22
Emily deed de deur open en keek me chagrijnig aan. ‘We hebben op kantoor al wat gegeven.’
‘Is Callie er ook?’ vroeg ik.
Ze wees naar het bronzen bord dat naast de deur hing. ‘Aan de deur wordt niet gekocht.’
‘Waar is Callie?’
‘Sorry, qua drama zitten we deze week helemaal vol.’ Toen ik haar strak bleef aankijken, was zij de eerste die haar ogen neersloeg, en ze stak daarbij haar kin naar voren. ‘Op haar werk.’
Dat verbaasde me. ‘Waar werkt ze?’
‘Galerie.’
‘Waarom zit jij thuis?’
‘Voorlichtingsdag. Over drugsgebruik. Ze willen ons leren om nee tegen drugs te zeggen. Omdat ik toch altijd al op alles nee zeg, leek het me niet nodig om daar verder bij aanwezig te zijn.’
‘Ik moet even iets van zolder hebben.’
Ze spreidde haar armen, alsof ze een aria wilde gaan zingen. Haar kastanjebruine sweater, die door motten aangevreten was, had wijde mouwen, die nu als vleugels omlaaghingen. Ze schraapte haar keel, klaar om te gaan zingen. ‘Nee.’ Een gemaakt lachje. ‘Ik zei het toch?’
‘Waarom niet?’
‘Van mijn vader mocht ik je niet binnenlaten als je terugkwam.’
‘Hoor eens, ik wil alleen even in die dozen kijken die ik ook al eerder gezien heb. Daarna zal ik je met rust laten.’
‘Dat is een aanlokkelijk voorstel.’ Ze dacht even na en gebaarde toen dat ik verder mocht komen.
Ik liep achter haar aan de trap op. ‘Hoe was het om van huis weg te lopen?’ vroeg ze over haar schouder.
‘Het was een heel rare situatie.’
‘Maar toch. Het lijkt mij geweldig.’
‘Geweldig. Acht letters, twaalf punten.’
Ze begon te gniffelen. ‘Negentien punten, hoor. Met bonus negenenzestig, als je alle letters hebt weggelegd.’
‘Is het echt zo erg? Om hier te wonen?’
‘Mijn oude school was veel leuker. Daar had ik mijn vrienden. En ons oude huis. Mijn vader en ik samen. Die moeder van jou doet heel opgefokt over schoonmaken en zo. En samen zijn ze zo… kléf. Constant zoenen en zo. Wie wil daar nou de hele tijd bij zitten?’
Ik niet.
We liepen naar het eind van de overloop, waarna ze naar het luik wees en naar haar kamer ging. Ik wachtte even om bij te komen van alle gedoe met die mobieltjes. De mysterieuze beller had de tweede Nokia vanaf een andere plek verstuurd, en ook nu was er weer contant betaald. Niemand in die winkel kon zich voor de geest halen wie het was geweest. Beide Nokia’s waren prepaidmodellen en konden verder niet worden nagetrokken. Degene die hierachter zat, wist goed welke wegen hij moest bewandelen.
Ik klom de zolder op, tuurde in het schemerige licht, en geloofde mijn ogen aanvankelijk niet. De dozen met Franks spullen waren verdwenen. Ik zocht verder om te zien of ze misschien achter een balk waren gezet of aan de andere kant van de airco-installatie stonden. Verbijsterd keek ik om me heen, alsof de dozen elk moment voor mijn neus konden materialiseren. Wie was het toch die mijn huis was binnengeslopen, foto’s met aanwijzingen voor me achterliet, mobieltjes bij me liet bezorgen, me cryptisch toesprak en dozen van zolders weghaalde? Toen ik me eindelijk bij de feiten had neergelegd, klom ik de zoldertrap af en klopte op de deur van Emily’s slaapkamer.
‘Ja?’
‘Mag ik even binnenkomen?’
‘Als dat per se moet.’
Ik deed de deur open. Ze lag op haar buik, met haar gezicht van me af, en was Space Invaders aan het doen. Ze gebruikte zo’n nieuwe joystick, waar honderden retrogames in zaten.
‘Weet jij wat er met die verhuisdozen op zolder is gebeurd?’
‘Ja hoor, ik hou alle troep van je moeder nauwlettend in de gaten. Ik zal het gps -scherm even uitklappen, dan kunnen we in realtime zien waar ze zijn.’
‘Het is belangrijk,’ zei ik. Toen ze me straal negeerde, liep ik naar haar toe en trok het snoer uit haar joystick.
‘Wat ben jij een eikel.’
Ze leek oprecht beledigd. Tranen welden in haar ogen op. Ik had haar vertrouwen geschonden, terwijl zij mij een dienst had bewezen door me binnen te laten. Ik had vroeger vaak in dezelfde positie gezeten als zij. Hoe wist Frank altijd hoe hij met me om moest gaan?
‘Zeg, het spijt me. Dat had ik niet mogen doen. Ik snap dat het moeilijk voor je moet zijn om ergens anders naartoe…’
‘Jij snapt er helemaal niks van. En je moet niet zo neerbuigend doen.’
‘Em, ik moet weten of iemand die dozen heeft weggehaald. Dit is geen spelletje. Het kan gevaarlijk worden. Voor jou, voor je vader, voor Callie.’
Ze keek me een hele tijd aan. Blijkbaar wist ze niet goed of ze me kon vertrouwen. Toen zei ze: ‘Van die dozen weet ik helemaal niks. Ik zweer het je. Als ze weg zijn, heeft iemand ze vanmorgen misschien meegenomen, toen ik op school zat en mijn vader en Callie naar hun werk waren.’
‘Je moet alle ramen en deuren dichtdoen als ik weg ben, oké? Ik moet nog even wat opzoeken, dan kom ik vanavond terug om met je vader en Callie te praten.’
Ze ging rechtop zitten, in kleermakerszit, en duwde de zoom van haar trui met beide vuisten omlaag. ‘Oké.’
‘Beloof me dat je alles goed afsluit. Ik zal je het nummer van mijn mobieltje geven…’
‘Ik heb het mobieltje van mijn vader. Die is bij de politie. Jij niet.’
Ze liep met me naar beneden en deed de deur achter me dicht. Ik wachtte tot ik de metalige klik van het nachtslot hoorde. Dat duurde best wel lang. Ik wilde net weer aanbellen, toen Emily riep: ‘Geintje!’ en ze de deur uiteindelijk toch op het nachtslot deed.
Ik zat op een cursus oosterse vechtsporten, een mengelmoesje. De lessen werden gegeven op plakkerige blauwe matten in de kelder van een sportschool. We waren bij de aikidoworpen aangekomen, wat ik altijd het leukste deel van de les vond. Ik vind aikido leuk omdat het daarbij niet in de eerste plaats gaat om stoten en schoppen, het onbehouwen aanvalswerk. In plaats daarvan leer je hoe je de kracht en de energie van je tegenstander tegen hem kunt gebruiken. De snelle stap opzij, de klemtechnieken, het uit balans brengen van je tegenstander, waardoor je hem kunt vloeren. Ik bezat er de vaardigheden en reflexen voor. Al had ik daar vannacht weinig aan gehad.
Na de training ging ik nog een tijdje op de loopband, in de hoop dat mijn gedachten door de monotone beweging tot rust zouden komen en ik flintertjes goud tussen het slib kon zien glinsteren. Maar ook in de sportschool bleven mijn problemen me achtervolgen. Op de aan de wand bevestigde televisieschermen was een constante stroom aan nieuwsberichten over de verkiezingen te lezen, onder in beeld. President Bilton lag nog steeds achter, maar de achterstand werd steeds kleiner. Zijn running mate, Ted Appleton, die van het platteland van Pennsylvania afkomstig was, was een hardwerkend type, bijna net zo kleurloos als Bilton zelf. Maar ook hij straalde iets uit van ons kent ons – de toon waarop hij praatte, zijn smalende gegniffel, de weinig verheffende implicaties – waardoor minder standvastige kiezers op de knieën werden gedwongen, als tienermeisjes die uiteindelijk geen reden meer kunnen aanvoeren waarom ze niet met hun vriendje naar bed willen. Toen ik Bilton en Appleton zag zwaaien naar het publiek in de bomvolle stadions, viel het me op hoe afschuwelijk zelfingenomen ze overkwamen in die uitgekiende campagne van ze. Overal hadden ze een antwoord op. Zelfs vanuit mijn eigen apathische positie gezien leek Caruthers met zijn energieke uitstraling een zinvol tegenwicht te bieden.
Ik douchte, verkleedde me bij mijn kluisje en lette niet op de gebruikelijke types die het leuk vonden om daar naakt rond te lopen en net te doen alsof dat geen punt was omdat we allemaal zo ontzettend volwassen waren.
Op het dak van de parkeergarage deed ik mijn pick-up op afstand open en stapte in. Voordat ik de kans kreeg het sleuteltje in het contact te steken, ging het portier aan de passagierskant open en glipte Wydell naar binnen. Op zijn knieën hield hij een schrijfblok waarop hij had geschreven: Niets zeggen. Je auto wordt afgeluisterd.
Hij zei: ‘Je zult je wel afvragen waarom een leidinggevende van de geheime dienst in eigen persoon contact met je zoekt.’
Ik keek hem zwijgend aan, waarop hij ongeduldig begon te gebaren.
Ik zei: ‘Ik snap niet waarom je steeds achter me aan komt.’ Op het blok schreef ik: Wie?
Hij knikte me bemoedigend toe en praatte tegen me terwijl hij iets opschreef. ‘Je hebt ons drie dagen geleden een grote dienst bewezen, en ik zou daar graag iets tegenover willen stellen, voordat er nare dingen met je gebeuren.’ Hij hield het blok schuin om te laten zien wat hij had opgeschreven. We hebben vanmorgen een microfoontje geplaatst.
‘Ik heb in mijn leven narigheid genoeg gehad. Daar ben ik ervaringsdeskundige in.’ Waarom waarschuw je me dan toch?
Hij aarzelde even voor hij wat opschreef en krabde aan zijn neus, op de plek waar die naar links boog. Een gouden manchetknoop piepte onder zijn mouw uit. ‘Eerst dachten we dat je misschien bij de tegenpartij hoorde. Maar dat was vroeger.’ Probleem. Mol op het werk.
‘Wil je me hier een beetje de les zitten te lezen, of heb je ook nog iets nuttigs te melden?’ Ik omcirkelde twee keer het woord wie, tamelijk nadrukkelijk.
‘Het is ons ter ore gekomen dat je navraag doet naar de San Onofre-kwestie. Klopt dat?’ Weet niet. Infiltratie in gang. Weet snel meer.
‘Absoluut niet. Jullie zitten nota bene bij de inlichtingendienst. Dan kunnen jullie daar toch wel achter komen?’ Mol voor wie?
‘Voor iemand wie het allemaal niets kan schelen, doe je wel veel navraag.’ Onduidelijk.
‘Ik ben in die kerncentrale bijna opgeblazen, en dat heeft me aan het denken gezet. Ik ben opnieuw wat dingen aan het bekijken.’ Hele geheime dienst erbij betrokken?
‘Dus je steekt je neus niet in zaken die je niet aangaan?’ Omvang nog niet duidelijk.
‘Dat klopt, maar eigenlijk gaat je dat geen donder aan.’ Is Sever te vertrouwen?
‘Ik hoop dat dat zo blijft.’ Kan je niet beschermen. Blijf uit de buurt.
Hij klemde het schrijfblok onder zijn arm, stapte uit en sloeg het portier dicht. Ik keek hem na tot hij in het donker was verdwenen.