kilometer per uur opvoeren. Hij lette scherp op terwijl hij honderden vrachtwagens in volle vaart passeerde, die met luid geraas door de nacht naar de kust reden en vond even voorbij de stad Requena, zestig kilometer ten westen van Valencia, wat hij zocht.
In zijn koplampen ving hij de legerjeep, die op vaste afstand achter een gesloten achttons vrachtauto reed, en terwijl hij er voorbij flitste keek hij naar de naam op de zijkant van de vrachtwagen. Het was de naam van de vervoersmaatschappij die Schlinker hem had opgegeven. Voor de vrachtwagen reed nog een legervoertuig, een vierdeurs personenwagen, kennelijk met een officier die alleen achterin zat. Hij drukte het gaspedaal in en de Mercedes schoot er voorbij naar de kust.
In Valencia nam hij de rondweg om de slapende stad, de wegwijzers naar de autobaan E 26 naar Barcelona volgend. De autoweg hield vlak ten noorden van Valencia op en hij kroop weer verder achter vrachtwagens met sinaasappelen en vroege boerenkarren, langs het wonderbaarlijke Romeinse fort Sagunto, door de legioensoldaten uit de rotsen gehouwen en later door de Moren lot een citadel omgebouwd. Hij reed over vieren Castellon binnen en volgde de wegwijzers waarop stond ‘Puerto’.
De havenplaats Castellon ligt vijf kilometer van de stad zelf af, aan het eind van een smalle kaarsrechte weg van de stad naar de zee. Men kan de haven onmogelijk missen, want er is niets anders.
Zoals bij Middellandse-Zeehavens gebruikelijk is, zijn er drie afzonderlijke havens, een voor vrachtschepen, een voor jachten en pleziervaartuigen en een voor vissersschepen. In Castellon ligt, als men met het gezicht naar de zee staat, de handelshaven links en hij wordt zoals alle Spaanse havens omringd door een schutting en de hekken worden dag en nacht door de gewapende Guardia Civil bewaakt. In het midden ligt het kantoor van de havenmeester en daarnaast de schitterende jachtclub, waar men in de eetzaal aan de ene kant op de handelshaven en de jachthaven uitzicht heeft en aan de andere kant op de vissershaven. Achter het havenkantoor naar het land toe staat een rij loodsen.
Shannon sloeg linksaf en parkeerde de auto aan de kant van de weg, stapte uit en begon te lopen. Toen hij halverwege om de schutting van het havengebied was gelopen vond hij de hoofdingang, met een schildwacht die in zijn huisje zat te dommelen. Het hek was afgesloten. Een eindje verder gluurde hij door de kettingschakels en met een opgelucht gevoel zag hij de Toscana , die helemaal achteraan in de haven gemeerd lag. Hij maakte zich op om tot zes uur te wachten.
Hij stond om kwart voor zes bij de hoofdingang, en glimlachte en knikte tegen de schildwacht van de Guardia Civil, die kil terugstaarde, In het licht van de opkomende zon kon hij honderd meter van hem af de stafwagen van het leger, de vrachtauto en de jeep zien, met zeven of acht soldaten die er steeds omheen liepen. Om tien over zes kwam er een auto aanrijden, die bij het hek stilhield en op zijn claxon drukte. Er stapte een kleine, kwieke Spanjaard uit. Shannon ging naar hem toe.
‘Señor Moscar?’
Si.’
‘Mijn naam is Brown. Ik ben de matroos die hier weer op zijn schip zou gaan.’
De Spanjaard fronste zijn voorhoofd.
Por favor? Que?
‘Brown,’ hield Shannon vol. ‘Toscana .’
Het begon de Spanjaard te dagen.
Ah, si. El marinero. Komt u maar mee.’
Het hek was opengegaan en Moscar liet zijn pasje zien. Hij babbelde even met de wacht en de douaneman die het hek had opengedaan, wees op Shannon. Cat ving een paar keer het woord ‘marinero’ op en ze bekeken zijn pas en monsterboekje. Daarop volgde hij Moscar naar het douanekantoor. Een uur later was hij aan boord van de Toscana .
Het onderzoek begon om negen uur, zonder waarschuwing. Het manifest van de kapitein was overgelegd en gecontroleerd. Het klopte precies. Beneden op de kade werd de vrachtwagen uit Madrid geparkeerd, evenals de auto en de jeep. De kapitein van het militaire escorte, een magere, bleke man met een gezicht als van een Moor en een mond zonder lippen, overlegde met twee douanebeambten. Toen kwamen deze aan boord. Moscar volgde. Ze controleerden de lading om zich ervan te overtuigen, dat het was wat er op het manifest stond en niets meer. Ze gluurden in alle hoeken en gaten, maar niet onder de vloerplanken van het grote ruim. Ze keken in de voorraadkast, staarden naar de wirwar van kettingen, olievaten en verfblikken en sloten de deur. Het duurde een uur. Wat ze het meest interesseerde was, waarom kapitein Waldenberg zeven man op zo’n klein schip nodig had. Hij legde uit, dat Dupree en Vlaminck employés van de scheepvaartmaatschappij waren, die in Brindisi hun schip hadden gemist en op weg naar Latakia in Malta werden afgezet. Ze hadden geen monsterboekjes bij zich, omdat ze hun bezittingen aan boord van hun eigen schip hadden achtergelaten. Toen ze een naam vroegen, gaf Waldenberg de naam van een schip op, dat hij in de haven van Brindisi had zien liggen. Er volgde een stilzwijgen van de Spanjaarden die, ten einde raad naar hun chef keken. Die keek even naar de legerkapitein beneden op de kade, haalde de schouders op en verliet het schip. Twintig minuten later begon het laden.
Om half één ’s middags gleed de Toscana de haven van Castellon uit en wendde het roer zuidwaarts naar kaap San Antonio. Cat Shannon die zich misselijk voelde nu alles achter de rug was en die wist, dat hij van nu af aan praktisch niet meer tegen te houden was, leunde over de achterrailing en zag de lage groene sinaasappelbosjes ten zuiden van Castellon wegglijden terwijl ze de zee op voeren. Carl Waldenberg kwam achter hem staan.
‘Is dat de laatste tussenhaven?’ vroeg hij.
‘De laatste waar we onze luiken moesten openmaken,’ zei Shannon. ‘We moeten aan de kust van Afrika een paar mensen oppikken, maar we gaan voor anker op de rede. De mannen komen er met een barkas naar toe. Deklading inheemse arbeiders. Als zodanig worden ze tenminste verscheept.’
‘Ik heb alleen maar zeekaarten tot de Straat van Gibraltar,’ wierp Waldenberg tegen.
Shannon stak zijn hand in de ritssluiting van zijn windjack en haalde er een rol kaarten uit, de helft van het aantal dat Endean hem in Rome had gegeven.
‘Hiermee,’ zei hij, ze aan de kapitein gevend, ‘komt u tot Freetown in Sierra Leone. Daar gaan we voor anker om die mensen op te pikken. Wilt u zorgen dat u op 2 juli ’s middags om twaalf uur aankomt. Dat is de afgesproken tijd.’
Terwijl de kapitein naar zijn hut ging om zijn koers en snelheid te gaan bepalen, bleef Shannon alleen bij de reling achter. Er zwenkten zeemeeuwen om de achtersteven, op zoek naar etensresten die uit de kombuis werden gegooid, waar Cipriani met de lunch bezig was, schreeuwend en krijsend als ze naar het schuimend kielzog doken om een stukje brood of groente op te pikken.
Als iemand geluisterd had, zou hij tussen hun geschreeuw door ren ander geluid hebben gehoord, het geluid van iemand die Spanish Harlem floot.

In het hoge noorden gleed een ander schip van zijn ligplaats weg en zocht onder leiding van een havenloods zijn weg uit de haven van Archangel. Het motorschip Komarov was nog maar tien jaar oud en mat ruim 5000 ton.
Er heerste een warme, gezellige sfeer op de brug. De kapitein en de loods stonden naast elkaar recht vooruit te staren, terwijl de kaden en pakhuizen langs bakboord voorbijgleden, en keken naar het kanaal voor hen naar de open zee. De mannen hadden allebei een dampende kop koffie in de hand. De roerganger hield het schip op de koers, die de loods hem had opgegeven en links van hem lichtte het radarscherm onafgebroken op en bij elke draai van de rusteloos bewegende veelkleurige wijzer verscheen de gestippelde oceaan voor hen met daarachter de rand van ijs die nooit smolt, zelfs niet in het hartje van de zomer.
Op het achterschip leunden twee mannen onder de vlag met hamer en sikkel over de reling en zagen de Russische pool haven wegglijden. Dr. Ivanov hield het gedeukte kartonnen filter van zijn zwarte sigaret tussen zijn tanden geklemd en snoof de frisse, zilte lucht op. De twee mannen waren dik ingepakt tegen de kou, want zelfs in juni is de wind uit de Witte Zee geen uitnodiging om in hemdsmouwen te lopen. Een van zijn technische medewerkers die naast hem stond, jong en benieuwd naar zijn eerste buitenlandse reis, richtte zich tot hem.
‘Kameraad doctor,’ begon hij.
Ivanov haalde het stompje papiross van zijn tanden en gooide het In het schuimende kielzog.
‘Mijn vriend,’ zei hij, ‘nu we aan boord zijn vind ik dat je me wel Michajl Michajlovitsj kunt noemen.’
‘Maar op het Instituut...’
‘We zijn niet op het Instituut. We zijn aan boord van een schip. En In de komende maanden zuilen we hier of in het oerwoud dicht genoeg op elkaar zitten.’
‘Juist,’ zei de jongere man, maar hij was niet te stuiten, ‘Bent u wel eens in Zangaro geweest?’
‘Nee,’ zei zijn meerdere.
‘Maar wel in Afrika?’ hield de jongere man aan.
‘In Ghana wel, ja.’
‘Hoe is het daar?’
‘Allemaal oerwoud, moerassen, muggen, slangen en mensen die geen barst begrijpen van wat je zegt.’
‘Maar ze verstaan toch Engels,’ zei. de assistent. ‘We spreken allebei Engels.’
‘In Zangaro spreken ze geen Engels.’
‘O.’ De jonge technicus had in de encyclopedie, die hij uit de omvangrijke bibliotheek in het Instituut geleend had, alles gelezen wat hij over Zangaro kon vinden en dat was niet veel.
‘De kapitein heeft gezegd dat we, als we opschieten, over tweeentwintig dagen in Clarence zijn. Dat is op hun Onafhankelijkheidsdag.’
‘Prachtig,’ zei Ivanov en wandelde weg.

Voorbij Kaap Spartel stuurde het ms. Toscana , dat voorzichtig zijn weg zocht van de Middellandse Zee naar de Atlantische Oceaan, een radiotelegram van het. schip naar de kust ter doorzending naar Londen. Het was gericht aan de heer Waker Harris op een adres in Londen. Er stond alleen in: ‘Uw broer gelukkig geheel hersteld.’ Dat was het teken waaruit bleek dat de Toscana volgens het tijdschema op weg was. Kleine variaties van de boodschap over de gezondheid van de broer van de heer Harris hadden kunnen betekenen dat het op de koers lag maar te laat of met een of andere moeilijkheid te kampen had. Helemaal geen telegram betekende dat het geen toestemming had gekregen uit de Spaanse wateren te vertrekken.
Die middag vond er in het kantoor van sir James een conferentie plaats.
‘Mooi,’ zei de magnaat, toen Endean hem het nieuws overbracht. ‘Hoeveel tijd heeft hij nog om het doel te bereiken?’
‘Tweeëntwintig dagen, sir James. Het is nu dag Achtenzeventig van de honderd die voor het project gepland zijn. Shannon had dag Tachtig aangenomen voor zijn vertrek uit Europa, dan had hij twintig dagen over gehad. Voor de tijd op zee heeft hij tussen de zestien en achttien dagen uitgetrokken met speling voor slecht weer of twee dagen averij. Zelfs in zijn eigen planning had hij nog vier dagen speling.’
‘Valt hij eerder aan?’
‘Nee, meneer. De aanvalsdag blijft dag Honderd. Als het nodig is, blijft hij zolang op zee voor anker wachten.’
Sir James Manson ijsbeerde door zijn kantoor.
‘Hoe staat het met die huurvilla?’ vroeg hij.
‘Dat is geregeld, sir James.’
‘Dan heeft het geen zin dat je nog in Londen rond blijft hangen. Ga maar weer naar Parijs, daar haal je een visum voor Cotonou, je vliegt er naar toe en neemt je nieuwe employé, kolonel Bobi, met je mee naar een streek vlak bij Zangaro. Als hij gaat sputteren, bied je hem meer geld.
Dan ga je je installeren, zorgt ervoor dat de vrachtwagen en de jachtgeweren klaarstaan en als je het sein van Shannon krijgt, dat hij ’s avonds van plan, is aan te vallen, stel je Bobi van het nieuws op de hoogte. Dan laat je hem als president Bobi die mijnconcessie tekenen die een maand later gedateerd is en stuurt alle drie de exemplaren in drie afzonderlijke enveloppen per aangetekende post hier naar mij.
Je houdt Bobi letterlijk achter slot en grendel tot Shannons tweede sein, dat hij geslaagd is. Dan ga je er meteen naar toe. Tussen haakjes, die lijfwacht die je meeneemt, is hij klaar?’
‘Ja, sir James. Voor al dat geld dat hij krijgt is hij kant en klaar.’
‘Wat is het er voor een?’
‘Een ploert. Daar heb ik ook naar gezocht.’
‘Maar je kunt evengoed moeilijkheden krijgen. Shannon zal al zijn mensen om zich heen hebben, voor zover ze de slag tenminste overleefd hebben. Hij zou wel eens lastig kunnen zijn.’
Endean grinnikte.
‘Shannons mensen volgen Shannon,’ zei hij. ‘En ik weet hoe ik met hem om moet springen. Zoals alle huurlingen heeft hij zijn prijs. Die bied ik hun gewoon aan ... maar in Zwitserland, buiten Zangaro.’
Toen hij weg was, staarde sir James Manson naar de City beneden zich en vroeg zich af of er iemand was, die niet zijn prijs had, hetzij in geld, of door intimidatie. Hij was er nog nooit een tegengekomen. ‘Je kunt iedereen kopen, en als je ze niet kunt kopen, kun je ze kapotmaken,’ had een van zijn raadgevers eens tegen hem gezegd. En na al zijn jaren als grootmagnaat, waarin hij politici, generaals, journalisten, uitgevers, zakenlieden, ministers, ondernemers en aristocraten, arbeiders en vakbondsleiders, zwarten en blanken, in hun werk en hun spel had gezien, was hij die mening nog steeds toegedaan.

Jaren geleden had een Spaanse zeeman, die vanaf de zee naar het land keek, een berg gezien met de zon in het oosten erachter, waarvan hij vond dat hij net de vorm van een leeuwekop had. Hij noemde het land Leeuweberg en voer door. Die naam bleef hangen en het land werd bekend als Siërra Leone. Later noemde iemand anders, die dezelfde berg in een ander licht of met andere ogen zag, hem Berg Aureole. Die naam bleef ook hangen. Nog later noemde een blanke de stad die in de schaduw ervan was gesticht, in een nog fantasierijker bui, Freetown en die naam draagt hij heden ten dage nog. Op 2 juli, ’s middags om twaalf uur, dag Achtentachtig op Shannons privé-kalender, liet het motorschip Toscana vijfhonderd meter uit de kust op de hoogte van Freetown, Sierra Leone, het anker vallen.
Op de reis vanaf Spanje had Shannon erop gestaan dat de lading precies bleef waar hij was, onaangeraakt en ongeopend. Dit was alleen voor het geval men in Freetown het schip zou doorzoeken, al was dat zonder dat er iets te lossen of te laden viel, hoogst ongebruikelijk geweest. Van de munitiekratten waren de Spaanse merktekens afgeschrobd en ze waren met een schuurschijf tot blinkend wit hout geschuurd. Ze hadden er schabloonletters op geschilderd, waaruit bleek dat er in de kratten boorbeitels zaten voor de booreilanden bij de kust van Cameroun.
Hij had onderweg naar het zuiden maar een karwei laten uitvoeren. De pakken gemengde kleren waren gesorteerd en het pak met de pukkels en de riemen hadden ze opengemaakt. Cipriani, Vlaminck en Dupree hadden de dagen besteed met het in repen snijden van de pukkels om er met behulp van canvasnaalden rugbepakking van te maken met allemaal lange, smalle zakken, die elk één bazookaraket konden bevatten. Deze nu vormloze en onverklaarbare bundels werden in de verfkast tussen het poetskatoen opgeborgen. De rugzakken moesten ook veranderd worden. De zakken werden eraf gesneden, zodat alleen de schouderriemen met draagriemen over de borst en om het middel overbleven. Op de schouderriemen en aan die om het middel werden klemmen bevestigd en later zouden ze een hele krat mortiergranaten kunnen dragen, waardoor er twintig tegelijk vervoerd konden worden.
Toen de Toscana nog negen kilometer uit de kust was, had hij bij het kantoor van de havenmeester van Freetown zijn aanwezigheid kenbaar gemaakt en toestemming gekregen om de haven binnen te lopen en in de baai voor anker te gaan. Omdat er niets te laden of te lossen viel, hoefde hij geen ruimte aan de dure Koningin Elizabeth II-kade in beslag te nemen. Hij was alleen maar gekomen om dekpersoneel aan boord te nemen.
Freetown is een geliefkoosde haven aan de Westafrikaanse kust om deze potige arbeiders op te nemen, die omdat ze goed met takels en lieren kunnen omgaan, door de vrachtzoekers worden gebruikt die regelmatig in de kleinere houthavens aan de kust komen. Ze gaan in Freetown op de heenreis aan boord en worden op de terugweg met hun loon weer afgezet. In honderd inhammen en kreken langs de kust, waar kranen en steigers schaars zijn, moeten de schepen met hun eigen kranen vracht laden. Het is zwaar beulen en zweten in de tropische koortshitte en blanke zeelieden worden betaald om zeeman te zijn en geen stuwadoor. Ter plaatse zijn misschien geen arbeiders te krijgen en ze weten waarschijnlijk ook niet hoe ze met vracht moeten omgaan, daarom neemt men inwoners van Sierra Leone mee. Ze slapen gedurende de reis op het scheepsdek in de open lucht en koken hun potje en wassen zich op het achterschip. Het wekte in Freetown geen bevreemding toen de Toscana dit als reden van bezoek opgaf.
Terwijl de ankerketting naar beneden ratelde, zocht Shannons blik de hele kustlijn om de baai heen af, die bijna helemaal in beslag genomen, werd door de huttenwijken, aan de buitenkant van de hoofdstad van het land.
De lucht was bedekt, er viel geen regen, maar onder de wolken hing de hitte als in een broeikas en hij voelde dat zijn hemd aan zijn lijf kleefde van het zweet. Van nu af aan zou dat zo blijven. Zijn blik was onafgebroken op het middengedeelte van de stad aan het water gericht, waar een groot hotel stond dat over de baai uitzag. Als Langarotti ergens was, zou hij hier wachten en over de zee uitkijken. Misschien was hij nog niet aangekomen. Maar ze konden hier niet eeuwig blijven. Als hij er met zonsondergang nog niet was, zouden ze een reden moeten verzinnen om te blijven, een kapotte koelkast bijvoorbeeld. Het was ondenkbaar om te varen zonder dat de koude voorraadkast werkte. Hij wendde zijn blik van het hotel af en keek naar de passagiersschepen die om het grote schip, de Elder Dempster, dat aan de kade gemeerd lag, heenvoeren.
Aan de kust had de Corsicaan de Toscana al gezien voor hij het anker had laten vallen en was de stad in gegaan. Hij was er al een week en had alle mannen die Shannon nodig had. Ze waren wel niet van dezelfde stam als de Leonen, maar dat kon niemand iets schelen. Mannen van allerlei stammen waren als havenarbeiders en dekpersoneel beschikbaar.
Even over tweeën kwam er een kleine sloep van het douanekantoor met achterin een man in uniform. Toen hij aan boord kwam, bleek het de assistent van het hoofd van de douane te zijn, met glimmend witte sokken, geperste korte kaki broek en jasje, glinsterende epauletten en een pet met stijve klep die pal recht stond. Tussen al die opsmuk waren twee knieën zo zwart als ebbehout en een stralend gezicht te onderscheiden. Shannon ging naar hem toe, stelde zich voor als vertegenwoordiger van de maatschappij, schudde hem uitgebreid de hand en nam de douaneman mee naar de kapiteinshut.
De drie flessen whisky en twee sloffen sigaretten stonden al klaar. De ambtenaar wuifde zich koelte toe, slaakte een luide zucht van genoegen over de luchtkoelingsinstallatie en dronk zijn bier. Hij wierp een ongeïnteresseerde blik op het nieuwe manifest, waarin stond dat de Toscana in Brindisi machine-onderdelen had opgepikt en deze naar de concessie van de AGIF-oliemaatschappij voor de kust van Cameroun bracht. Over Joegoslavië of Spanje werd met geen woord gerept. Andere lading stond vermeld als motorboten (opblaasbaar), motoren (buitenboord) en tropenkleding (gesorteerd), ook voor de olieboorders. Op de terugweg wilde hij in San Pedro, in Ivoorkust, cacao en wat koffie laden en naar Europa terugkeren. Hij ademde op zijn officiële stempel om het te bevochtigen en plaatste zijn goedkeuring op het manifest. Een uur later was hij met zijn geschenken in zijn tas verdwenen.
Na zessen toen de avond koeler werd, zag Shannon dat het kustboot je van het strand wegvoer. Midscheeps trokken de twee inlanders, die passagiers naar de in de baai liggende schepen vervoerden, aan hun riemen. Achterin zaten zeven andere Afrikanen, die bundeltjes op hun knieën vasthielden. In de boeg zat een eenzame Europeaan. Toen het vaartuigje vaardig langszij de Toscana draaide, kwam Jean-Baptiste Langarotti kwiek de ladder op die naar beneden hing.
Een voor een werden de bundeltjes vanaf de op en neer dansende roeiboot naar de railing van het vrachtschip omhooggehaald, waarna de zeven Afrikanen volgden. Hoewel het onvoorzichtig was dit in zicht van het land te doen, begonnen Vlaminck, Dupree en Semmler ze op de rug te kloppen en handen te geven. De Afrikanen, van het ene oor naar het andere grijnzend, leken net zo blij te zijn als de huurlingen. Waldenberg en zijn stuurman keken verbaasd toe. Shannon gaf de kapitein een teken dat hij de Toscana naar zee moest varen.
Toen het donker was en ze in groepjes op het hoofddek zaten, waar ze dankbaar de verkoelende bries van zee opsnoven, terwijl de Toscana verder doorvoer naar het zuiden, stelde Shannon zijn rekruten aan Waldenberg voor. Zes van de Afrikanen waren jonge mannen en heetten Johnny, Patrick, Jinja, Sunday, Bartholomew en Timothy.
Ze hadden allemaal al eerder met de huurlingen gevochten, ze waren allemaal persoonlijk door een van de Europese soldaten opgeleid, allemaal waren ze al vele malen in de strijd beproefd en getest en ze zouden het volhouden, hoe zwaar het vuurgevecht ook was. En ze waren allemaal trouw aan hun leider. De zevende was een oudere man, die minder glimlachte, zich met zelfbewuste waardigheid gedroeg en door Shannon werd aangesproken als ‘Doctor’. Hij was eveneens trouw aan zijn leider en aan zijn volk.
‘Hoe staat het thuis?’ vroeg Shannon hem.
Doctor Okoye schudde treurig het hoofd. ‘Niet best,’ zei hij.
‘Morgen gaan we aan het werk,’ zei Shannon. ‘Morgen beginnen we met de voorbereidingen.’