43

Er stond nog een naam op het verfrommelde stukje papier. Tris Landreth, de vrouw die gezien had dat de lijken waren gedumpt. Het meest recente adres dat Steve onder die naam had gevonden, via een mobiele-telefoonprovider, bleek in Van Nuys te zijn. Het huis zag er verwaarloosd uit, en omdat de bel het niet deed, klopte ik aan. Al snel deed een zwaarlijvige vrouw in een chique badjas de hordeur open.

Ik zei: ‘Tris Landreth?’

Ze keek me nors aan en maakte een misprijzend handgebaar. ‘Zie ik eruit als een Tris, knul?’

‘Sorry. Ik wilde alleen maar…’

‘Ze is een halfjaar geleden uit het pension vertrokken, midden in de nacht. Zonder boe of bah. En denk maar niet dat mevrouw een cheque had achtergelaten, hoor.’

‘Een halfjaar geleden.’

‘Ja. En nu roept iedereen ineens weer Tris Tris Tris. Het was een stille tante. Wat moet iedereen ineens van haar?’

Mijn hartslag versnelde. ‘Hebben er nog meer mensen naar haar gevraagd?’

‘De juten, knul. Of shit, nee, nog erger. De jongens van de geheime handdruk. Je weet wel.’

‘Wanneer?’

‘Vorige week. Weet ik veel. Woensdag, donderdag. Donder op, man, ik ben geen kalender.’

Ik probeerde rustig te blijven. ‘Heeft ze al haar spullen meegenomen – toen ze is weggegaan?’

‘Dat beetje wat ze had, ja. Ze heeft hier bijna een jaar gezeten, maar ze heeft hier nooit echt gewoond, snap je? Ze had haar kleren altijd in haar koffer, alsof ze er elk moment weer vandoor moest kunnen gaan.’ Ergens achter in het huis riep een knorrige stem haar. Ze riep terug: ‘Ik kom er zo aan, schat’, en verdween.

Toen ik al een paar minuten stond te wachten en het uiteindelijk tot me doordrong dat ze waarschijnlijk niet van plan was terug te komen, liep ik over het verwaarloosde gazon terug en ging een tijdje op de stoeprand zitten. Kinderen voetbalden op straat en auto’s gleden met dreunende bassen voorbij. Ik wilde weten wat Tris te verbergen had. Alsof ze er elk moment weer vandoor moest kunnen gaan. Ze had een leven geleid dat verdacht veel op het mijne leek. Ik dacht terug aan mijn tijd in Ketchikan, hoe eenzaam ik me gevoeld had, afgesneden van degenen die ik liefhad, twee keer per jaar via remailing een kaartje naar Callie, de ijskoude slapeloze nachten, waarin ik wakker lag omdat ik bang was dat het kaartje zou worden teruggestuurd, niet wetend of mijn moeder was verhuisd of ziek was geworden, of misschien zelfs wel overleden was. Tris Landreth had blijkbaar niet de rust gehad om haar spullen voor langere tijd uit te pakken. Ik vroeg me af waarom ze in deze contreien was blijven hangen.

Achter in de slijterij op de hoek vond ik een telefoon. Ik belde het nummer van het mobieltje dat ik bij Induma had achtergelaten. Het duurde eindeloos voor ze opnam. Ik was die morgen vroeg weggegaan, om ongemakkelijke toestanden te voorkomen, en toen ik haar stem hoorde, voelde ik een zekere gêne. Maar ook iets heftigers. Verlangen.

Ik zei: ‘Sorry van vannacht.’

‘Daar hoef je je niet voor te verontschuldigen, hoor.’

‘Mag ik je nog om één gunst vragen?’

‘Waar heb je anders vrienden voor?’

‘Peper het me maar in.’

Ze moest lachen.

Ik zei: ‘Tris Landreth. Die ooggetuige? Die is ’m gesmeerd.’

‘En nu moet ik zeker in de computer gaan kijken om te zien of ik haar kan vinden?’

‘Steve heeft al in de databanken zitten vissen. Ik wil graag dat je natrekt of ze hier in de buurt misschien zieke kinderen of hulpbehoevende ouders heeft zitten.’

Toen we ons gesprek beëindigd hadden, kocht ik een colaatje, liep naar buiten en ging weer op de rand van het trottoir zitten. Op het parkeerterrein stond een jong gekleurd stel bij een auto te vrijen. Er zaten dikke strepen oogschaduw op haar gesloten oogleden, en hij streelde haar gezicht. Moeiteloos. Ik dacht aan gisteravond, aan de koude houten vloer onder mijn voeten toen Induma me had verteld dat het leven niet stil blijft staan.

De munttelefoon achter in de zaak begon te rinkelen.

De winkelier keek vreemd op toen ik door de winkel naar achteren rende.

Induma zei: ‘Geen zieke kinderen, geen hulpbehoevende ouders, maar klaarblijkelijk is Landreth door een tante opgevoed met wie het de laatste tijd niet al te best gaat. Die woont in Northridge.’

Ik had al een pen bij de hand. ‘Heb je daar een adres van?’

Ik ging het goed onderhouden complex binnen en klopte bij de juiste deur aan. Na een hele tijd en wat geschuifel deed er een oude vrouw open. Het flatje rook naar talkpoeder en poezen.

‘Dag, mevrouw,’ zei ik. ‘Ik ben op zoek naar Harriët Landreth. Het gaat over haar nicht, Tris.’

‘Tris,’ herhaalde ze, op spottende toon. Ze liep voorovergebogen en moest haar hoofd ver naar achteren brengen om me aan te kunnen kijken.

‘Bent u Harriët?’

‘Nee, ik ben Glenda, haar oudere zus. Ik zorg voor haar.’

‘Is Tris een dezer dagen nog langs geweest?’

‘Tris? Een dezer dagen?’

Ik had net zo goed kunnen vragen of Peter O’Toole een borrel bij hen had gedronken.

Ze keek me wantrouwig aan. ‘Wat moet dit?’

‘Ik probeer met haar in contact te komen. Het gaat om iets belangrijks.’

‘Nou, Tris heeft niet de moeite genomen om langs te komen. Harriët heeft die meid grootgebracht alsof ze haar eigen dochter was. Toen niemand anders dat wilde doen, mag ik wel zeggen. Nu is mijn zus ziek, en denkt u dat Tris ook maar even overweegt om langs te komen? We hebben haar al in geen maanden meer gezien. En daarvoor kwam ze nauwelijks een keer per jaar.’

‘Misschien is er een reden waarom ze niet langs kan komen?’

‘Tris zal ongetwijfeld allang een smoes verzonnen hebben. Er is altijd wel wat waardoor ze niet kan komen. Ze is altijd wel ergens voor op de vlucht. Voor de belastingdienst. Voor een ex.’

‘Je weet nooit goed wat mensen drijft,’ zei ik. ‘Misschien is ze ergens bang voor.’ Ik wist eerst niet waarom ik haar zo fel stond te verdedigen, maar bij nader inzien natuurlijk wel.

‘Het maakt niet uit,’ zei Glenda. ‘Iedereen heeft overal zo zijn redenen voor. Ze heeft ons in de steek gelaten. Ze heeft ons gewoon laten stikken. En waarom ze dat gedaan heeft, kan me nou eens niks verdommen.’

Ik dacht aan Callie, hoe verbolgen ze had uitgeroepen: Je hebt de afgelopen zeventien jaar constant geschitterd door afwezigheid ! ‘U hebt gelijk,’ zei ik. ‘Van u uit gezien is het wel lullig wat ze heeft gedaan.’

Glenda’s gezicht leek zich in zichzelf terug te trekken: haar rimpels bewogen, maar eigenlijk ook niet.

‘Zou ik misschien met Harriët kunnen praten?’ vroeg ik. ‘Heel even maar?’

‘Ik zal eens kijken hoe ze zich voelt.’

De deur ging voor mijn neus dicht.

Even later ging hij weer open. Glenda schuifelde de gang in. De tv stond zachtjes aan op America’s Funniest Home Videos: een poes was met een bolletje wol aan het spelen, op de klanken van koddige kermismuziek. Ik rook een penetrante stank, die niet door de geur van talkpoeder weggedrukt werd. Glenda zei over haar schouder: ‘Ik heb haar net haar traantjes gegeven, dus waarschijnlijk kan ze u wel zien.’

Ik vroeg zachtjes: ‘Haar traantjes?’

Ze duwde een deur open en ging een slaapkamer in. Een uitgemergelde vrouw lag onder dikke dekens in een reusachtig hemelbed. Haar huid was vergeeld, als perkament, en haar gezicht leek versteend. Om haar heen stond medische apparatuur: monitoren en infusen aan standaards. Haar linkerarm was van het bed gegleden en hing slap naar één kant. Het nachtkastje stond vol met potjes medicijnen. Harriët Landreth richtte haar ogen op ons, maar kon haar hoofd niet bewegen. Haar mond verstrakte tot een zwak glimlachje. Hier in de kamer was de stank erger. Het was zo’n geur waar gieren in de woestijn op af komen.

Glenda liep naar het bed, pakte de rechterhand van Harriët – dood gewicht – en legde die op een computermuis met een uitstekend knopje, die op een klein plateau stond. Ze bracht de vingers van haar jongere zus naar het knopje tot Harriët twee keer met haar ogen knipperde.

‘Heb je trek, snoes?’ vroeg Glenda.

Harriëts ogen gleden naar een beeldscherm, en haar vinger maakte minuscule bewegingen. Door een luidspreker klonk een harde, kunstmatige stem, waar ik van schrok: ‘ ik hoef geen soep meer je hebt er te veel zout in gedaan .’

Glenda maakte een wegwuivend gebaar naar haar zus. ‘Dan maak ik wel gewone kippenbouillon voor je. En je hoeft me niet meer zo uit te kafferen met die afschuwelijke stem van je.’ Ze keek me hoofdschuddend aan, op een zwartgallige manier geamuseerd.

Weer kwamen er trage, elektronisch voortgebrachte woorden uit de synthesizer: ‘ wil je mijn linkerarm weer op het bed leggen? ik heb er last van.’

‘Maar je kunt helemaal niks voelen, snoes.’

‘afschuwelijke fantoomprikkels.

Glenda liep om het bed heen, pakte de arm en legde hem op de dekens, langs Harriëts zij. Daarna begon ze wat vuile kopjes en bordjes op te ruimen. Ik stond verbijsterd toe te kijken en probeerde niet al te verloren te lijken. Ik zag dat er een snoer van het computerbeeldscherm naar de digitale telefoon op het nachtkastje liep.

‘Je had die kat op tv moeten zien. Dat beest sprong steeds heen en weer over een bolletje wol, en toen zei de Joodse commentator dat-ie morgen wel een kater zou hebben.’ Glenda proestte het uit. ‘Een kater!’

‘ik zou me hebben doodgelachen ha ha het is al een straf om naar zoiets te moeten kijken maar als je het ook nog eens gaat beschrijven god sta me bij want ik kan hier niet gillend het huis uit rennen.’

Glenda maakte het wegwuivend gebaar, nu naar ons beiden, alsof we allebei voor haar hadden afgedaan. Ze ging de kamer uit en liet mij met Harriët alleen.

Haar donkere pupillen gleden van het computerscherm naar mij. Gevoelige, intelligente blik, prachtig blauwe ogen. ‘ u bent een vriend van tris.’

Ik nam aan dat dit als vraag bedoeld was. Toen ik haar aankeek, kon ik het niet opbrengen tegen haar te liegen. ‘Niet echt een vriend. Ik probeer met haar in contact te komen. Ik ben Nick.’

‘waarom wil je met haar in contact komen.’

Ik dacht dat ze boos was, maar omdat haar woorden zonder intonatie uitgesproken werden, wist ik dat niet zeker. ‘Zeventien jaar geleden is mijn stiefvader vermoord. Ik vermoed dat zij daar iets meer over weet.’

‘ik heb tris in jaren niet meer gezien.’

Een leugen, want van Glenda had ik een ander verhaal gehoord. Ik bedacht dat Harriët eerst misschien wilde weten waar ik op uit was, om Tris daar dan vervolgens van op de hoogte te stellen.

Ik schraapte mijn keel. ‘Weet u waar ze is? Ik zou heel graag eens met haar praten.’

Ik zag haar spieren met korte tussenpozen onder haar papieren huid bewegen. ‘ we hebben geen contact meer.’

‘Ik vraag het niet alleen voor mezelf,’ zei ik. ‘Ik wil haar ergens voor waarschuwen.’ Ze keek me onverstoorbaar aan. ‘Ik denk dat ze ook met mij zou willen praten.’

Een lange pauze. De vinger tikte op het knopje. En toen: ‘ je begrijpt haar helemaal niet.’

‘Ik begrijp haar beter dan u denkt.’

Harriët hield haar ogen tussendoor steeds langer dicht. Blijkbaar kostte het haar moeite om ze open te houden.

‘Mag ik mijn telefoonnummer achterlaten, zodat u dat kunt doorgeven voor het geval ze toch nog contact met u opneemt?’

Achter haar droge lippen zag ik haar tong bewegen, en haar kaken klikten opgewonden. Er liep een flinterdun straaltje speeksel uit haar mond op haar shirt. ‘ doe wat je niet laten kunt.’

Ze deed haar ogen dicht en hield ze gesloten. Haar hand gleed van de muis en ze verschoof iets. Haar andere arm viel opnieuw van het bed, zodat haar hand en haar onderarm weer over de rand van het bed hingen. Ik wist niet of een van de slangetjes die onder de lakens door liepen haar van zuurstof voorzag, maar de dekens gingen steeds regelmatiger op en neer. Een ogenblik bleef ik met bonkend hart naar het snoer kijken dat van haar computer naar de telefoon liep. Toen stapte ik voorzichtig naar haar toe.

Natuurlijk had de computer een sterk vereenvoudigde interface. Ik raakte de minuscule knop aan en schoof de cursor naar het icoontje van het adresboek. Ik scrolde naar beneden en keek onder de L. Een paar Landreth-namen die ik niet herkende. Ik vond het volstrekt verwerpelijk wat ik deed, en ik ademde zwaar en probeerde zo stil mogelijk te doen, want ik was bang dat Harriët wakker zou worden en me dan beschuldigend zou aankijken, want dan zou ik absoluut niet weten hoe ik deze actie goed kon praten. Ik bekeek de rest van de adressenlijst en vond een enkele initiaal, een T. Plus een telefoonnummer. Ik pakte een pen van het nachtkastje en schreef het nummer op de rug van mijn hand. Als ze een nummer had kon Induma het adres binnen enkele seconden op haar beeldscherm toveren.

Harriët begon zacht te piepen in haar slaap. Ik ging naar de deur maar bleef na een paar passen staan, liep om het bed heen en tilde de arm op die ervan afgegleden was. Hij was ongelofelijk licht, als de vleugel van een meeuw. Voorzichtig legde ik de arm langs haar zij en sloeg de dekens eroverheen.

In de woonkamer zat Glenda weggezakt in een fauteuil te kijken naar een hond die met zijn kop in een rode plastic emmer vastzat.

‘Ze heeft niet lang meer.’ Glenda hield haar blik op de tv gericht.

‘Misschien komt Tris voor die tijd nog langs.’

Ze bromde afkeurend.

Buiten stond een warme bries en het rook naar planten. Ik bleef even op het keurig bijgewerkte gazon staan en vond het heerlijk om weer buiten te zijn, om de horizon te kunnen zien, en de heen en weer wiegende palmbomen. Ik voelde een zekere druk op mijn borst, alsof ik niet genoeg lucht in mijn longen kon krijgen.

Ik bleef daar een paar minuten staan, gewoon om te ademen.

Vertrouw niemand / druk 1
titlepage.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_0.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_1.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_2.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_3.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_4.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_5.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_6.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_7.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_8.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_9.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_10.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_11.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_12.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_13.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_14.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_15.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_16.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_17.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_18.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_19.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_20.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_21.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_22.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_23.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_24.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_25.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_26.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_27.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_28.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_29.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_30.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_31.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_32.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_33.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_34.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_35.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_36.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_37.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_38.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_39.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_40.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_41.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_42.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_43.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_44.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_45.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_46.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_47.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_48.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_49.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_50.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_51.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_52.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_53.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_54.xhtml