36
Ik stond midden op straat, in de volle zon, badend in het zweet, en keek in een hoek van 360 graden om me heen. Alan Lambrose had me de naam van een zijstraatje gegeven, plus een tijdstip. Geen telefoonnummer, geen adres. Dus daar stond ik dan, in een rustige woonwijk, als een tippelaar die op de komst van de volgende Cadillac staat te wachten.
Vanuit de richting van Santa Monica Canyon kwam het gebrom van goed onderhouden auto’s, het geluid van wielen op asfalt. Gespannen draaide ik me om en hield de envelop krampachtig vast. In mijn blikveld verscheen een konvooi terreinwagens met getinte ramen, golvend door de hitte van het wegdek, als bij een fata morgana. Daarna twee joggers met brede schouders, smalle tailles en goedgevulde heuptasjes. Twee agenten, die stoer op hun motor zaten, met zongebruinde onderarmen en een pilotenbril op hun neus. En toen verscheen hij, moeizaam langs de omhooglopende straat joggend, met aan weerszijden een meerennende beveiligingsagent: Caruthers. Zijn T-shirt zat onder de zweetplekken, een opvallend menselijk trekje in deze ogenschijnlijk routinematige optocht.
De eerste jogger was al snel bij me. Hij rook naar deodorant en stak zijn hand in zijn opengeritste heuptas. Ik zag dat het James was, de beveiligingsagent die op wacht had gestaan toen ik in de vergaderzaal met Caruthers had gesproken. Hij zou me met alle gemak in de boeien kunnen slaan en me in een van de wachtende auto’s kunnen meenemen. Maar in plaats daarvan zei hij: ‘Meneer, mag ik u verzoeken?’
Hij wachtte met een stoïcijns gezicht tot zijn collega me had gefouilleerd, knikte vervolgens naar Caruthers en ging tien meter van ons af staan, met zijn rug naar ons toe gekeerd, om zich heen speurend naar eventueel gevaar. Toen Caruthers naderbij kwam, met enigszins onvaste knieën, kwamen de terreinwagens tot stilstand en sloten ons van het doorgaand verkeer af. Caruthers boog zich voorover om op adem te komen. ‘Sorry voor al dat gedoe, Nick. Je weet hoe die dingen gaan.’
‘Ze doen ook alleen maar hun werk.’
Hij keek naar de pleister op mijn wang. ‘Altijd en immer.’
‘Loopt er nog geen opsporingsbevel tegen me?’
‘Geen officieel bevel, althans niet voor zover wij weten.’ Hij perste zijn lippen op elkaar. ‘Je weet toch dat dat eigenlijk slecht nieuws is, hè?’
Ik had een knallende koppijn, een souvenir van het geïmproviseerde operatiefestijn, en loerde gespannen naar de veiligheidsagenten, die opzettelijk van ons weg keken. ‘Kunnen we misschien ergens naartoe waar we wat meer privacy hebben?’
Caruthers zei: ‘James’, waarna de mannen knikten en bij de auto’s gingen staan.
Ik dacht aan wat de president me met zijn fluweelzachte stem door de telefoon had toevertrouwd, zijn impliciete waarschuwing om me niet met Caruthers in te laten: Met zulke types moet je je niet inlaten, Nick. En zeker niet twee keer. Hoe zou deze ontmoeting verlopen?
Ik wees naar de veiligheidsagenten. ‘Zij hebben me gezien. Ons, samen.’
‘Vier dagen geleden zijn we ook samen gesignaleerd. Is er enig verschil?’
‘Wat ik nu weet. Aan wie ze het doorvertellen.’
‘Dit zijn mijn eigen mensen, Nick. Ik vertrouw ze. Bovendien kom ik voortdurend met anderen in contact. Net als al mijn medewerkers. Niemand weet dan meer wat van wie afkomstig is.’
‘Ze kunnen toch wel hun vermoedens hebben?’
‘Natuurlijk. En ik zal de laatste zijn om te beweren dat er geen enkel risico aan kleeft. Jij bent veel te intelligent om dat soort praatjes te geloven. Luister, jongen, jij hebt mij gebeld. Als je je hier niet op je gemak voelt om te praten…’ Hij gebaarde met zijn open hand in de richting van de straat.
Grijnzend keek ik om me heen, naar de mannen die zich daar ophielden. Al die verborgen wapens konden ogenblikkelijk op mij worden gericht. Door de woorden van Caruthers moest ik aan Frank denken, toen hij in het donker aan zijn koffie zat te lurken, nadat de tv eindelijk zwart was geworden en we keer op keer hadden gezien hoe Clint achter de limo van Kennedy aan rende. Het enige waar je iemand op kunt beoordelen, is zijn karakter. Niet wat hij zegt of belooft, maar wat hij dóét. Wat je doet, bepaalt wie je bent.
Ik schoof een stapje dichterbij. ‘Zou u me geloven als ik zei dat Bilton geprobeerd heeft een zaak van cruciaal belang in de doofpot te stoppen?’
Ik verwachtte een andere uitdrukking op zijn gezicht, een grijns om tijd te rekken, of een zenuwachtige blik naar zijn veiligheidsmensen. Maar óf Caruthers was inmiddels immuun voor complottheorieën geworden, óf hij had geleerd dat je er nooit bij voorbaat van uit mocht gaan dat iets onmogelijk was. Hij kauwde op zijn kauwgom. Zijn borstelige wenkbrauwen boven zijn helderblauwe ogen stonden alle kanten op.
‘Dat hoort bij de taakomschrijving van een leidinggevende,’ zei hij. ‘Het hangt ervan af…’
‘… wat er in de doofpot gestopt wordt.’
Hij knikte. ‘Bilton staat aan de top. Hij is een handelsmerk geworden, en hij maakt deel uit van een grote politieke machine. Hij staat bloot aan de invloeden waar we allemaal mee te maken hebben, maar misschien voegt hij zich er iets sneller naar dan de meeste anderen. Hij is iemand die zich graag met de stroom mee laat drijven. Hij is president geworden omdat lieden die het voor het zeggen hebben dat zo hebben bepaald. En dat weet hij heel goed. Dus waarom zou hij zelf maar nadenken of zich zelfs gaan verzetten? Hij houdt er populaire overtuigingen op na, die er bij het publiek in gaan als koek, en dat betekent dat hij zich achter praktisch elke visie kan scharen.’
‘Dat lijkt me een politiek antwoord.’
‘Ik ben een politicus, Nick. Maar kunnen we het nu hebben over waar dit over gaat?’
‘Het was niet Mike Milligan die de kerncentrale was binnengedrongen. Het was een voormalige agent die bij de California State Police heeft gezeten. Ene Charlie Jackman.’
Caruthers bleef me zo lang met zijn heldergroene ogen aankijken dat ik mijn blik uiteindelijk afwendde. Met zijn shirt veegde hij het zweet van zijn voorhoofd en zuchtte diep. ‘In de rapporten van de technische recherche staat wat anders. En er is ook een dna -onderzoek uitgevoerd.’
‘Die rapporten kloppen niet.’
‘Wat had een voormalige agent van de California State Police dan in San Onofre te zoeken?’
‘Jackman zat bij Biltons beveiliging toen die nog gouverneur was.’
‘Ga verder.’
Ik haalde de echo uit de envelop en liet die zien. ‘Ik denk dat dit een foto is van de onwettige dochter van president Bilton.’
‘Lijkt op een foetus.’
‘Ze is zeventien jaar geleden ter wereld gekomen. Er is ook een dna -onderzoek gedaan om te kijken wie de vader was.’
Hij hield de echo tegen het licht. De menselijke vorm, het grote hoofd en het boonvormige lijfje. ‘Jezus.’ Hij keek om zich heen, alsof hij een plek zocht om te gaan zitten, maar zette zijn handen uiteindelijk op zijn knieen. De foto boog iets om. Hij was nog steeds een beetje buiten adem. ‘Jezus, Nick. En dat dna -onderzoek is overtuigend?’
‘Door alle aandacht die ik heb gekregen, lijkt het me heel zeker dat het allemaal echt is. Maar overtuigend bewijsmateriaal in juridische zin? Ik ben geen advocaat. En ik ben ook geen agent. Ik ben gewoon iemand die in een verkeerde situatie verzeild is geraakt.’
Hij hield zijn hoofd schuin. ‘We weten allebei dat je niet zo ongecompliceerd bent als je je nu voordoet. Dus die poppenkast kun je achterwege laten.’ Zijn mond stond gespannen, en ik zag talloze rimpeltjes in zijn gezicht. De zon scheen door zijn haar, waardoor dat een gouden glans kreeg.
Ik zei: ‘Charlie wilde het bewijsmateriaal aan Bilton verkopen. Hij had het eerste deel van het geld ontvangen, maar toen bestormden ze zijn huis om het materiaal in handen te krijgen. Hij ging ervandoor en dreef de zaak in San Onofre op de spits. Dus bliezen ze zijn kop van zijn romp, met mij als onvrijwillige getuige. Ik was er bijna ook bij omgekomen.’ Ik tikte met een vinger op de echo. ‘Als dit naar buiten komt, zou het hele verhaal over het gezin als hoeksteen van de samenleving op z’n gat liggen.’
Caruthers keek me peinzend aan: Charlie die blijkbaar een gouden wikkel in zijn Wonka-reep had gevonden. Met een ongeduldig gebaar haalde hij de nicotinekauwgom uit zijn mond en gooide die in de richting van de straat. De kauwgom raakte een brievenbus en bleef daaraan kleven. ‘Heb je The Times van vandaag gelezen? Ze schrijven nu niet meer over mijn scheiding, maar over die van June. Zogenaamde ingezonden brieven. Onafhankelijke juridische groeperingen die in stelling worden gebracht. Verontruste Burgers voor Traditionele Waarden tonen zich… nou ja, verontrust. Bilton zit me flink op de hielen.’ Hij gaf de echo aan me terug.
‘Maar?’
De dichtstbijzijnde agent draaide zijn hoofd naar me toe toen hij me hoorde.
Caruthers vroeg: ‘Wat is dit, Nick?’
‘Een echo.’
‘Precies. Dat is geen issue. Jij wilt toch ook dat het in de verkiezingen draait om wezenlijke zaken? Dit zou Bilton ontzettend in de kaart spelen. Maar ons niet. Want het maakt me niet uit of Andrew twintig jaar geleden met een of andere vrouw heeft liggen dollen. Als ik me hiermee inlaat, of als mijn achterban merkt dat ik van plan ben dit in de strijd te gooien, prikken ze meteen door de hypocrisie heen, nog voordat het op tv belachelijk is gemaakt.’ Hij schudde zijn hoofd; de gedachte alleen al leek hem tegen te staan. ‘Nee, dit zijn nu juist van die onbenullige zaken die ik de afgelopen twee jaar geprobeerd heb te vermijden.’
‘Voor Charlie was het niet zo onbenullig.’
‘Ik heb het idee dat Charlie een afperser was, die dreigde een kerncentrale op te blazen. Biltons vriendjes van de geheime dienst zullen hier vast wel iets mee te maken hebben gehad, maar als er politieke spelletjes gespeeld worden, gaat de zittende president altijd met de eer strijken. En ik zal je nog eens wat vertellen: ik kan niets met vage aantijgingen.’ In zijn groene ogen verscheen een berekenende en geamuseerde blik. ‘Maar misschien denk ik er in de laatste week van oktober ineens heel anders over.’ Zijn grijns verdween en maakte plaats voor bezorgdheid. ‘Ik waardeer het zeer dat je de moed hebt gehad om naar me toe te komen. Ik hoop niet dat ik ondankbaar overkom.’
Ik wuifde zijn woorden weg.
Hij keek me doordringend aan. ‘Oké,’ zei hij. ‘Je hebt iets nodig. Je wilde tot een ruil komen.’
‘Ja, maar u bent niet geïnteresseerd in onfrisse zaken. Eigenlijk heel ongebruikelijk voor een politicus.’
Hij tuitte geamuseerd zijn lippen. ‘Misschien kan ik toch nog iets voor je betekenen?’
‘Nou, dat meisje…’ Ik wapperde met de echo heen en weer om ons nader tot het onderwerp te bepalen. ‘Ze is nog jong. Als je zeventien bent, is het niet fijn als je mensen achter je aan krijgt. Ik denk dat ze gevaar loopt, en ik beschik niet over de mogelijkheden om haar op te sporen.’
‘Achternaam Evers?’
‘Everett.’
‘En de moeder heet Jane? Ik kan hier natuurlijk niet voor het oog van de wereld mee bezig gaan, maar mij staan wel diverse wegen ter beschikking, en ik beloof je dat ik hier de juiste mensen op zal zetten.’
Ik knikte om hem te bedanken.
‘Meer vraag je niet?’ Het was alsof hij het niet kon geloven.
‘Nee, meer niet.’
‘Nou, kijk eens aan,’ zei hij. ‘Was er toch iets waar ik je mee kon helpen.’
De beveiligingsagenten richtten zich op, de een na de ander. Een Honda naderde de schuin op de stoep geparkeerde terreinwagens en keerde om. De bestuurder werd zo door het machtsvertoon overdonderd dat hij een verontschuldigend gebaar maakte.
‘Als dit allemaal achter de rug is,’ zei ik, ‘ga ik misschien wel stemmen ook.’
‘Bilton heeft elke stem nodig die hij kan krijgen.’ Glimlachend draaide hij zich om.
‘Wacht, ik…’ Het kwam er harder uit dan ik wilde.
Hij bleef staan. Ik voelde dat hij naar me keek, en daarna boog hij zich naar me toe, om mijn blik te vangen. ‘Wat?’
‘Dus niemand…’ Ik schraapte mijn keel om mijn zin te kunnen afmaken. ‘Niemand heeft iets dergelijks onder uw aandacht gebracht toen u nog vicepresident was?’
‘O,’ zei hij. ‘O. Je bedoelt Frank. Nee, ik ben bang dat hij nooit met zoiets bij mij gekomen is.’ Blijkbaar keek ik zo beteuterd dat hij aarzelde voor hij verderging. ‘Omdat er voor Frank geen enkele reden bestond om me die echo zeventien jaar geleden níét te laten zien…,’ – er verscheen een meelevende uitdrukking op zijn gezicht – ‘… tenzij hij die informatie gebruikte om Bilton onder druk te zetten.’
De wind waaide in mijn gezicht, waardoor ik nog meer het idee kreeg verdoofd te zijn.
Caruthers zei zachtjes: ‘Over zoiets hebben Frank en ik het nooit gehad.’
Ik had droge lippen gekregen. ‘En moet ik u op uw woord geloven?’
‘Jij gelooft geen enkele politicus op zijn woord, Nick. Daar ben jij te slim voor. En ik ben te slim om in complottheorieën te geloven. En toch: daar staan we dan.’
Hij deed een stap bij me vandaan en bleef toen even staan, met de rug naar me toe gekeerd, voordat hij zich weer naar me omdraaide. ‘Ik weet niet of het gepast is om te zeggen, maar ik denk dat Frank trots zou zijn geweest.’
Ik wendde mijn blik af, zodat hij mijn reactie niet kon zien.
Caruthers knikte met een ernstig gezicht en liep toen terug naar de beveiligingsagenten. De joggers kwamen weer naar hem toe, namen hun positie in en wachtten tot hij verderging. De terreinwagens draaiden, gingen naast hem, voor hem en achter hem rijden, waarna hij in een gestaag tempo langs de weg omhoog jogde, een eenzame man die een konvooi met zich meesleepte.